SINTERKLAASVERHALEN Raymond Roelands HOBONIA heeft dan wel de organisatie van de sinterklaasvieringen overgelaten aan de “jeugd” via HOBOME vzw, maar de historiek van sinterklaas blijven we opvolgen. Na nog even een kort overzicht van het “Hobonia-initiatief” starten we met het verzamelen van oude sinterklaasverhalen en sinterklaasliederen. Ken je ook nog oude verhalen en liederen, laat het ons weten zodat we onze verzameling kunnen aanvullen. Een eerste bijdrage vonden we in “Polder en Kempen” van december 1916, aangevuld met een bijdrage uit het weekblad PICOLO van 6 december 1931.
Sinterklaasvieringen Hoogboom De Culturele heemkring HOBONIA vzw nam in 1973 het initiatief om een sinterklaasstoet doorheen Hoogboom in te richten. Later werden de andere Hoogboomse verenigingen uitgenodigd om mee te werken aan dit unieke kinderfeest, met als resultaat de sinterklaasvieringen zoals we deze al meer dan 40 jaar in Hoogboom kennen. Dankzij de goede samenwerking van de Hoogboomse verenigingen werd in 2012 de veertigste viering georganiseerd.
Zo begon het: Op 7 november 1973 werd volgend bericht naar de leden van de nog jonge Culturele Heemkring gestuurd:
Ekeren 2, 7 november 1973 Beste Hoboniaan, De Sint is in de stad, de Sint komt naar ons dorp. Op zaterdag l december gaan wij hem afhalen. Hij zal luisterrijk rondgeleid worden doorheen Hoogboom. ’s Namiddags zal hij alle aandacht hebben voor de kleine kinderen, ’s avonds zullen de grote kinderen hem opeisen in de Haasdam. Daar zal ons eerste Bomenbal plaats hebben. Kleingelovigen, houd deze dag vrij, de Sint ziet zich zo graag omringd. Hartelijk,
Het bestuur.
Zo begon HOBONIA met een nieuwe traditie in Hoogboom. Het was de bedoeling om met deze stoet een feest te organiseren “voor” en “met” de kinderen van Hoogboom. De stoet, met medewerking van de plaatselijke harmonie, RK Verbroedering Hoogboom, was één van de eerste activiteiten van de nog jonge Culturele Heemkring HOBONIA. De bescheiden stoet bestond uit de Hoogboomse harmonie, wagentje met ezel en een huifkar. Achter het ezelskarretje stapten de kinderen en enkele zwartepieten. Op de huifkar, ons ter beschikking gesteld door de ”Kulturele Kring van Kapellen”, werd de troon van sinterklaas geplaatst met achteraan een
HOBONIA – Volkskunde
1
Sinterklaasverhalen
reclamepaneel waarop het eerste “Bomenbal” van HOBONIA werd aangekondigd. Van tijd tot tijd nam sinterklaas even plaats op het ezelskarretje om zo dichter bij de kinderen te zijn. Die dag, 1 december 1973, was er veel sneeuw gevallen en vastgevroren op de wegen. Op vele plaatsen was de weg spekglad geworden zodat paard en ezel heel wat moeite hadden om overeind te blijven. Bij een poging om via de Poeldreef de verschillende zijstraten van Hoogboomsteenweg te bereiken bleek het echter onmogelijk om verder te gaan. De straat was te glad en er bleef niets anders over dan rechtsomkeer te maken en rechtstreeks via Hoogboomsteenweg naar Den Haasdam te gaan. In de parochiezaal werden alle kinderen verwelkomd en daar ontvingen ze nog een geschenkpakketje. Animatie was er toen nog niet voorzien. De secretaris van HOBONIA sloot deze viering af met een bedankbriefje aan de belangrijke medewerkers en sponsors. De deskundigheid van Sint Rudi Gommeren en zijn helpers, Jef Van Damme, Walter Bresseleers en Staf Van Overloop, werd door iedereen gewaardeerd. Het bomenbal van de Heemkring was gezellig en sfeervol, maar de opkomst bleef eerder onder de verwachtingen. Na afloop van deze eerste succesvolle stoet werd een grondige evaluatie gemaakt van de sinterklaasvieringen in de regio en stelde het Hoboniabestuur vast dat elke vereniging een sinterklaasfeestje organiseerde. In een kleine gemeenschap als Hoogboom was dit weinig zinvol – elke vereniging maakte veel kosten en voor de kinderen was het niet meer duidelijk: zoveel Sinten in Hoogboom!? Bijgevolg werd voorgesteld om alle verenigingen bij de viering te betrekken. Dit voorstel werd door alle verenigingen enthousiast onthaald en er kwam een sinterklaaswerkgroep tot stand die elk jaar zou instaan voor de organisatie van de sinterklaasvieringen. Vanaf het begin werd er geopteerd voor een sinterklaasviering waarbij de kinderen van Hoogboom centraal zouden staan. Het zou een stoet worden voor de kinderen en met de kinderen. Na afloop zou er telkens een geschenkpakketje voorzien worden voor de kinderen. De kosten zouden gedeeld worden door de verschillende deelnemers en er zou gezocht worden naar sponsoring, zowel financieel als materieel. Als basisprincipe werd ook afgesproken dat we geen publiciteit zouden voeren in de stoet of tijdens de animatie in Den Haasdam. Gedurende 40 jaar heeft Hobonia met veel enthousiasme en overgave de ons allen bekende sinterklaasstoet in Hoogboom georganiseerd. Het bestuur wordt echter ouder en daarom werd besloten de organisatie van de sintviering vanaf 2013 over te laten aan een jonge generatie. Als heemkring blijft HOBONIA onverwijld verder werken. Met steun vanuit Hobonia werd op 11 september 2013 een nieuwe vzw. “Hobome” opgericht, met als belangrijkste doelstelling “Het sinterklaasgebeuren in Hoogboom verder te organiseren en de toekomst hiervan zeker te stellen”, maar ook “om mensen, dorpsgenoten, bij elkaar te brengen”
