Herman Mees
Herman Mees
001 Zelfportret 1951 OLIEVERF OP LINNEN 106 X 74 CM.
I
inhoud voorwoord
7
t e k s t Hans Mees
biografie
17
t e k s t Marten Minkema
jeugd en studie 22
portretten 70
de reizen 26
landschappen 140
inspiraties 28
stadsgezichten 164
de leraar 32
bloemstillevens 178
mathenesserlaan 42 de portretten 44 koninklijke opdrachten 48 brand 50 pensioen 54 vaasjes 56 zuidlaren 60 chronologie 62
Zelfportret OLIEVERF OP LINNEN 98 X 77 CM.
t e k s t Cees Booij
inleiding 66
zoutelande 38
1954
proloog 18
de zoeker 36
002
werkbeschouwing
65
brand
D 50
Direct bij aanvang van de oorlog gaat veel werk van Herman Mees verloren. Het bombardement op Rotterdam van 14 mei 1940 vernietigt de gebouwen van de Academie, die in afwachting van nieuwbouw is ondergebracht in voormalige h.b.s.-locaties aan het Van Alkemadeplein en de Lijnbaanstraat. Op dat laatste adres heeft Mees zijn atelier. Daar liggen talloze tekeningen, waaronder dierportretten die hij maakte in de Rotterdamse Diergaarde. Herman zoekt nog naar resten tussen de puinhopen, maar vergeefs. Om hem heen is de vertrouwde wereld geheel verdwenen; de staketsels van de gotische Laurenskerk staan weliswaar nog overeind, maar het oude Rotterdam, het ‘vollevend silhouet van de oude stad’ zoals Henri Dekking had geschreven, bestaat niet meer. Dat moet Herman Mees erg hebben aangegrepen, maar volgens zoon Hans heeft hij daar later nooit over gesproken. Wel schrijft hij een gedicht over de verwoesting.
r o t t e r da m Rotterdam, de oude stad, was gebouwd op palen. Nu valt er niets meer uit die stad, te halen dan de eeuwenoude palen. Verdwenen zijn de rijke rijen, van onze huizen, welker daken zoo onverglijkelijk tegen de lucht afstaken. Verdwenen is het frisch rumoer, ineengestort liggen de kaden. Aan de oude havens, zonder schepen, wordt niet meer in- en uitgeladen. En die daar werkten, nog kort geleden, gingen naar elders, wapens maken, om daarmee andere oude steden ook met den grond gelijk te maken.
HERMAN MEES
BIOGRAFIE
Rotterdam Leuvehaven
De kunstschilder Mees reageert op al het oorlogsgeweld door een eigen
1955 olieverf op LINNEN
fantasiewereld te scheppen, met groene landschappen en naakte figuurtjes.
45 x 65 cm.
De kranten schrijven kritisch over zijn eerstvolgende expositie, eind 1941
Gezien vanuit het raam van de familie
in kunstzaal Unger. De NRC ziet een duidelijke vlucht. “In dit geval een
Roosegaarde Bisschop. Het is een
vlucht in de romantiek. Men staat eigenlijk met enige verbazing voor deze arcadische taferelen, verwonderd, ze aan te treffen in Rotterdam en dan nog van de hand van een Rotterdamse schilder. (...) Deze Herman Mees van ‘Badende meisjes’, van ‘de Beek’, van ‘Zomer’ en andere stukken met naakten in de vrije natuur, is een ongewoon en merkwaardig verschijnsel.” In dezelfde krant breekt Wim Wagener een lans voor de schilder, want “in zijn arcadische fantasieën met donzige naaktfiguurtjes waardeert men een dichterlijke dromer, die aan Claude Monet verwant is. Er is ook een sfeer in zijn landschappen. Vooral het landschap onder maanlicht boeit door de klaar geobserveerde hemel met de samenballende wolkpartijen tegen een diep donker blauw.” Mees gaat niet door op deze weg. Wel hangt in Unger nog ander nieuw werk dat duidelijk meer toekomst heeft. Het zijn kleine tekeningetjes in Oost-Indische inkt, die volgens Wagener bewijzen “hoe sierlijk hij iets ‘aus einem Guss’ kan neerschrijven.” De schijnbaar eenvoudige krabbels worden in 1939 al