’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
‘t Bruggeske driemaandelijks tijdschrift van de Heemkring " Hoghescote v.z.w. " te Kapellen. Zetel: Antwerpsesteenweg 2 - Bus 2 - 2950 Kapellen.
39e jaargang – nummer 4
1 december 2007
_______________________________________________________ In dit nummer... -
Bladwijzer. – 117 Lidgeld 2008. - 118 Bezoek mee de Nieuwe Wijk. - 118 Aanwinsten Hoghescote archief. - 119 Historiek van de Nieuwe Wijk (deel 2). - 120 Eerste Vlaamse kermis te Kapellen. - 127 Gelegenheidsvondst. - 129 Putte met de douanen, de smokkelaars (deel 3). - 130 Mijn grootvader, Louis Van Hoydonck. - 140 Mededeling - 142 Sneeuw in de winter. - 143 Een rebel in de wereld van de literatuur, Georges Eekhoud. - 149 - J.P.F. Lamorinière en het landgoed Le Pavillon te Putte Nederland - 154 Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ondertekende bijdrage.
_____________________________________________________________________ Verantwoordelijke uitgever: Balbaert Roger – Dorpsstraat 59, bus 7 - 2950 Kapellen. Tel: 03.664.57.22. Kaftontwerp: T. Hanssens. Redactie: Eikvarenlaan 19 - 2950 Kapellen – Tel: 03.605.50.86. Redactieraad: Jef Herman, Marcel Dondelinger en Jan Vanderhaeghe. Lay-out publiciteit: Copy Service Center Dorpsstraat 39 - 2950 Kapellen, Tel: 03.605.42.67. 2007 - Copyright "Heemkring Hoghescote v.z.w" Kapellen. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, gereproduceerd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgever. De Heemkring "Hoghescote v.z.w" werd opgericht op 23 december 1968. ___________________________________________________________________________ ’t Bruggeske verschijnt 4 maal per jaar. Deze nummers kan men bekomen voor 10 Euro en u is dan abonnee van ‘Hoghescote v.z.w’. Dit bedrag kan worden overgemaakt op rekening nr. 413-7205071-65 ten name van ‘Heemkring Hoghescote’ v.z.w. – Antwerpsesteenweg 2 – Bus 2, 2950 Kapellen, met de vermelding "Bruggeske". Losse nummers van ’t Bruggeske, voor zover nog voorradig: 3 Euro. _____________________________________________________________________ Archiefdagen Heemkring Hoghescote Antwerpsesteenweg 2 B 2 – Kapellen. Lokaal ‘DE KROON’ De eerste dinsdag van de maand van 14 uur tot 17 uur. De tweede donderdag van de maand van 19 uur tot 22 uur.
117
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Lidgeld 2008 Een snel voorbijgevlogen jaar loopt alweer op zijn laatste beentjes en dus weer tijd voor de vernieuwing van uw abonnement op ons verenigingsblad “’t Bruggeske”. Dat Hoghescote ook dit jaar weer een resem aangename en leerrijke activiteiten heeft georganiseerd hebt u allicht gelezen in ons blad. Dat hierbij onze bijzonderste opdracht niet uit het oog werd verloren: namelijk het bewaren van ons Kapelse dorpsleven, staat buiten kijf. Inmiddels groeien onze archieven uit haar voegen en de beschikbare ruimte zal snel ontoereikend zijn voor het opslaan van de talrijke documenten die ons langs verschillende kanalen bereiken. Wij zijn al onze trouwe leden, inmiddels 444, dan ook bijzonder dankbaar omdat hun lidgeld ons toelaat het nodige materiaal zoals: archiefrekken, dozen, computer, luchtdrogers en opslagkasten aan te schaffen om ons werk op verantwoorde manier te blijven uitvoeren. Het lidgeld 2008 blijft behouden zoals voorheen en bedraagt:
10 euro als gewoon abonneelid of 20 euro als erelid. Het bedrag kan overgeschreven worden op rekening 413-7205071-65 van Heemkring Hoghescote vzw. Antwerpsesteenweg, 2 B 2 te 2950 Kapellen, met vermelding: lidgeld 2008. Om het u gemakkelijk te maken, hierbij een blanco overschrijvingsformulier. PS. Jacobuscheques 2007 kunnen nog steeds gebruikt worden tot 31 december 2007, daarna zijn ze waardeloos. U kunt ze afgeven bij een van de bestuursleden of in ons lokaal tijdens de openarchief dagen, zie dagen en uren in dit blad. Het bestuur van Hoghescote wenst jullie alvast prettige eindejaarsfeesten en voor het volgende jaar: veel levensvreugde en een goede gezondheid. Vr. Het bestuur Penningmeester R. Van den Bleeken.
Bezoek mee de Nieuwe Wijk ! Op zondag 13 januari 2008 geeft Walter Dreesen een rondleiding door de Nieuwe Wijkroute. Bijeenkomst aan de achterkant van de brandweerkazerne op het marktplein om 13.30 uur. Maximum 30 deelnemers. Deelname is gratis voor Hoghescote-leden. Niet leden betalen ter plaatse 1 euro. Inschrijven bij Swa Groenewege tel 03-665 00 87 e-mail: francois@groenewege.com of Chris Alen tel 03-664 05 01 e-mail chris.alen@skynet.be
118
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Aanwinsten voor het Hoghescote-archief Dank aan de schenkers: - Familie Meynen – Lamot: verscheidene Ferrariskaarten (herdruk). - Van Monique Van Steelandt: verschillende militaire stafkaarten en het boek “Antwerpen in de XIXde eeuw” van het Genootschap voor Antwerpse Geschiedenis. - Van de heer Herman de Meulenaere ontvingen we een pak kranten uit de periode van de Tweede Wereldoorlog. - De heer Paul van Bockel: het boek “Zeevaartkundige instrumenten”. - Van mevrouw van Look: een pakje postkaarten van Kapellen. - Van de familie R. Florencin-Engels : figuratieve kaarten van de haven en de rede van Antwerpen. - Van de heer L. Gowie: brochure over de Grot van Heuvels (Brasschaat) n.a.v. de Open Monumentendag. - Van de K.W.B. Zilverenhoek-Kapellen: maandbladen ‘Heet van de Naald’. - Van de heer Danny Serckx kregen we twee gemeenteplannen, Gids van Kapellen, Info Kapellen nr 1 en Info Kapellen Dorpsdag 1987, “Den Ariane” editie 1992-1994 en Handelsgids Kapellen 1995-1996. Aankopen gedaan ter verrijking van het archief - “De Kempen in de 19de en ’t begin der 20ste eeuw”, door Emiel Vliebergh. Heruitgave van het Davidsfonds (oorspronkelijk een werk uit 1908), 240 blz. - “Pastoors rapporteren over de Eerste Wereldoorlog in de provincie Antwerpen”, Kamiel Mertens, drie delen met telkens een hoofdstuk over de dekenij Ekeren. 1388 blz. - Le Parchemin, nummers 366, 368, 369 en 370; tijdschrift voor genealogie. - Een gelegenheidspenning van de Handelsbeurs van Kapellen met een beeltenis van Gysen. - Het boek “Aan de slag met archief en documentatie”. - Avra 2006: tijdschrift van de Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie. - boek “Kees Doorik of een bloedig half-vasten” van Georges Eekhoud, 1919. - boek “Edward Keurvels”, geschreven door Frits Celis in opdracht van VTB-VAB. Om een te hoge vochtigheid in het archief tegen te gaan, heeft Hoghescote beslist om een ontvochtiger aan te kopen, zodat de documenten in een zo best mogelijk klimaat kunnen bewaard worden (volgens de aanbevelingen van Heemkunde Vlaanderen). Een andere grote aankoop betreft een nieuwe computer met scherm die in de leeszaal staat. Een nieuwe pc was nodig om onze gedigitaliseerde bestanden op een zo optimaal mogelijke manier te kunnen blijven hanteren (nieuwere versies van programma’s, groter geheugen,…), zowel ten dienste van onze medewerkers als de bezoekers aan het archief.
Archiefdagen Heemkring Hoghescote Antwerpsesteenweg 2 – Kapellen - Lokaal ‘De Kroon’. De eerste dinsdag van de maand van 14.00 tot 17.00 uur. en de tweede donderdag van de maand van 19.00 tot 22.00 uur.
119
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Historiek van “De Nieuwe Wijk”.
(Deel 2)
Onze vorige bijdrage eindigde met de bouw van de 2 de reeks woningen door aannemer Louis Van Kolen. Voor alle duidelijkheid geven wij hierna een plan van de volledige wijk, opgemaakt op 25 januari 1924 door architect Smekens.
De nieuwe woningen waren pas in gebruik toen de Nationale Maatschappij aan de voorzitter van “De Nieuwe Wijk” liet weten dat de door hen gevraagde huurprijzen te laag waren en daardoor slechts een bruto rendement haalden van 3,55% op het geïnvesteerde kapitaal. Als norm werd vermeld dat andere sociale bouwmaatschappijen een rendement haalden tussen de 4 en 4,20 %. Om aan deze toestand te verhelpen besloot de Kapelse maatschappij de huurprijzen te verhogen met 5 BEF, waardoor een rendement behaald werd van 4,03 %. Door de grote vraag voor leningen kwam ook de Nationale Maatschappij in de problemen om voldoende kapitaal los te krijgen van de overheid. Er werd toen reeds gedacht om premies toe te kennen van 7.500 BEF aan de eerste kopers van een gehuurde sociale woning. De namen van de kandidaat-kopers dienden gemeld te worden aan het secretariaat van de Nationale Maatschappij. Wij vonden voor de eerste periode geen namen van huurders die bereid waren om hun woning aan te kopen. Wij mogen niet uit het oog verliezen dat vele huurders reeds moeilijkheden hadden om de maandelijkse huur te kunnen betalen. Achterstallen van betaling tot 8 en 9 maanden waren niet ongewoon. Er werden zelfs gezinnen met vele kinderen om die reden uit hun huis gezet. 120
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Nog een feit dat ook de financiële toestand van de Kapelse maatschappij niet schitterend was vinden wij terug in de vaststelling van het loon van de secretaris. In 1923 verdiende deze man 3.000 BEF per jaar voor het beheer van 26 huisjes. Op basis van de financiële resultaten van “De Nieuwe Wijk” stelde de Nationale Maatschappij voor om de man slechts een salaris toe te kennen van 1.800 BEF. Omdat de secretaris vanaf 1924 ook belast werd met het beheer van de 2 e reeks sociale woningen stelde het bestuur van “De Nieuwe Wijk” voor om een loon te voorzien van 2.400 BEF. Dit voorstel werd niet goedgekeurd door de Nationale Maatschappij en de man ontving voortaan slechts 1.200 BEF. De taak van de secretaris was evenwel niet eenvoudig. Elke maand diende hij bij de huurders langs te gaan om de huishuur te ontvangen. In vele woningen waren schrijnende toestanden: de kostwinner zat zonder werk, of er was een staking in de fabriek of de kinderen waren ziek, allemaal redenen om niet te betalen. Hier kan vermeld worden dat de heer Speth een zeer bewogen man was en meermaals persoonlijk de huishuur betaalde voor hen die werkelijk niet in staat waren om hun verplichtingen te voldoen en daarenboven nog vele onkosten hadden voor hun talrijke kroost. Wij moeten ook toegeven dat “De Nieuwe Wijk” zeer veel geduld had met haar huurders en zeer gemakkelijk uitstel van betaling toestond. Sommige huurders, wat blijkt uit de archieven, hebben daar dankbaar gebruik van gemaakt om te profiteren en om niet of veel te laat te betalen. Deze toestand kon niet blijven duren en daarom werd de heer Rijken door de Nationale Maatschappij belast met een grondig onderzoek ter plaatse om zo nodig de Kapelse maatschappij aan te manen om strenger op te treden in de toekomst. Vastgesteld werd dat sommige kleine families, bijvoorbeeld met 2 kinderen, introkken bij een andere familie uit de wijk en daar in één kamer woonden. Onderverhuring was echter niet toegelaten om overbevolking van de toch kleine sociale woningen te voorkomen. Er werden ook gevallen van slechte wil vastgesteld zodat tot uitdrijving met verkoop van de inboedel diende overgegaan te worden. Oudere bewoners van de wijk weten nog te vertellen dat zulks geen uitzonderlijke gevallen waren. In de archieven vonden wij zelfs een verslag over een man die 1 maand opgesloten werd in de gevangenis voor het niet betalen van zijn huishuur. In 1924 bleef de Nationale Maatschappij aandringen bij “De Nieuwe Wijk” om hun huizen te verkopen i.p.v. deze te verhuren. De eerste huisjes werden verkocht voor 21.500 BEF. De koper ontving een premie van 4.000 BEF zodat hij uiteindelijk slechts 17.500 BEF diende te betalen. Op 11 mei 1925 bestond de beheerraad van “De Nieuwe Wijk” uit de volgende personen: Eduard Geelhand, Gerard Geelhand, Jean Speth, Maurice Speth, Vincent Tinchant en Louis Bastyns. Deze raad besliste op 31 mei 1925: ! Om voortaan geen huisjes meer te bouwen. De nieuwe wijk zou afgebouwd i.p.v. verder uitgebouwd worden, ! Als sociale huisvestingsmaatschappij werd besloten om een vermindering van de te betalen huishuur toe te staan aan de gezinnen met kinderen, te weten:
121
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
0 tot 2 kinderen 4,20% op de huurprijs. 3 kinderen ten laste 3,80 %. 4 kinderen ten laste 3,40%. 5 kinderen ten laste 3,00 %. 6 kinderen ten laste 2,60%. 7 kinderen en meer 2,20%. Uiteraard had deze maatregel een weerslag op het globale rendement en werd de financiële toestand hierdoor zwaar aangetast. Om hieraan te verhelpen werd besloten om met ingang van 29 juli 1929 de huishuren te verhogen met 20 tot 30% naargelang het type woning. Door deze maatregel kwamen er nog meer mensen in de problemen. Op een bepaald ogenblik werd er voor 16 huurders een achterstal van betaling van 8.150,50 BEF vastgesteld. Het faillissement van notaris Schram in 1933 was ook een zware opdoffer voor “De Nieuwe Wijk”. Deze man had een schuld opgebouwd bij de Kapelse maatschappij van 340.000 BEF, weliswaar gedekt met een hypotheek in 2 de rang. Door de openbare verkoop van zijn eigendommen op 3 augustus 1934 door notaris Cols uit Antwerpen te weten: Een renteniershuis met kantoren, tuin, garages en woonst in de Dorpsstraat nummer 10. Een stuk grond van 1.107 m! in de Heidestraat. De villa “De Oude Linden” eveneens gelegen in de Heidestraat nummer 25 en gronden gelegen in de Engelselei, kon een bedrag van 33.000 BEF gerecupereerd worden. Merkwaardig was, dat in deze akte vermeld werd als adres van Schram: “een cel in Antwerpen”. Op 18 augustus 1936 aanvaardde de opvolger van notaris Schram, notaris Paul Bareel een mandaat als beheerder in “De Nieuwe Wijk”. Inspecteur Rijken van de Nationale Maatschappij diende in 1936 opnieuw naar Kapellen te komen om de volgende problemen te onderzoeken: ! Er waren drie huurders die respectievelijk 1.999 BEF, 1.675 BEF en 2.274 BEF achter stonden met hun betalingen, ! Vanaf 4 augustus 1936 had “De Nieuwe Wijk” geen ontvangen huurgelden meer doorgestort aan de Nationale Maatschappij. ! Op 31 december 1936 bedroeg het verlies van “De Nieuwe Wijk” een recordbedrag van 85.154,96 BEF. Dit verlies werd weggeboekt als een krediet voor het boekjaar 1937. ! Het totaal van de achterstallen was op dat ogenblik opgelopen tot 12.708,50 BEF. Financieel gezien was “De Nieuwe Wijk” geen kapitaalkrachtige maatschappij. Op 31 december 1936 was het kapitaal van de maatschappij als volgt samengesteld: Belgische Staat 350 aandelen. Provincie Antwerpen 350 aandelen, Gemeentebestuur Kapellen 200 aandelen, Maurice Speth 150 aandelen, Jean Speth 225 aandelen, Erven Georges Guiette 50 aandelen, Erven Emiel Legrelle 50 aandelen, Rodolphe Van der Stegen de Schrieck 50 aandelen, Erven Leopold Kronacher 100 aandelen, Gerard Geelhand 100 aandelen, Vincent Tinchant 20 aandelen, Mevrouw De Pret Roose de Calesberg 15 aandelen, Barend Mutsaers 50 aandelen, Paul Smekens 20 aandelen en Erven Georges Schram 20 aandelen, of in totaal 1.750 aandelen van 100 BEF. Van het voorziene kapitaal van 175.000 BEF was in de regel slechts 20% gestort. Het beheer van de maatschappij was vanaf 5 mei 1937 in handen van: Jean Speth, burgemeester, Louis Bastyns, houtkoopman en schepen, Gerard Geelhand, Jan Jacobs, Louis De Rooy, gemeenteraadslid, Jos Maesen, controleur bij de belastingen en Paul Bareel, notaris. De commissarissen belast met het nazicht van de rekeningen waren Frans Van Haesendonck, volmachtdrager, en Petrus Hermans, bediende. Het niet betalen van de huishuur bleef een zwaar probleem voor de maatschappij. Daarom nam de raad van beheer op 30 januari 1937 de volgende beslissingen: 122
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
! !
