Dutch - Additions to Esther

Page 1


HOOFDSTUK 10 4 Toen zei Mardocheus: God heeft deze dingen gedaan. 5 Want ik herinner me een droom die ik over deze zaken zag, en niets daarvan is mislukt. 6 Een kleine fontein werd een rivier, en er was licht, en de zon, en veel water: deze rivier is Esther, met wie de koning trouwde en koningin werd: 7 En de twee draken zijn ik en Aman. 8 En de naties waren degenen die bijeenkwamen om de naam van de Joden te vernietigen: 9 En mijn natie is dit Israël, dat tot God riep en werd gered: want de Heer heeft zijn volk gered, en de Heer heeft ons verlost van al dat kwaad, en God heeft tekenen en grote wonderen verricht die niet zijn gedaan onder de heidenen. 10 Daarom heeft hij twee loten gemaakt, één voor het volk van God, en een ander voor alle heidenen. 11 En deze twee loten kwamen op het uur en de tijd en de dag van het oordeel voor God onder alle natiën. 12 God dacht dus aan zijn volk en rechtvaardigde zijn erfenis. 13 Daarom zullen die dagen voor hen zijn in de maand Adar, de veertiende en de vijftiende dag van dezelfde maand, met een samenkomst en vreugde en met blijdschap voor God, overeenkomstig de generaties voor altijd onder zijn volk. HOOFDSTUK 11 1 In het vierde jaar van de regering van Ptolemeus en Cleopatra brachten Dositheus, die zei dat hij een priester en Leviet was, en zijn zoon Ptolemeus, deze brief van Phurim, waarvan zij zeiden dat deze dezelfde was, en dat Lysimachus, de zoon van Ptolemeus, dat in Jeruzalem was, had het uitgelegd. 2 In het tweede jaar van de regering van Artexerxes de grote, op de eerste dag van de maand Nisan, had Mardocheus, de zoon van Jaïrus, de zoon van Semei, de zoon van Cisai, uit de stam Benjamin, een droom; 3 Die een Jood was en in de stad Susan woonde, een groot man, die dienaar was aan het hof van de koning. 4 Hij was ook een van de gevangenen die Nabuchodonosor, de koning van Babylon, samen

met Jechonias, de koning van Judea, uit Jeruzalem had weggevoerd; en dit was zijn droom: 5 Zie een geluid van tumult, met donder en aardbevingen, en opschudding in het land: 6 En zie, twee grote draken kwamen tevoorschijn, klaar om te vechten, en hun geroep was luid. 7 En op hun roep waren alle naties bereid ten strijde te trekken, zodat zij tegen het rechtvaardige volk konden strijden. 8 En zie, een dag van duisternis en duisternis, verdrukking en angst, verdrukking en grote opschudding op aarde. 9 En de hele rechtvaardige natie was in beroering, uit angst voor hun eigen kwaad, en stond op het punt om te komen. 10 Toen riepen zij tot God, en op hun geroep ontstond er, als het ware uit een kleine fontein, een grote vloed, zelfs veel water. 11 Het licht en de zon gingen op, en de nederigen werden verhoogd, en verslonden de glorierijke. 12 Toen Mardocheus, die deze droom had gezien en wat God had besloten te doen, wakker werd, hield hij deze droom in gedachten, en tot de nacht verlangde hij er alleszins naar om die te kennen.. HOOFDSTUK 12 1 En Mardocheus rustte uit in het hof met Gabatha en Tharra, de twee eunuchs van de koning en de bewakers van het paleis. 2 En hij hoorde hun plannen, en onderzocht hun doeleinden, en hoorde dat ze op het punt stonden de handen op te leggen aan de koning Artexerxes; en dus verklaarde hij de koning van hen. 3 Toen onderzocht de koning de twee eunuchen, en nadat ze het hadden beleden, werden ze gewurgd. 4 En de koning maakte een kroniek van deze dingen, en Mardocheus schreef er ook over. 5 De koning beval Mardocheüs om aan het hof te dienen, en hij beloonde hem hiervoor. 6 Maar Aman, de zoon van Amadathus de Agagiet, die in grote eer stond bij de koning, probeerde Mardocheus en zijn volk lastig te vallen vanwege de twee eunuchen van de koning. HOOFDSTUK 13 1 De kopie van de brieven was deze: De grote koning Artexerxes schrijft deze dingen aan de prinsen en gouverneurs die onder hem staan van India tot Ethiopië in honderdzevenentwintig provincies.