beschreven door Piet Begeer, die op atelierbezoek bij Mees “een groot aantal penseeltekeningen van allerlei wonderlijke individuen” ziet hangen. Hij beschrijft ze als “een soort speelse ‘zwartjes’”. Het zijn soldaten, kooplieden, de Drie Koningen, sprookjesfiguren, en allemaal lijken ze in beweging. Mees zal honderden Zwartjes maken de komende jaren, terwijl hij door hartproblemen aan huis is gebonden en voorlopig niet kan schilderen. “Hij lag ziek te bed”, weet kleindochter Walda uit overlevering. “Dan kreeg hij thee en mikte de theebladeren op het schoteltje. Daar zag hij iets in, een figuurtje dat hij wilde tekenen, bijvoorbeeld een vrouw met een grote rok aan. En hij zag steeds weer wat anders en vroeg dan om papier en inkt. In een paar lijnen kon hij de beweging van die vrouw neerzetten, dan zie je in één lijn haar hele gebogen elleboog erin. Dat vind ik schitterend. Heel trefzeker. Tot die pot Oost-Indische inkt omviel op bed; dat krijg je er nooit
BRAND
voorstudie voor een doek in het vrachtschip ‘Leuvehaven’. > 074 . pagina 147
51
52
meer uit.” Herman houdt zijn methode geheim, maar zijn vriend Willem van Konijnenburg weet er natuurlijk van. “De Thee-tekeningen indertijd troffen mij”, schrijft hij kerst 1941 aan Mees. “Daarmee was een beweging uitgedrukt, inderdaad levend en boeiend. Zij bewijzen, hoe simpel ze ook waren, misschien zelfs beter dan ander werk dat ge gevoel voor beweging hebt.”
Penseeltekeningen rond 1943 gewassen Oost-Indische inkt
Van Konijnenburg reageert op een brief van Mees waarin die zich zorgen maakt
In 1939 schrijft journalist Piet Begeer voor
over de toekomst en lijkt te twijfelen aan zijn eigen kunnen. “Ge schrijft
het eerst over Hermans penseeltekeningen
mij ‘er hangt bij mij zo heel veel af van mijn welslagen, vooral ook voor
die hij ‘zwartjes’ noemt. Mees heeft een
anderen’. De bedoeling van deze zin in niet zo heel duidelijk. Meent ge hiermee het financieel belang? Ge zijt specialist als portretschilder en als zodanig gewild als geen ander. Een groot publiek omringt je en heeft nauw contact met uw kunst. Dat publiek heeft je portretten lief, en waardeert ze zelfs met en door hun betrekkelijkheid zoals dat altijd met kunstenaars het geval is. Anders gezegd – stel dat de portretten verbeterd kunnen worden dan is het niet onmogelijk dat ge daardoor minder bestellingen zou krijgen. Dat is de moeilijkheid waarmee iedere kunstenaar te maken heeft. Er is op kunstgebied aesthetisch niets te winnen zonder financiële opoffering en nog erger, met de kans tot armoede.” En sinds november dat jaar speelt een meer urgente kwestie: het al dan niet lid worden van de Nederlandsche Kultuurkamer. Zowel Van Konijnenburg als Mees vinden dat kunst en politiek gescheiden moeten blijven, een houding waarbij zowel argumenten voor als tegen aansluiting zijn te bedenken. Ze sluiten zich aan, maar niet van harte: Van Konijnenburg stuurt niemand minder dan Seyss-Inquart zijn atelier uit omdat hij op dat moment wil schilderen. En Hans Mees verdedigt zijn vader: “Hij wilde niet opvallen. Want er gebeurde van alles bij ons thuis. Mijn broer Mans zat in het verzet en we hadden partijen voedselbonnen verstopt, wapens en ook onderduikers vanwege de Arbeitseinsatz. Tijdens de razzia in november 1944 zaten vijf mensen onder de vloer sigaretjes te roken. Dat was in de woonkamer te ruiken, dus moest mijn vader dat maskeren door ook een sigaret opsteken.”
HERMAN MEES
BIOGRAFIE
groot aantal gemaakt tot 1945.