De huurders wier achterstal in totaal minder dan 1.000 BEF bedroeg, doch als dit achterstal toegenomen was in vergelijking met 1 januari 1936, dienden maandelijks 300 BEF af te korten of werden bedreigd om hun huis te verlaten. De huurders met een achterstal van meer dan 1.000 BEF werden onmiddellijk opgezegd tenzij zij elke maand hun schuld zouden aflossen met 200 BEF. Bij niet akkoord en indien zij op 1 maart 1938 hun woning nog niet hadden verlaten zou overgegaan worden tot een gedwongen verkoop van hun meubelen.
Omwille van de precaire financiële toestand ontstond er in 1938 opnieuw een meningsverschil met de Nationale Maatschappij. Als motivatie dat er sinds 4 juli 1938 geen doorstortingen meer uitgevoerd werden gaf “De Nieuwe Wijk” als reden op “dat er belangrijke betalingen moeten gebeuren voor onderhoud en herstellingen en dat ook de belastingen moesten vereffend worden”. In Brussel was men niet akkoord en antwoordde men dat de huurgelden niet mogen gebruikt worden voor de vooropgestelde betalingen. Het zou ons te ver leiden om alle wisselingen in de raad van beheer en toezicht te vermelden. Toch willen wij terloops aangeven dat op 14 juni 1939 Petrus Stokmans, landmeter tot beheerder werd aangesteld in de plaats van Louis Bastyns en Jan Jacobs die ontslag namen op 1 juni 1939. Ook het provinciebestuur ging over tot een mandaatwisseling. De heer Th. Van Rijswijck werd door hen aangesteld. Het gemeentebestuur benoemde de heren Wigand en Flebus tot nieuwe commissarissen. Tijdens de mobilisatieperiode kreeg “De Nieuwe Wijk” opnieuw 2 opdoffers te verwerken: ! Door het stormweer van 14 januari 1940 waren verschillende dakherstellingen noodzakelijk. Tijdens het uitvoeren van die werken werd vastgesteld dat vele vorsten los lagen zodat ook daar na de winter dringende herstellingen dienden uitgevoerd te worden, ! op 23 januari 1940 werd het putwater in de nieuwe wijk onderzocht door het “Laboratoire de chimie analytique” uit Antwerpen onder de leiding van Raymond en Fernand van Melckebeke. De uitslag was negatief. Door de aanwezigheid in het water van nitriet, nitraten en ammoniak betekende dit dat het water niet de eigenschappen van drinkwater bezat. Om hieraan te verhelpen werd de ganse nieuwe wijk aangesloten op het net van de PIDPA. De waarborgen werden gestort door de gemeentekas voor hen die niet konden betalen. Bij het uitbreken van de 2 de wereldoorlog werden betalingsfaciliteiten voorzien. Indien de echtgenoot gemobiliseerd werd of krijgsgevangene was diende de familie slechts 50 BEF huur te betalen. Deze gunstmaatregel verviel zodra de man opnieuw thuiskwam. In die periode spreken wij ook voor het eerst van steun van het C.O.O.(1). Deze steun ging van 6 tot 60 BEF per maand en het C.O.O.(1) diende rechtstreeks een gedeelte van de huishuur te vereffenen met de Nationale Maatschappij. Inmiddels zijn wij in het jaar 1941 beland, ook een periode met veel problemen voor de huurders. Herinneringsbrieven werden regelmatig en veelvuldig verzonden. Voor de maatschappij bracht het goedkoopste huisje slechts 82,50 BEF per maand op en de huurbedragen liepen op tot 127,50 BEF voor het duurste. In een brief van 22 mei 1941 gericht aan het bestuur van de belastingen, lezen wij: “eisbare huren 25.111,90 BEF, niet meer eisbare huren (verliespost)8.250,10 BEF”. 123
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Meer en meer families trokken in bij andere families, ook in de huizen van de nieuwe wijk, meestal zelfs zonder toelating van de overheid. Voor “De Nieuwe Wijk” werd dit feit beschouwd als onderverhuring, wat absoluut verboden was. Met aangetekende brieven werd aangemaand om het pand onmiddellijk te verlaten, zoniet werd de vrederechter ingeschakeld. In het jaar 1942 ontstond “Winterhulp” met het verzoek om 0,1 % van het kadastraal inkomen der eigendommen op hun rekening te storten om hun werking te financieren. Deze oproep voor “solidariteit” werd meermaals gelanceerd. De behoeften waren zo enorm dat er 2.000.000 BEF per dag nodig was, terwijl het budget slechts op 500.000 BEF was begroot. In 1942 doken de eerste documenten op van inbeslagneming waarbij de huizen openbaar verkocht werden. De opbrengst was gemiddeld 20.000 BEF te verminderen met de gerechtskosten van 4.000 BEF. “De Nieuwe Wijk” kreeg het steeds moeilijker om de huishuren te innen. Zij zien dat op 3 november 1942 niet minder dan 33 aangetekende brieven werden verstuurd + nog 11 brieven aan drager, m.a.w. 44 bewoners van de 48 ondervonden betalingsproblemen. In het jaar 1944 werd een begin gemaakt met het aansluiten van al de huisjes op het elektriciteitsnet. De basisinstallatie was 1 x 5 ampère met 500 watt maximum en een wisselstroom van 115 volt. De eerste 11 aansluitingen (de aansluiting was geen verplichting) kostten 2.105 BEF. De aansluiting had wel tot gevolg dat de huishuur met 15 BEF werd verhoogd. Op basis van het ministerieel besluit van 12 maart 1945 werden de huishuren met 40% verhoogd. De wijk had ook te lijden onder het oorlogsgeweld. Een vliegende bom kwam neer met veel schade tot gevolg. In de Akkerstraat waren 14 huizen beschadigd en in De Nieuwe Wijk zelf 12 huizen. Architect Verschueren werd belast met de vaststelling van de oorlogsschade. Door al die problemen van herstel en laag rendement deed de beheerraad van “De Nieuwe Wijk” op 15 februari 1946 een voorstel aan de heer Hopchet, beheerder van de maatschappij “De Goedkope Woning”, om al de woningen over te nemen en dit op basis van de volgende gegevens: “De Nieuwe Wijk” is nog steeds eigenaar van 26 huisjes en staat onder de controle van de “Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken”. De maatschappij beschikt slechts over een kapitaal van 175.000 BEF, waarvan 20 % werd gestort. De waarde van de eigendommen, zelfs in de toenmalige toestand met de oorlogsschade, overtreft veruit het eisbaar kapitaal. De heer Hopchet antwoordde echter negatief op 23 maart 1946. In juni 1946 deed “De Nieuwe Wijk” een tweede poging en vermeldde eerst de volgende informatie: De kosten, het toezicht en het herstel van 26 huizen zijn niet in verhouding tot de opbrengsten. “De Nieuwe Wijk” wenst zich onder een of andere vorm te verstaan met een grotere maatschappij die in dezelfde regio actief is om daarna de volgende opties naar voren te schuiven: Liquidatie van de maatschappij. Overname van het volledig actief en passief voor een bedrag dat voldoende was om de particuliere deelgenoten uit te betalen. De aandelen van de overheidsinstanties zouden geruild worden, indien deze akkoord zouden gaan (wat niet zeker was), tegen aandelen van “De Goedkope Woning”. 124
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Na een grondig onderzoek gaf “De Goedkope Woning” op 21 september 1946 nogmaals een negatief advies. “De Nieuwe Wijk” moest haar eigen boontjes doppen. Op basis van de wet van 31 juli 1947 werden met ingang van 1 januari 1948 de huishuren met 70 % verhoogd (waarvan reeds 40 % van toepassing was sinds 12 maart 1945). Als basis golden de huurprijzen die van kracht waren op 1 augustus 1939. Op 2 april 1948 werd voor de eerste (en ook de laatste) maal in de geschiedenis van de maatschappij een dividend uitgekeerd. Zo ontving de Belgische Staat 280 BEF, verminderd met een taks van 30 %, of netto 196 BEF. Het viel op hoe vlug de andere deelgenoten er bij waren om hun bank- of postrekening op te geven, wellicht met de gedachte “We zullen maar vlug incasseren vooraleer de maatschappij van gedachte verandert”. Na de oorlog werden nog regelmatig huisjes verkocht en de schattingsverslagen meldden een prijs tussen de 65.000 BEF en de 97.900 BEF, naargelang de grootte van het huis en het aantal slaapkamers. De kopers deden in feite een goede zaak. Bij de aankoop van een huis van 90.000 BEF: ! kregen zij een premie van 10 % of 9.000 BEF, ! deze premie werd verhoogd met 20 % per kind ten laste, ! daarenboven ontvingen zij nog een provinciepremie. ! het nog te betalen restant kon geleend worden aan een goedkoop tarief. Wij maken in die periode inderdaad kennis met de A.S.L.K.(2). die de kandidaatkopers voordelige tarieven aanbood: ! De lening was mogelijk te spreiden over 10 jaar en dit tot maximum 25 jaar, ! De rentevoet bedroeg slechts 3,75 %, ! Men kon een bedrag lenen tot 70 % van de waarde van het eigendom. Vele Kapellenaren sloten zo vlug mogelijk een contract af met de dochtermaatschappij voor onze regio: “Kredietmaatschappij voor Polder en Kempen”. Vermits de meeste huisjes verkocht waren werd op de Algemene Vergadering van 18 juli 1951 de vraag gesteld: gaat de maatschappij in vereffening of wordt het mandaat opnieuw verlengd voor een periode van 30 jaar? De heer De Schepper, afgevaardigde van de provincie Antwerpen vermeldde in een brief: ! Dat de maatschappij op 31 december 1950 nog 23 huizen in eigendom had, ! Dat deze huizen bewoond werden door 28 gezinnen, ! Dat de gemiddelde huishuur 184 BEF per maand bedroeg. Op 11 augustus 1951 werd tijdens een buitengewone algemene vergadering besloten om het mandaat van de maatschappij opnieuw te verlengen voor een periode van 30 jaar en dit onder een nieuwe naam: “De Nieuwe Wijk van Kapellen”. Volgens onze bronnen leidde de maatschappij daarna een slapend bestaan. Eenmaal per jaar werd er pro forma een algemene vergadering belegd, doch de meeste deelgenoten daagden bijna nooit op. Wegens de verspreiding van de deelbewijzen door erfenis, schenking, enz. werd het met de dag moeilijker om de eigenaars (deelgenoten) te traceren. Men stuurde de uitnodiging naar het laatstgekende adres doch vele brieven kwamen onbestelbaar terug. In het jaar 1981 werd de maatschappij overgenomen door “De Ideale Woning” die reeds begonnen was met een project in de Knotwilgstraat, naast De Nieuwe Wijk. Dit 125
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
project omvatte 3 maal 3 blokken van sociale woningen. Vanaf het begin waren er moeilijkheden van technische aard. Dit proces is reeds 20 jaar aan de gang met het gevolg dat er slechts één blok van de voorziene drie gerealiseerd werd. Ook “De Nieuwe Wijk” had ooit de intentie om hun wijk uit te breiden, doch uiteindelijk is het ook hier gebleven bij de bouw van 48 woningen i.p.v. de geplande 56 eenheden. “De Nieuwe Wijk” is blijkbaar nooit een winstgevende zaak geweest, doch de intenties van de initiatiefnemers waren zeker te waarderen om in een moeilijke periode toch dat risico te nemen en woningen te voorzien voor kroostrijke gezinnen. Zij hadden echter waarschijnlijk nooit verwacht geconfronteerd te worden met die enorme problemen. Er zijn nog enkele originele huisjes uit 1921 te zien, doch de meeste huisjes zijn inmiddels verbouwd tot moderne woningen. Op de bijgaande foto’s enkele nazaten van oorspronkelijke bewoners die nog steeds in de wijk wonen. Op de foto hiernaast: Isabella Verhulst, met kleindochter, in nr. 10.
