Bruggeske%202012 reprint%20speth

Page 1


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

‘t Bruggeske Driemaandelijks tijdschrift van Heemkring Hoghescote vzw. Zetel: Essenhoutstraat 59 - 2950 Kapellen. 44 ste jaargang – nummer 2

juni 2012

In dit nummer: -

De opening van de Hoeve Van Paesschen … eindelijk! Onze uitstap voor dit jaar: Luik en omgeving! We gaan een bezoekje brengen aan Lillo Fort! Vele helpende handen maken het werk licht. Op bedevaart naar Santiago de Compostela.

-

Fréderic Speth en zijn petroleummaatschappij Schenkingen Ereleden 2012 Leon Van Aken

(Vervolg – 1 ste deel verschenen in ’t Bruggeske maart – 2012/1)

2 5 6 8 9 16 26 27 29

Elke auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn ingezonden artikel .

Verantwoordelijke uitgever: Roger Balbaert Dorpsstraat 59, bus 7 - 2950 Kapellen. Tel: 03.664.57.22. Redactie en Lay-out: Roger Van den Bleeken p/a Essenhoutstraat 59 – 2950 Kapellen. Tel: 03.664.63.22. Webstek www.heemkring-hoghescote.be Kaftontwerp: T. Hanssens. Copyright "Heemkring Hoghescote vzw" Kapellen. Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd, gereproduceerd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op een andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgever. Ledenblad ’t Bruggeske verschijnt viermaal per jaar en wordt aan elk lid van Heemkring Hoghescote toegezonden. Het lidmaatschap bedraagt per jaar: 10 euro als gewoon lid en 20 euro als erelid. Dit bedrag kan worden overgemaakt op rekening: BE18 4137 2050 7165 BIC-code KREDBEBB op naam van: Heemkring Hoghescote vzw. Essenhoutstraat 59, 2950 Kapellen, met de vermelding "Lidgeld". Losse nummers van ’t Bruggeske, voor zover nog in voorraad, zijn te verkrijgen op het redactieadres tegen 3 euro per exemplaar.

1


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

Fréderic SPETH en zijn petroleummaatschappij W. Dreessen Voorwoord Fréderic Speth werd geboren op 19 december 1851 te Niederstotzingen (een dorpje gelegen tussen Stuttgart en Ulm), als jongste van acht kinderen.

8\fNO\SM!DZO^R!!e+0.+!'!j+1,* Vader Johann-Frederic Speth (1807-1881) is dokter en moeder is Maria-Frederike Staib (1810-1879). Omwille van de nakende oorlogsdreiging, verlieten alle zonen van het gezin Speth-Staib (op één na) in 1869 Duitsland om elders hun geluk te beproeven, en niet te moeten dienst nemen in het Pruisische leger. De ouders behoorden tot de burgerij maar waren zeker niet gefortuneerd. Fréderic arriveerde hier in Antwerpen zonder geld maar met veel ambities. Hij moet 18 jaar geweest zijn wanneer hij het ouderlijk huis verliet. Fréderic Speth vond werk als bediende bij het import-exportbedrijf Bärenklau & Co.

16


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

In 1871 huwde hij met N. Wery die hem twee kinderen schonk: (Alice-Marie (1875-1957) (was gehuwd met Max Osterrieth) en Walther (1878-1901) (deze stierf vrij jong aan een ziekte die werd omschreven als TBC). De echtgenote overleed reeds in 1878. In 1883 hertrouwt hij met Emilie Good (dochter van een bekende zeer gefortuneerde familie in de scheepvaartwereld), en uit dit huwelijk werden vijf nakomelingen geboren. De vrouw overleed echter in 1905 aan kanker. De Goods waren reeds in 1650 in onze contreien aanwezig en kwamen oorspronkelijk uit Denemarken. In 1888 startte hij een eigen bedrijf op onder de naam “Fr. Speth & Co” gespecialiseerd in petroleumproducten en had hiervoor een mooi zeiljacht (de Hainaut) in Engeland laten bouwen om passagiers naar New York te brengen. Op de terugreis naar Antwerpen laadde hij ook vaatjes ruwe petroleum doch dit was er over omdat dit te gevaarlijk was en het werd dan ook internationaal verboden om passagiers en petroleum samen te vervoeren.