53
BRAND
146
Datzelfde Rotterdam komen we ook tegen op havengezichten, zij het op afstand,
> 074 .
niet zozeer de bedrijvigheid van de haven weergevend, maar een totaalbeeld van dat stuk van de stad. Frappant is een schilderij uit september 1944, de Leuvehaven, waar de haven in een Frans aandoend licht en helderheid te zien is. De gevolgen van het bombardement zijn voor mijn ogen niet of nauwelijks zichtbaar. Het is van een hoog standpunt gemaakt. Gezien de bedrijvigheid op de weg en het water en ook de rokende schoorstenen is het een oplevende stad. Verder wil ik nog een aantal landschappen apart vermelden. Ten eerste het
> 075 . pagina 148
Hollands landschap (een olieverf van 64 x 81 cm.), een grijs landschap met een lage horizon, met rechts tegen de horizon een groep bomen en een boerderij met bijgebouwen, de voorgrond wordt doorsneden door een aantal sloten met uiteindelijk een drietal bomen aan de linkerkant van het beeld. Een totaal grijze sfeer die de horizon mee vergrijst en wazig maakt, een verstilling in dit landschap die rechtsboven even wordt doorbroken door een werkende lucht. Ook in dit schilderij is Mees bezig geweest om de kleurwerking van de grijze, wat nevelige sfeer zo intens mogelijk weer te geven. Een winterse grijze dag in een verlaten landschap. Een ander intrigerend landschap, parklandschap, is een gegeven uit de Kew Gardens te Londen. Een stuk van de waarschijnlijk nog jonge schilder die zonder vrees het toch moeilijke gegeven aanpakt en weergeeft. Een directe weergave van het licht tussen de bomen door op het grasveld, met een figuur op de bank en een wandelaarster die van ons af loopt. De roodbruine kleuren in de bomen recht in het beeld duiden op herfst en daarmee is waarschijnlijk de lage zonnestand te verklaren en de wat heiige sfeer tussen de bomen rechts. Bij de stam rechts is de verf een beetje gaan lopen en de schilder heeft het als een effect in dit schilderij laten staan. Een bijzondere sfeer, waarbij opgemerkt kan worden dat de grijze voorgrond een gedurfd contrast vormt met de vele groenen die er te zien zijn.
HERMAN MEES
WERKBESCHOUWING
> 076 . pagina 149
074 R ot t er d am L e u v ehav en 1955 olieverf op LINNEN 45 x 65 cm.
147
L A N D S C H A PP E N
stadsgezichten
T 164
Bij dit onderwerp heb ik een aantal stadsgezichten niet onder de landschappen gezet omdat er sprake is van een aantal gegevens, zoals compositie en kleurgebruik, die afwijken van het echt landschappelijke gegeven.
Bekijken we eerst het schilderij van het Van Hoogendorpplein met het Schielandhuis. Vanuit een hoog standpunt, we kijken op de mensen, heeft Mees dit voor die tijd markante plein weergegeven met een winterse laag sneeuw, met de wegrijdende tram, aangenomen dat de rails die aan de trottoirkant liggen gebruikt worden door het tramverkeer dat van ons af gaat. Op een ander schilderij, dat van een iets hoger standpunt is gemaakt en ditzelfde plein voorstelt (1916), in een overigens wijder zicht op dit plein, is ook een tram op die baan te zien die van ons af gaat. Dat schilderij is in een zomerse weergave gemaakt, met zon en schaduwen op de grond. De architectuur van dit Van Hoogendorpplein – in de sneeuw die er gezien de vale kleur van het wit al even ligt en vuil is geworden – is strak weergegeven tegen een lucht die deels bewolkt is en hier en daar blauwe plekken laat zien. De schilderwijze van dit plein doet vermoeden dat het van een latere datum is. Op een van de grote winkelgebouwen, links, is een reclamebord geplaatst, een gegeven dat op het schilderij van 1916 nog niet te zien is. Het stadsgezicht van 1916 is een schilderij dat onder invloed staat van de Parijse stadsgezichten, zoals we die kennen van de impressionisten. Vooral de behandeling van de bomen en de wijze waarop de lucht is geschilderd wijst die kant op. Ik heb al eerder gewezen op die invloeden, en dat ze logisch zijn. Mees werkte duidelijk vanuit een realistisch-impressionistisch jargon.
HERMAN MEES
WERKBESCHOUWING
> 086 .