< August Van Trier wonende in nr 21.
Noten: (1) C.O.O. afkorting voor: Commissie van Openbare Onderstand nu O.C.M.W. afkorting voor: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. (2) A.S.L.K. afkorting voor: Algemene Spaar en Lijfrentkas. Bronnen. - Kadaster Antwerpen, afdeling Historiek. - Gemeentelijke archieven. - Archieven Hoghescote. - De bewoners van de wijk.
Deel drie zal handelen over de historiek van de Sint Jozefkapel. Walter Dreessen.
126
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Eerste Vlaamse kermis te Kapellen In de zomer van 1935 werd een Vlaamse kermis georganiseerd ten voordele van de missiewerking van pater Alex Veraart. Heel waarschijnlijk was dit wel de eerste Vlaamse kermis ooit in Kapellen. Pater Alex Veraart (zie foto hiernaast) werd geboren te Kapellen in december 1911. Hij werd priester gewijd te Scheut op 18 augustus 1935. Het jaar daarop al, in 1936 vertrok hij naar het toenmalige Belgisch Congo, waar hij verbleef tot 1964. In dat jaar werd hij aangesteld tot aalmoezenier voor de Belgische oud-kolonialen in Botucatu Brazilië. Deze opdracht vervulde hij tot 1974.Vanaf 1974 en dit tot zijn overlijden op 27 november 1990 was hij aalmoezenier van het RVT Welvaart in Hoogboom.
De kermis vond plaats op de terreinen van de familie Barend Mutsaers op de hoek van Koningin Astridlaan (toen Yzerenweglaan genoemd) en de Prinsendreef. Vele katholieke verenigingen van Kapellen namen deel aan de kermis. Naast allerlei attracties was er zelfs een filmvertoning voorzien. Deze film werd gedraaid op de speelplaats van de kleuterschool in de Dorpsstraat. Deze film is helaas in de loop der jaren verloren gegaan. Heel ongebruikelijk voor die tijd: er was ook dansgelegenheid voorzien en dit zeer tegen de zin van de parochiale geestelijkheid van Kapellen. Al bij al een zeer geslaagde kermis die heel wat volk trok. Hierna geven wij nog enkele foto’s die gemaakt werden door Maggy Cornelis.
Uiterst links: Mevrouw Bauwens, 4 de van links: Victoire, dochter van Mevrouw Bauwens, 5 de : Jeanne Greefs, 6 de : Jeanne Flebus.
127
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Mevrouw Bauwens en Rik Van Wassenhoven met hun jeugdige danseresjes. Wij herkennen alleen mevrouw Verschueren en mevrouw De Schutter.
Pater Veraart met enkele medewerkers. Wij herkennen Pater Veraart, Jan Beson, Pauline Hermans en mevrouw Pijl.
Hier herkennen wij Nelly Quirijnen, Jeanne Van den Heuvel, mevrouw Ibens, Katrien Van Leemput, Philomene Quirijnen en Marieke De Rooy.
128
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Turnkring Patria met Louis Weyers, Michel Hugenay, Leon Van Gastel, Benoit Raes, Hubert Hugenay en vader Hugenay.
Robert Cornelis.
_____________________________________________________ Gelegenheidsvondst Wij vonden een voetbalprentje uit de jaren 30 van Cappellen FC. Na enig zoekwerk en navraag te doen, zijn we er in geslaagd om de namen van de spelers terug te vinden. Het gaat om de ploeg van het seizoen 1935-1936. Van links naar rechts is te zien: 1. Cornelissen J. – 2. Janssens P. – 3. Creten R. – 4. Van Broechoven L. – 5. Van Der Jonckheid J – 6. Van Look Ed. – 7. Vinck R. – 8. Meelbergs – 9. Verresen – 10. Vervliet L. – 11. Bresseleers L. Met dank aan Fr. Valkenborg en L. Van Look voor het benoemen van de spelers.
129
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Putte met de douanen, de smokkelaars…
(deel 3)
In omgekeerde richting gingen de Nederlanders al jaren aan Belgische tankstations benzine inslaan. Ook dat blijft na het wegvallen van de grens bestaan. Op super valt alnaargelang van het tankstation - voor de Nederlanders allicht 2 tot 2,5 fr. per liter te winnen. Bij loodvrije Eurobenzine loopt het verschil op tot 3 fr. „En als je toch op 't Hollands bent om te tanken, kan je even goed andere dingen meenemen die er goedkoper zijn", zegt de jonggehuwde Marleen van Roosbroeck (25), die helpt bij de bediening van de klanten in café „Hollands Hof", aan de Belgische zijde van de grens. Zij rekent uit dat ze op een pakje kunstboter (margarine) van een halve kilo, op 't Hollands tussen 15 en 20 fr. winst doet. Wim Jaegers, eigenaar van de Tervo-supermarkt in Nederlands Putte, somt een aantal zaken op die aan de noordkant van de grens goedkoper zijn en het waarschijnlijk zullen blijven. „Neem kindervoeding, waar algauw een bonus van 150 fr. per bus of per pak op zit. Voor een groot gesneden brood betaal je in Nederlands Putte ongeveer 36 fr. terwijl dat op 't Bels 55 fr. kost." Ook op frisdranken en sigaretten is er volgens hem een - weliswaar bescheiden winst te maken. En een pakje boter is nog altijd mooi meegenomen: dat kost aan de noordzijde van de grens 40 fr. per 250 gram, terwijl in sommige winkels aan de zuidzijde 60 fr. wordt neergeteld. Waar is de tijd van de grote botersmokkel? Enkele verhalen uit die tijd . - Een tankwagen, waar op het eerste zicht niets aan te zien was, bevatte veel smokkelwaar. Hij was onderverdeeld in twee delen: vooraan was er ruimte voor olie, achteraan was een bergplaats voor wel 4 ton boter. Wanneer men peilde vond men alleen olie, en aan de achterkant was een deksel waar de smokkelwaar in- en uit kon. - In 1961 werden 3 auto's met ingenieuze bergplaatsen (achter de stuurhut) in beslag genomen deze konden zo maar eventjes 2300 kg boter bevatten. - Een vrachtwagen, waarvan de bestuurder een gekend smokkelaar was, kwam aan de grens. IJverige douaniers zochten.....en zochten maar vonden niets. Na de controle glimlachte de bestuurder, het was immers de vrachtwagen zelf die hij smokkelde. - De vrouw van een bekend Antwerps advocaat rijdt met een wagen, van hetzelfde type en dezelfde kleur als een geseinde smokkelwagen. Douaniers geven het sein (met het zwaailicht) om te stoppen, maar de dame geeft echter vol gas. De kakimannen kunnen nog net opzij springen en schieten natuurlijk op de banden. Even later stopt ze, springt uit de auto (gelukkig ongedeerd) vraagt heel onschuldig: "schieten jullie met echte kogels ?" De lieve dame dacht dat het militairen op oefening waren. - Bij een wilde achtervolging op de Kalmthoutse heide verliezen douaniers de smokkelwagen uit het oog. Even later vinden ze hem terug, brandend als een fakkel. Wat was er gebeurd? De remblokken waren oververhit omdat de wagen zo zwaar geladen was en bij al dat remmen gingen de banden aan het smeulen, het betrof hier een Jaguar met een 1000 kg aan boter. - Huisvrouwen hadden vaak een tas met dubbele bodem waaronder de boter verstopt zat. Als er werd ondervonden dat de boter op hun lichaam gedragen werd, dan zette men de dames naast een warme kachel totdat de boter smolt.
130
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
- Een douanier zit een dikke dame achterna en zij wipt over een afsluiting en blijft dan even later als versteend staan. Wat nu? Ze had enkele flessen jenever in haar keurslijf verborgen, deze waren door de bruuske beweging tot in haar broekspijpen gezakt. - Een douanier houdt een man tegen met 8 kilo boter die dronken is. Na lang palaveren gaat hij mee naar het bureau. Een relaas van verklaring wordt opgemaakt en na afloop worden de pakjes nog eens geteld. Resultaat 7 kg 750 gr boter, een pakje te kort dus, op papier is er sprake van 8 kilo. Dat kon problemen met zich meebrengen. Met de man (nog steeds in beslag genomen smokkelwagen uitgerust met bak voor kraaienpoten dronken) valt niet te redetwisten. Hij weet nergens van. De arme douanier is dan van zijn zakgeld maar een pakje boter gaan kopen. - De dreef in de kloostertuin van Mariaberg was een bekend smokkelpad. De zusters vonden soms pakken verstopt in de tuin, die nadien dan spoorloos verdwenen. Soms hielden de smokkelaars zich schuil in de kloostertuin, zodra de kust veilig was namen ze de benen. Vooral rond de jaarwisseling werd er hoofdzakelijk drank gesmokkeld. In 1965 werd de boterberg een Europees probleem, en er werd vanaf dan een einde gesteld aan de beruchte botersmokkel met de vele achtervolgingen. Botervrouwtje - De mannen van de grenspost Putte-Kapellen stonden blijkbaar bekend voor hun strengheid. In de annalen van de Belgische douanediensten staat b.v. het verhaal van het Putse botervrouwtje geschreven in vette letters. Toen de boter in Nederland spotgoedkoop was, werd er tussen de beide grensdorpen Putte gesmokkeld dat het een lust was.' Op een dag wandelde een vrouwtje over de grens. Toen ze terugkwam leek ze een paar maanden zwanger. De douanier met dienst vermoedde al meteen dat de dame boter bij zich had, maar zij ontkende dit in alle toonaarden. En aangezien mannen geen vrouwen mochten fouilleren werd zij in het bureeltje bij de kachel gezet om te wachten op de visiteuse (vrouwelijke douanier) die uiteindelijk niet kwam opdagen, maar toen was het ook niet meer nodig! Je kan wel raden dat het boter was dat ze bij zich had! Prompt begon de boter te smelten, en daar lag meteen het bewijsmateriaal op de grond... Met pakjes boter en liters jenever van noord naar zuid Smokkelen zal altijd wel onafscheidelijk verbonden blijven met douanen. Wat er illegaal in ons land werd binnengebracht evolueerde echter. De vaten wijn die van het schip gelost werden, daar hadden de douaniers toch iets op gevonden om die “te proeven”! Rond de eeuwwisseling — en vooral tijdens de oorlogen — werden miljoenen pakjes boter en honderden liter jenever vanuit Nederland ingevoerd. Begin van de jaren zeventig probeerden de Nederlandse seksbazen pornoblaadjes en -films te importeren vanuit ons buurland. Nu speurt de douane ijverig mee naar drugs en illegale afvalstoffen. Een extra ereteken hoeven de mannen van de Putse grens niet. Ze doen gewoon hun job, vinden ze. Hoewel. "Weet ge," zegt één van hen, "dat we ooit een bankovervaller pakten net voor hij hier de grens wilde overwippen? Hij had 1,2 miljoen op zak, afkomstig van een hold-up in een ASLK-kantoor in Merksem. De ASLK-directie dankte ons voor de inzet, en we kregen allemaal een aansteker voor de moeite. Nadien bleek echter dat geen enkele brandde...". Maar wie daarover valt, stellen de mannen van Putte-Kapellen, is een zeveraar. 131
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Na bijna 152 jaar valt het doek over de roemruchte historie van de Putse grensbewakers. Een geschiedenis die gekenmerkt wordt door stoere verhalen over het snappen van smokkelaars en het dienstwapen echter alleen maar diende als afschrikmiddel. "Als mijn collega's tijdens de voorbije jaren alle anekdotes op papier hadden gezet, dan zou je daar enkele telefoonboeken aan overhouden", zegt ons ontvanger Georges Steyaert in het aftandse kantoor aan de Ertbrandstraat in Putte-Kapellen.