Uit Polder en Kempen, december 1916: HOBONIA – Volkskunde
2
Sinterklaasverhalen
SINT-NIKLAAS Jozef VINCX Sinter- klaas of Sinter-Niklaas is eene verbastering van Sint Her (Heer) Nikolaas. Deze weldadige persoon was bisschop van Myra, eene voorname zeestad in Lycië, in de eerste helft der IVe eeuw. De wonderen, die van hem verteld werden, strekten voornamelijk ten voordele van zeevaarders, van jonkvrouwen en kinderen. Als patroon der zeevaarders werden hem reeds vroeg hier te lande kerken en kapellen toegewijd. Ook als kinderheilige is hij overal en altijd in groot aanzien geweest. Flink uitgegroeide knapen, welke nu onbezorgd ravotten en stoeien, denken nog met onzeglijk genoegen aan den lang verbeiden Niklaasavond van voorheen! Op den feestdag, aan Sint-Niklaas gewijd, werd vroeger onder de kinderen een bisschop gekozen, zeker om den rol van den vrijgevigen Heilige te vervullen. De arme scholieren ontvingen daartoe ruime giften. In een der oudste berichten desaangaande (1403) wordt reeds van het uitdelen van “claescoeck” en andere lekkernijen melding gemaakt. Elders kregen zij nieuwe schoenen, soms gevuld met een verrassing. Ook bestond reeds vroeg het gebruik – bij kinderen van meer goeden stand – hunne schoenen op Sinter-klaasavond uit te zetten, die zij dan den volgenden morgen vol snoeperijen en andere geschenken van den edelmoedigen Sint terugvonden. Somtijds werd er, zooals een oud geschiedenisschrijver meldt, een perkamenten briefje aangespeld in dezer voege: “Dit laeken geeft Sint-Nicolaus aan Joest von Huesen, tot een mantel ofte cap, omdat hij cloick leeren sal, ende niet broetdroncken wezen.” In het bloeitijd van het Calvinisme werden deze oude gebruiken afgekeurd. Zoo wordt in een Delftsche keur van 1601 verboden op den 5 December kramen op het marktveld op te slaan: “in welcke craemen vercoft worden verscheyden goederen, die men den cleynen kinderen dyets maeckt dat denzelfden Nicolaes henluyden geeft, twelck een saecke is nyet alleen strijdend en de teghens alle goede orde ende politye, maar ook de luyden afleide van de ware godedyenst, ende stroijkende tot waengeloof, superstitie ende afgoderije”. Het is wel een blijk van onze gehechtheid aan dit mooie kinderfeest, dat het in weerwil van deze en vele dergelijke pogingen om het uit te roeien, nog in al zijn luister en levendigheid is blijven voortbestaan, ja zelfs van jaar tot jaar toeneemt. De Sinter-Niklaasfeest schijnt zijn grondslag te vinden in het oude Heidendom. De witte ezel, waarop de Heilige rondrijdt, om zijne milddadigheid uit te oefenen, en de “beste tabbaard” dien hij dan volgens het kinderliedje omhangt, doen ons denken aan hetgeen van Wodan verhaald wordt: de “vrijers” en “vrijsters” die men op Sint-Niklaas ten geschenke geeft, wijzen op Fro, den zonnegod, den God van vrede, liefde en echt. HOBONIA – Volkskunde
3
Sinterklaasverhalen
Ook het bakken van “Sinter-Klaasgoed” in allerlei vormen is waarschijnlijk een zeer oud gebruik. Eligius, een zendeling der eerste eeuwen, vermelde reeds, dat onze heidensche voorouders aan hunne geschenken van Nieuwjaar en Sinter-Klaas den vorm gaven van menschen en dieren. Sint-Niklaasavond! Gelukkige kleinen! Wat stroom van aandoeningen zal morgen, bij het uchtenddagen, uit uw reine hartjes opwellen! Haast zal die hoogvereerde Heilige over schouwen en daken rijden, gezeten op zijn hemelezelken, overladen met kinderzaligheid en jongens- en meisjesverrukking. In de familiekring blijft de Sint-Niklaasavond steeds een eere. Vaak verkleeden zich de gelukkige vader en moeder, en het schuchter knaapje, na voor den braven heiligen geknield en gebeden te hebben, wordt een lekkernij overgereikt. Zalig en diepinniggevoeld huiselijk tooneeltje. Wat al hoop bevatten Sint-Nikolaas korven, wat al verlangens drukt de brave vriend der jeugd in zijne vaderlijke armen! Sint-Nikolaasdag is de heerlijkste dag van het heele jaar, al geven de schippers hem uit voor den kortsten van den almanak, en staat hij daar ergens geplaatst aan de intrede van de winter. Maar wat kan het den jongen met zijn trommel schelen, dat de zon onzichtbaar blijft? En zal ’t meisje hare pop daarom minder hartelijk zoenen, omdat koude en nood met den gemijterden heiligen Man op de aarde daalde en de hoeven van zijn ezeltje in de sneeuw van de vorstpannen geprent staan? Edoch, wat is al die vreugd van de jonge bevoorrechten bij het grievend leed van hen die niets gekregen hebben, en misschien met nijd en afgunst in hun gebroken kinderhert en met tranen in hun ogen op het heil blikken dat anderen smaken? ’t Is zoo pijnlijk blootgedeeld te zijn, en op die wijze brutaal en harteloos herinnerd te worden aan de wreede ongelijkheid des levens. O, mochte toch de stond van die bevinding zoolang mogelijk verschoven worden voor een groot getal kinderen! Mochte de naastenliefde St-Nikolaas’ mantel aantrekken, en den nijd vervangen door liefde en dank in het ontwakend gemoed! Geeft gij, die kinderen hebt, aan de kinderen die niets krijgen zouden zonder uw tussenkomst! Geeft, opdat uwe kinderen later goed wezen voor de verlatenen, opdat men later goed voor hen weze, als zij zelf verlaten zijn!