2 Daarna werd ik heer over vele naties en had ik heerschappij over de hele wereld, niet verheven door aanmatiging van mijn gezag, maar mezelf altijd met billijkheid en zachtaardigheid gedragend. Ik was van plan mijn onderdanen voortdurend in een rustig leven te vestigen, en mijn koninkrijk vreedzaam en open voor doorgang naar de uiterste kusten, om de vrede te hernieuwen, die gewenst is voor alle mensen. 3 Toen ik nu mijn raadgevers vroeg hoe dit tot stand kon worden gebracht, zei Aman, die onder ons uitblonk in wijsheid, en werd goedgekeurd vanwege zijn voortdurende goede wil en standvastige trouw, en de eer had van de tweede plaats in het koninkrijk, 4 Heeft ons verklaard dat er onder alle naties over de hele wereld een bepaald kwaadaardig volk verstrooid was, dat wetten had die in strijd waren met alle naties, en voortdurend de geboden van koningen verachtte, zodat de vereniging van onze koninkrijken, die door ons op eervolle wijze bedoeld was, niet kan gebeuren. vooruit. 5 Nu we dus begrijpen, begrijpen we dat alleen dit volk voortdurend in oppositie is tegen alle mensen, dat ze van mening verschillen in de vreemde manier van hun wetten, en dat het kwaad onze staat treft, en al het kwaad aanricht dat ze kunnen, zodat ons koninkrijk niet stevig gevestigd zal worden: 6 Daarom hebben wij geboden dat allen die schriftelijk aan u zijn verbonden door Aman, die over de zaken is aangesteld en naast ons staat, allen, met hun vrouwen en kinderen, volkomen zullen worden vernietigd door het zwaard van hun vijanden. , zonder alle genade en medelijden, de veertiende dag van de twaalfde maand Adar van dit huidige jaar: 7 Dat zij, die vroeger en nu ook kwaadaardig zijn, op één dag met geweld het graf in mogen gaan, en er zo voor altijd hierna voor zullen zorgen dat onze zaken goed geregeld en zonder problemen zijn. 8 Toen dacht Mardocheus na over alle werken van de Heer en richtte zijn gebed tot hem: 9 Zeggende: O Heer, Heer, de Almachtige Koning, want de hele wereld ligt in uw macht, en als u hebt besloten Israël te redden, is er niemand die u kan tegenspreken: 10 Want Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt, en al het wonderbaarlijke onder de hemel. 11 Gij zijt Heer van alle dingen, en er is geen mens die U kan weerstaan, die de Heer zijt.

12 U weet alle dingen, en U weet, Heer, dat ik niet uit minachting of trots, noch uit enig verlangen naar glorie, voor de trotse Aman heb gebogen. 13 Want ik had tevreden kunnen zijn met de goede wil voor de redding van Israël door zijn voetzolen te kussen. 14 Maar ik deed dit om de glorie van de mens niet te verkiezen boven de glorie van God: noch zal ik iemand anders aanbidden dan U, o God, noch zal ik het uit trots doen. 15 En nu, o Heer God en Koning, spaar uw volk: want hun ogen zijn op ons gericht om ons teniet te doen; ja, zij verlangen ernaar de erfenis te vernietigen die vanaf het begin de uwe is geweest. 16 Veracht het deel niet dat u voor uzelf uit Egypte hebt bevrijd. 17 Hoor mijn gebed en wees genadig voor uw erfenis: verander ons verdriet in vreugde, zodat wij mogen leven, o Heer, en uw naam prijzen; en vernietig de mond niet van hen die U prijzen, o Heer. 18 Heel Israël riep op dezelfde manier zeer ernstig tot de Heer, omdat hun dood voor hun ogen lag. HOOFDSTUK 14 1 Ook koningin Esther nam, uit angst voor de dood, haar toevlucht tot de Heer: 2 En legde haar glorieuze kleding af en trok de kleren van angst en rouw aan; en in plaats van kostbare zalven bedekte ze haar hoofd met as en mest, en ze vernederde haar lichaam enorm, en alle plaatsen van haar vreugde vulde ze met haar gescheurde haar. 3 En zij bad tot de Heer, de God van Israël, zeggende: O mijn Heer, Gij zijt alleen onze Koning: help mij, verlaten vrouw, die geen andere helper heeft dan U: 4 Want mijn gevaar ligt in mijn hand. 5 Vanaf mijn jeugd heb ik in de stam van mijn familie gehoord dat U, o Heer, Israël uit alle volken hebt weggenomen, en onze vaderen uit al hun voorgangers, voor een eeuwigdurende erfenis, en U hebt alles gedaan wat U hun beloofd had. 6 En nu hebben wij tegen u gezondigd; daarom hebt u ons in de handen van onze vijanden gegeven, 7 Omdat wij hun goden aanbaden: O Heer, u bent rechtvaardig.