< Controle aan de grens - Jos Peeters en Degheldere
Daarin wordt hij bijgetreden door enkele van zijn collega's bijna-op-rust, die net de vroege shift achter de rug hebben. Zij kunnen het werk aan de grenspost, niet zomaar loslaten, hoewel zij er weldra afscheid van nemen. In één van de drankgelegenheden vlakbij de grens gaan ze nog een kop koffie drinken. En dan maar vertellen. Ontvanger Steyaert: "Tot en met het eind van de jaren zestig was alle goederentransport tussen Nederland en België bijzonder streng gelimiteerd. Alleen vrachtwagens met de noodzakelijke geldige boorddocumenten konden ongehinderd de grens over." Uit die tijd dateren tal van sterke verhalen over de controles van voertuigen. "Manlief" zegt één van de oudere douaniers, "wat je toen allemaal tegenkwam. En altijd dachten ze dat we wel om te kopen waren, maar ik kan u verzekeren dat geen enkel Puts douanier iemand doorliet die niet in orde was." De smokkel nu Wordt er anno 1990 nog gesmokkeld? Ja, natuurlijk! Uiteraard is alles geëvolueerd en lopen de smokkelpraktijken gelijk met de wijzigingen in de wetgeving. De smokkel in containerladingen neemt nog elk jaar toe en de douane moet door de enorme toename van de goederenstroom meer en meer documentencontrole doen. De fraude gebeurt meer door valse bescheiden, valse stempels, spookfirma's enz. m.a.w. een papieren smokkel. Men geeft bijvoorbeeld 1e kwaliteit vlees aan, maar in werkelijkheid voert men minderwaardig vlees uit. De firma ontvangt dan een hogere restitutie voor deze 132
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
uitvoer. Deze smokkel vereist een totaal nieuwe aanpak en er wordt van de ambtenaren geen "op heterdaad betrappen" of "achtervolgingen" meer vereist. De douanier van nu moet op de hoogte zijn van boekhouding, rechten en informatica. Nu hebben we bij de douane zelfs een gespecialiseerde brigade voor drugfraude. Drugs kan op veel manieren gesmokkeld worden: op het lichaam, in geheime bergplaatsen, in de ingewanden, zelfs in een kinderlijkje. Sommige drugkoeriers slikken de capsules in, als een capsule in de ingewanden stuk gaat is men onmiddellijk dood. Enkele jaren geleden heeft er tijdens een drugcontrole te Meer een schietpartij plaatsgehad waarbij enkele gewonden en een dode is gevallen. In 1989 werd er in Essen aan de Ring nog een vernieuwd kantoor geopend. Maar, hoe moet het in 1992? De tijd zal het uitwijzen en ondertussen... smokkelen we voort. Diamant De diamanthandel en -nijverheid bestaat in het Antwerpse reeds sinds de 15e eeuw. Dat deze handel belangrijk is voor onze economie blijkt uit het feit dat deze sector 7 % vertegenwoordigt van het B.N.P. Nadat de botersmokkel was stilgevallen, kwam in het Antwerpse meer tijd vrij om in het diamantkwartier te werken. De eerste vaststellingen begonnen doordat de diamanthandelaars de grens overschreden zonder aangifte. Begin van de jaren 70 brachten de Afrikanen ruwe diamant uit het niet-officiële circuit mee naar Antwerpen. Op de luchthavens werden talrijke overtredingen vastgesteld voor het illegaal binnenbrengen van diamant. Ook hier werd alles goed georganiseerd zoals het gebruik van reiskoffers met dubbele bodem of schoenen met holle hakken aantoont. De laatste tijd wordt meer en meer diamant verborgen in het lichaam en dit naar analogie met de cocaïnesmokkel. Tevens gebeurt de diamantfraude eveneens op papier, bv. door over- of onderfacturatie om zwarte transacties wit te wassen. Overtredingen inzake diamant worden meestal met een minnelijke schikking afgehandeld zodat er zelden ruchtbaarheid aan wordt gegeven. Een beetje smokkelen blijft Nederlanders kopen vuurwerk op ’t Bels, Belgen blijven diesel tanken op ’t Hollands. De Belgen komen in Putte op 't Hollands al jaren diesel tanken, omdat die er tot nieuwjaar vijf frank per liter goedkoper was. De Hollanders sparen honderdvijftig frank uit op een slof tabak als ze die op 't Bels kopen. En zo zijn er nog van die dingen. Vuurwerk bijvoorbeeld. Dat wordt bij gelegenheden als Nieuwjaar massaal door de Noorderburen aangekocht op Belgisch gebied. Niet omdat het zoveel goedkoper is, maar vooral omdat de verkoop aan minder beperkingen is onderworpen. Al die dingen brengen met zich dat de grens — die op 1 januari werd opgeheven — er altijd wel voor een stuk zal blijven. Een beetje smokkelen zit er trouwens ook nog steeds in, omdat een beperkt in- of uitvoer van tabaksproducten en alcohol, ook in de toekomst van kracht blijft. Tot nog toe was het voor mensen die aan deze kant van de meet wonen interessant om met hun dieselauto in Nederland te gaan tanken. Dat gebeurde dan ook massaal en dat zal wellicht in de toekomst zo blijven. Tot vóór nieuwjaar 1993 lag de prijs van mazout in Nederland ergens rond de 21 fr. Bij de witte pomp in Nederlands Putte werd zelfs amper 20 fr. gevraagd. Daar was het dan ook geregeld aanschuiven geblazen, vooral tijdens de weekends, wanneer de wagens met roodwitte nummerplaten tol zelfs van boven Antwerpen naar het grensdorp kwamen. Vijf frank winst per liter, 350 fr. op een volle tankbeurt was de moeite van de verplaatsing waard.
133
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Ook na 1 januari 1993 loont het tanken van dieselbrandstof aan de Nederlandse pomp nog altijd de moeite, ook al kwam er op nieuwjaar bij de Noorderburen twee frank aan accijns bij, in weerwil van de maandenlang volgehouden protesten van vooral vrachtwagenrijders onder de kreet: „Diesel, mijn broodwinning, blijf er af". Tabak Voor de Nederlanders is het dan weer interessant om tabak te kopen op 't Bels. “Op een slof tabak die een Hollander hier koopt verdient hij veertien gulden of meer dan 250 fr.", zegt Harry Nijs (42j) die een winkel met papierwaren, dagbladen, tijdschriften en nog-van-alles drijft in de hoofdstraat van Belgisch Putte. In de nieuwjaarperiode wordt zijn zaak letterlijk bestormd door Nederlanders die hun voorraad vuurwerk komen kopen. „Dat vuurwerk is bij ons iets voordeliger, maar het is vooral sterker en je kan meer soorten vinden", zegt Harry. Zogeheten strijkers, vuurwerkstiften die je als een lucifer aanstrijkt, zijn bijvoorbeeld bij de noorderburen verboden, maar worden hier vrij verkocht. Vandaar. In een café op 't Bels drinken we een bolleke van 't vat. Dat kost 35 fr. Een vergelijkbaar bier, dat ze in Nederland speciaal noemen, kost daar 50 fr. Voor een pilsje, geschonken in een glas van het type mosterdpot, betaal je in Nederlands Putte twee gulden of 37fr. Niet te verwonderen dat de Hollanders in groten getale hun pintje komen drinken op 't Bels en dat zij hun biervoorraden blijven inslaan in de talrijke drankhallen die het noorden van de provincie Antwerpen rijk is. Het douanenkantoor te Putte – Kapellen rond de eeuwwisseling
Pentekening van Jos Peeters: De grens rond de eeuwwisseling.
Bovenstaande tekening werd ons bezorgd door Jos Peeters uit Putte-Kapellen. Ze geeft de toestand van de omgeving van het kantoor weer zoals die moet geweest zijn rond de eeuwwisseling. De prent toont de Ertbrandstraat, kijkrichting België. In die jaren stond grenspaal 257 links naast de baan en ook de wegwijzerpaal Antwerpen Bergen-op-Zoom - Kalmthout - Berendrecht stond aan die kant. Het eerste huis links was winkel en herberg tegelijk, bewoond door de familie E. Teysen. 134
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
De tweede woning was eveneens winkel en herberg (dat was in die tijden een veel voorkomend verschijnsel) en werd bewoond door de familie L. Van Aerden. Het douanekantoor was ondergebracht in de derde woning (de hoogste) links. Het ijzeren hekken voorbij het kantoor sluit de pastorij af, daarnaast bevindt zich de oude kerkpoort St.-Dionysius die dateert uit het jaar 1769. Rechts van de straat staat een winkel-herberg-landbouwhoeve; de oprit tot het erf (daar staat ook de paal met bord: HALT -TOL) en verder weg het koetshuis en de stallingen met het hekken van het Rozenhof. Met de dynamietexplosie in het begin van de oorlogsjaren 1940 werden grenspaal en wegwijzer mee weggeblazen. Ze werden nadien terug opgericht maar grenspaal 257 staat nu op de andere hoek, vlakbij café Grenszicht, op het Hollands. Het is trouwens die paal die maanden geleden geschiedenis gemaakt heeft door op een geheimzinnige wijze aan de top beginnen te branden lijk een St.-Vitusvuur. De grens rond de eeuwwisseling
De foto hiervoor toont hetzelfde beeld als de tekening en dateert uit 1906 maar dan slechts langs één zijde van de Ertbrandstraat. Vóór het douanekantoor (het hoge huis) staat een douanier in uniform. De man tussen de douanier en de fietser in, was de toenmalige ontvanger de heer Francquot. De bovenverdieping van het kantoor was tevens woonhuis voor de ontvanger. Miljarden voor de schatkist Onder de oudste producten welke aan accijns waren onderworpen vinden we azijn, alcohol, bier, gegiste vruchtendranken, mousserende gegiste dranken, tabak en zelfs margarine. Met de tijd en om verschillende redenen wordt de accijnsreglementering regelmatig gewijzigd: verhoging van de aanslagvoeten, instelling van accijns op nieuwe producten, afschaffing, opschorting, eenmaking. Welke ook het tijdperk in de geschiedenis weze, meermaals en in verschillende omstandigheden werd toevlucht gezocht tot de accijnzen om budgettaire onevenwichten te herstellen en zal het zuiver fiscaal karakter van deze belasting dienen om de Schatkist te spijzen. Zo was het ook na de Eerste Wereldoorlog. De snelle achteruitgang van de Belgische frank en de alsmaar groeiende behoeften van de getroffen Belgische economie noodden de regering tot het nemen van maatregelen zoals de verhoging van de heffingsvoeten op de bestaande accijnzen en de instelling van accijnzen op nieuwe producten.
135
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
In dezelfde gedachtegang wordt in 1939 opnieuw beroep gedaan op deze specifieke belasting om de kosten veroorzaakt door de mobilisatie van het leger te financieren. Met dit doel worden de accijnzen op de grote verbruiksproducten zoals lucifers, bieren, mineraal water, en tabak opgetrokken. Een nieuwe belasting wordt ingesteld op inlandse benzol en op koffie. In enkele gevallen wordt het accijnsrecht aangewend, om op min of meer succesvolle manier, het particulier verbruik van accijnsproducten tegen te gaan, alzo gebruikt de regering de accijns als politiek-sociaal instrument. Zo wenste de wethouder van alcohol een luxeproduct te maken en verviervoudigde hij met de wet van 29 augustus 1919 te dien einde de accijns erop. Tezelfdertijd verbood deze wet het verbruik van geestrijke dranken in alle voor het publiek toegankelijke plaatsen en de verkoop van dergelijke dranken in hoeveelheden van meer dan 2 liter per aankoop. Er dient gewacht op de wet van 28 december 1983 op de verkoop van geestrijke dranken en op het patentrecht om deze wet die bij het ruime publiek beter gekend was onder de wet "Vandervelde" - (Socialistisch Volksvertegenwoordiger: 1866-1938) af te schaffen. Met hetzelfde doel werd in 1925 een verbruikstaks op mousserende gegiste dranken ingesteld. Heden ten dage mag het accijnsrecht op tabaksproducten worden beschouwd als een efficiënt middel in de strijd tegen de schadelijke gevolgen van het tabaksgebruik. In de loop der jaren verdwijnen een aantal producten van de lijst onderworpen aan accijnzen en worden er een aantal andere aan toegevoegd. Dit is het geval met lucifers en aanstekers, azijn, enz... waarvan de accijnzen worden opgeheven op 7 februari 1951. Vanaf het jaar 1945 is margarine niet langer onderworpen aan accijns, het accijnsrecht ingesteld op koffie in 1939 wordt afgeschaft in 1945 en weer ingesteld in 1981. Putte - geen mosselkantoor meer "Sommigen denken blijkbaar nog altijd dat het hier in Putte-Kapellen maar een mosselkantoor is. Precies of er geen andere producten dan vis ingevoerd worden". Het was een opmerking die gemaakt werd bij een bezoek aan dit kantoor aan de Belgisch-Nederlandse grens vanuit verschillende hoeken. Zowel de ontvanger als zijn verificateurs als zijn kantoorpersoneel vertelde het met enige verontwaardiging. Daaruit blijkt alleen maar dat, hoe onverschillig een ambtenaar zich soms ook voordoet ten overstaan van zijn dagelijks werk, er toch in diezelfde ambtenaar ook een zekere beroepsfierheid steekt. Een zekere trots om de reputatie van zijn kantoor. Een besef dat het werk dat hij of zij doet toch ook een waarde heeft die helaas niet door iedereen op dezelfde hoogte wordt geschat. Wie dagelijks de soms ellenlange files vracht- en aanhangwagens in de Ertbrandstraat meemaakt twijfelt er niet langer meer aan. Ontvanger Lode Tielens: "Tot de meest voorkomende producten die wij hier te verwerken krijgen, behoren o.m. tabak, wol (die vanuit Vlissingen komt), alcohol, zeer veel reukwerk en niet te vergeten aannemersmaterieel dat hier bijna dagelijks voorbijkomt. Er komen trouwens zeer veel goederen (vooral uit het Verenigd Koninkrijk) langs Vlissingen en de onbruikbaarheid van de Westerschelde in de winter zorgt eveneens voor extra drukte”. Ontvangsten De belangrijkheid van een douanekantoor blijkt ook uit de cijfers. Voor Putte-Kapellen spreken die cijfers boekdelen. In 1971 beliepen de totale ontvangsten 11 miljoen. Dat ging dan al de volgende jaren gestadig omhoog en voor het dienstjaar 1977 noteerde men fier het totale bedrag van 138 miljoen. En laat daar nu nog de omschakeling van 6% overdrachttaks naar 18% BTW inzitten, dan mag toch nog een groei van het kantoor genoteerd worden. 136
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Van kleine vis tot grote snoek
(Foto ‘De Schakel’ 1977-78-10 mei 1978 blz. 4)
Putte-Kapellen is niet langer een mosselkantoor. Het is nu een vol waardig douanekantoor geworden. De uitbreiding van de Sloehaven te Vlissingen waardoor de concurrentie met Antwerpen groeide; de aanleg van de ring rond Antwerpen die verlengd werd tot Stabroek en aldus aansluiting geeft met de E-wegen in alle richtingen en een betere verbinding met Rotterdam, hebben de afstand naar het kantoor fel verkort. Als toekomstbeeld opent Putte-Kapellen nog andere perspectieven. Met de aanleg van de "Nieuwe Havenweg" zou de kans bestaan dat op deze snelweg een nieuw kantoor opgericht wordt. Naargelang de bevoegdheden die dat nieuwe kantoor dan zou krijgen (alleen BTW of ook volledige douanebevoegdheid) zou het huidige Putte-Kapellen bijvoorbeeld terug een hulpkantoor kunnen worden. Het is nog geen vastomlijnd toekomstbeeld maar zo wordt het wel verwacht. Putte heeft ooit een brandende grenspaal gehad en de Putse douaniers zaten nooit om een stunt verlegen (zie foto hiernaast). Het is trouwens die paal die enkele jaren geleden geschiedenis gemaakt heeft door op een geheimzinnige wijze aan de top beginnen te branden lijk een St.Vitusvuur. In 1976 slaagden zij er zelfs in eieren te bakken op de grenspaal 257. De publieke belangstelling daarvoor was enorm. Weldra zie je in Putte nog wel grenspalen, maar geen douaniers meer. De grenspaal bij de grensovergang heeft veel verhuizingen meegemaakt: de douane is vertrokken. Verschillende gebouwen zijn verdwenen, zoals het douanecomplex op Nederlands grondgebied.
137
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
De post van de rijkspolitie in Nederlands-Putte was al eerder opgeheven. Nog meer is er veranderd. Op 1 januari 1997 is Nederlands - Putte zijn zelfstandigheid kwijt geraakt. Men behoort, net als de twee Belgische delen van Putte, bij een groter geheel namelijk Woensdrecht. Ondanks al deze veranderingen blijft Putte als gemeenschap natuurlijk even hecht als voorheen. Een voorlopige houten barak deed nadien dienst als douanekantoor tot omstreeks 1955 een nieuw gebouw werd opgericht. Een laag, gelijkvloers gehouden gebouw tussen de andere huizen (lees: cafés) in. Hier hebben de plaatselijke douanediensten het dan ruim 20 jaar volgehouden, versterkt door een woonwagen aan de overkant van de straat, die er als plantonlokaal fungeerde.
