Inwerkingtreding ITAA: welke wetten en KB's zijn (nog) van toepassing

Page 1

Inwerkingtreding ITAA Welke wetten en KB’s zijn (nog) van toepassing?

1

Š Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020


Inhoudstafel

ITAA-regelgeving: we zetten alles op een rijtje ........................................................................................................ 3 ITAA-regelgeving ..................................................................................................................................................... 5 Algemeen ............................................................................................................................................................ 5 Wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur ........................... 5 Koninklijk besluit van 11 september 2020 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur en tot opheffing van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, met uitzondering van sommige bepalingen ................................................................................................................................................ 25 Stage ................................................................................................................................................................. 26 Koninklijk besluit van 11 september 2020 betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs .................................................................................................................................... 26 Koninklijk besluit van 10 april 2015 tot goedkeuring van het stagereglement van het Beroepsinstituut van erkende boekhouders en fiscalisten ......................................................................................................... 37 Koninklijk besluit van 27 september 2020 betreffende het programma, de voorwaarden en de examenjury voor het praktisch bekwaamheidsexamen van de erkende boekhouders en erkende boekhoudersfiscalisten .................................................................................................................................................. 40 Openbaar register.............................................................................................................................................. 44 Koninklijk besluit van 11 september 2020 tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en, de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering.......................................................................... 44 Kwaliteitstoetsing & Opdrachtbrief ..................................................................................................................... 55 Koninklijk besluit van 9 december 2019 tot vastlegging van een reglement inzake de kwaliteitstoetsing van de externe leden van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten en tot nadere regeling van het gebruik van de opdrachtbrief.......................................................................................... 55 Deontologie ....................................................................................................................................................... 61 Koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants. 61 Koninklijk besluit van 18 juli 2017 tot goedkeuring van het reglement van plichtenleer van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten (BIBF) ........................................................... 64 Tuchtprocedure ................................................................................................................................................. 70 Nieuwe tuchtprocedures (ITAA) ..................................................................................................................... 70 Wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur ......................... 70 Koninklijk besluit van 11 september 2020 tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en, de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering.......................................................................... 70 Lopende tuchtprocedures (BIBF) ................................................................................................................... 70 Koninklijk besluit van 28 november 2018 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten.......................................................... 70 Lopende tuchtprocedures (IAB) ..................................................................................................................... 76 Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten ............. 77 Koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende de inwerkingtreding van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen en de wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten ......................................................................... 78

2

Š Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020


ITAA-regelgeving: we zetten alles op een rijtje Op 30 september 2020 verschenen drie belangrijke koninklijke besluiten waarmee het nieuwe Instituut, het Institute of Tax Advisors and Accountants, eindelijk officieel in werking is getreden. Dat betekent dat we naast de algemene kaderwet, de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur ook drie KB’s hebben: inwerkingtreding, beroepsopleiding en openbaar register. Met die vier hebben we een volledig arsenaal om als Instituut operationeel te werken. Maar wat gebeurt er nu met de oude wetten en KB’s? Zijn ze nog van toepassing? Zijn ze allemaal opgeheven? Ja en neen. We zetten hieronder nog alles even op een rijtje, te beginnen met de kaderwet en vervolgens volgen we het traject van een lid, te beginnen bij waar het voor ieder van ons ooit eens is gestart. Het ITAA is opgericht bij wet van 17 maart 2019, die in werking is getreden bij koninklijk besluit van 11 september 2020 (KB-Inwerkingtreding). Deze wet heft de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen op 1. Deze wet is de basis voor alle andere uitvoeringsregels die uitgevaardigd werden of nog zullen worden uitgevaardigd met betrekking tot het beroep en de werking en bevoegdheden van het Instituut. Ik wil lid worden van ITAA Er zijn twee trajecten mogelijk: op basis van 7 jaar beroepservaring of door een stage van drie jaar. In beide gevallen dient men over een in de wet van 17 maart 2019 opgenomen diploma te beschikken en een bekwaamheidsexamen af te leggen. De materies van dit bekwaamheidsexamen zijn vastgelegd in bijlage 1 bij het KB Beroepsopleiding van 11 september 2020. Zij die kiezen voor het traject stage dienen eerst een toelatingsexamen af te leggen vooraleer aan de stage te kunnen beginnen. In functie van het of de diploma’s kan men vrijstelling(-en) krijgen voor een of meerdere opleidingsonderdelen van het toelatingsexamen. De vereisten om een vrijstelling te krijgen kan men terugvinden in de bijlage 2 bij het KB Beroepsopleiding. Welk traject als stagiair? Sinds 30 september zijn er als ITAA-stagiair twee trajecten mogelijk, namelijk stagiair gecertificeerd accountant of stagiair gecertificeerd belastingadviseur. Alle stagiairs die op 30 september 2020 bij het vroegere IAB zijn ingeschreven, ongeacht het stagejaar waarin ze zich bevinden, gaan naadloos over in het traject dat door het nieuwe KB Beroepsopleiding werd ingevoerd. Het KB Beroepsopleiding van 11 september 2020 vervangt het vroegere stagereglement (KB 08 april 2003) van het IAB. Voor stagiairs die voor 30 september 2020 zijn ingeschreven op de lijst van de stagiairs bij het vroegere BIBF, voorziet de wet en het KB Beroepsopleiding in overgangsbepalingen. Deze stellen dat deze stagiairs het vroegere BIBF-traject blijven volgen. Ik ben lid, wat gebeurt er met mij? Alle ITAA-leden worden voortaan opgenomen op éénzelfde lijst, het openbaar register. Dat register is publiekelijk raadpleegbaar door elke burger. Welke gegevens in dit “openbaar register” worden opgenomen, wordt vastgelegd door het KB Openbaar register. Dit KB heft overigens beide KB’s Huishoudelijk reglement van de vorige Instituten op, net als het KB Erkenning van rechtspersonen (KB van 15/2/2005 betreffende de uitoefening van het beroep van erkend boekhouder en erkend boekhouder-fiscalist in het kader van een rechtspersoon en KB van 4 mei 1999 betreffende het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten).

1

Behalve voor artikelen 45/1, 45/2 en 51 van de wet van 22 april 1999 (zie KB Inwerkingtreding).