8 Toch bevredigt het hen niet dat wij in bittere gevangenschap zijn; maar zij hebben de handen geslagen met hun afgoden, 9 Dat zij zullen afschaffen wat u met uw mond hebt verordend, en uw erfenis zullen vernietigen, en de mond zullen stoppen van hen die u prijzen, en de glorie van uw huis en van uw altaar zullen uitdoven, 10 En open de mond van de heidenen om de lof van de afgoden te verkondigen, en om een vleselijke koning voor altijd groot te maken. 11 O Heer, geef uw scepter niet aan hen die niets zijn, en laat hen niet lachen om onze val; maar richt hun plan op zichzelf en maak hem tot een voorbeeld, die dit tegen ons is begonnen. 12 Bedenk, o Heer, maak uzelf bekend in tijden van onze verdrukking, en geef mij vrijmoedigheid, o Koning van de naties en Heer van alle macht. 13 Geef mij een welsprekende toespraak in mijn mond voor de leeuw: keer zijn hart om hem te haten die tegen ons strijdt, zodat er een einde kan komen aan hem en aan allen die op hem lijken. 14 Maar bevrijd ons met uw hand en help mij die verlaten ben en die geen andere hulp heeft dan u. 15 U weet alles, Heer; U weet dat ik de glorie van de onrechtvaardigen haat, en het bed van de onbesnedenen en van alle heidenen verafschuw. 16 U kent mijn noodzaak: want ik verafschuw het teken van mijn hoge staat, dat op mijn hoofd staat in de dagen waarin ik mezelf vertoon, en dat ik het verafschuw als een menstruatiedoek, en dat ik het niet draag als ik alleen ben. mezelf. 17 En dat uw dienstmaagd niet aan de tafel van Aman heeft gegeten, en dat ik het feest van de koning niet hoog heb gewaardeerd, noch de wijn van het drankoffer heb gedronken. 18 Ook uw dienstmaagd heeft geen enkele vreugde gehad sinds de dag dat ik hierheen werd gebracht naar dit heden, dan in u, o Heer, God van Abraham. 19 O, machtige God boven alles, hoor de stem van de verlatenen en verlos ons uit de handen van de ondeugden, en verlos mij uit mijn angst. HOOFDSTUK 15 1 En op de derde dag, toen ze haar gebeden had beëindigd, legde ze haar rouwkleding af en trok haar glorieuze kleding aan. 2 En heerlijk versierd, nadat ze God had aangeroepen, die de toeschouwer en redder van alle dingen is, nam ze twee dienstmeisjes mee:

3 En op degene die zij leunde, terwijl ze zichzelf sierlijk droeg; 4 En de ander volgde, haar sleep voortdragend. 5 En ze was blozend door de perfectie van haar schoonheid, en haar gelaat was opgewekt en zeer beminnelijk: maar haar hart was bang van angst. 6 Toen ze alle deuren was gepasseerd, stond ze voor de koning, die op zijn koninklijke troon zat, en gekleed was in al zijn majesteitelijke gewaden, allemaal glinsterend van goud en kostbare stenen; en hij was erg bang. 7 Toen hief hij zijn gelaat op dat straalde van majesteit en keek haar zeer fel aan; en de koningin viel neer, werd bleek en viel flauw, en boog zich op het hoofd van het meisje dat voor haar uit ging. 8 Toen veranderde God de geest van de koning in zachtaardigheid, die vol angst van zijn troon sprong en haar in zijn armen nam, totdat ze weer tot zichzelf kwam, en haar troostte met liefdevolle woorden en tegen haar zei: 9 Ester, wat is er aan de hand? Ik ben je broer, wees goedsmoeds: 10 Gij zult niet sterven, ook al is ons gebod algemeen: kom dichterbij. 11 En hij hield zijn gouden scepter omhoog en legde die op haar nek, 12 En omhelsde haar en zei: Spreek tot mij. 13 Toen zei zij tegen hem: Ik heb u gezien, mijn heer, als een engel van God, en mijn hart was bedroefd uit angst voor uw majesteit. 14 Want u bent wonderbaarlijk, heer, en uw aangezicht is vol genade. 15 En terwijl ze sprak, viel ze flauw. 16 Toen werd de koning ongerust en al zijn dienaren troostten haar. HOOFDSTUK 16 1 De grote koning Artexerxes aan de prinsen en gouverneurs van honderdzevenentwintig provincies van India tot Ethiopië, en aan al onze trouwe onderdanen, gegroet. 2 Velen, hoe vaker ze worden geëerd met de grote milddadigheid van hun genadige prinsen, hoe trotser ze zijn, 3 En probeer niet alleen onze onderdanen pijn te doen, maar omdat we niet in staat zijn overvloed te verdragen, neem dan ook de handen ineen om ook te oefenen tegen degenen die hen goed doen: 4 En neem niet alleen de dankbaarheid onder de mensen weg, maar verhef ze ook met de glorieuze woorden van onzedelijke personen, die nooit