8\fNO\SM!DZO^R!WO^!NS\OM^SO!OX!ZO\]YXOOV!SX!+1,* In samenwerking met de Amerikaanse firma “Standard Oil & Co. of New Jersey”, stichtte hij in Antwerpen de “American Petroleum Co” die later zou uitgroeien tot een van de belangrijkste bedrijven in Nederland en België (eerst samen en nadien apart) en leidde tot de firma “ESSO”. 17


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

Inmiddels kocht de familie Speth op 24 juni 1891 het “Irishof” te Kapellen (voorheen bekend als Pharazijnhof naar de eerste eigenaars de gezusters Pharazijn). Het hof werd afgebroken en in 1895 werd een nieuw kasteel gebouwd in Engelse cottagestijl met een rijk interieur, feestzaal en een prachtige tuin.

18


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

Niettegenstaande de reder de indruk gaf een streng persoon te zijn, was hij toch een integer en eerlijk man die niet altijd het onderste uit de kan eiste van zijn onderdanen, pachters en landbouwers. Speth was ook een specialist in het opkopen van of het fusioneren met firma’s die in dezelfde branche actief waren. Hij was een vooruitziend zakenman die schepen bouwde of afhuurde voor bevrachtingen. Fréderic Speth heeft in Antwerpen een zeer belangrijke rol gespeeld in de wereld van de petroleum en de olienijverheid; samen met Charles Good schreef hij reeds in 1887 een rapport getiteld “Transport du pétrole par navires à réservoirs”. Nadat hij van 1880 tot 1884 bij de firma Jacob Bärenklau actief was, werd op 8 december 1884 een commanditaire vennootschap opgericht onder de naam “Bärenklau & Charles Good” (deze laatste werd later de schoonbroer van Speth). Charles en Fréderic werden de zaakvoerders met Jacob Bärenklau als commanditaire aandeelhouder met 100.000 frank als kapitaal. De vennootschap werd op 29 juli 1892 ontbonden. Buiten de petroleumactiviteiten was er nog een tweede bron van belangrijke inkomsten, nl. de plantages in de Landes (Frankrijk) waar honderden hectaren bos (destijds aangeplant door Napoleon III) werden aangekocht voor de productie van hars (la gemme; résine de pin). Er hingen duizenden potjes aan de bomen om de hars op te vangen. De plantages werden beheerd door een familielid van Speth en het hoofdkantoor bevond zich in Bordeaux. Ook in de Verenigde Staten werden dergelijke plantages uitgebaat; dit bleek een succesvolle onderneming te zijn en de producten werden over de hele wereld uitgevoerd. De firma “S.A. des Produits Résineux Antwerpen” werd daarvoor in 1892 opgericht. In de jaren 1960-1965 is de markt van de hars (o.a. gebruikt in de verfindustrie voor terpentijn) volledig ineengestuikt wegens de opkomst van de derivaten uit petroleum die de hars konden vervangen en veel goedkoper waren.

Dit krantenartikel uit 1991 over het jaar 1891 was interessant om lezen (om welke krant het gaat is onbekend)

1891 was effectief in vele opzichten een bewogen jaar. Ons land kwam toen uit een zware economische crisis en zocht naar alternatieven om de toekomst aan te kunnen. Een van die alternatieven was onder meer de energiesector. 19


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

Ten aanzien van de traditionele energiebronnen als steenkool en hout, boden zich toen een aantal diversificatiemogelijkheden aan. Daaronder in eerste instantie de lamppetroleum. Wie er in die jaren warmpjes inzat had de mogelijkheden van de lamppetroleum ontdekt daar er toen reeds Roemeense of Russische olie te koop was. Met de zgn. “dikke olie” werden toen de lampjes gevuld waarmee de woning ’s avonds en ’s nachts in licht kon baden. Lamppetroleum was destijds een comfortabel alternatief voor de gaslamp. In de Verenigde Staten onderkende men in die jaren bijzonder snel de commerciële mogelijkheden van de olieboringen. Ene John Rockefeller bv. lanceerde toen een “standaardolie” die hij over heel het land ging verdelen. Zijn “Standard Oil” werd op die manier de voorloper van een energieconcern dat wij thans kennen onder de commerciële merknaam “Exxon”. Standard Oil exporteerde zijn eerste olievaatjes (waren twee tinnen vaatjes verpakt in een houten kistje) in 1862 naar Europa, met name naar Rotterdam, waar men aanvankelijk nogal wantrouwig stond ten aanzien van de nieuwe energiebron. Olie was immers gemakkelijk ontvlambaar en men was toen als de dood voor een grote brand. Vandaar dat de oliehandelaars hun gevaarlijk goedje moesten deponeren in een speciale loods. Vermits Rotterdam eerder negatief reageerde op deze nieuwe trafiek, zag men er in Antwerpen meteen gemakkelijk brood in om een deel van de trafiek in te palmen, wat nog gelukt is ook. In 1930 is men gestopt met het vervoer van olie in houten vaten. >Y]]OX!`KX!OOX!^KXU]MRSZ!\YXN!+00*(! GOSVSQROSN!S]!RSO\!`O\!^O!dYOUOX"!8Y^Y!=O_]^O\]