HOBONIA – Volkskunde
4
Sinterklaasverhalen
HET BOEK DER SPROKEN Sint-Niklaasverhaal door Hendrik Muyldermans De goede Sinterklaas lag eens door een vensterken van den Hemel en keek door een lange zienbuis naar de aarde. Het was zóó ver, zóó ver: maar met de zienbuis ging het toch. Hij zag zijne vrienden, de kindertjes, daar dapper aan het spel, en Sinterklaas lachte genoeglijk in den grijzen baard. Opeens keek hij nog nauwer toe en zei verwonderd tot zich zelven. “Ei, ei, wat gaan ze nu weer uitrichten?” En hij keek, hij keek wel een uur lang, en hij lachte, lachte, dat hij er van schokte. Eindelijk trok hij zijne zienbuis terug, schuddebolde en zegde: “Neen dat gaat niet; dat krijgen die rakkertjes nooit klaar!” En juist danste daar een groep engeltjes voorbij. Zij hadden den uitroep van den heilige gehoord en bleven verwonderd staan. Zou de goede Sinterklaas in verlegenheid zijn en zouden ze hem kunnen helpen? Dat wilden ze gaarne doen. En ze vroegen belangstellend: “Wat gaat er niet, Sinterklaasken lief?” “Wel” zei de heilige “dat is daar beneden een spel! Een drietal kleine bengels willen er een wagentje timmeren, en ze hebben al meer op de vingers dan op de spijkers geklopt!” En hij ging nog eens naar beneden turen. “Mogen we ook eens kijken? Mogen we ook eens kijken?” riepen de engeltjes, en ze hingen aan de slippen van den heilige, om hem uit het vensterken weg te krijgen en de zienbuis te bemachtigen. Maar Sinterklaas hield ze stevig vast. Hij fronste de wenkbrauwen en sprak vermanend: “Opgepast, opgepast!... Wat minder wild zijn!... Straks valt mijne zienbuis nog door ’t venster!” Ze gaven daarom niet af. “Laat ons eens kijken, toe: we zullen heel stil zijn,” beloofden ze; en nu stonden ze daar als lammekens. “Nu,” lachte Sinterklaas “ik zal u eens laten kijken: maar, nog eens, niet alle gelijk en voorzichtig!” En de engeltjes keken door de zienbuis. En ook zij lachten en ze riepen: “ Neen, ’t en gaat niet! ’t En gaat hoegenaamd niet! Dat zouden we beter kunnen!” En Sinterklaas stond daar te peinzen en hij mompelde: “Dat zouden ze beter kunnen.” De engeltjes wilden voortdansen. Ze hielden niet van stilstaan, van dromen en peinzen. Maar Sinterklaas hield hen tegen. “Luistert eens, engeltjes, is ’t waar, zoudt gij dat beter kunnen? “Ja veel beter! En niet alleen wagentjes, maar hansworsten, poppen, trommels, trompetten en al wat gij maar wilt!” En Sinterklaas stond weer te peinzen en de engeltjes wilden nogmaals weg. “Hola, engeltjes, blijft eens wat!” riep de heilige “Woorden zijn geene oorden! Ge moet laten zien wat ge kunt!” “Volgaarne, en seffens wel. We willen daar wel een dagsken aan besteden!” “En” vroeg Sinterklaas “dan mag ik met dat speelgoed doen wat ik wil?” “Welja” zeiden de engeltjes goedig “ ge moogt alle dagen met onze hansworsten en trommels spelen.” “Ho, ho! ”lachte Sinterklaas“ daar ben ik te oud voor!... Maar weet ge wat? Ik reis morgen naar de aarde. Ik zal alles aan de brave kindertjes geven.” “Dat is wel bedacht, heel wel bedacht!” beaamden de engeltjes, en ze dansten jubelend heen gelukkig als ze waren, omdat ze een goed werk gingen verrichten. En ze doorzochten alle laden en kasten van den hemel, om de noodige grondstoffen te vinden en ze gingen bij sint Jozef en leenden al zijn timmermansgerief. En het werd in den hemel een hameren en zagen, en boren en drijven, een wringen en wrijven, dat hooren en zien verging. En toen het avond geworden was en de sterretjes werden aangestoken, stond daar eene groote zaal vol speelgoed klaar: hansworsten die allerlei gekke sprongen maakten, als men maar eventjes met een koordeken trok, poppen met wangen als rozen zoo rood, en die armpjes uitstaken, als wilden ze gepakt worden door HOBONIA – Volkskunde
5
Sinterklaasverhalen
eene moeder: verder trommels, trompetten en soldatenpakken voor de wakkerste bengels: spaarpotten voor de slimme kinderen, die niet van snoepen hielden: draaitollen, keukenkachels, potjes en pannetjes en… zweepen ook al: want, zegden de engeltjes met een fijnen lach, de stouterikken mochten ook wel wat hebben! En als Sinterklaas dat alles zag staan, klapte hij van louter tevredenheid in de handen. Hij tikte de engeltjes minzaam op de konen en prees hen naar verdienste: “Bravo, wakkere engeltjes; gij hebt getoond, dat ge wat meer kunt dan dansen en zingen! Wat zullen de kinderen daar beneden gelukkig zijn!” En wel te moede, tot zich zelven pratend, trok hij naar den stal, waar zijn paard rustig haver kauwde. Hij klopte het zachtjes op den hals en zeide vriendelijk: “Mijn beste, morgen reizen we naar de aarde. Eet maar goed en rust wel uit, want het is eene verre reis en de vracht zal zeker niet licht zijn.” En of ze zwaar was en of het tijd en moeite kostte, om alles op te laden! De engeltjes waren dien nacht niet gaan slapen. Zonder op te zien hadden ze samen aan eene groote mand gewerkt en toen die eindelijk volgeladen stond kwam het er op aan ze buiten de poort des hemels te krijgen. Een uur lang beproefden ze vruchteloos tot dien uitslag te komen, tot Sinterklaas, die daar ongeduldig te wachten stond, eindelijk de hulp van Sint-Pieter inriep. Deze zag echter ook geene kans, om de mand met de gewone middelen buiten te krijgen en nam dus maar seffens tot een mirakel zijnen toevlucht. Hij stak de handen bezwerend over de mand uit en sprak plechtig: “Sinterklaaskens reuzenmand. Volgelaân tot aan de rand Voor de kindren van de menschen. Krimp of groei al naar zijn wenschen. Tot, van schatten gansch ontdaan. Gij weer d’hemel in zult gaan!” De engeltjes stonden benieuwd te wachten naar wat er gebeuren zou. En wat gebeurde er? Ha, Sinterklaas begreep heel goed wat Sint-Pieter wou zeggen en of hij er gebruik van maakte. Hij wenschte de mand zoo klein als een kaaskorf en aan de hals van zijnen draver. De wensch was maar nauw gedaan, of de korf hing te bengelen waar hij gewild was en in een ommezien zat de heilige te paard. Na een welgemeend: “Voorspoedige reis!” ving hij den tocht aan. De sterrekens waren intusschen uitgedaan en de zonnelamp schitterde aan het blauwe hemelgewelf. Wat was het mooi en luchtig in de ijle ruimte. Maar Sinterklaas scheen het niet te merken: hij dacht maar gedurig aan de vreugde, aan het geluk van de kindertjes bij hun ontwaken den volgenden morgen. En hij reisde, hij reisde! En de zonne klom hoog aan den hemel, en de zonne daalde, en nog had hij de aarde niet bereikt. Zou hij met al zijn droomen misschien van de goede baan gedwaald zijn? Hij kwam aan de maan en dacht er aan daar den weg te vragen. En hij sprak het manneken aan, dat daar te peinzen stond, met een takkebos op den rug. Maar het manneken antwoordde niet; het peinsde voort, zonder zich in het minst om den heilige te storen. Sinterklaas kon er geen kop aan krijgen. Hoe is het toch mogelijk, dat iemand zoo ongemanierd wezen kan! En de heilige dacht aan zijn zienbuis: “Hadde ik die maar bij, dan zou ik gauw geholpen zijn.” Maar hij had ze in de hemel gelaten, en hij moest nu maar trachten zich met het blote oog te verhelpen. “Nu” zei de heilige “dan maar weer op weg, op goed valle het uit: ik kan niet ver van de goede baan af zijn.” Hij klopte den draver op den hals en sprak hem bemoedigend toe: “Hop, mijn beestje, moed, mijn dapper paardje! Eens beneden zult ge dubbel rantsoen krijgen!” En als ze nog wat verder gereden waren, spitste het paard de ooren, en ook Sinterklaas scheen iets opgemerkt te hebben. Het was alsof een geroezemoes van stemmen hen uit de diepten tegen klonk. “Daar moet het zijn! Daar moet het zijn!” juichte Sinterklaas, en met verdubbelden iever reden ze weer voort.