Voorlopige houten barak als douanekantoor
(‘De
Schakel’ 1977-78-10 mei 1978 blz.5)
Toch bleek uiteindelijk, met de groei van de dagelijkse taken, ook de ruimte niet langer meer te volstaan. Enkele jaren geleden werd een aanvraag tot verbouwing van de lokalen ingediend, en begin september 1977 werd met de werken begonnen. Het kantoor kreeg een achterbouw bij en op 3 maart 1978 vierde het personeel officieus de ingebruikneming van het nu geheel vernieuwde kantoor. Hoewel aan het uiterlijk langs de straatkant niets werd gewijzigd, kwam binnenin een vrij grote ruimte bij die door het personeel ten volle benut wordt. Je hoefde niet langer op elkaars schoot te gaan zitten. Want geef toe: voor het werk is dat niet zo gemakkelijk. Kantoor: van huiskamer tot douanekantoor Wellicht is Putte een van de meest typische grensdorpen in de directie Antwerpen of misschien wel in het gehele land. Putte-Kapellen heeft een klank op vele vlakken. Voor de wielerliefhebbers is het de traditionele slotkoers van het Belgische wielerseizoen en die dag is Putte dan ook in feest langs weerszijden van de grens. Die bestaat die dag blijkbaar niet. Voor de douaniers die de Douaneschool hebben meegemaakt in het begin van hun carrière is Putte de grenspost waar ze het eerst mee in aanraking kwamen tijdens een bezoek gedurende hun opleiding om er een stukje praktijk te gaan opdoen. Putte is ook het dorp waar heel wat zeevruchten uit de Hollandse kwekerijen passeerden op weg naar een of andere smakelijke Belgische tafel. Putte heeft lang de naam gehad een "mosselkantoor" te zijn. Nu zit er een afschaffing en een verhuis in. Het douanekantoor Putte-Kapellen is een grensgeval in meer dan één opzicht. Het ligt vlakbij de rijksgrens tussen België en Nederland, maar daarnaast vormt de Ertbrandstraat de grens tussen de gemeenten Stabroek (waar het paviljoen staat) en Kapellen (waar het kantoor zelf staat). Via een open hal kom je het kantoor binnen, het publiek heeft toegang in de gang naast het verificatielokaal en het kantoorlokaal. 138
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
< Het Putse douanekantoor. Lode Tielens is te Putte-Kapellen ontvanger sinds l juli 1975. Hij leidt het negenkoppige kantoorpersoneel op de lastige en glibberige wegen van de administratie naar een vlotte samenwerking met handel en nijverheid ten bate van de Schatkist. Nu is het natuurlijk zo dat, op welk kantoor je ook vraagt naar het werk, het steeds en overal even druk is. Putte maakt daarop geen uitzondering. Toch is er een maar …: "Het lijkt soms wel of de chauffeurs met elkaar afspreken om hier op de middag binnen te vallen en allemaal tegelijk bediend willen worden. En voor die mannen is het altijd dringend hé . " Het kantoorpersoneel heeft uiteraard ook recht op een half uur middagpauze om te eten. Er is zelfs een plaatsje voorzien waar ze dat kunnen doen zodat ze niet in het kantoor zelf moeten blijven zitten. Maar ze kunnen het niet over hun hart krijgen hun collega's alleen te laten met de overlast aan werk. "Wij proberen de mensen zoveel mogelijk voort te helpen waar en wanneer we kunnen. Ook als we onze boterham dan maar rechtstaande of in zeven haasten moeten opeten." Aan de overkant van de straat staat "het paviljoen", zo genoemd door de mannen van het kantoor. Het is een houten gebouwtje dat de woon wagen van vroeger vervangt en dat dienst doet als lokaal voor de plantons.
Het paviljoen. Jos Nuyes Bronnen: Interview Jos Peeters. 750 Jaar Putte in woord en beeld. Smokkel - Marlies van Tichelen. Wij aan de grens - Geschiedenis van Essen – De Heemkundige Kring te Essen. Brochure Douanen en Accijnzen. Tijdschrift ‘De Schakel’. Artikelen uit Gazet van Antwerpen, en de Volksgazet. ----------------------------------------------------------------------------------------
139
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Mijn grootvader, Louis Van Hoydonck, bijna gefusilleerd in Mei 1940 Mijn grootvader, Louis Van Hoydonck was zelfstandig bakker in Kapellen op de Hoevensebaan op het huidige nummer 23, van 1898 tot 1930. Geen van zijn beide zonen wilden bakker worden. De jongste broer van mijn moeder, Armand Van Hoydonck, werd in de wereldcrisis van 1930 werkloos. Mijn grootvader besloot dan maar om hem de bakkers- stiel aan te leren.Na zijn huwelijk kocht Armand in 1935 een deel van de woning van Jan Putcuyps, de oudste broer van mijn grootmoeder. Dit huis was gelegen op de hoek van de Stationsstraat en het Stationsplein. De heer Perrilieux kocht de andere kleinere helft, om er een fotozaak op te richten.
Van Hoydonck Louis
Echtgenote Van Hoydonck Louis
Mijn grootvader werkte nog manueel en met een houtoven, maar mijn oom installeerde een moderne oven met drie verdiepingen. Hierbij was voor iedere oven een afzonderlijke temperatuurregelaar en daardoor kon men in de ene oven brood bakken, in de tweede sandwiches en pistolets en in de derde patisserie. Hij kon zelfs stomen, om galettenbrood te bakken, iets wat toen net in de mode kwam. Alle behandelingen van het meel gebeurde machinaal. In die tijd was het een zeer moderne bakkerij. Mijn grootvader, toen 66 jaar oud, was nog zeer vitaal en bleef hem helpen. Toen werden er bij mijn oom twee kinderen geboren, een jongen en een meisje. Maar er dreigde een wereldoorlog en mijn oom werd in 1939 onder de wapens geroepen. Gelukkig was mijn grootvader volledig ingewerkt en hield hij de bakkerij draaiende. Mijn grootouders hadden hun woning verkocht en woonden op de eerste verdieping boven de winkel. Op 10 mei 1940 gebeurde het fatale. Een overmacht aan Duitse troepen viel ons land en Nederland binnen. Franse troepen kwamen in allerijl toegesneld. Maar, voor zover ik mij kan herinneren, was hun materiaal ouderwets en aftands, wat zowel hun vervoermiddelen en hun wapens betreft. De Duitsers beschikten over snelle grote pantsers, automatische wapens, artillerie met grotere en snellere vuurkracht. De Franse linie's werden uiteindelijk bij elkaar geveegd in Nederland in de regio’s Bergen op Zoom en Breda. Dan kwam een grote Duitse krijgsmacht Zuidwaarts ons land binnen. Het gegraven antitankkanaal, in 1938-39 versterkt met veel bunkers, deed geen dienst. 140
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Als mijn informatie juist is, want zelf was ik met mijn ouders en mijn broer op de vlucht in Noord-Frankrijk, moest de bevolking op 14 mei Kapellen ontruimen. Zo ook het gezin van mijn oom, te weten mijn tante en de twee kinderen. Mijn tante's ouders woonden in Hoevenen, en samen met mijn grootouders trokken zij daarheen. De woning was echter veel te klein voor zoveel mensen en toen zij vernamen, dat de Duitsers binnen waren, besloten mijn grootouders terug naar hun huis te keren. In de Stationsstraat aangekomen, zagen zij dat de uitstalramen van de winkels aan diggelen geslagen waren, waarschijnlijk hebben dit de zich terugtrekkende Franse soldaten gedaan. Overal werd drank gestolen en soms geld en juwelen. Grootvader vertelde, dat de straat bezaaid lag met materiaal uit de winkels: bij de familie Lodewijckx waren dat schoppen, rieken enz. en de hoeden en petten van de hoedenwinkel waren ook de straat op geworpen. Alle winkels deelden in het vandalisme. Maar de flessen drank waren overal weg, waarschijnlijk om zich moed in te drinken. Overal hadden de Duitsers witte aanplakbrieven uitgehangen met de duidelijke zwarte tekst: "Plünderer werden erschossen". Mijn grootouders waren de enigen, die terug in hun woning waren, terwijl mijn grootmoeder, een zware hartpatiënt lag te rusten, stond grootvader beneden aan de voordeur een luchtje te scheppen, het weer was mooi in die meimaand. Plotseling zag hij in de verte twee mannen aankomen met elk twee grote juten zakken. Zij gingen huis voor huis binnen en hun zakken werden steeds voller. Zij kwamen dichter en dichter bij en mijn grootvader was er niet gerust in. Er zat namelijk een groot bedrag aan geld in de portefeuille in de binnenzak van zijn vest. Hij was 71 jaar en flink uit de kluiten gewassen, maar één tegen twee maakte hem wel ongerust. Ondertussen waren de dieven met een halfvolle zak de winkel van Perillieux binnen trokken. Eén propvolle zak lieten zij buiten op straat staan. Op dat ogenblik kwam er een Duitse officier met zijn ordonnance over de bareel aangestapt. Hij ging met getrokken revolver en de soldaat met geweer in aanslag naar binnen. Dat was een opluchting voor grootvader. Zij brachten de twee dieven naar buiten en zij moesten samen met de buit mee. Maar toen beval de Duitse officier aan mijn grootvader: "Mitkommen". De brave man wist niet wat hem overkwam. Later zou blijken dat de Duitsers dachten dat hij op wacht stond bij de buit. Het voorlopige Duitse hoofdkwartier was toen gevestigd in een nieuwbouw aan de Antwerpsesteenweg nummers 1 en 3, rechtover het toenmalige gemeentehuis. Zij werden apart in een kamer opgesloten en afzonderlijk ondervraagd. Hieruit bleek dat mijn grootvader niets met de dieverij te maken had. Tenslotte mocht hij terug naar huis, maar hij had wel doodsangsten uitgestaan. Hij herinnerde zich de tekst "Plünderer werden erschossen" maar al te goed. Hoe lang hij vastgehouden werd wist hij niet meer te vertellen. Hij was ook met zijn gedachten bij zijn zieke vrouw die helemaal alleen in dat grote huis was en bovendien van niets wist. Om haar te sparen heeft hij haar nooit verteld wat hem overkomen was. Naast deze nieuwbouw, waarover eerder sprake, lag tussen de Vredestraat en de Antwerpsesteenweg een oude, vervallen boomgaard, omringd met een oude bakstenen muur. Hier moesten de dieven hun eigen graf graven. Eén ervan wilde dat niet en hij werd zonder pardon in de knie geschoten. Daarna werden zij tegen de muur van de Vredestraat geplaatst en door een peloton Duitse soldaten gefusilleerd. Zo vielen zij in hun eigen gegraven graf. De Duitsers gooiden deze dicht. 141
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Zand erover, zo wreed ging het er die tijd aan toe. De namen van die mensen ken ik niet. Wel was de plaats van executie te zien door stukgesprongen stenen in de muur. Enkele kogels waren er zelfs doorheen gevlogen. Gedurende verschillende weken durfde mijn grootvader niet meer langs de Vredestraat of Antwerpsesteenweg te gaan. Ook mijn oom werd door de Duitsers krijgsgevangen genomen, maar gelukkig mochten de Vlaamse krijgsgevangenen na zes maanden naar huis. Mijn grootvader bakte nog tot 1944.Hij was toen 75 jaar. Louis Verpraet.
__________________________________________________________
GEZOCHT – GEZOCHT – GEZOCHT - GEZOCHT documentatie voor het archief van de Heemkring Hoghescote. Alle documentatie over Kapellen is welkom! Wij denken aan foto's, doodsprentjes, doodsbrieven, postkaarten, krantenknipsels, affiches, oude menukaarten, geboortekaartjes, oude trouwboekjes, oude notarisakten, huwelijksaankondigingen, oude rekeningen van Kapelse firma's enz, enz... Geef ons een seintje en we komen even langs. Bij voorbaat hartelijk dank! Kontaktadres: Dorpsstraat – 2950 Kapellen – Tel: 03 664.57.22
142
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Sneeuw in de winter. Het volgende verhaal heeft geen echt geschiedkundige waarde en men zou kunnen besluiten dat het niet thuishoort in een heemkundig tijdschrift zoals ’t Bruggeske. Heemkunde Vlaanderen, het overkoepelend orgaan dat alle heemkringen uit Vlaanderen groepeert, trekt echter constant onze aandacht op het belang van het noteren en bewaren van verhalen en anekdotes die een tijdgeest vastleggen die weldra tot de geschiedenis zal behoren. In deze context heb ik dan ook besloten mijn prilste jeugdherinnering op te schrijven. Het verhaal geeft duidelijk aan welk contrast er bestaat tussen de levenssfeer waarin een kleuter van nu opgroeit met deze van pakweg zo’n vijfenzestig jaar – al zo lang? - geleden. Gedeeltelijk door eigen herinneringen maar vooral doordat het verhaal op elke familiebijeenkomst weer werd opgedist, is deze jeugdherinnering mij tot op heden levendig bijgebleven. Vele woorden die voor de wat “oudere lezer” zeer begrijpelijk zijn, worden intussen niet meer door de jeugd gebruikt en zelfs door hen niet meer begrepen. Omdat de kans bestaat dat deze tekst, over enkele jaren, ook door een volgende generatie zal gelezen worden, vond ik het nuttig bij sommige woorden een voetnoot te plaatsen. Alhoewel de exacte datum niet relevant is, kan men aannemen dat het gebeuren zich heeft afgespeeld tijdens de maand januari van de bijzonder koude winter 1943 – 1944, op het einde van de Tweede Wereldoorlog. Reeds dagen na elkaar had het bestendig gevroren waardoor de vorst diep in de ondergrond was doorgedrongen. In de vooravond van de vorige dag was het bovendien beginnen te sneeuwen en dit had aangehouden tot in de vroege morgen. Elk sneeuwvlokje was dan ook op de ijskoude ondergrond ongestoord en ongerept blijven liggen waardoor een 30 cm dik sneeuwtapijt zich over het land had uitgespreid. Zoals elke morgen zou ik ook vandaag omstreeks 8.00 uur uitgewuifd worden door moeder om naar de “papschool” of ”bewaarschool” te vertrekken. De woorden kleuter of peuter en deze van hun respectievelijke scholen bestonden nog niet of werden zeker niet algemeen gebruikt. Alle kinderen, ook wel “snotneuzen” genoemd, gingen vanaf hun zesde jaar naar de “groote school” terwijl de kleineren de “papschool” of “bewaarschool” bezochten. Om een mij onbekende reden hadden mijn ouders ervoor gekozen om mij niet naar de Kapelse kleuterschool in de Engelselei te sturen maar naar deze gelegen achteraan de Waterstraat in het gehucht “d’ Heuvels” op het grondgebied van Stabroek. Dit schooltje was trouwens nagelnieuw en werd juist voor de oorlog, op 24 september 1939, samen met de iets verder gelegen kapel van O.L.Vrouw van Altijddurende Bijstand, plechtig ingezegend. Het was gebouwd op een perceel grond geschonken door graaf Moretus en volgens de plannen getekend door architect Van den Bergh, terwijl aannemer Dingemans uit Stabroek erin geslaagd was het gebouw op twee maanden te voltooien. De kostprijs ervan bedroeg: 123.921,55 BEF. Deze som was bijeengebracht elk voor de helft door pastoor Fr. Aerts van Stabroek en de Congregatie van de Zusters Annonciaden van Huldenberg. Het waren dan ook twee van deze zusters die er als onderwijzend personeel werden aangesteld en er voor de jeugd zorgden.