Makelaars Precies in 1891 ondernamen twee Amerikaanse makelaars, Otto en F. William Randebrock uit New York een handelsreis naar België en Nederland. In Antwerpen gingen zij Fréderic Speth en Albert Maquinay opzoeken. Zij importeerden reeds olie van Standard Oil. De Amerikanen wilden nagaan of de Belgen niet bereid waren om samen 20


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

met Standard Oil een importfirma op te richten. Een strategie die zij ook in Rotterdam aanhielden. Toen zowel de Belgen alsmede de Nederlanders effectief belangstelling toonden, werd op 11 maart 1891 de “American Petroleum Company (Rotterdam-Antwerpen)” opgezet met een kantoor in de Otto Veniusstraat 15 te Antwerpen. Het werd een succes en in hetzelfde jaar werd reeds 99.000 ton petroleum verhandeld, wat in historisch perspectief erg veel was. De vaatjes werden in de twee havens gelost en talrijke venters verdeelden de petroleum (2liter-kruiken) via een eigen netwerk over heel het land. Destijds herkenden de mensen onmiddellijk de typische roep van de petroleumventers, want tot ver in de jaren 1910 trokken de verkopers met hondenkarren, bakfietsen en zelfs ezelskarren het land door. Pas in het begin van de jaren twintig werd de vloot geleidelijk aan gemotoriseerd en werden de gewone venters meer en meer verdrongen.

=O\Y]SXO!aO\N!KKX!R_S]!QOVO`O\N! WO^!NYY\!ZKK\NOX!QO^\YUUOX!ZO^\YVO_WUK\\OX( De Belgische firma bezat in 1933 over de 150 tankauto’s, 1050 tankkarren, 282 ketelwagens, 699 paarden en 5000 pompen. ;X!ROOV!RO^!VKXN!RKN!NO! 3WO\SMKX!BO^\YVO_W! 5YWZKXc!NOZY^]!YZQO' \SMR^!NSO!aO\NOX! LO`YY\\KKN!NYY\! ^KXUUK\\OX( 21


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

Het mag merkwaardig lijken dat APC al die jaren als BelgischNederlands concern standhield. Op een bepaald moment gingen de Belgen en de Nederlanders weliswaar uit elkaar doch met name in 1986 werden de raffinaderijcomplexen van Antwerpen en Rotterdam operationeel weer bijeengebracht onder “ESSO BV” dat zijn hoofdkwartier in Breda heeft. Esso Belgium en Esso Nederland waren evenwel zelfstandige divisies van het bedrijf, net als Exxon Chemical Belgium en Exxon Chemical Holland die dan wel thuishoren bij Essochem, de chemietak van Exxon. In 1990 waren de activiteiten van het concern goed voor een omzet van 132 miljard frank. In de Antwerpse regio waren er drie firma’s die heel goed overeenkwamen, zowel op zelfstandige basis als in samenwerking voor de aankoop, verhuur of bevrachting van zeeschepen. De drie gewiekste heren waren dan ook bekend, zijnde Fréderic Speth, Charles Good en Alexander Andre.