3

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020


Welke titels kan/moet ik dragen? De leden en stagiairs die voor de fusie respectievelijk lid waren bij het BIBF en het IAB, behouden hun bevoegdheden. Hun beroepstitels zijn gewijzigd, sinds 30 september 2020. Onderstaand schema licht dit in detail toe: Erkend boekhouder Erkend boekhouder-fiscalist Accountant Accountant, ingeschreven op de deellijst van externe accountants Belastingconsulent Belastingconsulent, ingeschreven op de deellijst van externe belastingconsulenten Accountant-belastingconsulent

=> => => =>

(Intern) Accountant (Intern) Fiscaal accountant Intern gecertificeerd accountant Gecertificeerd accountant

=> =>

Intern gecertificeerd belastingadviseur Gecertificeerd belastingadviseur

=>

Accountant – Belastingconsulent, ingeschreven in de deellijst van de externe accountants en de deellijst van de externe belastingconsulenten

=>

Intern gecertificeerd (fiscaal) accountant OF Intern gecertificeerd belastingadviseur Gecertificeerd (fiscaal) accountant OF Gecertificeerd belastingadviseur

Word ik nu al getoetst? Leden die vroeger tot het IAB behoorden, met andere woorden alle gecertificeerde accountants en belastingadviseurs, blijven na de inwerkingtreding van de wet van 17 maart 2019 onderworpen aan de kwaliteitstoetsing, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 9 december 2019 tot vastlegging van een reglement inzake de kwaliteitstoetsing van de externe leden van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten en tot nadere regeling van het gebruik van de opdrachtbrief. Voor leden die vroeger tot het BIBF behoorden, voorziet de wetgever in een overgangsperiode van 4 jaar. Gedurende die vier jaar kunnen deze leden dus niet geselecteerd worden voor de kwaliteitstoetsing. Wel is het natuurlijk mogelijk dat ze onderworpen worden aan een AWW-controle, zoals eerder voorzien was door het BIBF. Hetzelfde KB Kwaliteitstoetsing, bepaalt ook, althans voor de ex-IAB-leden, de regels die ze moeten naleven bij het opstellen van een opdrachtbrief. Voor ex-BIBF-leden blijft artikel 11 van het KB Plichtenleer gelden. Het Instituut is momenteel in overleg met de kabinetten van onze bevoegde ministers en de FOD Economie met het oog op invoeren van regels betreffende de opdrachtbrief en de kwaliteitstoetsing die voor alle ITAA-leden zullen gelden. Quid met deontologie? De deontologie van de leden en stagiairs van het ITAA is deels verankerd in de nieuwe wet van 17 maart 2019 en het nieuw KB Openbaar register van 11 september 2020. Echter zijn de oude KB’s plichtenleer van zowel het IAB als van het BIBF nog steeds van toepassing, voor zover de bepalingen ervan niet indruisen tegen de nieuwe ITAAregelgeving. Momenteel maakt het Instituut in samenwerking met de kabinetten van onze bevoegde ministers en de FOD Economie nog werk van een nieuw KB Deontologie. Quid met tuchtzaken? Wie een hangende tuchtprocedure heeft voor een van de tuchtorganen van het IAB of het BIBF, zal deze volgens de bestaande procedures kunnen voortzetten. Hangende tuchtprocedures zijn dossiers die op 29 september 2020 door de Raad van het IAB verwezen werden naar de Tuchtcommissie, dan wel waar er voor 29 september 2020 een oproeping voor de uitvoerende kamer bij het BIBF werd verzonden. Alle andere dossiers vallen onder de nieuwe ITAA-regelgeving. We hopen jullie hiermee een duidelijk overzicht te hebben gegeven van de nieuwe ITAA-regelgeving. Mochten er nog vragen zijn, gelieve dan contact op te nemen met de servicedesk (servicedesk@itaa.be). Met confraternele groeten, Frédéric Delrue Bart Van Coile Ondervoorzitter Voorzitter

4

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020


ITAA-regelgeving Algemeen

Deze wet en kb heffen de wet van 22 april 1999 op.

Wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Definities Art. 2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° gecertificeerd accountant : de hoedanigheid verleend aan de persoon die aan de voorwaarden van hoofdstuk 4 beantwoordt om, als zelfstandige in hoofdberoep of bijberoep, voor rekening van derden, de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3, 1° tot en met 12°, uit te oefenen; 2° gecertificeerd belastingadviseur : de hoedanigheid verleend aan de persoon die aan de voorwaarden van hoofdstuk 4 beantwoordt om de titel te dragen bij de uitoefening, als zelfstandige in hoofdberoep of bijberoep, voor rekening van derden, van de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 6, 1° tot en met 3° ; 3° beroepsbeoefenaar : de gecertificeerd accountant, de gecertificeerd belastingadviseur, de accountant, de fiscaal accountant en de stagiairs die de beroepsactiviteiten uitoefenen als zelfstandige in hoofdberoep of bijberoep, voor rekening van derden, alsook de erkende rechtspersonen; 4° accountant : de beroepsbeoefenaar die voor de inwerkingtreding van deze wet ingeschreven was als "erkend boekhouder" bij het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten, als opgericht bij artikel 43 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen; 5° fiscaal accountant : de beroepsbeoefenaar die voor de inwerkingtreding van deze wet ingeschreven was als "boekhouder(-fiscalist)" bij het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten, als opgericht bij artikel 43 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen; 6° intern gecertificeerd accountant : de hoedanigheid verleend aan de persoon die aan de voorwaarden van hoofdstuk 4 beantwoordt om de titel te dragen bij de uitoefening, binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking, van de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3, 1° tot en met 5° ; 7° intern gecertificeerd belastingadviseur : de hoedanigheid verleend aan de persoon die aan de voorwaarden van hoofdstuk 4 beantwoordt om de titel te dragen bij de uitoefening, binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking, van de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 6; 8° bedrijfsrevisor : de bedrijfsrevisor als bedoeld in artikel 3, 3°, van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren; 9° openbaar register : het register bedoeld in hoofdstuk 5; 10° European Credits Transfer System (ECTS) : het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten; 11° studiepunt : de eenheid waarmee op grond van de studietijd van de student de omvang van elk

5

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

opleidingsonderdeel in een opleidingsprogramma of studiejaar wordt uitgedrukt, in het bijzonder : a) de studiepunten als bepaald in het decreet van de Franse Gemeenschap van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies en het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie; b) het studiepunt als bepaald in het artikel I.3., 67°, van Codex Hoger Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap; c) het studiepunt als bepaald in het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool; 12° kantoor : de organisatorische eenheid a) waarbinnen één of meer beroepsbeoefenaars voor een cliënt beroepsactiviteiten uitoefenen, als bedoeld in de artikel en 3 en 6; b) en die bestaat uit ofwel uitsluitend één vestiging ofwel meerdere vestigingen waarbinnen dezelfde werkmethodes van toepassing zijn; 13° netwerk : de grotere structuur die op samenwerking is gericht en waartoe een beroepsbeoefenaar behoort en die duidelijk gericht is op : a) winst- of kostendeling, of b) het delen van gemeenschappelijke eigendom, zeggenschap of bestuur, een gemeenschappelijk beleid en procedures inzake kwaliteitsbeheersing, een gemeenschappelijke bedrijfsstrategie, het gebruik van een gemeenschappelijke merknaam of een aanzienlijk deel van de bedrijfsmiddelen; 14° het wettelijk, reglementair en normatief kader : a) deze wet; b) de uitvoeringsbesluiten van deze wet, de normen en aanbevelingen als bedoeld in artikel 72, eerste lid, 2°, van het Instituut die van toepassing zijn op de uitoefening van de beroepsactiviteit; c) andere wetgeving en reglementering die op de beroepsbeoefenaar van toepassing zijn, met inbegrip van onder andere : i) de bepalingen inzake marktpraktijken en de consumentenbescherming die op hem van toepassing zijn zoals vermeld in boek VI van het Wetboek van economisch recht; ii) de bepalingen van het insolventierecht zoals vermeld in boek XX van het Wetboek van economisch recht; iii) de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten en haar uitvoeringsbesluiten; 15° wet van 22 april 1999 : de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen; 16° auditwet : de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren; 17° Instituut : het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants, als bedoeld in artikel 61; 18° Raad van het Instituut : de Raad van het Instituut als bedoeld in artikel 68; 19° Hoge Raad : de Hoge Raad voor de Economische Beroepen als bedoeld in artikel 79; 20° commissie van beroep : de commissie van beroep als bedoeld in artikel 104; 21° Instituut van de Bedrijfsrevisoren : het Instituut van de Bedrijfsrevisoren als bedoeld in artikel 64 van de auditwet; 22° fusionerende instituten : het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, opgericht bij artikel 2 van de wet van 22 april 1999 en het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten, opgericht bij artikel 43 van de wet van 22 april 1999;