143
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Schets van het schooltje anno 1939.
Na een nacht met overvloedige sneeuwval was de lucht inmiddels staalblauw uitgeklaard en alhoewel het nog lichtjes vroor, was het een prachtige wintermorgen. Moeder was reeds vroeg aan de slag geweest. Bij het buitenstappen stelde ik vast dat ze een smalle strook van het voetpad had vrijgemaakt waardoor de weg naar de straat openlag. Dat zij deze klus moest klaren was te wijten aan het feit dat vader niet thuis was en reeds gedurende maanden in Duitsland verbleef waar hij “vrijwillig?” was tewerkgesteld. Ook zijn broers, mijn nonkels: Zander, Ward en Frans, waren trouwens “vrijwillig” verplicht geweest ver van huis te gaan werken. De bezetters hadden namelijk een “Verordnung” uitgeschreven waarbij alle Belgische mannen die werkloos waren zich verplicht dienden aan te melden bij het “Arbeitsamt”. Vader was huisschilder, maar wie had in godsnaam tijdens de oorlogsjaren het geld of zelfs maar de behoefte om zijn woning te laten herschilderen? Dus was hij werkloos, had bovendien geen helpende hand die hem een nepwerkvergunning kon bezorgen en viel dus onder de toepassing van de afgekondigde “Verordnung”. Omdat hij zijn vrouw en twee jonge kinderen niet wilde achterlaten, had hij nog een half jaar “ondergedoken” geleefd. Velen leefden trouwens zoals hij in de “illegaliteit”, waar heb ik dat nog gehoord? Deze “werkweigeraars” werden dan ook vlijtig opgespoord door de bezetter. Om aan de gevreesde razzia’s van de “Feldgendarmerie”, die meestal tijdens de vroege morgen of in de late avonduren werden gehouden, te ontsnappen, diende hij dan ook elke avond op een andere plaats te gaan slapen. Toen echter de vrouw van “Miel Pataat” zich tegen moeder had laten ontvallen dat de Duitsers het gaan en staan van vader kenden, was dit voor vader het signaal om zich “vrijwillig” aan te melden. “Miel Pataat” woonde slechts enkele huizen van ons verwijderd en was “arbeidsbemiddelaar” voor de bezetters. Hij zag dus waar mijn vader elke avond naartoe ging en het moet voor hem een koud kunstje geweest zijn om deze werkweigeraar te laten oppakken. Achteraf bekeken mochten mijn ouders eigenlijk tevreden zijn dat Miel de familie kende. Hij kon er namelijk voor zorgen dat je niet naar de zware industrie werd gestuurd en op een rustige en vooral ongevaarlijke arbeidsplaats terechtkwam. Zo werd vader kort nadien naar Fechenheim, een deelgemeente van Frankfurt am Main, gestuurd om er te werken in de “I.G. Farbenindustrie A.G.”. Hijzelf en zijn drie broers vertelden mij meermaals dat zij echt geen zwaar of gevaarlijk werk hadden dienen op te knappen. Na de bevrijding kwamen zij alle vier gezond en wel terug.
144
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Maar nu terug naar die vroege morgen in januari 1944. Warm aangekleed met een tweedehands winterjas, een afdankertje van de zoon van de “post” 1 waar moeder wat huishoudelijk werk verrichtte. Verder schoenen, van dezelfde oorsprong, en lange kniekousen. Deze laatste waren door grootmoeder tijdens de lange winteravonden gebreid met “saai” 2 gekocht op de zwarte markt. Niet alleen de oorspong maar ook de kwaliteit ervan waren dan ook van een zeer bedenkelijk aard waardoor bijstoppen regelmatig diende te gebeuren. Een korte broek, eigenlijk véél te kort, maar wat groeide die “snotneus” toch snel en trouwens, stof voor een nieuwe was er toch niet, vervolledigde mijn outfit. Nog belangrijke kledingstukken waren: de eveneens zelf gebreide berenmuts en handschoenen. De berenmuts bestond uit twee soorten “saai”: de bovenste helft uit groene dikke wol, nog een overschotje van vóór de oorlog en de onderste helft het overschot van een paar bruine kousen. Het was dus wel een bijzonder kleurrijke combinatie, maar warm was ze wel en vooral: goed herkenbaar. De handschoenen vormden het grootste probleem. Door de slechte kwaliteit van de wol waren de vingertoppen ervan bestendig stuk waardoor je vingers onbeschermd naar buiten staken en ijskoud werden. Het was dan ook de kunst om op geregelde tijden de bijna bevroren vingertoppen in de mond te steken waardoor deze weer op lichaamstemperatuur werden gebracht en waarna het spel in de sneeuw kon worden verdergezet. In een veel te grote oude lederen “kazak” 3 werd naast de “schoofzak” 4 en de “drinkebus” tijdens de wintermaanden ook een paar propere kousen meegegeven. Vooral aan deze kousen heb ik een zalige herinnering overgehouden. Het was namelijk zo, dat na de middagpauze en vooraleer aan het knippen, plakken of kleuren te beginnen onze doornatte kousen door de zusters werden uitgetrokken. We konden dan onze ijskoude voetjes aan de warme buiskachel opwarmen waarna de verse warme kousen werden aangetrokken. Dit gaf zo’n zalig gevoel dat de kleinsten onder ons van pure gelukzaligheid er een uurtje van in ’t slaap vielen. Ook de metalen, geëmailleerde drinkbus had een eigen leven. In de winter werden alle bussen onmiddellijk bij aankomst in de klas verzameld en netjes naast elkaar, met geopende drukstop, op het deksel van de kachel geschikt. Tegen de middag was het brouwsel, dat bestond uit ersatzkoffie geroosterde gerst – aangelengd met ontzettend veel “fluitjesmelk” 5 , dan ook meermaals gekookt waardoor de smaak er zeker niet beter op was geworden. Het primaire doel bleef echter wel gevrijwaard: het op peil houden van ons lichaamsvocht. De “schoofzak” bestond uit grauwgrijze oorlogsboterhammen waarvan de smaak door onze ouders als slecht tot zeer slecht werd bestempeld. Voor ons, kleuters, was dit echter geen probleem, wij waren immers met de smaak ervan opgegroeid en kenden het verschil niet met het vooroorlogse brood. In elk geval diende niemand ons aan te manen om ook de korstjes op te eten en elke broodkruimel werd zorgvuldig met de natte vinger opgevist om daarna in onze steeds hongerige magen te verdwijnen. Brooddozen bestonden nog niet. Een soort zeildoek waarvan de buitenzijde bestond uit een teerachtige zwarte laklaag die door het veelvuldig gebruik volledig gecraqueleerd was, zorgde voor de versheid van ons middagmaal. Eigenlijk goed uitgedost, want veel kinderen hadden immers geen schoenen en droegen nog “klonen” 6 , kon ik vertrekken richting school. Bij “post” werd bedoeld een betrekking als hulp in het huishouden bij een welstellende familie waar deze bediende ook dikwijls bleef slapen. 2 “Saai” algemene benaming voor alle soorten breiwol. 3 Boekentas. 4 Lunchpakket. 5 Afgeroomde melk, soms aangelengd met water, waardoor bij het koken de melk gemakkelijk overen aankookte. 6 Zuid-Nederlands voor klompen. 1
145
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Zoals gebruikelijk begaf ik mij eerst naar de “Blokskesweg”, alias Kalmthoutsesteenweg, om daar mijn twee schoolvrienden op te pikken. De eerste was: Cyriel Van den Wijngaert, die in het eerste huis rechts woonde. Aangezien er toen op de hoek, waar zich nu het Shell benzinestation bevindt, een grote weide lag; kon hij mij vanuit de keuken zien aankomen. Bij mijn aankomst stond hij dan ook reeds klaar om mee te vertrekken. De volgende stop was bij Stan Bresseleers. Hij was de zoon van de melkboer en woonde in een kleine hoeve honderd meter verder aan de overkant van de straat. Het gebeurde niet zelden dat Stan om de een of andere duistere reden niet klaarstond. Wij zetten dan zonder wachten onze weg verder over het erf, naast het kippenhok, om vervolgens op het domein van Godding 7 te belanden. Via de zware ijzeren toegangspoort die uitgaf op de Kapelsestraat ter hoogte van het huidige Bricocenter en die gedurende gans de oorlog halfopen bleef staan, bereikten we zo terug de Kapelsestraat. Daar senator R. Godding zich in allerijl bij de inval van het Duitse leger richting Belgisch Congo had begeven, lag het domein en het kasteel er tijdens de oorlog onbeheerd en onbewoond bij. Het bos, de vijver en de moestuin vormden dan ook de meest fantastische speeltuin die de omwonende jeugd zich kon indenken. Na de oorlog werd het kasteel “Lindenhof” verkocht aan de stad Antwerpen. Het werd volledig afgebroken en een nieuwe stadsschool kwam in de plaats. Vandaag konden we echter door de dikke sneeuwlaag deze weg niet nemen en moesten we op onze stappen terugkeren om vervolgens aan het café van Piet Huyghe de richting naar Putte in te slaan. < Kasteel van R. Godding dat na de oorlog aangekocht werd door de Stad Antwerpen.
Het was ons ten strengste verboden over de tramsporen te gaan en dat deden we dus natuurlijk wel, of toch een hele tijd. Het was namelijk zo dat elke morgen tram 72 uit de richting van Kapellen ons in de rug tegemoet reed. Van op grote afstand begon de “wattman” 8 ons reeds te verwittigen met het typisch, enigszins irriterend tramsignaal. Wij deden dan of we dat niet hoorden en bleven rustig op de sporen verder lopen. Natuurlijk werd de brave trambestuurder hierdoor behoorlijk boos en begon daardoor nog heviger op de ronde metalen knop in de vloer te stampen. Wanneer het signaal ons te dichtbij leek, gingen we ons uiteindelijk tergend traag aan de kant zetten. Bij het voorbijrijden en om ons te wijzen op ons onbezonnen gedrag stak de boze man steevast zijn vuist op in onze richting. Dit beantwoordden wij hem dan met een Robert, Georges, Constant Godding (Antwerpen, ° 8.11.1883 - Leopoldstad, † 6.12.1953) was een Belgisch liberaal politicus. Senator: 1932 - 1949 en minister van koloniën: 1945 – 1947. 7
8
trambestuurder. 146
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
opgeheven hand, duim op de neuspunt en pink vooruit, waarbij soms ook nog een tong werd uitgestoken. Tot op een zekere dag een moegetergde bestuurder traag en quasi geluidloos achter ons kwam gereden en op enkele meters afstand de tram tot stilstand bracht. Met ongeloof zagen wij dit gebeuren maar toen de brave man ook nog uitstapte, sloegen we zo snel onze korte beentjes ons konden dragen op de vlucht. Vanaf de volgende dag kozen we, zonder tegen elkaar iets te zeggen, het fietspad aan de overkant van de weg om ons in de richting van Putte te begeven. Vandaag, gedwongen door de weersomstandigheden, waren we echter verplicht het tramspoor te nemen. De rijweg en het daarnaast liggende fietspad waren nog praktisch ongebruikt en dus onder een dikke laag sneeuw bedolven: onbegaanbaar. Normaal reden ons tijdens de kilometer die we over de Kapelsestraat aflegden slechts enkele auto’s of vrachtwagens voorbij. Vandaag waren er dat klaarblijkelijk nog minder. Het tramspoor was daarentegen door de vroege tramvoertuigen mooi proper geveegd zodat we slechts tot juist over onze bottines in de sneeuw zakten. Gewoonlijk sloten er zich tijdens onze tocht door de Kapelsestraat nog enkele schoolgangers bij ons aan, maar vandaag ….. niemand. Zoals gebruikelijk werden we ter hoogte van de boerderij van boer Van Ginneken, alias de “Gouwe”, door onze derde schoolmakker bijgebeend. Stan was toen een mager pezig kereltje dat heel snel kon lopen, wat hij wellicht te danken had aan de regelmatige achtervolgingen die hij diende te doen om ons in te halen. Bij boer Van Ginneken waren er drie dochters die in de zomer en bij goed weer langs de achterliggende akkers naar de school gingen. Bij regenweer of in de winter wachtten zij gewoonlijk bij de poort tot wij voorbijkwamen om met ons verder te gaan. Vandaag lag het erf van de boerderij er verlaten bij, zelfs van de erg agressieve Duitse scheper die steeds heftig blafte als hij ons zag, was geen spoor te bekennen. Aan de Waterstraat staken wij zonder links of rechts te kijken de straat over, waarom zouden wij dat ook gedaan hebben? Er was zo ver je kon zien geen voertuig te bespeuren en van zebrapaden of verkeerslichten had nog niemand gehoord. De Waterstraat was altijd het koudste stuk van onze tocht: de westenwind op kop en geen enkele beschutting tegen de regen. Gelukkig was er deze morgen reeds het een of ander verdwaald voertuig door de straat gereden zodat we het bandenspoor ervan konden gebruiken. Links was er de tuin van Ruipers en daarachter de uitgestrekte akkers van boer Van Ginneken. Vandaag zo ver je kon zien één wit sneeuwtapijt. Tussen de straat en de akkers lag een snel stromende en tamelijk diepe beek. Bij warm weer in de zomer gingen we vaak barrevoets door het koele water of trachtten we een van de vele stekelbaarzen, grondelingen of zelfs palingen te verschalken, wat ons meestal niet lukte. Vandaag lag de beek er bevroren bij. Slechts hier en daar was nog een wak waar het water onder een doorschijnende dunne ijslaag en in versneld tempo doorheen stroomde. Aan de rechterzijde van de straat stonden wat meer huizen. Verderop lag een smalle beek tussen de achterliggende velden en de kasseiweg. Eigenlijk was het niet meer dan een brede ondiepe greppel die echter in het voorjaar van levensbelang werd voor de kikkerbevolking uit de verre omtrek. Terwijl deze greppel het ganse jaar buiten onze aandacht bleef, werd dit plots anders wanneer een van ons tijdens de maand maart opmerkte dat het weinige water van de greppel veranderd was in één geleiachtige massa: kikkerdril. Omdat we het troebele water niet geschikt vonden voor het toekomstige kikkerkroost dachten we de kikkerbevolking bij hun voortplantingsactie een handje te moeten helpen. Met onze blote handen brachten we dan ook zoveel mogelijk glibberige kikkereitjes naar de overkant van de straat om ze daar in het heldere water van de snelstromende beek te zetten. Slechts vele jaren later kwam ik te weten dat dit eigenlijk helemaal fout was en kikkereitjes liever in rustig water tot volwaardige exemplaren uitgroeien. Hierbij dan ook mijn oprechte excuses aan de toenmalige kikkerbevolking. Dat onze inbreng toch geen zwaar nadeel berokkende aan het kikkerbestand merkten we pas eind mei wanneer
147
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
honderden jonge kikkertjes vanuit de greppel de straat overstaken en zich bij onze komst snel uit de voeten maakten om vervolgens in de diepe beek te verdwijnen. Inmiddels bereikten we het eindpunt van onze dagelijkse 2,5 km lange voettocht. Gewoonlijk stond de dubbele groene houten ingangspoort van de school volledig open, vandaag was ze slechts op een kier gezet. Waar op andere dagen rond deze tijd de speelplaats bruiste van leven, stelden wij nu vast dat de speelplaats er volkomen verlaten bij lag. Wel verscheen in de deur van het eerste klaslokaal zuster Elfledis, een van de twee zusters van de Congregatie van de Annonciaden van Huldenberg, die er les gaf en ons verrast toeriep: “Ha, daar zijn de mannen van de Kapelsestraat! Zijn jullie er toch doorgekomen?” Binnen in het klaslokaal was het lekker warm en werd ons verteld dat wij eigenlijk de enige kinderen waren die doorheen de barre weersomstandigheden waren komen opdagen. Aanstonds werden wij verlost van onze overjasjes en werden onze schoenen uitgetrokken, waarna onze natte kousen samen met onze handschoenen op een rekje naast de grote ronde kachel werden opgehangen. Ook zuster Philiberta, die eigenlijk op pensioen was gesteld, maar omdat het ministerie van onderwijs slechts twee leerkrachten subsidieerde, gratis terug les was beginnen geven; was aanwezig. Zij schonk een hoeveelheid melk uit een melkkan in een kookpan en zette deze op de grote buiskachel. Deze melk werd enkele keren per week door de gezusters Van Ginneken van de boerderij meegebracht en was niet te vergelijken met de “fluitjesmelk” die moeder ons thuis voorschotelde. Na het koken werd de melk verdeeld over drie grote mokken en samen met een “Betterfoodkoek” aan ons aangeboden. Het was feest. Omdat ondertussen besloten was om vandaag geen les te geven vertrokken we na een uurtje, opgewarmd en voorzien van droge kousen, terug naar onze woonplaatsen. Bij onze thuiskomst vertelden we honderduit over onze “heldendaad”: wij die van het verst moesten komen waren er en de anderen …. zij niet. Niemand stoorde zich daarbij aan de vergeefs gemaakte winterse tocht van vijf kilometer en na het nuttigen van onze terug meegebrachte “schoofzak” gingen we een hele namiddag, tot het donker werd, “slibberen” 9 op de dichtgevroren vijver in het domein van Godding. Zoveel jaren later lijkt dit verhaal onwezenlijk, want welke ouders zouden het vandaag in hun hoofd halen om kinderen van nauwelijks vijf jaar alleen en te voet naar school te sturen? Het was inderdaad de tijd, dat men langs het tuinpad van zijn vader de hoge bomen nog zag staan. Het was zo simpel allemaal, zo simpel allemaal. Met dank aan zuster Denise Vandeuren, archivaris van de Congregatie van de Zusters Annonciaden van Huldenberg, voor het bezorgen van de documentatie betreffende het schooltje van “d’Heuvels” in de Waterstraat. R. Van den Bleeken.