Vennootschappen van Fréd. SPETH Er werden vele firma’s opgericht en na enkele jaren van activiteit weer verkocht op de beurs of overgenomen door andere maatschappijen, (het verhaal gaat dat zelfs een firma weer na acht dagen verkocht werd) o.a.: “Société Anonyme du Steamer “Daghestan” Antwerpen : Opgericht in 1889 met Alexander Andre: Doel: verwerven van een op stapel staand stoomschip “Daghestan” voor een periode van 30 jaar met een kapitaal van: 1.000.000 frank – Speth & Co. 375 aandelen Alexander Andre 330 aandelen Onbekende partij met 295 aandelen. De firma werd vroegtijdig ontbonden door het overnemen van de aandelen door “ S.A. d’Armement d’Industrie et de Commerce” (14 maart 1901). “Société Anonyme pour l’Importation des Huiles de Graissage An twerpen” (Maschinenoel Import Aktiengesellschaft Antwerpen) . Opgericht op 20 april 1891 en ontbonden op 30 april 1921; Hoofdzetel in Antwerpen met filialen in Hamburg en Batoemi (Zwarte Zee/ petroleum- en houthaven). Doel: handel in smeerolie, gasolie en andere minerale oliën. Ook de bevrachting van schepen voor olietransport was voorzien. Kapitaal: 1.500.000 frank met als belangrijke aandeelhouder Charles Good (die inmiddels de schoonbroer geworden was van Fréderic Speth door zijn tweede huwelijk en waardoor vers kapitaal beschikbaar was) met 482 aandelen – verder Fréd. Speth & Cie. die de olie-installaties 22


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

te Antwerpen inbracht goed voor 178 aandelen en de heren Jenquel en Hayn die de olie-installaties in Hamburg en Batoemi inbrachten goed voor 375 aandelen en derde partijen goed voor het restant van 465 aandelen. Uit deze maatschappij en haar schepen ontstonden vier naamloze vennootschappen: “ De One-ship Company Daghestan “ in 1898 “ De “Aspeheron “ 1894 “ De “Oural” 1894 “ SA d’Armement d’ Industrie et de Commerce”, een van de voorlopers van “Gulf Oil Belgium”. “Société Anonyme des Produits Résineux Antwerpen” Opgericht op 29 juli 1892 voor een periode van 30 jaar door Fréd.Speth en Charles Good met een kapitaal van 1.000.000 frank. Doel: handel in allerlei goederen en in het bijzonder de aankoopverkoop en opslag van harsachtige producten – evenals de aankoophuur van zeil- en stoomschepen voor het vervoer van deze producten. Firma werd ontbonden op 27 juni 1907. “Société Anonyme de Transport en Vrac” Opgericht op 4 juli 1893 voor een periode van 30 jaar Kapitaal: 800.000 frank zijnde 800 aandelen van 1.000 frank S.A. Importation d’Huiles 170 aandelen Andre 425 aandelen Derde partij 205 aandelen Ontbonden op 14 maart 1901. “Société Anonyme du Steamer “Oural” : tussen “S.A. Importation d’Huiles et de Graissage” en A. Andre op 10 april 1894 Doel: verwerving van de steamer Oural voor een periode van 30 jaar Kapitaal: 550.000 frank: Speth & Co. 214 aandelen Andre 321 aandelen Derde partij 15 aandelen De aandelen werden op 14 maart 1901 overgenomen door S.A. d’ Armement d’ Industrie et de Commerce”. “Société Anonyme d’Entreposage et de Transports Antwerpen” Opgericht op 27 juni 1907 met een kapitaal van 1.400.000 frank in aandelen van 1000 frank elk – waarvan 1350 aandelen voor “S.A. Produits Résineux” voor haar inbreng van de stoomschepen “Clematis” en “Iris”. In zoverre wij konden nagaan, zou zijn laatste maatschappij de firma APC geweest zijn.

23


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

Petroleuminstallaties van Fréd. SPETH - AntwerpenZuid Op 26 augustus 1904 breekt er een grote brand uit in de petroleuminstallaties aan het Zuid. Bij de aankomst van de brandweer stonden er reeds 8 tanks in brand. De met petroleum overstroomde ruimten tussen de inrichtingen van de APC en de firma EIFFE, alsmede de kuiperijen aan de d’Herbouvillekaai, stonden in lichtelaaie. Na afloop van de brand werden 8 verkoolde lichamen van werklieden gevonden. Vele arbeiders liepen ook ernstige brandwonden op. De brandweer had 11 dagen nodig om de brand volledig te blussen.