HOBONIA – Volkskunde
6
Sinterklaasverhalen
Het was nu al nacht geworden. Het manneken uit de maan stond daarboven alsaan te peinzen, alsof het niet wel wist, wat het met dien bussel hout aanvangen moest. Het zonneken had zijne bedgordijnen dicht getrokken en de sterrekens zegden, dat de engeltjes al ter ruste waren. Wat zouden ze lekker slapen na een nacht van zoo vlijtig arbeiden! En toen Sinterklaas eindelijk de aarde bereikte, waren ook al de kinderkens in hun beddeken. Alleen de booswichten slopen en de dronkaards waggelden rond in de nacht. Om van die lieden geen last te hebben reed de heilige liever niet over den straatweg. Hij trok met zijn paard over de daken, maar zoo zacht, zoo heel zacht, alsof er een muizeken over de pannen wandelde. Ja, dat was nu eens een voorzichtige draver, het paard van Sinterklaas. En bij elk schouwken bleef het staan en door elk schouwken daalde het neder, na zich eerst naar behoren verkleind te hebben. En, terwijl de heilige op zoek ging naar de kinderbeddekens, smulde het aan de wortelen en rapen, in den holsblok onder den schoorsteenmantel gevonden. En in de kinderkamers boog Sinterklaas zich heel voorzichtig over de slapende bengels: hij lei het oor op hunne borstjes en hoorde de hartekens kloppen: “Tok, tok, tok, tok.” En aan dat kloppen wist Sinterklaas of het goede of booze kinderen waren. Bij brave lachte hij tevreden en sloop weer op zijn teenen in de huiskamer. Daar vulde hij de mandjes zonder aan meten of wegen te denken en mompelde gelukkig. “Dat zal hier morgen een leventje zijn!” Maar als hij een stouterik aantrof, fronste hij misnoegd de wenkbrouwen en schuddebolde spijtig, en ’s anderendaags vond de bengel in zijn mandje niets dan…eene ferme zweep! En Sinterklaas deelde uit, deelde maar altijd uit, zijn korf werd leeger en leeger en weldra was alles weg. “Ze hebben toch alle wat gekregen,” sprak hij tot zich zelven. “Nu kan ik gerust weer naar den hemel reizen.” Maar wat was dat? Terwijl hij van het laatste dak in de hoogte wou wippen om hemelwaarts te trekken, trippelde er een muizeken over de weg en kloeg. “Piep, piep, piep, piep!” Dat klonk zo erbarmelijk droef, dat de goede Sinterklaas er door in het hart geraakt werd. “Wat is er, muizeken, wat is er?” vroeg hij deelnemend. Het muizeken zette zich op de achterste pootjes, stak de voorste als om hulp smekend, in de hoogte en zong mee warig: “Ik ben een klein, klein muizeken. Uit een eenvoudig huizeken: En in dat arme huizeken slapen Er goede meisjes, brave knapen. Hoe zorgzaam schikten al die handjes Wat hooi en wortels in de mandjes; Maar Sinterklaas, die overal gaf. Komt niet op ’t arme huizeken af!” Toen de heilige dat vernam, krabde hij zich fel achter de ooren en keek vorschend in zijn korf. Maar niets meer te vinden! “En waar staat dat huizeken?” vroeg hij. “Een half uurtje van hier, heel alleen, in het volle veld.” “En zijn het brave kinderkens?” “Of het brave kinderkens zijn!” “En slapen ze nog gerust?” “Ik heb, eer ik naar u op zoek ging, nog eens aan hun beddeken geluisterd. Ze sliepen als mollekens.” “Ik heb niets meer,” zuchtte Sinterklaas mistroostig, “maar naar die kinderkens wil ik toch eens gaan zien.” Het muizeken was seffens bereid, om hem den weg wijzen. Het paard maakte eenige groote sprongen door de lucht en kwam op het dak van het huizeken neer. Een zijner pooten kwam ongelukkiglijk in een gapend gat terecht, zoodat Sinterklaas haast naar beneden tuimelde. Bij nader onderzoek bleek, dat er eene pan van het dak was gewaaid. Regen en wind konden langs daar vrij in het hutteken dringen.