23° lidstaat : een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, als bedoeld in artikel 2, § 1, l), van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties; 24° derde land : een land dat geen lidstaat is. HOOFDSTUK 3. - Beroepsactiviteiten, dragen van de titel en recht om deze werkzaamheden uit te oefenen Afdeling 1. - De beroepsactiviteiten van de gecertificeerd accountant Art. 3. Een gecertificeerd accountant voert hoofdzakelijk de volgende beroepsactiviteiten uit : 1° de boekhouding en de boekhoudkundige diensten organiseren en advies verstrekken inzake de boekhoudkundige organisatie bij ondernemingen; 2° het bepalen van de resultaten en het opmaken van de jaarrekening conform de wettelijke bepalingen ter zake; 3° het openen, het houden, het centraliseren en het sluiten van boekingen, geschikt voor het opmaken van de rekeningen; 4° alle boekhoudstukken nazien en corrigeren die niet leiden tot een attestering of een expertiseverslag bestemd om aan derden te worden afgegeven; 5° de analyse met boekhoudtechnische procedés van de positie en werking van ondernemingen vanuit het oogpunt van hun kredietwaardigheid, rentabiliteit en risico's die niet leidt tot een attestering of een expertiseverslag bestemd om aan derden te worden afgegeven; 6° zowel privé- als gerechtelijke expertise met betrekking tot de boekhouding van ondernemingen; 7° elke opdracht bedoeld in 4° tot en met 6° uitgevoerd door een gecertificeerd accountant, andere dan de gebruikelijke beroepsbeoefenaar, die leidt tot een attestering of een expertiseverslag bestemd om aan derden te worden afgegeven; 8° andere opdrachten waarvan de uitvoering bij of krachtens de wet zijn voorbehouden aan de gecertificeerd accountant; 9° het verstrekken van advies in alle fiscale aangelegenheden; 10° het bijstaan van de belastingplichtige bij het nakomen van zijn fiscale verplichtingen; 11° het vertegenwoordigen van de belastingplichtige bij de belastingdiensten; 12° het organiseren van administratieve diensten en advies verstrekken over de administratieve organisatie van ondernemingen. Afdeling 2. - Dragen van de titel van gecertificeerd accountant Art. 4.Enkel de natuurlijke personen ingeschreven in het openbaar register van het Instituut met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant dragen de titel van gecertificeerd accountant, alsook desgevallend het Engelse equivalent "certified accountant" ervan. Personen die hun activiteiten uitoefenen binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking in de hoedanigheid van intern gecertificeerd accountant, mogen de titel van intern gecertificeerd accountant dragen. De erkende rechtspersonen bedoeld in artikel 24 mogen de titel van gecertificeerd accountant gebruiken of opnemen in hun maatschappelijke benaming [1 in zoverre de titel is opgenomen in het openbaar register bedoeld in artikel 29]1. Onverminderd artikel 9 mag niemand een andere titel dragen die verwarring kan scheppen of zou kunnen scheppen met die van gecertificeerd accountant.

6

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

---------(1)<W 2019-05-02/28, art. 105, 002; Inwerkingtreding : 0106-2019> Afdeling 3. - Recht om de beroepsactiviteiten van gecertificeerd accountant uit te oefenen Art. 5. Enkel de volgende personen, natuurlijke of rechtspersonen, mogen, als zelfstandige, in hoofdberoep of bijberoep, voor rekening van derden, de beroepsactiviteiten als bedoeld in artikel 3, 1° tot en met 5°, uitoefenen : 1° de personen die in het openbaar register van het Instituut ingeschreven zijn met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant; 2° de bedrijfsrevisoren; 3° de accountants en fiscaal accountants ingeschreven in het openbaar register bedoeld in artikel 9; 4° de stagiairs, gecertificeerde accountants of (fiscaal) accountants, die activiteiten mogen uitoefenen voor rekening van derden; 5° de erkende rechtspersonen voor zover de natuurlijke personen die deze activiteiten uitoefenen voor de erkende rechtspersoon accountants, fiscale accountants of gecertificeerde accountants zijn. De beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3, 1° tot en met 5°, mogen bovendien ook uitgeoefend worden binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking door een werknemer of ambtenaar. Enkel de natuurlijke of rechtspersonen met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant, erkende rechtspersoon of de bedrijfsrevisoren mogen, als zelfstandige, in hoofdberoep of bijberoep, voor rekening van derden, de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8° uitoefenen, met uitzondering van de activiteiten die door de wet voorbehouden zijn aan de gecertificeerde accountants. Wanneer de activiteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, worden uitgeoefend door erkende rechtspersonen, moeten de natuurlijke personen die deze activiteiten uitoefenen voor de rechtspersonen de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of bedrijfsrevisor hebben. Afdeling 4. - De beroepsactiviteiten van de gecertificeerd belastingadviseur Art. 6.[1 § 1.]1 Een gecertificeerd belastingadviseur voert hoofdzakelijk de volgende beroepsactiviteiten uit : 1° advies verstrekken in alle fiscale aangelegenheden; 2° de belastingplichtige bijstaan bij het nakomen van zijn fiscale verplichtingen; 3° de belastingplichtige vertegenwoordigen bij de belastingdiensten. [1 § 2. Niemand mag als zelfstandige, noch als natuurlijk persoon noch als rechtspersoon, voor rekening van derden, in hoofdberoep of bijberoep, de beroepsactiviteiten als bedoeld in paragraaf 1 uitoefenen, indien hij niet ingeschreven is in het openbaar register als beroepsbeoefenaar, noch op de aparte lijst in het openbaar register bedoeld in artikel 29, § 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de personen die op grond van wettelijke of reglementaire bepalingen of op grond van beroepsgebruiken gewoonlijk de activiteiten uitoefenen bedoeld in paragraaf 1 en die eveneens onderworpen zijn aan de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten. § 3. Kunnen niet ingeschreven worden op de aparte lijst in het openbaar register bedoeld in artikel 29, § 2 :