Na de brand schoten er nog 8 scheefgezakte tanks over en uiteraard veel verschroeide aarde. 24


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

Scheepsramp Het motortankschip “AMPETCO II”, gebouwd in 1926, van de rederij American Petroleum Co. (APC) met een bemanning van 48 zeelui, waarvan 40 Belgen, en 7 gunners (vermoedelijk bewakers) en de kapitein J. Van den Bosch, was op weg van Willemstad (Curaçao) (Caribische Zee) naar Las Piedras (Uruguay) doch kwam in aanvaring met de Britse tanker “PUNTA-GORDA”, varende in konvooi. Beide schepen vlogen in brand waarbij 33 doden van de AMPETCO II te betreuren vielen. Er is geen melding bekend van slachtoffers van de Punta-Gorda. Beide schepen zijn gezonken.

25


’t Bruggeske 44ste jaargang – juni 2012 – nummer 2

Het verhaal gaat dat de vier overlevenden van de AMPETCO II zich op het uiterste punt van het achterdek bevonden en de dood in de ogen zagen. Door de enorme vuurzee rond het schip durfden zij niet van boord springen. Op dat moment kwam de Amerikaanse Coast Guard langs en hebben zij alle moed bijeengeraapt om de sprong te wagen en werden zij toch nog gered. Er werden nog 11 vermisten vastgesteld. Kapitein Van den Bosch verliet als laatste het schip. In 1946 werd de AMPETCO III (13.279 DWT) in de vaart gebracht. Wij trekken ook de aandacht op het feit dat de zeelui die soms maandenlang op zee vertoefden en ten prooi vielen aan tientallen Duitse U-boten, vijandelijke vliegtuigen en drijvende mijnen, niet altijd voldoende gewaardeerd werden door de geallieerden. Van de 117 onder Belgische vlag varende zeeschepen gingen er 78 verloren waarbij 855 zeelieden het leven lieten en dat veelal in erbarmelijke omstandigheden van verbranding, verminking en/of verdrinking. De overlevenden en de lichtgekwetsten werden na herstel terug de zee opgestuurd alhoewel zij geen militairen waren.

Wordt vervolgd.

Wij ontvingen met dank de volgende schenkingen van: 1.

2. 3. 4. 5. 6. 7.

Mevrouw Maria Dondelinger-Roland, uit de Eikvarenlaan: 6 videocassetten (ATV-nieuws, tunnelopening, opening Promenade, Putte 1936, VTM-nieuws), boek: “De Route: sporen tussen Eeklo en Maldegem, 2 oude jaargangen van de Vlaamse Stam en 2 delen Vlaamse kwartierstatenboek. Familie Backx-Joris, Essenhoutstraat 279 te 2950 Kapellen: doodsbrieven en bidprentjes van de families Van Paesschen en Joris alsook een foto van Joris Alfons (hoefsmedenschool Leuven) De fam. Beyers-Van Laer uit de Elzenstraat: een pak bidprentjes. Mevr. Angele Wouters: een naailap, rouwbrieven en familiefoto’s. De heer Charles Van Rompaey uit de Zilverlindendreef: verschillende oude stafkaarten. De heer Vital Raes uit de Leopold Scheiperslaan: een pakket bidprentjes. De heer Michel Janssens uit de Bevrijdingslei: een pak oude archieven van de Sint-Sebastiaansgilde van Kapellen. 26


’t Bruggeske 44ste jaargang – september 2012 – nummer 3

Fréderic SPETH en zijn petroleummaatschappij (2de deel – eerste deel verschenen in ’t Bruggeske 2012/2) W. Dreessen Esso Belgium nv Nadat op 30 augustus 1859 in Titusville (Pennsylvania USA – en vlak in buurt van dit stadje ligt zelfs een plaats genaamd “Oil City”) de eerste boring was uitgevoerd, werd petroleum vrij vlug een gegeerd product. Ook in Europa was reeds in 1864 Antwerpen de belangrijkste petroleumhaven met een aankomst van 230.000 vaten (1 vat= 158,98 l) en vertegenwoordigde een derde van de Amerikaanse productie. Aanvankelijk werd olie in vaten met zeilschepen vervoerd. In 1886 werd te Newcastle het ss “GLUECKAUF” te water gelaten. Het was het eerste tankschip dat bij het classificatiebureau “Bureau Veritas” werd geklasseerd. De maatschappij beschikte vrij vlug over een vloot van vijf eenheden voor het vervoer van petroleum met een gezamenlijke tonnenmaat van ca. 13.500 ton zijnde: “Hainaut” – “Brabant” – zeilschepen “La Flandre”, “La Hesbaye” en “La Campine” stoomschepen.