HOBONIA – Volkskunde
7
Sinterklaasverhalen
“Ho, mijn beestje, voorzichtig, voorzichtig,” had Sinterklaas vermanend geroepen, en nu hij de oorzaak kende, zei hij tot het manneken uit de maan: “Zoo ge daar zoo niet stond te droomen, zou de maan meer licht geven, en mijn paard zou beter de gaten zien!” En dan het dak bekijkend, dat zwarte bemoste dak, met van ouderdom gekromden rug, schuddebolde hij en zuchtte: “Hier wonen sukkelaartjes, waar ik voor zorgen moet, of ik verdien niet nog in den hemel te mogen!” Ja maar, dat was gauwer gezegd dan gedaan. “Hm, hm” bromde de heilige “wat moet ik aanvangen? De mand is leeg, en de hemel is zo ver! En dan, ik heb al het speelgoed meegenomen, dat de engeltjes gemaakt hebben. Wat begonnen? Wat begonnen?” Hoe hij ook wikte en woog, er was geen ander middel dan eens naar den hemel te gaan kijken of er niets meer te vinden was. En, na eene moeilijke terugreis kwam hij in den hemel en dacht bij het binnenrijden: “Nu gaan de engeltjes mij zeker tegemoet komen geloopen, om te weten wat de kindertjes over hun speelgoed gezegd hebben.” Maar ge zijt er wel mee! De engeltjes zagen niet eens naar hem om. Sint-Pieter zat daar op een gouden zetel, met een heel gewichtig gezicht en met een groot boek op de knieën. En de engeltjes stonden allen rondom hem geschaard. Sint-Pieter vertelde uit dat boek, en de engeltjes luisterden, luisterden! Zang, dans en spel, ’t was alles vergeten, zoo gaarne hoorden zij vertellen. Sinterklaas stond hen daar met gekruiste armen verbluft aan te gapen en dacht: “Wat is dat voor een wonder boek? Daar moeten mooie dingen in staan! Ik moet er het fijne van weten!” Hij bukte zich om de omslag te zien. Er stond in gouden letters op gedrukt: “Het Boek der Sproken.” “Het Boek der Sproken, het Boek der Sproken,” herhaalde de heilige telkens weder, terwijl hij den hemel afzocht, om nog eenig passend speelgoed te vinden. Maar niets, och arme, niets! De sukkelaartjes uit het hutteken zouden niets krijgen! Sinterklaas sloeg zich op het voorhoofd van spijt. Ten einde raad ging hij weer naar de engeltjes. Hij tikte ze zachtjes op de schouder en fluisterde: “Engeltjes lief, luistert eens. Ik heb u nog noodig.” Maar hij kwam heel ongelegen. Zij staken de handjes afwerend uit en zeiden: “Stil, Sinterklaas: het is zoo schoon!” “O ge zoudt me zoo’n plezier doen, zoo ge nog eenige stukjes speelgoed wildet maken. Ik heb er wat te kort.” “Wij hebben nu geen tijd. Morgen, morgen!” “Maar dan is het te laat. Het is voor zoo’n brave, arme sukkelaartjes van kinderen!” Dat pakte de engeltjes. Ze mochten toch niet zelfzuchtig zijn! Ze hadden het zoo goed in den hemel. Was dat geen reden te meer om die arme dutsjes te helpen? “Welnu,“ zegden ze, “als ge die kindertjes waarlijk iets mooi’s wilt geven, schenk hun dan zoo’n sprookjesboek: geen speelgoed kan hun meer bevallen. “Dat is waar ook,” dacht Sinterklaas. “Dat zie ik aan de engeltjes hier.” En hij vroeg aan Sint-Pieter: “Sint-Pieter, vriend, krijg ik dat sprookjesboek?” Maar daar kwamen de engeltjes seffens tegen op: “Neen, neen!” riepen ze. “Dat is ons boek! Daar zal de brave Sint-Pieter ons uit voorlezen, vandaag en morgen en overmorgen en alle dagen, niet waar, Sint-Pieterken lief?” Ze vroegen dat zoo vriendelijk en keken daarbij zoo smeekend, dat Sint-Pieter wel “ja” zeggen moest. Hij zag zijne goede engeltjes zoo gaarne! Maar met dat alles had Sinterklaas toch geen sprookjesboek. Doch de engeltjes beloofden, dat ze het wel zouden afgeschreven hebben, om wille der brave kindertjes en om Sinterklaas plezier te doen. Ze zeiden dan ook aan Sint-Pieter, dat hij genoeg verteld had en ze bedankten hem hartelijk. Ze vroegen het boek en schreven het af, elk eene bladzijde, met gouden inkt en op hun beste: Sint-Pieter zag het werk hoogst HOBONIA – Volkskunde
8
Sinterklaasverhalen
tevreden na. Hij zei dat er nog nooit in den hemel zoo mooi geschreven was! De bladen werden met zilveren draadjes in een blauw, met sterretjes getooid omslag gebonden. Sint-Pieter zorgde voor een sierlijken titel en het Sprookjesboek was klaar. “Dank u, dank u, dank u,” zei Sinterklaas overgelukkig, en hij met zijn schat naar de aarde. En ’t was nog vroeg in den avond toen hij op het dak van het huizeken aankwam. De maan scheen over de velden en het manneken stond daar weer te peinzen. Sinterklaas luisterde even door de schouwpijp en wat hij daarbinnen hoorde ontroerde hem diep. “Man lief,” hoorde hij de vrouw zeggen, “wij mogen uwe oude moeder niet meer alleen in haar afgelegen huizeken laten wonen: ze wordt veel te oud en sukkelachtig. Er moest haar eens een ongeluk overkomen.” “Ik ben het met u eens,” zei de man. “Maar zal zij bij ons willen komen? Ze houdt aan haar huizeken en vreest altijd ons tot last te zijn.” Maar de vrouw zegde weder: “Wij zullen ze altijd met veel zorg omringen en altijd heel vriendelijk zijn: dan zal moeder wel begrijpen dat zij ons hoegenaamd niet tot last is.” “Welnu dan,” sprak de man, en zijne stem beefde van ontroering, omdat zijne vrouw zoo goed voor zijne moeder was, “morgen zal ik haar halen. Het is zooals ge zegt, het is niet raadzaam, dat ze nog langer alleen blijft wonen.” En nu klonk er een gejubel van verscheidene kinderstemmen: “Onze grootmoeder komt hier wonen. Onze grootmoeder komt hier wonen! Bravo! Bravo!” Toen Sinterklaas dat hoorde, knikte hij goedkeurend, en er rolde een traan in zijnen langen, grijzen baard. “Goed zoo, braaf zoo,” murmelde hij. “Dat grootje schijnt wel het beste geschenk te zijn, dat die kindertjes kunnen krijgen. Ik ga zorgen dat dit geschenk heel wat in waarde winne.” Hij riep daarom het muizeken en vroeg waar die grootmoeder woonde. En het muizeken vertelde, dat het aan gene zijde van een groot bosch moest zijn. Het had zelf dit huizeken nog nooit gezien, omdat het zich door