1° diegenen die in het verleden tuchtrechtelijk werden geschrapt van het tableau der leden of de lijst van de stagiairs van een gereglementeerd beroep, zolang zij geen eerherstel bekomen hebben; 2° diegenen die niet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 10, § 1, 2°, 3° en 4°, § 2 en § 3; 3° diegenen die veroordeeld zijn voor een inbreuk op de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten of die een sanctie hebben opgelopen in de zin van artikel 118 van deze wet.]1 ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 153, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Afdeling 5. - Het dragen van de titel van gecertificeerd belastingadviseur Art. 7.Enkel de natuurlijke personen ingeschreven in het openbaar register van het Instituut met de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur mogen de titel van gecertificeerd belastingadviseur dragen, alsook het Engelse equivalent "certified tax advisor" ervan. De erkende rechtspersonen mogen de titel van gecertificeerd belastingadviseur gebruiken of opnemen in hun maatschappelijke benaming [1 in zoverre de titel is opgenomen in het openbaar register bedoeld in artikel 29]1. ---------(1)<W 2019-05-02/28, art. 106, 002; Inwerkingtreding : 0106-2019> Art. 8. Een gecertificeerd accountant mag ook de titel van (intern) gecertificeerd fiscaal accountant dragen. Een (gecertificeerd) accountant of een bedrijfsrevisor mag de titel van gecertificeerd belastingadviseur echter niet dragen. Personen die hun activiteiten uitoefenen binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking in de hoedanigheid van intern gecertificeerd belastingadviseur, mogen de titel van intern gecertificeerd belastingadviseur dragen. Onverminderd artikel 9 mag niemand een andere titel dragen die verwarring kan scheppen of zou kunnen scheppen met die van gecertificeerd belastingadviseur. Afdeling 6. - De accountant en de fiscaal accountant Art. 9.De personen ingeschreven in het openbaar register van het Instituut als accountant mogen de titel van accountant dragen. De personen ingeschreven in het openbaar register van het Instituut als fiscaal accountant mogen de titel van fiscaal accountant dragen. De bedrijfsrevisoren mogen de titel van fiscaal accountant echter niet dragen. De erkende rechtspersonen mogen de titel van accountant of fiscaal accountant gebruiken of opnemen in hun maatschappelijke benaming [1 in zoverre de titel is opgenomen in het openbaar register bedoeld in artikel 29]1. De personen bedoeld in het eerste of tweede lid mogen de activiteiten bedoeld in artikel 3 uitoefenen, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°. Onverminderd de artikel en 4 en 7 mag niemand een andere titel dragen die verwarring kan scheppen of zou kunnen scheppen met die van accountant of fiscaal accountant. Indien de personen bedoeld in het eerste of het tweede lid de activiteiten van accountant of fiscaal accountant binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking uitoefenen, mogen ze de titel van intern accountant of intern fiscaal accountant dragen. ----------

7

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

(1)<W 2019-05-02/28, art. 107, 002; Inwerkingtreding : 0106-2019> HOOFDSTUK 4. - Beroepskwalificaties voor het verlenen van de hoedanigheid Afdeling 1. - Het verlenen van de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur aan een natuurlijk persoon Art. 10. § 1. Een natuurlijk persoon die aan de volgende voorwaarden voldoet, wordt op zijn verzoek in het openbaar register van het Instituut ingeschreven met de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant of (intern) gecertificeerd belastingadviseur : 1° onderdaan zijn van een lidstaat; 2° niet beroofd zijn geweest van zijn politieke en burgerlijke rechten; 3° niet, zelfs gedeeltelijk, de schuldkwijtschelding geweigerd zijn geweest met toepassing van artikel XX.173, § 3, van het Wetboek van economisch recht, niet persoonlijk aansprakelijk zijn gesteld geweest voor het geheel of een deel van de schulden van de onderneming met toepassing van artikel XX.225 of XX.227 van hetzelfde wetboek, niet het verbod opgelegd zijn geweest een onderneming uit te baten met toepassing van artikel XX.229 van hetzelfde wetboek en niet een eerherstel geweigerd zijn geweest met toepassing van artikel XX.237 van hetzelfde wetboek; 4° geen zelfs voorwaardelijke gevangenisstraf van ten minste drie maanden hebben opgelopen voor een van de misdrijven vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de ondernemingsrechtbanken de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod op te leggen, voor een inbreuk op de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, voor een inbreuk op het Wetboek van vennootschappen, het Wetboek van economisch recht, boek III, titel 3, hoofdstuk 2 en zijn uitvoeringsbesluiten, of op de fiscale wetgeving; 5° in het bezit zijn van een diploma of een titel, bedoeld in artikel 12; 6° na het slagen voor het toelatingsexamen, als stagiair een stageperiode van minstens drie jaar volbrengen; 7° slagen voor het bekwaamheidsexamen dat volgt na de stage; 8° de eed afleggen. § 2. De voorwaarde bedoeld in paragraaf 1, 3°, heeft eveneens betrekking op gelijkaardige insolventiemaatregelen opgelopen in een andere lidstaat of een derde land. § 3. De voorwaarde bedoeld in paragraaf 1, 4°, heeft eveneens betrekking op gelijkaardige strafmaatregelen opgelopen in een andere lidstaat of een derde land. § 4. De Koning legt, na advies van de Raad van het Instituut, de voorwaarden en de procedure vast voor een natuurlijk persoon, onderdaan van een derde land, gevestigd in België die de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant of van (intern) gecertificeerd belastingadviseur wenst te bekomen. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. § 5. Een bedrijfsrevisor mag niet om de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur verzoeken. Art. 11. § 1. Ter ondersteuning van zijn verzoek om ingeschreven te worden in het openbaar register van het