De ”Hainaut”

9


’t Bruggeske 44ste jaargang – september 2012 – nummer 3

De petroleum werd opgeslagen in tanks aan het Amerikadok en verder bij de klant aan huis geleverd door de “Pétrolière Nationale”, zijnde een filiaal van de APC; 175 depots en een duizendtal paarden en zeshonderd karren werden toen ingezet. In 1903 werden de petroleuminstallaties in Antwerpen-Zuid in gebruik genomen tot, zoals hoger vermeld, een brand in 1904 de gebouwen en de nieuwe tanks vernielde. Alles werd heropgebouwd en in 1911 vierde de maatschappij haar 20jarig bestaan met een bestand van 1500 bedienden en werklieden. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog telde de vloot van de APC tien zeeschepen en 21 lichters. Op 1 november 1919 werd de American Petroleum Company gesplitst in twee afzonderlijke maatschappijen, één voor Nederland en één voor België en Luxemburg. Zo ontstond de NV American Petroleum Company met een kapitaal van 10 miljoen frank. Op het einde van 1920 overleden de stichters F.Speth en A.Maquinay. Maurice Speth (zoon) werd voorzitter van de Raad van Bestuur.

Vanaf 1922 werden er benzinepompen geplaatst langs de wegen en het handelsmerk was “Motorcarline”. De automobilisten vulden dikwijls zelf hun tank.

Wegens de grote verliezen tijdens de Eerste Wereldoorlog had de maatschappij nog slechts twee schepen over nl. de “AMERICAN” (5.250 DWT*) uitgebreid met de “AMPETCO-II” gebouwd in 1926 (13.175 DWT*). * DWT (Dead Weight Tonnage) 10


’t Bruggeske 44ste jaargang – september 2012 – nummer 3

Nota : “AMPETCO I”: werd in 1942 getorpedeerd voor de kust van Florida door de U-boot 128; “AMPETCO II”: de uitgebrande “hulk” (romp) is op Aruba blijven liggen en pas op 17 mei 1945 tot zinken gebracht in de buurt van Curaçao door torpedo’s gelanceerd door Martin Mariner vliegboten van de Amerikaanse Marine. Dit betrof proeven met torpedo’s waarvoor een vliegtuigmoederschip speciaal uit Panama naar Bahia Honda (Gaujira schiereiland) was gekomen; “AMPETCO III” : (13.279 DWT) 1926; dit schip werd reeds in hetzelfde jaar doorverkocht en heeft nadien nog verschillende eigenaars gekend. In 1953 kwam het schip aan in Hamburg om te worden gesloopt. Naast de reeds vermelde schepen bezat de maatschappij in 1930 21 binnenschepen. Er werkten 500 bedienden en 1240 werklieden. In 1936 werd het ms “MOTORCARLINE” uit de vaart genomen en in 1937 vervangen door de “ESSO BELGIUM” (15.250 DWT). Het 149 m lange schip was toentertijd het grootste onder Belgische vlag varende schip. Het vervoerde aardolie van Venezuela naar Antwerpen. In 1938 (20 juli) werd de benaming van de maatschappij gewijzigd in “Standard American Petroleum Company”. Tijdens hetzelfde jaar, op 1O oktober, overleden Maurice Speth en zijn echtgenote Alice van Rycke bij een auto-ongeval. Hij werd opgevolgd door Charles Speth (broer van Maurice). Met de tijd werd de vloot nog uitgebreid en werden nieuwe productieeenheden opgestart. Zoals eerder vermeld verloor de maatschappij de “Ampetco II” (1944) en in 1947 werd de “ESSO BRUSSELS”(16.610 DWT) toegevoegd aan de vloot. In 1948 werd de oude maatschappij ontbonden en vervangen door een nieuwe firma “Esso Standard nv” met een kapitaal van 240 miljoen frank. In 1953 werd een raffinaderij in Antwerpen geopend en in 1955 werd de “ESSO ANTWERP” (26.255 DWT), gebouwd bij John Cockerill te Hoboken, te water gelaten. In 1955 werd een nieuw schip de “ESSO BELGIUM” (26.255 DWT) ontvangen. Door fusies en overnames komen we tot de maatschappij “Esso Belgium N.V.” met een kapitaal van liefst 1 miljard frank. In 1958 werd Charles Speth opgevolgd door R. Andersen (echtgenoot van Emily Speth).