het donkere bosch niet wagen durfde, maar het wist het van eene vink, die bij het hutteken hare woon in eenen appelboom had. Ge kunt toch niet missen,” zei het muizeken.” ’t Is nevens eene diepgespoorde baan, en zoo’n ellendig staat er niet meer: het dak moet er half afgeslagen zijn.” Sinterklaas zocht het hutteken op en vond het zonder moeite. Hij moest niet langs de schoorsteenpijp naar binnen, want het muizeken had juist gezegd: een groot deel van het zwarte dak was door den wind meegenomen, bovendien stond de vermolmde deur wagewijd open: dieven zouden daar toch niet komen. De heilige vond het oudje in een diepen, gerusten slaap. “Dat is juist in mijne kaart gespeeld” dacht hij tevreden. Hij boog zich over de grootmoeder en hield zijn duim boven haar voorhoofd alsof hij haar zegenen wou. Maar neen, er gebeurde iets heel wonders. Sinterklaas raakte dat rimpelig voorhoofd maar eventjes met den duim aan, prevelde een gebed en zie: de hersenen van het oudje kwamen bloot. En dan? Had hij niet van Sint-Pieter geleerd hoe men eene mand verkleinen moet? Hij paste de bezwering op zijn sprookjesboek toe, en toen dit daar tusschen zijne vingers zat, als een nietig wilgenblad zoo klein, verborg hij het in grootmoeders hersenen en sloot daarna de opening weder. Sinterklaas hief dan plechtig de handen op, blikte zedig ten hemel en zong zachtjes, terwijl het nachtwindje hem buiten in het gebladerte begeleide: Sprookjes, sprookjes, wondersprookjes. Balsem voor zoo meen’ge wond. Reist de heele wereld rond. Ruischt bij haard en ziektespond. Sprookjes, sprookjes, wondersprookjes. Graag gelust door groot en klein Houdt de harten goed en rein. Daarop sloop Sinterklaas heen en nooit keerde hij zoo gelukkig naar den hemel weder als dien nacht. HOBONIA – Volkskunde
9
Sinterklaasverhalen
En de grootmoeder ging bij hare kinderen en kleinkinderen wonen en ze zorgden heel wel voor haar. Ze waren altijd vriendelijk en gedienstig, en des avonds schoven de kindertjes hunne stoelen om haar heen, en als zij dan sprookjes vertelde over engelen en duivelen, over dwergen en reuzen, over draken en meerminnen, dan werden ze nooit moe geluisterd. Maar het oudje werd wel moe, en als ze lachend zei, dat het voor dien dag genoeg was, dan klonk er uit al die mondjes één zelfde wensch: “Ik wou dat het al morgen avond was: het was toch zóó schoon, zóó schoon!”
SINTERKLAAS Jef MENNEKENS Sinterklaas, ‘k heb U een brief, Een schoonen brief geschreven; ‘k Weet niet, of ik altijd lief En netjes ben gebleven; Maar ik hoop, dat gij van nacht Mijn mand niet zult vergeten. ‘k Heb naar U zoolang gewacht. Hoe zoudt ge dat niet weten?
HOBONIA – Volkskunde
Sinterklaas, o zeg, wilt gij Aan alle kindren denken? Stap geen enkele deur voorbij; Breng overal geschenken; Dan zal het feest zijn overal; Wat lachen en wat leven! Sinterklaas, o, had ik al Hetgeen ge mij zult geven!
10
Sinterklaasverhalen
Uit weekblad PICCOLO van 6 december 1931
SINTER KLAAS HILDA RAM (1863 + 1901) “Moeder, ledig vond ik mijn korfken Dezen morgen, in de schouw. Hoe mag het komen dat Sinter Klaas mij Geen lekkers brengen wou?
Op den winkel worden besteld: Nu kwam er van ’t onverpoosd werken Toch eindelijk eenig geld. ’t Was weinig. Och! Zoo bitter weinig! Te luttel voor kolen en brood… En het moest toch kind en moeder redden. Van koude en hongerdood!
“Ik deed mijn best om braver te wezen. Dan de kinderen van beneën. En toch, hun bracht hij koek- en speelgoed. En mij, mij bracht hij er geen!
Maar, och! dat bedacht niet eens de weduw’: Haar popelde ’t hart zoo blij. Nu ze in den winkel trad en keus deed Van koek en lekkernij.
“Vader is in den hemel, zegt ge. Wat zorgde hij niet voor mij? Kon hij Sinter Klaas niet zeggen: “Maak mijn dochterken blij?” “Of zou hij zijn lieveling daar vergeten? Dat ware niet schoon van hem! Maar, moeder, wat zie ik! wat ween je, moeder? Hoe treurig klinkt uw stem!
En ‘s anderendaags op de zolderkamer, Was ’t kermis en groote vreugd! Och! ’t deed, na zooveel lijden en droefheid. Der armen hart zoo’n deugd! ’t Is waar, de gansche volgende weke At moeder minder dan ooit. Ze had geen eetlust, zeide ze zachtjes, Den mond tot een lach geplooid.
“Laat me u kussen, zet me op uw schootje, Dan vergeten we ons verdriet. ‘k Zal blijde wezen, en nooit meer klagen… Als ge mij maar gaarne ziet!” Zachtkens werd, in moeders armen, Het kindjen in slaap gerust, En dan op het bed – een harden stroozak – Voorzichtig geleid ter rust. ‘t Was Zaterdagavond, het naaiwerk mocht nu
SINTERKLAASFEESTVIERDERS! Nu de tijd niet verre is, dat wij, groote en kleine kinderen, elkander allerlei verrassingen thuis sturen, om het den goeden Sint een handje makkelijker te maken, daar deze zich uitsluitend bezig houdt met de jeugd, moeten we eens even in gedachten stil staan bij den reuzenarbeid, die in deze dagen wordt verzet door St. Niklaas. Neen, wie ook last moge hebben van slapte of werkloosheid. Hij zeker niet. Ik geef het u te doen, om op je vijf-honderdste jaar, bovenop een paard gezeten, de daken af te rijden, en dan nog wel daken, die door ontelbare antenne-masten of -draden veel hebben van een ondoordringbaar oerwoud. Dit te doen, zonder één radio-aansluitingdefect te maken, ik neem er mijn hoedje voor af, ja, elke circusdirecteur zal bij zulk een dressuur paf staan! Zelfs de heer Sarrasani, die, als het op reclame aankomt, niet bang is, zal dezen krachttoer niet durven annonceeren. Maar nog veel zwaarder acht ik de prestatie om overal eenieder datgene thuis te bezorgen, wat hij of zij het liefste heeft. Ik geef het u te doen, om niet bij een ouwe juffrouw per abuis een scheerapparaat in den schoorsteen te doen, of bij een moderne jongedame een kienspel of bij den heer Pantoffel een doos geparfumeerde zakdoekjes! Waarlijk, het meest helderziende geheugenwonder legt het af bij St.