Instituut met de hoedanigheid van gecertificeerd (intern) accountant of van (intern) gecertificeerd belastingadviseur kan een natuurlijk persoon, onderdaan van een lidstaat, een bekwaamheidstest of een opleidingstitel bedoeld in titel III, hoofdstuk I, van de wet van 12 februari 2008 betreffende de beroepskwalificaties, afgeleverd door een andere lidstaat doen gelden die beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in hetzelfde hoofdstuk van die wet of een opleidingstitel gelijkgesteld aan een dergelijke titel in toepassing van artikel 2, § 3, van de wet van 12 februari 2008 betreffende de beroepskwalificaties. De onderdanen van een lidstaat die een bekwaamheidsattest of een opleidingstitel bedoeld in deze paragraaf hebben verworven, zijn onderworpen aan alle voorwaarden en genieten van alle rechten voorzien in de wet van 12 februari 2008 betreffende de beroepskwalificaties, onverminderd de bepalingen voorzien in of op basis van deze wet. § 2. De houders van een bekwaamheidsattest of een opleidingstitel bedoeld in paragraaf 1 zijn vrijgesteld van de stage. Zij moeten zich evenwel, in toepassing van artikel 16, § 3, van de wet van 12 februari 2008 betreffende de beroepskwalificaties, onderwerpen aan een bekwaamheidsproef, georganiseerd door het Instituut wanneer hun opleiding op het vlak van boekhouding, accountancy, fiscaliteit, vennootschapsrecht, deontologie en andere vakken waarvan de kennis noodzakelijk is voor de uitoefening van het beroep van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingconsulent in België, belangrijke verschillen vertoont inzake inhoud ten aanzien van de opleiding die bestreken is door de in België vereiste opleidingstitel. De bekwaamheidsproef bestaat uit een controle van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties van de aanvrager, die tot doel heeft te beoordelen of hij de bekwaamheid heeft om het beroep van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur uit te oefenen. Bij deze bekwaamheidsproef moet in aanmerking worden genomen dat de aanvrager in de Staat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerd beroepsbeoefenaar is. De proef heeft betrekking op de vakgebieden die moeten worden gekozen uit die op de lijst van de vakgebieden, die, op basis van een vergelijking tussen de vereiste opleiding en de opleiding die de aanvrager heeft ontvangen, niet bestreken worden door het diploma of de titel(s) die de aanvrager overlegt. De kennis van deze vakgebieden moet een noodzakelijke voorwaarde zijn om het beroep van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur te kunnen uitoefenen. Deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de deontologie die op deze beroepen van toepassing zijn. De voorschriften betreffende de bekwaamheidsproef, de opstelling van de lijst van de vakgebieden en het statuut van de aanvrager die zich daarop wil voorbereiden, worden vastgelegd door de Raad van het Instituut met inachtneming van de regels inzake gemeenschapsrecht en de wet van 12 februari 2008 betreffende de beroepskwalificaties. Indien overwogen wordt om de aanvrager een bekwaamheidsproef te laten afleggen, wordt eerst nagegaan of de beroepskennis, -vaardigheden en competenties die de aanvrager tijdens zijn beroepservaring als gecertificeerd accountant of als gecertificeerd belastingadviseur in een lidstaat of een derde land heeft verworven, van dien aard zijn dat het wezenlijk verschil in de opleiding daardoor geheel of gedeeltelijk wordt ondervangen. Het Instituut informeert de aanvrager over de beslissing om hem aan een bekwaamheidsproef te onderwerpen door vermelding van :

8

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

1° het vereiste kwalificatieniveau en het niveau volgens de onderverdeling in artikel 13 van de wet van 12 februari 2008 betreffende de beroepskwalificaties waarover de aanvrager beschikt; 2° de wezenlijke verschillen die de bekwaamheidsproef rechtvaardigen en de redenen waarom zij niet gecompenseerd kunnen worden door de beroepskennis, vaardigheden en -competenties, welke zijn verworven door de aanvrager door beroepservaring of levenslang leren, en die met dat doel door een bevoegde instantie formeel zijn gevalideerd. De bekwaamheidsproef wordt afgelegd binnen een termijn van zes maanden na het initiële besluit waarbij hem een bekwaamheidsproef is opgelegd. § 3. Het Instituut stuurt een ontvangstbevestiging binnen één maand na de ontvangst van het dossier van de aanvrager en deelt in voorkomend geval mee welk document of documenten ontbreken. De procedure voor het onderzoek van een in toepassing van dit artikel ingediende aanvraag moet zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk vier maanden na de indiening van het volledige dossier van de aanvrager door een met redenen omkleed besluit worden afgesloten. Tegen dit besluit, of tegen het uitblijven ervan, kan beroep ingesteld worden bij de commissie van beroep. § 4. Het verlenen van de hoedanigheid en de titel aan de onderdanen van een lidstaat op basis van de artikel en 10 en 11 doet geen afbreuk aan hun recht om gebruik te maken van hun opleidingstitel die hen verleend is in hun lidstaat van oorsprong, alsook eventueel de afkorting ervan in de taal van die lidstaat. Deze titel moet gevolgd worden door de naam en plaats van de instelling of van de examencommissie die de titel heeft verleend. Afdeling 2. - Diplomavereisten Art. 12. De diploma's of titels bedoeld in artikel 10, § 1, 5°, die toegang geven tot het toelatingsexamen voor de stage en tot de hoedanigheid van gecertificeerd accountant en gecertificeerd belastingadviseur zijn : 1° de volgende diploma's erkend door de Franse Gemeenschap : a) een masterdiploma; b) een diploma van "Bachelor in de boekhouding"; c) een diploma van opleiding tot ondernemingshoofd met betrekking tot de activiteit van boekhouder of accountant afgeleverd door het "Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et petites et moyennes entreprises" in uitvoering van het "décret du 17 juillet 2003 portant constitution d'un Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et petites et moyennes entreprises" of door de Dienst opleiding KMO van de Franse Gemeenschapscommissie in uitvoering van het samenwerkingsakkoord, gesloten op 20 februari 1995 door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest betreffende de Permanente Vorming van de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht op het Instituut voor Permanente Vorming van de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, zoals gewijzigd door het aanhangsel van 4 juni 2003; 2° de volgende diploma's erkend door de Vlaamse Gemeenschap : a) een masterdiploma; b) een bachelordiploma in bedrijfsmanagement afstudeerrichting "accountancy-fiscaliteit"; c) een diploma van gegradueerde van het hoger beroepsonderwijs, studiegebied "handelswetenschappen en bedrijfskunde", opleidingen "boekhouden" of "fiscale wetenschappen";


d) een titel met een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5 van economisch of juridisch type overeenkomstig het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs; e) een titel met betrekking tot het beroep van boekhouder of accountancy behaald in het kader van een ondernemerschapstraject als bedoeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap "Vlaams Agentschap voor Ondernemingsvorming - Syntra Vlaanderen"; 3° de volgende diploma's erkend door de Duitstalige Gemeenschap : a) een bachelordiploma in de financiële en bestuurswetenschappen in het domein "boekhouding"; b) een titel met betrekking tot het beroep van boekhouder of accountant afgeleverd in het kader van het "Dekret vom 16. Dezember 1991 über die Aus- und Weiterbildung im Mittelstand und in kleinen und mittleren Unternehmen"; 4° een ander bachelordiploma van het economisch of juridisch type van het hoger economisch onderwijs dat voldoet aan de volgende voorwaarden : a) voor het toelatingsexamen van gecertificeerd accountant bevat het programma van de opleiding(en) in totaal minstens 45 ECTS voor wat betreft boekhoudkundige, fiscale of andere opleidingsonderdelen opgenomen in het toelatingsexamen tot de stage; de andere dan de boekhoudkundige en fiscale opleidingsonderdelen echter worden opgenomen voor de berekening van de vereiste 45 ECTS, met een maximum van 3 ECTS per opleidingsonderdeel; b) voor het toelatingsexamen van belastingadviseur bevat het programma van de opleiding(en) in totaal minstens 35 ECTS voor wat betreft boekhoudkundige, fiscale of andere opleidingsonderdelen opgenomen in het toelatingsexamen; de andere dan de boekhoudkundige en fiscale opleidingsonderdelen echter worden opgenomen voor de berekening van de vereiste 35 ECTS, met een maximum van 3 ECTS per opleidingsonderdeel; c) de opleiding of opleidingen die in rekening worden gebracht voor de berekening van de ECTS bedoeld in a) zijn erkend door de Franse, Vlaamse of Duitstalige Gemeenschap; 5° de diploma's die op het einde van een opleidingscyclus uitgereikt worden, waarvoor de student zich vóór de inwerkingtreding van deze wet ingeschreven heeft en die op de dag van inschrijving toegang gaven tot de stage van accountant, van belastingconsulent of van boekhouder(fiscalist) in toepassing van de wet van 22 april 1999; 6° de in het buitenland uitgereikte diploma's mits de erkenning vooraf van hun gelijkwaardigheid door de Franse, Vlaamse of Duitstalige Gemeenschap aan de diploma's bedoeld onder 1° tot en met 5° en die in voorkomend geval de voorwaarden bedoeld in 4° naleven; 7° andere door de Koning vastgestelde diploma's en titels, na advies van de Raad van het Instituut. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. Afdeling 3. - De stage Onderafdeling 1. - De stageperiode Art. 13. § 1. De stageperiode voor de toekenning van de hoedanigheid als bedoeld in artikel 10 duurt minstens drie jaar. Zij kan worden verlengd met de duur van de schorsing die de stagecommissie om gegronde reden goedkeurt.