11


’t Bruggeske 44ste jaargang – september 2012 – nummer 3

De schepen werden steeds groter en in 1960 werden de “ESSO BRUSSELS”(43.964 DWT) en de “ESSO LIEGE” (47.537 DWT) in de vaart gebracht. De “Esso Antwerp” (76.209 DWT), van 1967 en in 1992 gesloopt, was het laatste schip dat in Noorwegen gebouwd werd.

Foto : “Esso Antwerp II” van 1967 gebouwd in Noorwegen

De familie Speth en verwanten De familie Speth was en is nog altijd een gewaardeerde familie in Kapellen waar ze in 1869 als Duitse inwijkelingen haar nieuwe woonplaats vond. Na het overlijden van Fréderic Speth op 3 december 1920, 68 jaar oud, volgden zijn zonen Maurice en Charles hem op. De familie woonde op verschillende kastelen waarvan enkele werden geschonken aan de stad Antwerpen en aan goede werken of verkocht aan de Belgische Staat (o.a. het Irishof, dat als school werd ingericht). Met spijt moeten we vaststellen dat de staat het pand heeft laten verkommeren en het daardoor veel van zijn voormalige allure heeft verloren. Er zou nu een dossier opgestart zijn om het Irishof te renoveren. De familie bezat ook belangrijke stukken pachtgrond met boerderijen die ze voor lange perioden verhuurden aan pachters. Deze laatsten stierven uit tezamen met de huisjes. Ouder wordende keuterboertjes mochten bijna gratis blijven wonen. Die huisjes zijn waarschijnlijk allemaal verdwenen. De gemeente Kapellen bezorgde de familie Speth een straatnaam: Philippe Spethstraat, naar Philippe, zoon van Charles Speth en Suzanne-Marie Blaes, die sneuvelde in Nederland op 23 april 1945, en ook een burgemeester (Jean Speth, 1885-1961, zoon van Fréderic Speth-Emilie Good). 12


’t Bruggeske 44ste jaargang – september 2012 – nummer 3

Fréderic Speth was “de” mecenas voor talrijke kunstenaars zoals o.a. Oscar Jespers, Ernest Wijnants (kunstwerken te zien in het Atheneum van Kapellen), James Ensor, Rik Wouters en vele anderen. Hij kocht niet alleen de kunstwerken, waarvoor hij op de Frankrijklei in Antwerpen (hoofdzetel) een zaal had laten inrichten om de schilderijen tentoon te stellen, maar betaalde destijds ook de materiaalbehoeften van de schilders. Zo ontving b.v. kunstschilder Jacob Smits (1856-1928), vanaf 1905 een bijdrage van 300 frank per maand. Hij was een van de initiatiefnemers om een eigen mutualiteit op te richten voor zijn personeel; dit werd door andere firma’s overgenomen en zo ontstonden tientallen ziekenfondsen die met de jaren zijn versmolten tot de mutualiteiten die we nu kennen. Dankzij de tussenkomst van Fréderic Speth hebben vele Kapellenaren een job gekregen bii Esso. Tussen 1931 en 1936 was Mevrouw E.Oecher-Speth voorzitster van de Antwerpse Commissie van Openbare Onderstand (nu OCMW); in 1930: oprichting van het gesticht Good-Engels (destijds bekend onder de naam “Société Protectrice de l’Enfance”; in 1931: gift van de familie Speth en baron Bracht ten voordele van de school in Pennsylvania; in 1933: ten voordele van de kribbe van het Good-Engelsgesticht werden giften gedaan door de kinderen van wijlen mevrouw GoodEngels, van baron Bracht, van Eiffe en vele anderen; in 1933: de villa “Zonlicht”, gelegen aan de Kon. Astridlaan, werd geschonken aan de COO van Antwerpen; in 1934: Charles Speth stelt een landhuis in Kapellen ter beschikking van de weesmeisjes om hun vakanties door te brengen; in 1935: mevrouw C. Speth stelt de “Roelhoeve” te Ekeren-Donk ter beschikking als vakantieoord voor weesmeisjes; in 1936: inhuldiging Pennsylvania;