Aandacht ! Gevraagd ! Wij zoeken getuigenissen van oud-leerlingen (meisjes en jongens uit het Kapelse lager onderwijs tijdens de oorlogsperiode 1940 – 1945. Wegens de bezetting door het Duitse leger van de beide gemeentescholen werden de lessen op verschillende locaties gegeven. Wie kan ons hierover nog wat vertellen? Neem contact op met R. Van den Bleeken, tel 03-664 63 22. Ik kom tot bij u of we maken een afspraak in ons lokaal “De Kroon” in het Oud-Gemeentehuis.
9
Glijden op een ijsbaan. 148
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Een rebel uit Kapellen in de wereld van de literatuur… Georges Eekhoud. Hoewel deze bekende auteur slechts 8 jaar in Kapellen woonde zullen wij toch in het kort de voornaamste feiten uit zijn leven en zijn loopbaan toelichten. In een brief uit 1909 lezen wij dat Georges Eekhoud, volgens zijn persoonlijke woorden, op 27 mei 1854 geboren werd op de Ossenmarkt in Antwerpen. In het stadsarchief van Antwerpen vonden wij echter een document waarin vermeld werd dat Georgius Joannes Henricus Eekhoud geboren werd op zaterdag 27 mei 1854 te 17u30 in het huis nummer 627 van de sectie 3 in Antwerpen, d.i. de Eiermarkt. De getuigen bij de aangifte van zijn geboorte waren Adolphe Petrus Josephus Genard en Guillielmus Van Beirs, stadsklerken. Zijn vader was Ferdinandus Franciscus Carolus Eekhoud, geboren te Antwerpen op 6 maart 1819 en overleden te Antwerpen op 10 juni 1865.
Vader Eekhoud huwde op 1 februari 1853 met Guillielmina Joanna Oedenkoven, geboren te Antwerpen op 16 december 1819 en overleden te Antwerpen op 1 mei 1860. In “Verzonnen Stad” schreef Jan Lampo dat de familie Eekhoud-Oedenkoven een respectabele maar verarmde familie was. Vooral zijn moeder was een gecultiveerde vrouw die haar zoon de liefde voor de literatuur en de muziek bijbracht. Bij het overlijden van zijn vader werd de oom Henri Oedenkoven, industrieel en oudburgemeester van Borgerhout aangesteld als voogd om de belangen te behartigen van de minderjarige Georges Eekhoud. Henri Oedenkoven was samen met zijn schoonbroer Adolphe Joseph de Roubaix stichter van ”den boegie”, de destijds zeer gekende kaarsenfabriek van Borgerhout. Door de talloze beroepsverplichtingen en ook door zijn politieke mandaten had Henri Oedenkoven weinig of geen tijd om zich bezig te houden met de jonge Georges Eekhoud. Om die reden stuurde hij hem, om hem voor te bereiden op het zakenleven, vanaf het jaar 1866 naar het pensionaat Breidenstein in Grenchen, Zwitserland. Behalve mathematica en wetenschappen leerde hij ook Duits, Engels en Italiaans. Er zijn aanwijzingen dat hij toen al als jongeling erotische vriendschappen had met medescholieren. Waarschijnlijk had de jonge Eekhoud een niet al te gelukkige jeugd doorgebracht bij zijn oom aan “den boegie”. In zijn werk “La Nouvelle Carthage” gaf hij een beschrijving van zijn leefomgeving: “De geur van de fabriek bleef in Laurents neus hangen. Vooral de stank van de gracht die langs het immense fabrieksterrein liep. Daar werden de vette bezinksels en giftige zuren geloosd die bij de raffinage van het kaarsvet vrijkwamen. De smerige uitwasemingen vermengden zich tot een vette, zalfachtige geur die Laurent tot in de gangen van het pensionaat achtervolgde, opdringerig als een vulgair deuntje dat hij niet uit zijn hoofd kon zetten.” Oedenkoven wist geen raad met zijn pupil en liet hem daarom meerderjarig verklaren, zodat Eekhoud de kleine erfenis van zijn vader kreeg. In plaats van een betrekking te 149
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
zoeken zwierf de jonge man door Antwerpen en door de Kempen. Uit geldnood werd hij uiteindelijk corrector en later journalist bij het dagblad “Le Précurseur”. In 1871 overleed zijn oom plotseling en in 1872 ging de jonge Eekhoud naar de militaire school in Brussel, waar hij o.m. lessen volgde bij Charles de Coster. Hier werd hij ingedeeld bij de 38 ste promotie artillerie en genie. Al na 3 maanden werd Eekhoud, naar het schijnt na een duel met zijn kameraad Camille Aimé Coquilhat, weggestuurd van de militaire school. Om onderdak te vinden ging hij wonen bij zijn enig resterende directe familielid, zijn hoogbejaarde grootmoeder Cornelia Catharine Smits, geboren te Rotterdam op 27 december 1790. Deze dame was gehuwd met Ludovicus Eduardus Oedenkoven. Het echtpaar woonde in Kapellen in de villa Withof op de Antwerpsesteenweg. Tijdens zijn verblijf in Kapellen begon zijn literaire loopbaan. Hij vond een baantje bij een krant in Antwerpen. Behalve correctiewerk begon Georges Eekhoud met het publiceren van een feuilleton. In zijn Kapelse periode ging zijn belangstelling uit naar het Parijse literaire leven. Hij zocht Emile Zola op in Médan. Hij raakte bevriend met Paul Verlaine. Hij ontmoette de schilders Jean François Millet en Theodore Rousseau. Hij begon ook met het schrijven van gedichten en in 1877 publiceerde hij zijn eerste boek, de dichtbundel “Myrtes et Cyprès”. Georges Rodenbach, Camille Lemonnier en Theo Hannon maakten in deze periode deel uit van zijn vriendenkring. Toen zijn grootmoeder op zondag 10 augustus 1879 te Antwerpen overleed erfde Georges Eekhoud de prachtige villa en haar fortuin.
Voorgevel van de villa Withof.
Deze villa stond vroeger op de Antwerpsesteenweg waar nu de appartementen staan met de huisnummers 68 en 70. Drinkgelagen, jachtpartijen en ontvangsten volgden elkaar in zijn villa in zulk snel tempo op dat de schrijver in een mum van tijd geruïneerd was. Met stille trom trok hij weg uit Kapellen om zich in Brussel te vestigen. Georges Eekhoud was uiterst actief in de Brusselse kringen. Hij werd er redacteur van het tijdschrift “L”étoile belge” en “La jeune Belgique”. 150
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Van belang is echter dat Eekhoud onze gemeente niet uit het oog verloor. In 1883 schreef hij zijn eerste roman “Kees Doorik”, een door afkomst en milieu gedetermineerde primitief uit de Antwerpse polders. Dit werk werd in 1919 in het Nederlands vertaald door August Peeters en kreeg als titel: “Kees Doorik of een bloedig half-vasten”. In deze roman brengt Eekhoud een beschrijving van Putse kermis. In een volgend nummer van ’t Bruggeske zullen wij een gedeelte uit dit werk overnemen. Het ganse boek kan ingezien worden in ons documentatiecentrum.
Achterzijde van de woning van Eekhoud.
Eekhoud bewijst in deze roman dat hij een sociaal bewogen man is. Hij voelde zich verbonden met de verschoppelingen van de maatschappij en hij had een grote afkeer voor de burgerij. Vanaf 1886 begon Eekhoud meer en meer aan te leunen bij de socialistische beweging en eigenlijk moeten wij zelfs zeggen bij de anarchistische groeperingen. Om die reden sloot hij aan bij de groep van “Le Coq rouge”. Tijdens de periode van 1892 tot 1927 onderhield Eekhoud een langdurige homoseksuele relatie met de journalist Sander Pierron. Hun relatie weerspiegelt zich in een pak van 224 brieven die men kan terugvinden in het Letterenhuis in Antwerpen. In zijn werk “L’escal-Vigor” behandelde Eekhoud de homoseksualiteit op een dubbelzinnige manier. Zijn werk werd in 1899 als zedenschennende publicatie door het gerecht in beslag genomen. Eekhoud zelf werd wegens dit persdelict voor het Assisenhof van Brugge gedaagd waar hij succesvol werd verdedigd door de linkse advocaat-auteur Edmond Picard zodat hij vrijgesproken werd. Op financieel gebied ging het Eekhoud niet voor de wind. Wij vonden een schrijven van hem van 6 oktober 1896 aan Jan Blockx. In die brief schreef hij dat hij zeer gaarne de première zou willen bijwonen van diens voorstelling van zijn nieuwste werk. Hij vroeg aan Jan Blockx om hem 50 BEF op te sturen om zijn kosten voor verplaatsing en verblijf in Antwerpen te betalen want hij zat volledig zonder geld.