9

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Tijdens de stageperiode voert de stagiair minstens duizend uur per jaar activiteiten uit, met als doel voldoende beroepservaring te verwerven voor het uitoefenen van het beroep. De activiteiten van de stage worden vastgelegd in een stageovereenkomst met een beroepsbeoefenaar die al gedurende minstens vijf jaar het beroep uitoefent na het slagen in zijn stage. De stage wordt afgesloten met een bekwaamheidsexamen. Slaagt de stagiair niet in het bekwaamheidsexamen binnen de acht jaar te rekenen vanaf de datum van zijn inschrijving in het openbaar register, dan wordt hij uit het openbaar register weggelaten. De stagiair kan slechts na een termijn van drie jaar de stage hervatten en na opnieuw geslaagd te zijn voor het toelatingsexamen. § 2. De bepalingen bedoeld in hoofdstuk 11, afdeling 2, zijn van toepassing op de personen bedoeld onder paragraaf 1. Art. 14. De stagecommissie kan, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, de stage inkorten of een vrijstelling van de stage toestaan wanneer de persoon ten minste zeven jaar relevante ervaring met de uitoefening van het beroep kan aantonen. Art. 15. De stagecommissie kan een tussentijdse proef of meerdere tussentijdse proeven gedurende de stage organiseren om de verworven kennis en bekwaamheid voor het beroep te evalueren. Art. 16. De stagiair die ingeschreven is voor de stage van "gecertificeerd accountant" mag, mits de uitdrukkelijke toestemming vermeld in de stageovereenkomst, de activiteiten van gecertificeerd accountant uitoefenen bedoeld in artikel 3, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, in opdracht en voor rekening van derden. Hij draagt in dit geval de titel van "stagiair gecertificeerd accountant". Onverminderd het eerste lid, kan de Koning, na advies van de Raad van het Instituut, bepalen welke activiteiten de stagiair mag uitoefenen. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. Onderafdeling 2. - De stagecommissie Art. 17. § 1. De Koning richt bij het Instituut een stagecommissie in die belast is met de stage en het toekennen van de hoedanigheid van gecertificeerd accountant en van gecertificeerd belastingadviseur aan natuurlijke personen. De commissie staat onder toezicht van de Raad van het Instituut en heeft als opdracht advies uit te brengen aan de Raad van het Instituut over de volgende zaken : 1° de organisatie van het toelatingsexamen; 2° het verlenen van vrijstellingen voor opleidingsonderdelen van het toelatingsexamen; 3° het goedkeuren van stageovereenkomsten en het toezicht op de stage; 4° de organisatie van het bekwaamheidsexamen; 5° het organiseren van tussentijdse proeven; 6° de organisatie van de bekwaamheidsproef voor onderdanen van een andere lidstaat; 7° het verlenen van een vrijstelling van de stage of een inkorting van de stageduur voor de natuurlijke personen die een relevante beroepservaring van zeven jaar kunnen voorleggen; 8° het selecteren van personen die de examenvragen voor het toelatingsexamen en het bekwaamheidsexamen opstellen en verbeteren;


9° een voorstel van een examenreglement voor respectievelijk het toelatingsexamen en het bekwaamheidsexamen ter goedkeuring voorleggen aan de Raad van het Instituut. § 2. Na advies van de Raad van het Instituut stelt de Koning het stagereglement vast. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. Het stagereglement houdt ten minste in : 1° de samenstelling, de werking, de opdracht en de procedures van de stagecommissie; 2° de inhoud en de nadere regels voor het toelatingsexamen en de vrijstellingen; 3° de nadere regels van de stage, met inbegrip van de stageovereenkomst, de rechten en de verplichtingen gedurende de stage van zowel de stagemeester als de stagiair; 4° de inhoud en de nadere regels van het bekwaamheidsexamen, met inbegrip van de samenstelling en de werking van de examenjury; 5° de procedure voor het toekennen van de vrijstelling van de stage na zeven jaar relevante beroepservaring; 6° de inhoud en de nadere regels van de bekwaamheidsproef; 7° de procedure voor het instellen van hoger beroep. § 3. De stagecommissie maakt elk jaar een jaarverslag op. Het verslag wordt aan de Raad van het Instituut ter goedkeuring voorgelegd. Art. 18. Tegen de volgende beslissingen van de Raad genomen op voorstel van de stagecommissie kan beroep bij de commissie van beroep worden ingesteld : 1° beslissingen met betrekking tot het toelatingsexamen, met name de vrijstellingen en het resultaat van het toelatingsexamen; 2° beslissingen met betrekking tot de stage, met name de stageovereenkomst en het verloop van de stage; 3° beslissingen met betrekking tot het bekwaamheidsexamen; 4° beslissingen met betrekking tot de bekwaamheidsproef. Afdeling 4. - Eedaflegging Art. 19. Een natuurlijk persoon kan slechts ingeschreven worden in het openbaar register van het Instituut met de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant of van (intern) gecertificeerd belastingadviseur na het afleggen van de eed na het slagen voor het bekwaamheidsexamen. Art. 20. § 1. De persoon met de Belgische nationaliteit die in het openbaar register van het Instituut wenst ingeschreven te worden met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur legt de volgende eed af : "Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk en ik zweer de opdrachten die mij worden toevertrouwd in eer en geweten te vervullen.". De persoon die niet de Belgische nationaliteit heeft, legt de volgende eed af : "Ik zweer de opdrachten die mij worden toevertrouwd, in eer en geweten te vervullen volgens de voorschriften van de Belgische wet.". De persoon die zijn woonplaats in België heeft, legt de eed af voor de ondernemingsrechtsbank van zijn woonplaats. De persoon die geen woonplaats in België heeft, legt de eed af voor de ondernemingsrechtsbank van zijn keuze. § 2. De persoon die in het openbaar register van het Instituut wenst ingeschreven te worden met de