van

een

nieuw

overdekte

speelplaats

in

in 1952: inhuldiging van de voormalige hovenierswoning van de villa “Zonneschijn”, ter beschikking gesteld van de COO; Er zijn wellicht nog zaken te vermelden van tussenkomsten van de familie Speth, o.a. in de “Nieuwe Wijk” (aan de Akkerstraat) werden in 1921 de eerste sociale huisjes gebouwd; in schrijnende gevallen waar sommige bewoners de huur niet konden betalen schoot 13


’t Bruggeske 44ste jaargang – september 2012 – nummer 3

burgemeester Jean Speth uit eigen zak de huur voor of vereffende ze zelfs zodat de bewoners niet naar de gevangenis moesten.

Grafmonument Fréderic Speth leefde net lang genoeg om te zorgen voor een waardig familiegraf. Hij liet de stoffelijke overschotten van zijn echtgenote Emilie Good en zijn oudste zoon Walther overbrengen opdat ze voor eeuwig zouden rusten in de geborgenheid van de familie. Het grafmonument van de familie Speth bevindt zich op de begraafplaats van Kapellen Heidestraat.

Foto’s Hoghescote

14


’t Bruggeske 44ste jaargang – september 2012 – nummer 3

Het kunstwerk “Vaders Einde” van beeldhouwer Theo Blickx, te zien op de hoofdweg, werd in 1918 in steen uitgevoerd en was oorspronkelijk bedoeld om op de sarcofaag te worden geplaatst, doch vanwege het ontbreken van een vergunningsdossier is het echter niet duidelijk wie dit grafteken liet oprichten en wanneer. Mogelijk besliste de familie om een monumentaal graf te plaatsen na de dood van de stamvader Fréderic en het kunstwerk werd uiteindelijk geschonken aan de gemeente Kapellen.

“Vaders Einde” Beeldhouwer Blickx - Foto Hoghescote

Wapenschild Fam. Speth - Tekening : Jos Goolenaerts

15


’t Bruggeske 44ste jaargang – september 2012 – nummer 3

Bronnen: Archief van de heer A. Vertongen (ex-schipper); Archief van Mevr. Kintz-Cappelle ex-secretaresse van Fréderic Speth, (kleinzoon) Verzamelde nota’s van Marcel Op de Beeck en zijn collega’s exwerknemers van Esso Belgium nv; Archief van Hoghescote vzw; ’t Bruggeske juni 2006 “Een sprekend monument: het grafmonument van de familie Speth” van Anne-Mie Havermans. www.aukevisser.nl/belgium/id40.htm Aan allen dank voor hun gewaardeerde medewerking.

Rechtzetting Ons erelid, de heer Max Osterrieth, was zo vriendelijk ons nog volgende bijkomende informatie over Fréderic Speth te verstrekken: Fréderic Speth kwam de eerste keer naar Antwerpen in 1871 en kreeg van zijn ouders een maandelijkse toelage van 125 frank. Hij is terug vertrokken, waarschijnlijk naar Duitsland, om in maart 1874 terug te keren naar Antwerpen. In september 1874 trouwde hij met MarieTherèse Wery. Bij de firma Bärenklau kwam hij in dienst als boekhouder en verdiende toen 2000 frank/maand. Een ander lid, de heer Vertongen, wist ons te vertellen dat de genoemde "gunners" matrozen waren die in vredestijd aan boord allerlei klusjes deden en voor alles en nog wat werden ingezet. In oorlogstijd waren de schepen voorzien van een geschut op het vooren achterdek en de "gunners" werden dan ook ingezet voor de bediening van deze kanonnen, weliswaar nog steeds in dienst van de rederij doch onder commando van de marine alhoewel zij geen militairen waren. Met dank voor deze toelichtingen.

Foto’s bij alle artikelen kunnen ook in kleur bekeken worden via e-mail, zie pagina 4.

16


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.