HOBONIA – Volkskunde
11
Sinterklaasverhalen
Nicolaas en als hij zich voor een keertje eens vergist, dan is het voor de grap, zoals verleden jaar bij mij thuis, toen ik op den avond van den vijfden December mijn aanslagbiljet thuis kreeg als Sinterklaasverrassing. Maar, Sinterklaas, waar U zoo langzamerhand een eeuwtje ouder wordt, is het misschien niet kwaad, als ik het U wat makkelijker maak, door het geven van eenige adviezen. Hier zijn ze:
AAN SINTERKLAAS! J. CATS Jr. Sinterklaas, toe, luister even Naar mijn welgemeenden raad, Eer U strakjes op de daken Weder voor ons rijden gaat. Heel graag immers adviseer ik Op dit plekje U beleefd, Wat U wel het allerbeste Aan een ieder zooal geeft. Breng Europa een kist voorspoed, Daarmee is ze wel gebaat. Beter dan met conferenties, Waar men veel dineert en praat. Goede Bisschop, breng, zoo vraag ik: Onze kunstenarentroep Iets, dat hij op prijs kan stellen: Namelijk een trientje soep. Breng den armen wandelaren Strakjes alle in hun sas, Schenk ze een dik gewatteerde Ijzersterke harrenas. Wees voor voetbalwedstrijdleiders Dezen keer eens extra goed: Geef dien zwaarbeproefden lieden
Toch een flinke portie moed! Stuur den huismoeders, o, Bisschop, ’n Bon waarop z’n dienstmeid krijgt, Dan is elke huisvrouw vast tot Diepe dankbaarheid geneigd. En den hoofden van gezinnen Iets, dat hun veel vreugde biedt, Oók een bon, en wel,die recht geeft Op tien mudjes anthraciet. Schenk elk Parlements- en Raadslid, Dezen meesters van het woord, Straks een wandspreuk, met het opschrift: “Spreken is zilver…” enzoovoort. Breng den fiscus eens het middel, -Of is dat teveel gevraagd?Waardoor deze vriend van allen De belastingen verlaagt. Maak ten slotte, goede Bisschop, Oud en jong volmaakt content: Schenk aanstonds de heele natie ’n PICCOLO-abonnement!
SINT-NICOLAAS St-Nicolaas, de Kindervriend, de Wonderdoender, werd omstreeks 260 in Klein-Azië geboren, en bekleedde de bisschoppelijke waardigheid te Smyrna. Men zegt dat hij uit oorzaak van zijn ijver voor de Kerk, door Keizer Diocletianus werd vervolgd. Omtrent het jaar van zijn afsterven zijn de geschiedschrijvers het niet eens. Er zijn er, die beweren, dat Bisschop Nicolaas zich in ballingschap moest begeven, en zich terugtrok in het klooster van St-Sion, waar hij in 324 overleed. Anderen plaatsen den datum van zijn afsterven in 342. De dag van zijn overlijden, 6 December, gaf aanleiding tot het bekende Kinderfeest. St-Nicolaas werd vooral in Rusland vereerd, hetgeen althans wel zal zijn veranderd, nu de Soviëts regeeren. Men vereert ook St-Nicolaas van Tolentijn, hetgeen blijkt uit menig volksliedje: St-Niklaas van Tolentijn, breng mij mee wat lekker ding lekkerding van Spanje, drie Appelkens van Oranje, drie Appelkens van Condé: breng mijn broerkens ook wat mee!
HOBONIA – Volkskunde
12
Sinterklaasverhalen
Wie kent het volgend volksdeuntje niet? Sinterklaas, kapoentje, Breng wat in mijn schoentje: Een appeltje of een citroentje, Een nootje om te kraken, Dat zal zoo lekker smaken, Geef de kleine kinderen wat En laat de grooten loopen. Al wat in den schoen niet kan, Leg het maar op zijde dan! Een variante van ’t rijmpje, waarmede St-Nicolaas van Tolentijn wordt bedoeld luidt: Sint Niklaas, goed heilig man, doe uwen besten tabbaard aan, en rijd er mee naar Spaanjen, brengt appelkes van Oranjen, pruimen van Damast, geef de kleine kindekes wat! In Brussel en omstreken wordt gezongen: Sinte Nicolaes, nobele baes, breng wat in mijn schoentje, een appeltje of een citroentje, een nootje om te kraken, dat zal wat beter smaken, een pintje om te drinken, dat zal wat beter klinken. Dat men het niet zoo nauw neemt met den goeden Sint, blijkt uit ’t volgend versje: Sinte-Niklaes, mijn goeie man, wilt ge me wel wat geven, dan dien ik u al mijn leven; geeft ge me niet dan dien ik u niet, dan zijt gij mijn Sinte-Niklaesken niet! Soms ook: geeft ge me niet, dan zijt ge ’n deugniet en zijt ge mijn Sint-Niklaesken niet! Sint-Nicolaas van Tolentijn ontleent zijn bijnaam aan een plaats in Spanje, waar hij in de orde der Augustijnen trad. Hij stierf op den 10en September 1206, en werd eerst in 1446 door den paus Eugenius IV heilig verklaard. Een aardig liedje hoorden wij zingen te Antwerpen: Mijn korfje staat gesteld, Want moeder heeft verteld, Dat Sint-Niklaas zal komen. Vannacht, terwijl wij droomen. Och! Brave Sint-Niklaas, Ge zijt zoo’n goede baas, Vergeet toch niet uw vriendje, Ik ben een deugdzaam kindje.
HOBONIA – Volkskunde
13
Sinterklaasverhalen
Ik lei een brokje brood, Voor ’t paardje blak en bloot, En ’t briefje ligt er neven, Ik heb er op geschreven: Och! Brave Sint-Niklaas, Ge zijt zoo’n goede baas, Vergeet toch niet uw vriendje, Ik ben een deugdzaam kindje. Nu ga ik slapen, hoor, Want anders rijdt hij door: Maar eerst nog moet er heden, Voor Sint-Niklaas gebeden. Och! Brave Sint-Niklaas, Ge zijt zoo’n goede baas, Vergeet toch niet uw vriendje, Ik ben een deugdzaam kindje.