10

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

hoedanigheid van intern gecertificeerd accountant of intern gecertificeerd belastingadviseur, legt de eed af, bedoeld in paragraaf 1, eerste of tweede lid, voor de voorzitter of de ondervoorzitter van het Instituut. Afdeling 5. - Inschrijving als accountant en fiscaal accountant en de overgang naar de hoedanigheid van gecertificeerd accountant en van gecertificeerd belastingadviseur Art. 21. De personen die op de datum van de inwerkingtreding van deze wet ingeschreven waren op het tableau van "boekhouders" als bedoeld in artikel 46, § 1, tweede lid, van de wet van 22 april 1999, worden als (intern) accountant ingeschreven in het openbaar register van het Instituut. Wensen deze personen de hoedanigheid van "(intern) gecertificeerd accountant" te bekomen, dan moeten zij slagen voor het bekwaamheidsexamen, bestaande uit een schriftelijke en mondelinge proef over de volgende vakken : 1° consolidatie; 2° interne controle; 3° accountantsonderzoek; 4° bijzondere opdrachten in het vennootschaps- en verenigingsrecht; 5° juridische beroepsnormen betreffende wettelijke en contractuele opdrachten voorhouden aan de gecertificeerde accountants. Wensen deze personen de hoedanigheid van "(intern) gecertificeerd belastingadviseur" te bekomen, dan moeten zij slagen voor het bekwaamheidsexamen, bestaande uit een schriftelijke en mondelinge proef over de volgende vakken : 1° personenbelasting; 2° vennootschapsbelasting; 3° belasting over de toegevoegde waarde; 4° beginselen van de registratie- en successierechten; 5° fiscale procedure; 6° beginselen van het Europees en internationaal fiscaal recht. Art. 22. De personen die op de datum van de inwerkingtreding van deze wet, ingeschreven waren op het tableau van "boekhouders-fiscalisten" als bedoeld in artikel 46, § 1, tweede lid, van de wet van 22 april 1999, worden als (intern) fiscaal accountant ingeschreven in het openbaar register van het Instituut. Wensen deze personen de hoedanigheid van "(intern) gecertificeerd accountant" te bekomen, dan moeten zij slagen voor het bekwaamheidsexamen, bestaande uit een schriftelijke en mondelinge proef over de volgende vakken : 1° consolidatie; 2° interne controle; 3° accountantsonderzoek; 4° bijzondere opdrachten in het vennootschaps- en verenigingsrecht; 5° juridische beroepsnormen betreffende wettelijke en contractuele opdrachten voorbehouden aan de gecertificeerde accountants. Wensen deze personen de hoedanigheid van "gecertificeerd belastingadviseur" te bekomen, dan moeten zij slagen voor het bekwaamheidsexamen, bestaande uit een schriftelijke en mondelinge proef over de beginselen van het Europees en internationaal fiscaal recht. De persoon die kiest voor de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur mag de activiteiten bedoeld in artikel 3, 1° tot en met 8°, niet meer uitoefenen. Afdeling 6. - De tijdelijke en occasionele beroepsuitoefening


Art. 23. § 1. De natuurlijke personen, onderdanen van een lidstaat, zijn gemachtigd om tijdelijk en occasioneel de activiteiten van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur uit te oefenen zonder de voorwaarden te moeten vervullen als bedoeld in artikel 10 van deze wet volgens de nadere regels voorzien in de wet van 12 februari 2008 betreffende de beroepskwalificaties indien zij : 1° op wettige wijze zijn gevestigd in een andere lidstaat om er hetzelfde beroep uit te oefenen, en 2° het beroep van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur gedurende de tien jaar die voorafgaan aan de dienstverrichting gedurende tenminste een jaar hebben uitgeoefend in één of meer lidstaten, indien het beroep niet gereglementeerd is in de lidstaat van vestiging. Het tijdelijk en occasioneel karakter van de dienstverrichting wordt door de Raad van het Instituut per geval beoordeeld, met name in functie van de duur, de frequentie, de regelmaat en de continuïteit. § 2. In toepassing van artikel 9 van de wet van 12 februari 2008 betreffende de beroepskwalificatie stellen de personen bedoeld in paragraaf 1 die zich voor het eerst naar België begeven om er tijdelijk en occasioneel het beroep van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur uit te oefenen, de Raad van het Instituut hiervan vooraf in kennis door middel van een schriftelijke verklaring, met daarin de gegevens betreffende verzekeringsdekking of andere middelen van persoonlijke of collectieve bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid. Deze verklaring wordt eenmaal per jaar hernieuwd indien de dienstverrichter voornemens is om diensten te verrichten in België op een tijdelijke en occasionele manier tijdens het desbetreffende jaar. Bovendien, bij de eerste dienstverrichting of indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten gestaafde situatie, bezorgt de dienstverrichter ook de documenten voorzien in artikel 9, § 2, a) tot d), van de wet van 12 februari 2008 betreffende de beroepskwalificaties. De dienstverrichter kan die verklaring met alle middelen aanleveren. § 3. De personen die occasioneel en tijdelijk het beroep in België uitoefenen, voeren de activiteiten in België uit met naleving van het wettelijk, reglementair en normatief kader. De bepalingen bedoeld in hoofdstuk 11, afdeling 2, zijn op hen van toepassing. Afdeling 7. - De toekenning van de hoedanigheid aan rechtspersonen Art. 24.[1 § 1.]1 Een rechtspersoon wordt op zijn verzoek in het openbaar register van het Instituut ingeschreven met de hoedanigheid van erkend rechtspersoon, indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de rechtspersoon is opgericht met rechtspersoonlijkheid naar Belgisch recht of naar het recht van een andere lidstaat; 2° het voorwerp en de activiteiten van de rechtspersoon zijn beperkt tot de activiteiten bedoeld in artikel 3 of 6 of tot het uitoefenen van de hiermee verenigbare beroepsactiviteiten; 3° de rechtspersoon bezit enkel deelnemingen in andere vennootschappen of rechtspersonen, waarvan het maatschappelijk doel en de activiteiten niet onverenigbaar zijn met de uitoefening van de beroepsactiviteiten bedoeld in de artikel en 3 of 6; 4° de beroepsbeoefenaars en/of de personen die in een andere lidstaat een hoedanigheid bezitten die gelijkwaardig is aan één van de hoedanigheden gegeven door het Instituut aan de beroepsbeoefenaars in België, hebben de