151
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Waarschijnlijk ging Georges nog meer leningen aan bij Jan Blockx. Op 18 september 1889 liet hij deze weten dat hij het geleende geld niet zou kunnen terug betalen. Voor 1890 zou hij zelfs geen voorschot van 100 BEF kunnen storten. Gelukkig werd Georges Eekhoud in 1903 benoemd tot lesgever aan de normaalschool in Brussel waar hij het vak “geschiedenis van de Franse letteren” doceerde. Vanaf dat ogenblik waren zijn financiële problemen van de baan. Georges Eekhoud was zijn Kapelse vrienden niet vergeten. Wij vonden een brief van hem terug die hij op 4 juni 1907 verstuurde naar Lode Baekelmans en waarin hij hem vroeg om de groeten te doen aan onderwijzer Lucas van Kapellen en Pier Mertens uit Hoevenen. Tijdens de eerste wereldoorlog werd hij omwille van zijn pacifistische houding gedwongen om ontslag te nemen in de normaalschool. Georges Eekhoud werkte inderdaad spontaan mee aan het tijdschrift “Vlaamsch Leven” dat verscheen onder de leiding van Willem Gyssels. Na de oorlog werd Georges Eekhoud op voordracht van Jules Destrée door koning Albert I aangewezen als een van de eerste leden van de “Koninklijke Academie van de Franse taal en letterkunde”. Hij woonde toen in Brussel in de Vooruitgangstraat nummer 383. Paul Gibson, Voltairelaan, 33 te Schaarbeek schreef in 1925 voor Kees Doorik een ouverture, een prelude en een volledig muzikaal drama. De eerste opvoering werd voorzien in de Volksschouwburg te Antwerpen. In het drama zou het lied van de Gansrijders gezongen worden Georges Eekhoud schreef altijd “gansridders” en de fanfare zou spelen voor een toneelscherm met de afbeelding van Putse kermis. De opvoering in november 1925 was een zeer groot succes en resulteerde in een netto winst van 637,50 BEF. Hoewel Georges Eekhoud Franstalig was voelde hij zich gans zijn leven toch verbonden met zijn geboortestreek Vlaanderen. Op 26 september 1927 liet hij aan Lode Baekelmans weten dat hij een uitvoerig rapport had opgesteld over de Vlaamse literatuur dat opgenomen werd in “Vie des Peuples” nummer 4 (september 1924) in Parijs. Om zijn studie te kunnen realiseren had hij via de uitgeverij van Eugene De Bock, Karel Oomsstraat, 51 te Antwerpen een uitgelezen keure van Vlaamse werken laten opsturen. Ook zijn werk “La Nouvelle Carthage” is een romantische beschrijving van het Antwerpen uit de jaren 1870-1880. Georges Eekhoud overleed in Schaarbeek op 29 mei 1927. Omwille van bewezen diensten was Georges Eekhoud op 25 november 1912 benoemd tot ridder in de Leopoldsorde en in januari 1927 werd hij bevorderd tot Commandeur in de Kroonorde. Lode Baekelmans, die tijdens de periode rond 1907 in Kapellen verbleef, vertaalde verschillende werken van Georges Eekhoud. Denken wij vooral aan “Vertellingen” en “Tatoeage”. Na zijn overlijden werd Eekhoud tweemaal herdacht op de Antwerpse Linkeroever: in 1949 met een straatnaam en vier jaar later met een standbeeld. Dat beeld, van architect Henry van de Velde en beeldhouwer Dolf Ledel werd op 14 juli 1953 onthuld en staat op het Mac Leodplein. Leen Huet schreef in haar werk “Schrijvers op Linkeroever”: “Men weet dat Maurice Maeterlinck als enige Belg in 1911 de Nobelprijs voor literatuur ontving. Diep in mijn hart vind ik dat men die aan Eekhoud had moeten geven. Hij was origineler. 152
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
Hij derangeerde meer. Hij vereeuwigde Antwerpen als Franstalige Vlaming, wat betekent dat zijn stadsgenoten nog nauwelijks wakker van hem liggen en dat Franstalige lezers hem veilig exotisch zullen vinden. Zo valt een Belgisch schrijver tussen de wal en het schip”.
Standbeeld van Georges Eekhoud. Op het Mac Leodplein in Antwerpen. Bronnen. 1. Archieven AMVC Letterenhuis Antwerpen. 2. Wikipedia Internet. 3. Jan Lampo: “Verzonnen Stad”. 4. Genealogische gegevens ontvangen van de heer Geert Janssens, Cultuurraad Borgerhout. 5. Schobbens Joseph: ‘ 1 promenades pédestres dans la province d’Anvers’ . 6. J.B. Stockmans : Geschiedenis van Deurne en Borgerhout . 7. Erfgoedcel Antwerpen 1953: Schrijvers op Linkeroever, 55 straten, 8 gedichten, 8 verhalen. Roger Balbaert.
___________________________________________________________
******* ***** **** ** 153
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
J.P.F. Lamorinière en het landgoed Le Pavillon te Nederlands Putte De landschapsschilder Jean Pierre François Lamorinière werd geboren op 20 april 1828 te Antwerpen en is aldaar overleden op 3 januari 1911. Hij was de zoon van Johannes Petrus Franciscus Lamorinière en Maria Scholastice Le Grand. Het gezin bestond verder nog uit zoon Pierre Leopold en dochters Anne Catherine en Marie Thérèse. Deze familie Lamorinière was oorspronkelijk afkomstig uit Normandië, Frankrijk. Le Pavillon .
>
François Lamorinière studeerde aanvankelijk aan de academie van zijn geboortestad Antwerpen en vertrok in 1853 naar Barbizon. Na “Le zijn terugkeer werd hij een typisch voorbeeld van de Kalmthoutse School. Met zeer grote nauwkeurigheid schilderde hij te Putte en Kalmthout. Hij schilderde onder andere ook landschappen in Barbizon, Burnham (Engeland), in Walcheren (Nederland) en in Duitsland. Maar zijn bekendste werken schilderde hij echter in België en dan vooral in de Kempen en de Hoge Venen. Zijn mooiste werken schildert hij in deze streek en deze worden al vlug tentoongesteld in bekende musea in Wenen, Praag, Parijs, Rotterdam en Amsterdam. Enkele van zijn werken zijn nu in het bezit van het museum van Schone Kunsten in Brussel, waaronder het schilderij “Moer te Putte”, en andere in Gent alsook in Luik. Zijn kleurenkeuze is sober en harmonisch. Donkerbruin, -rood en -groen zijn veel gebruikte tinten. Eén van zijn gebruikte kleuren draagt trouwens vandaag de dag nog steeds zijn naam: "Lamorinière Groen", een donkergroene kleur die bij de firma Blockx zowel als olieverf, en als aquarelverf nog steeds verkrijgbaar is. Jean Pierre François was een landschapsschilder "pur sang". Het landschap stond bij deze artiest op de eerste plaats. De mens plaatste hij in zijn werken op de achtergrond: het is de natuur die bij hem primeert en die hij in al zijn details, minutieus weergeeft. In 1866, hij is dan 38 jaar oud, trouwt Lamorinière met Henriette Lavaux, dochter van de man die reeds jaren zijn werken inlijst. Zij was Franse van origine. Het echtpaar had twee zonen, Carl en Willem, deze zonen hadden geen kinderen maar Willem neemt een dochter aan, Daisy Reynolds en zij krijgt de naam Lamorinière. Er was ook een dochter in het huwelijk van JPF Lamorinière namelijk Isa. Zij huwt Lambert Lafontaine en in dit huwelijk zijn drie kinderen, Carl die overlijd in 1918, Isa zoals haar moeder waar we later op terug komen en Denise die huwt met Jean Deboeck. Er was ook een kind uit het eerste huwelijk van Lambert Lafontaine geheten zoals zijn vader namelijk Lambert, deze zou later huwen met de aangenomen dochter van Willem Lamorinière, Daisy.
^ J.P.F.Lamorinière.
154
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
In 1898 treft hem het ergste wat een schilder kan overkomen; Lamorinière wordt blind. Enkel in gedachten zal hij nog landschappen kunnen schilderen. "Sedert dat ik blind ben heb ik nog nooit zoveel landschappen geschilderd" verteld de schilder aan zijn kleinkinderen terwijl hij hun met veel precisie zijn landschappen beschrijft. In de stad Antwerpen werd een straat (in de buurt van het Stadspark en de Belgiëlei) naar deze schilder genoemd namelijk de Lamorinièrestraat. Toen in 1877 de stad Antwerpen besliste om in het Nederlandse Putte een monument op te richten voor de aldaar begraven Jacob Jordaens werd er een comité opgericht om dit te organiseren en te begeleiden. Secretaris was Nicolaas Cuperus gemeenteraadslid van Antwerpen, die het buiten-verblijf “Heirust” te Nederlands Putte bezat, ook François Lamorinière maakte deel uit van het comité, hij was in Putte de buurman van Nicolaas Cuperus. Een zuster van François Lamorinière, Marie Thérèse was gehuwd met Louis van Kuyck, een verdienstelijk dierenschilder. Een van hun zonen was Frans. Frans Van Kuyck maakte zowel als politicus en als kunstenaar carrière. Hij was tegelijkertijd kunstschilder, etser en leraar aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten en als politicus betrok hij zijn kunstenaarsschap steeds bij de mandaten die hij bekleedde. In 1888 werd hij tot provincieraadslid verkozen, in 1895 werd hij benoemd tot schepen van Schone Kunsten van Antwerpen. Als landschaps-schilder werkte hij veel samen met zijn oom François Lamorinière. Hij bouwde de villa Zwaluwendak te Kalmthout, thans in gebruik bij het OCMW. Lamorinières grote liefde is ^JPF Lamorinière en zijn het Kempense heidegebied, alwaar hij in Putte, net echtgenote Henriette Lavaux over grens in Nederland, een huis koopt, "Het Paviljoen" genaamd van een zekere Van de Wouwer die eerder getracht had de grond te cultiveren maar er niet in geslaagd was. F. Lamorinière niet goed vertrouwd met de terminologie van akten voor kopen en verkopen maakt met de notaris een afspraak. De notaris bekomt een schilderij van F.Lamorinière en de schilder krijgt het jachtpaviljoen op zijn naam en alzo geschied. “Le Pavillon” zoals zij het later zullen gaan noemen, is een klein landgoed met een in 1858 bovenop een stuifzandduin gebouwd jachtpaviljoen dat door verschillende verbouwingen en vergrotingen uitgroeide tot een klein kasteeltje. Het gebouw staat in de as van een oost - west getraceerde hoofd laan, tussen de Eerste en Tweede verdelingsweg, die aftakt van de Oude Postbaan. De tuin rond het gebouw is aangelegd in Engelse landschapsstijl en het parkachtig karakter wordt versterkt door de ruime aanplant van rododendronstruiken. Verder van het gebouw productiebos met naaldhout. Maakt thans met het domein “Heirust” deel uit van het landgoed “Putse Moer” deels in het Belgische Kalmthout gelegen. Putse Moer door Lamorinière.
>
Het bewonen en onderhouden van zo een gebouw in het midden van een bos was in die tijd nog geen sinecure. In de beginperiode was koken en verwarmen een kwestie van hout dat rond de eeuwwisseling dan vervangen werd door petroleum wat ook voor de verlichting werd gebruikt. Later werd er voor het koken overgeschakeld op flessengas. Er waren eveneens twee waterputten gegraven, één voor de bos155
’t Bruggeske jaargang 39 – december 2007 – nummer 4.
wachterwoning die zich aan de voet van de heuvel bevond en één voor de bewoners van het kasteeltje. Bij deze laatste werd het water vanuit de put met de hand verpompt naar een reservoir dat zich op het dak van het gebouw bevond om alzo toch over stromend water te beschikken. Het water ter plaatse bevatte nog al wat ijzer zodat bij tijd en wijle echt bruin water uit de kraan kwam wat dan ook ongeschikt was voor consumptie en van elders moest aangeleverd worden. Later werd in de buurt van het kasteeltje een generator geplaatst voor de elektriciteitsvoorziening. De familie Lamorinière woonde eigenlijk in Antwerpen en kwamen meer in de zomer naar "Le Pavillon", na het voltooien van de spoorlijn Antwerpen Essen werd dan de trein genomen tot het station van Heide en vandaar te voet door de duinen naar hun buitenverblijf. Na de tweede wereldoorlog was het gebouw wat onderkomen, mede door ingekwartierde militairen, maar de toenmalige eigenaar, Mevrouw Isa Lafontaine, een kleindochter van F. Lamorinière, gehuwd met Fernand Nisot, besliste om het gebouw te renoveren en zelfs in hoogte en breedte uit te breiden. Mevrouw Nisot had drie dochters, Françoise gehuwd met Rudolf Laeri die momenteel in Zwitserland woont, Daisy gehuwd met Roger Van Hoeck en Michelle gehuwd met Guy Rémont. Het laatste echtpaar heeft een zoon Alain die in Australië woont en twee dochters, Daisy en Christine. Christine is zo vriendelijk geweest om mij de nodige informatie te bezorgen omtrent “Le Pavillon” en de familiegegevens. Zij heeft goede herinneringen aan de vakanties die zij hier te Putte doorbracht. Tijdens de tweede wereldoorlog zijn veel Puttenaren moeten gaan vluchten voor het oorlogsgeweld. Zo ook de bekende Putse familie van Jef Verkuil. Na omzwervingen via Frankrijk, Toulouse, terug naar Putte, dan Bergen op Zoom en terug naar Putte waar ze in een boswachterswoning op “Bieduinenhof” terecht kwamen waarvan de toestand niet zo best was. Jef die als postbode goed bekend met de omgeving was wist dat de boswachterswoning op het Paviljoen nog leeg stond en klopte daar aan om het huisje te huren. Het was dochter Françoise die toestemming gaf om de woning te betrekken. Haar ouders verbleven tijdens de oorlog met haar twee zussen, Michelle en Daisy, in Kongo. Zo had Jef een betere woonst en kon hij ook het domein wat in het oog houden, dit tot in de helft van het jaar 1950. Dan werd de woning gedurende enkele jaren betrokken door een dochter van Jef, Martha Verkuil gehuwd met Frans Teysen, ze diende op het Paviljoen voor Mevrouw Nisot, ook zij hebben mij interessante informatie kunnen geven. Toen zij voor hun trouwen een geschikte gelegenheid zochten om de genodigde een diner aan te bieden mochten zij beschikken over het Landhuis met als enige voorwaarde dat alles achteraf terug moest zijn als voorheen. Aan de muur van hun huidige woning hangt een schilderijtje van de boswachterswoning geschilderd in 1950. Een zoon van Jef, Theo Verkuil, was later boswachter bij de Van Thillo’s en heeft Frans Teysen en Martha Verkuil met een bijna tot aan zijn dood in de verschillende schilderijtje van de boswachterswoning . woningen op het domein verbleven. Het is dankzij Theo dat ik de gelegenheid had om een groot gedeelte van de verschillende domeinen te bezoeken. Het hoofdgebouw met het grootste gedeelte van het domein werd later verkocht en vormt een geheel met het landgoed de “Putse Moer” van de Familie van Thillo, alleen de boswachterswoning is nog in het bezit van nakomelingen van François Lamorinière. “ Le Pavillon” is privé bezit en is niet te zien vanaf de openbare weg. Met dank aan: Christine Rémont en het echtpaar Frans Teysen en Martha Verkuil. Frans Meeus. 156
FTKGOCCPFGNKLMU""VKLFUEJTKHV""ÓV"DTWIIGUMG HEEMKRING HOGHESCOTE VZW. ANTWERPSESTEENWEG 2 BUS 2 2950 KAPELLEN AFGIFTEKANTOOR: KAPELLEN 1 P 806083
BELGIË BELGIQUE P.B. 2950 KAPELLEN 1
!"#$%%&'()*!'%%!'+,'(% -"#*'&%% %%%%%%%%%%*./0.12.% %%%%%%%%%%%%%%%%#34560708292.%% %%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%#90.62.% %%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%%-32:9;<=025%
!!
>"(#&&,(??,%@A B -?#'CC'+%DAEF%% ,'CG%F@HIFEHJDHIK%% 2BL403G%8<=M529N08282.629O5;M.26H/2% %
BC 30832