086 Van H o o g en d o r p p l e i n M E T H E T S C H I E L A N D H U I S , R otter dam jaartal onbekend olieverf op linnen 55 x 63 CM.
165
S TA D S G E Z I C H T E N
het naaiatelier van mevrouw Van Rijsoort
D 170
Dit schilderij wordt gedateerd tussen 1930 en 1935. De sfeer is impressionistisch te noemen, met een duidelijk perspectief van de tafels dat uitkomt op een verticaal werkende glaswand met stijlen, die uitzicht geven op een summier aangeduide tuin. De kleurwerking is gematigd, met hier en daar wat accenten die veroorzaakt worden door het buitenlicht, kunstlicht of juist beide. Het beeld is zo gemaakt dat je als toeschouwer vrij de ruimte in kunt lopen en op die wijze contact kunt maken met de naaisters in deze ruimte. Deze toegankelijkheid heeft als voordeel dat je met de compositie meegaande links bij de vrouw uitkomt. Ze zit met haar rug naar de beschouwer toe en draagt een rode hes. Aan diezelfde tafel zit nog een vrouw van wie het witte kraagje opvalt. Kijken we verder naar deze vrouw, dan valt op dat ze ontspannen met haar werk bezig is (stand van de benen), terwijl de vrouw die voor haar zit actiever is en waarschijnlijk iets ingewikkelds doet (ook hier duidt de stand van de benen daarop). De links vooraan zittende vrouwen maken contact met de op een rij zittende naaisters van wie de laatste met haar gezicht naar rechts gedraaid zit en op die wijze contact maakt met de staande dame met een geel truitje. De stoel van de linksvoor zittende vrouw maakt op haar beurt weer contact met de naar ons toe lopende vrouw met stoffen op haar schouder – eigenlijk lijkt ze stil te staan, de ruimte is beperkt dus schuifelt ze in plaats van dat ze echt loopt. Zij maakt op haar beurt contact met een vrouw die we op de rug bekijken en in een blauw grijs is geschilderd. Voor dit figuurtje zit een naaister achter een naaimachine op de andere lange tafel, in een rood truitje met grijze rok. Aan de achterkant van deze grote tafel zit nog een jonge vrouw in een rood truitje. Op die wijze legt de schilder compositorische lijnen en verbindingen in dit schilderij. De rechterzijde van de tafel met de vele lampen en attributen is een boeiende, haast stillevenachtige weergave van datgene wat de werkzaamheden met zich meebrengen. De uitwerking is in contrastrijke vormen gemaakt, waar de impressionistische kleurstellingen volkomen tot hun recht komen. Op de voorgrond zijn nog een aantal attributen zichtbaar die op zich niet herkenbaar zijn, op een voorwerp na waarin een inktafvloeier is te herkennen.
HERMAN MEES
WERKBESCHOUWING
> 090 .
090 H e t naa i at e l i er van me v r o u w Van R i j s o o r t , R ot t er dam tussen 1930 en 1935 olieverf op linnen formaat onbekend collectie Historisch Museum Rotterdam
171
STADSGEZICHTEN
-
Herman Mees (1880-1964) was een bekend schilder in zijn woonplaats Rotterdam tot ver daarbuiten. Ten onrechte is nog nooit een boek verschenen over deze geboren Veendammer. Zijn geportretteerden kijken zo sprekend uit hun ogen, dat ze in het hier en nu lijken te leven. De penseeltekeningen lijken te bewegen en de bloemstillevens aanraakbaar. Mees was een zeer productief vakman en een leraar, die allereerst het belang onderstreepte van de ambachtelijke techniek. Maar hij was ook een zoekend kunstenaar, die steeds probeerde zijn onderwerp te doorgronden. De NRC schreef ooit: “Het werk van Herman Mees te zien en te bestuderen maakt een sombere winterdag vreugdig. Alle zieledeuren gaan open, want de beste stukken geven alles wat men van een goed portret vraagt.� Hans Mees (1920) was huisarts in Drachten. Sinds 2005 reist hij door het land, op zoek naar werk van zijn vader. Dat heeft geresulteerd in deze uitgave. Cees Booij (1943) is beeldend kunstenaar in Dokkum en doceert daar ook kunst- en cultuurgeschiedenis. Marten Minkema (1968) is zelfstandig cultureel journalist en radiomaker en woont in Haarlem.