goed zijn geweest en denken te ontkomen aan de gerechtigheid van God, die alles ziet en het kwade haat. 5 Vaak heeft ook de eerlijke toespraak van degenen aan wie de zaken van hun vrienden zijn toevertrouwd, ertoe geleid dat velen die gezag hebben, deel hebben aan onschuldig bloed, en hen in onherstelbare rampen hebben gehuld: 6 Verleidend met de valsheid en het bedrog van hun onzedelijke gezindheid, de onschuld en goedheid van prinsen. 7 Nu kunt u dit, zoals wij hebben verklaard, niet zozeer zien aan de hand van oude geschiedenissen als wel, als u onderzoekt wat er de laatste tijd goddeloos is gedaan door het verderfelijke gedrag van hen die onwaardig onder gezag zijn geplaatst. 8 En we moeten ervoor zorgen dat de komende tijd ons koninkrijk rustig en vredig zal zijn voor alle mensen, 9 Zowel door onze doeleinden te veranderen, als door altijd op een meer gelijkwaardige manier te oordelen over dingen die duidelijk zijn. 10 Want Aman, een Macedoniër, de zoon van Amadatha, die inderdaad een vreemdeling was van het Perzische bloed en ver verwijderd was van onze goedheid, en als een vreemdeling van ons ontving, 11 Had tot nu toe de gunst verkregen die wij jegens elke natie betuigen, namelijk dat hij onze vader werd genoemd, en voortdurend werd geëerd door alle volgende personen voor de koning. 12 Maar hij, die zijn grote waardigheid niet toonde, ging rond om ons ons koninkrijk en ons leven te ontnemen: 13 Omdat wij door veelvuldig en sluw bedrog de vernietiging van ons zochten, zowel van Mardocheus, die ons leven redde en voortdurend ons welzijn verwierf, als ook van de onberispelijke Esther, deelgenoot van ons koninkrijk, met hun hele natie. 14 Want hij dacht dat hij op deze manier beroofd was van vrienden omdat hij het koninkrijk van de Perzen naar de Macedoniërs had overgebracht. 15 Maar wij ontdekken dat de Joden, die deze goddeloze ellendeling aan de totale vernietiging heeft overgeleverd, geen boosdoeners zijn, maar volgens zeer rechtvaardige wetten leven: 16 En dat zij kinderen zijn van de allerhoogste en machtigste, levende God, die het koninkrijk zowel aan ons als aan onze voorouders op de meest voortreffelijke wijze heeft bevolen.

17 Daarom zult u er goed aan doen de brieven die Aman, de zoon van Amadatha, u heeft gestuurd, niet ten uitvoer te leggen. 18 Want hij die deze dingen heeft bewerkstelligd, wordt met zijn hele gezin aan de poorten van Susa opgehangen: God, die over alle dingen regeert en hem snel wraak neemt overeenkomstig zijn verdiensten. 19 Daarom moet u de kopie van deze brief overal publiceren, zodat de Joden vrijelijk volgens hun eigen wetten kunnen leven. 20 En u zult hen helpen, zodat zij zelfs op dezelfde dag, zijnde de dertiende dag van de twaalfde maand Adar, op hen kunnen worden gewroken, die hen in de tijd van hun verdrukking zal aanvallen. 21 Want de Almachtige God heeft zich tot hen tot vreugde gewend op de dag waarop het uitverkoren volk had moeten omkomen. 22 Daarom moet u het onder uw plechtige feesten een feestdag houden met alle feesten: 23 Dat er zowel nu als in het hiernamaals veiligheid mag zijn voor ons en de zwaar getroffen Perzen; maar voor degenen die tegen ons samenzweren, is het een herinnering aan vernietiging. 24 Daarom zal elke stad en elk land dat niet overeenkomstig deze dingen zal handelen, zonder genade met vuur en zwaard worden vernietigd, en niet alleen ondoordringbaar voor mensen worden gemaakt, maar ook voor altijd zeer gehaast voor wilde dieren en vogels.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.