SINT-NICOLAASVREUGDE door J.S. Nadenkend met een diepen rimpel in haar hoog voorhoofd, zat Greta Costerman in een zetel voor het permanentvuur in de vlammen te staren. Een brief lag open op haar schoot. Van tijd tot tijd frommelden haar vingertoppen aan een der hoeken er van, hetgeen er op duidde, dat de zenuwen op dit oogenblik haar parten speelden. Marcel…murmelde ze zacht voor zich heen, Marcel… weerkomen? Mijn God wat moet ik doen? Besluiteloos nam ze den brief weder op en herlas nog eens het einde: “Laat alles weer goed worden tusschen ons. Greta. Veel, oneindig veel, nu weet en voel ik het, heb ik tegenover jou, Frans en Truusje misdreven. Maar geloof me, veel, oneindig veel lijd ik er onder, nu me eindelijk de oogen zijn open gegaan en ik smeek je om de liefde, die jij mij eens hebt toegedragen – de hemel geve, dat je me nog niet gansch uit je hart hebt gerukt – mij mijn plaatsje aan den haard terug in te ruimen, om in liefdevolle toewijding aan jou en de kinderen te kunnen goedmaken, wat ik misdeed. Gun me een kans, Greta, om je te toonen, dat het met een door het leven en lijden gelouterd hart is, dat ik tot jullie weerkom. “En doe je ’t niet om mijnentwille, kan je je rechtmatige verbittering niet te boven komen, stem dan toe om wille van de kleinen, opdat ze eindelijk een vader zouden hebben om met hen hun SintNicolaaspret van morgen te kunnen deelen. “Ik kom vanavond bij je om je beslissing te hooren en breng het noodige mandjesvulsel voor Frans en Truusje mee. “Je berouwvolle, maar liefhebbende man. Marcel.” Twee dikke tranen rolden van haar wimpers. Dan liet ze den brief weer op haar schoot vallen en het hoofd vermoeid tegen de leuning rusten. Verbittering… rechtmatige verbittering, schreef hij! O ja, haar hart was verkankerd door al het leed en de grievende miskenning van zijn gedrag tegenover haar. Hoe schoon, hoe heerlijk had hun leven kunnen zijn! Met één slag overzag ze in herinnering
HOBONIA – Volkskunde
14
Sinterklaasverhalen
de laatste zeven jaren: hun heerlijken verlovingstijd hun trouwdag, hun drie maanden huwelijksreis naar ’t zonnige Italië, dan de twee jaren die volgden vóór Fransje’s geboorte. Als zachte aroom had de groote liefde van Marcel haar omringd: met een nooit verflauwende teederheid had zij hem gekoesterd. Na de komst van Fransje was de verwijdering begonnen en de geboorte van Truusje ’t jaar daarna, had de scheiding snel voltrokken. Hetgeen dus een mooie zegen had moeten zijn, was in ramp veranderd, waarvan het wee hun beider hart in stukken gereten had. Zij was niet vrij van alle schuld misschien. Onervaren moeder als ze was, had ze haar man om de kinderen verwaarloosd, haar man, die zonder vertroeteling niet leven kon. Achteraf en te laat had ze ’t begrepen, hoe hij eerst met zachtheid had getracht, zich niet geheel te laten wegdringen: zij had zijn jaloezie om haar schijnbaar uitsluitende liefde voor de kinderen als onaanneembaar en onredelijk in den wind geslagen. Oneenigheid, klachten, verwijtingen, openlijke twist, de gansche reeks had snel den toestand onhoudbaar gemaakt, vooral met zijn ietwat opvliegend karakter. De ontknooping was voor haar toch pijnlijk verrassend gekomen: zekeren dag was Marcel weggebleven en had haar een brief achtergelaten met de melding, dat hij zijn vrijheid terugnam, verder dit onuitstaanbare leven niet meer wilde voortzetten, maar dat hij de noodige schikkingen treffen zou voor haar en de kinderen. Op die paar oogenblikken was ze een ervaren vrouw geworden, had ze gevoeld, hoe zielsveel ze nog van hem hield. Te laat echter, helaas! Toen ze in haar wanhoop, het onmogelijke had beproefd om hem terug te winnen, bleek een andere mooie, jonge vrouw haar plaats in zijn hart te hebben ingenomen en nu hij eenmaal na maandenlange gewetenstrijd den knoop had doorgehakt, wilde hij den nieuwen liefdesbeker in een roes van passie en versch geluk drinken tot den laatsten druppel. Vrouw en kinderen telden niet meer! Dit was zowat een jaar geleden. God, och God! Wat had ze sedertdien een kalvarieberg gekend! Wat had ze nu zelf de jaloezie om den niettegenstaande alles nog immer beminden man als vitriool op haar ziel voelen bijten! Dat had hij haar niet mogen aandoen! Dàt niet! En toen immer nieuwe openbare fratsen van hem met die andere vrouw, en na lang aarzelen had ze haar liefde het zwijgen opgelegd, had ze hem… uit haar hart gebannen. Althans zóó had ze in een energiek of vertwijfeld oogenblik beslist. Het tiendubbel lijden, dat ze daarna dag en nacht doorstond, was echter een klare ontkenning van de geldigheid dier beslissing. En nu wilde hij terugkomen, zijn plaats als vader van zijn kinderen terug innemen? Kon dat zóó maar? Zou ze ’t hem toestaan? Beminde ze hem dan nog genoeg om over het hoonende, grievende onrecht zonder meer de spons te vegen en haar armen voor hem te openen en ze rond hem toe te slaan, zóó dicht dat nooit een andere hem nog zou kunnen ontrukken? Wat moest, wat zou ze beslissen? *** Moe van tobben en weenen stond ze eindelijk met een wip op, alsof ze plots een oplossing voor de helsche vraag had gevonden, nu Frans en Truusje met het kindermeisje thuis kwamen. - Laat de kinderen even alleen bij me, Mientje. - Ja, Mevrouw. Met ongewone teederheid nam ze hen op de knieën en aaide hun knappe, blozende snoetjes. Net Marcel! dacht ze. - Luistert nu even goed naar moetje, m’n twee lievelingen. Morgen komt St. Nicolaas niet? Wat zou je er van denken, als papa vanavond bij ons kwam om St. Nicolaas te bepraten, en als-ie dan voor altijd bij ons bleef? HOBONIA – Volkskunde
15
Sinterklaasverhalen
Onder haar woorden waren Fransje’s oogjes grooter en grooter geworden van inspanning om snel te begrijpen. Bij de laatste echter waren ze blij aan het tintelen gegaan om bij ’t ophouden met een juichkreet van haar schoot te wippen en van opgewonden vreugde aan haar hand te rukken. Truusje had het in ‘t begrijpen niet verder gebracht, dan tot het openen van haar mondje. - Papa komt, moetje? Heusch waar? Wat zullen we allemaal van Sinterklaas krijgen? En blijft papa nu altijd bij ons? Heerlijk! - Heerlijk! echode Truusje na. - Heerlijk! had Greta’s hart al lang beslist.
HOBONIA – Volkskunde
16
Sinterklaasverhalen