11

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

meerderheid van het stemrecht in de algemene vergadering; 5° de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan bestaat uit beroepsbeoefenaars en/of personen die in een andere lidstaat een hoedanigheid bezitten die gelijkwaardig is aan één van de hoedanigheden gegeven door het Instituut aan de beroepsbeoefenaars in België. [1 Wanneer de meerderheid van de ledenberoepsbeoefenaars van het bestuursorgaan de hoedanigheid van "(fiscale) accountants", "gecertificeerde accountants", "gecertificeerde belastingadviseurs" of een gelijkwaardige erkende hoedanigheid in een andere lidstaat heeft, wordt respectievelijk de melding "(fiscaal) accountant", "gecertificeerd accountant" of "gecertificeerd belastingadviseur" opgenomen in het openbaar register. Indien geen enkele hoedanigheid de meerderheid van de leden-beroepsbeoefenaars vormt, wordt de hoedanigheid van de voorzitter van het bestuursorgaan voor de rechtspersoon opgenomen in het openbaar register.]1 [1 § 2. De bepaling van paragraaf 1, 4°, is niet van toepassing voor de rechtspersoon opgericht binnen een rechtspersonengroep of een beroepsgroepering en waarvan het voorwerp erin bestaat, diensten te verlenen als bedoeld in de artikelen 3 en 6, aan de ondernemingen van de groep, aan de ondernemingen aangesloten bij de beroepsgroepering of aan haar vennoten. In afwijking van paragraaf 1, 5°, bestaat de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan binnen een rechtspersoon bedoeld in het eerste lid uit personen bedoeld in artikel 2, 3°, 6° en 7°. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, wordt één van de meldingen "(fiscaal) accountant", "gecertificeerd accountant" of "gecertificeerd belastingadviseur" opgenomen in het openbaar register wanneer een deel van het bestuursorgaan binnen een rechtspersoon bedoeld in het eerste lid bestaat uit personen bedoeld in artikel 2, 3°, 6° en 7°.]1 ---------(1)<W 2019-05-02/28, art. 108, 002; Inwerkingtreding : 0106-2019> Art. 25. De Koning kan, na advies van de Raad van het Instituut, nadere regels vastleggen over de toekenning van de hoedanigheid aan rechtspersonen, alsook de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van de hoedanigheid aan rechtspersonen van stagiairs en rechtspersonen uit derde landen. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. Afdeling 8. - De weigering van de hoedanigheid aan natuurlijke personen en rechtspersonen Art. 26. De Raad van het Instituut kan de toekenning van de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant of (intern) gecertificeerd belastingadviseur aan een natuurlijk persoon weigeren, wanneer hij van oordeel is dat de onafhankelijkheid, de betrouwbaarheid en de bekwaamheid van de persoon in kwestie in het gedrang wordt gebracht of kan worden gebracht, meer bepaald in één van de volgende gevallen : 1° wanneer hij niet of niet meer aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, als bepaald in artikel 10; 2° wanneer de persoon een beroepsactiviteit uitoefent die onverenigbaar is met de beroepsactiviteiten bedoeld in de artikel en 3 en 6.


Art. 27. De Raad van het Instituut kan de toekenning van de hoedanigheid aan een rechtspersoon weigeren wanneer hij bij de beoordeling van de individuele aanvraag voor een toekenning van oordeel is dat de onafhankelijkheid, de betrouwbaarheid en de bekwaamheid van de rechtspersoon in het gedrang wordt gebracht of kan worden, meer bepaald in één van de volgende gevallen : 1° wanneer een beroepsbeoefenaar als vennoot, een zaakvoerder, een bestuurder of een lid van het directiecomité dat optreedt in naam en voor rekening van de rechtspersoon, niet of niet meer voldoet aan een van de voorwaarden vermeld in artikel 10, § 1, 2°, 3° en 4° ; 2° wanneer de rechtspersoon of, in voorkomend geval, de rechtspersonen als vennoot of als lid van het bestuursorgaan en die beroepsbeoefenaar zijn : a) failliet werd verklaard; b) het voorwerp is van een vonnis tot opening van procedure van een gerechtelijke reorganisatie; c) gerechtelijk ontbonden werd; d) het voorwerp uitmaakt of heeft uitgemaakt van een gelijkaardige of administratieve maatregel in België, in een lidstaat of in een derde land of een strafrechtelijke veroordeling opgelopen heeft die in kracht van gewijsde is getreden voor een misdrijf als bedoeld in artikel 10, 4°, zelfs met uitstel, tot een geldboete van ten minste 1 500 euro, in voorkomend geval, te verhogen met de wettelijke opdeciemen, of een gelijkaardige veroordeling in een lidstaat of een derde land; 3° wanneer een vennoot, een zaakvoerder, een bestuurder of een lid van het directiecomité en die beroepsbeoefenaar is en optreedt in naam en voor rekening van de rechtspersoon, een beroepsactiviteit uitoefent die onverenigbaar is met de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel en 3 en 6. Art. 28. Beroep tegen de in deze afdeling bedoelde beslissingen van de Raad van het Instituut is mogelijk bij de commissie van beroep. HOOFDSTUK 5. - Het openbaar register Afdeling 1. - Inschrijving in het openbaar register Art. 29.[1 § 1.]1 Het Instituut houdt een openbaar register bij om toe te laten de lijst van personen die het beroep mogen uitoefenen of de beroepstitel mogen dragen, te raadplegen en na te kijken. Elke beroepsbeoefenaar, zowel een natuurlijk als een rechtspersoon, wordt ingeschreven in het openbaar register, met de toevoeging van zijn hoedanigheid. De stagiairs worden eveneens ingeschreven in het openbaar register, met de vermelding van stagiair. De personen die het beroep binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking uitoefenen en die aan de voorwaarden van hoofdstuk 4 beantwoorden, worden ingeschreven met hun hoedanigheid. Het Instituut wijst bij de inschrijving aan elke ingeschreven persoon een inschrijvingsnummer toe. [1 § 2. Het Instituut houdt in het openbaar register een aparte lijst bij van de personen bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid, omvattende de personen die de beroepsactiviteiten als bedoeld in artikel 6, § 1, uitoefenen, zonder het voeren van de beroepstitel bedoeld in paragraaf 1, om toe te laten de lijst van deze personen te raadplegen en na te kijken.]1 ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 154, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020>

12

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 30.[2 § 1.]2 Het openbaar register [2 bedoeld in artikel 29, § 1,]2 bevat de volgende gegevens : 1° de naam van de beroepsbeoefenaar of in voorkomend geval van de stagiair of van de persoon bedoeld in artikel 29, vierde lid, het inschrijvingsnummer en de contactgegevens; 2° het adres waar de beroepsbeoefenaar kantoor houdt; 3° de hoedanigheid van de beroepsbeoefenaar of, in voorkomend geval, de vermelding van stagiair, (intern) (gecertificeerd) accountant, (intern) (gecertificeerd) belastingadviseur of (intern) fiscaal accountant; 4° in voorkomend geval, het netwerk waartoe de beroepsbeoefenaar behoort; 5° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer; 6° in voorkomend geval, de melding bedoeld in [1 artikel 24, § 1, tweede lid of § 2, derde lid]1; 7° de taal, Nederlands of Frans, gekozen door de aanvrager, zoals hernomen in zijn aanvraag tot inschrijving; 8° de datum van de eedaflegging. [2 § 2. De aparte lijst van het openbaar register bedoeld in artikel 29, § 2, bevat : 1° de naam van de persoon, natuurlijke persoon en rechtspersoon, en de contactgegevens; 2° het adres waar deze persoon de activiteiten uitoefent en, ingeval het een rechtspersoon betreft, het adres van de maatschappelijke zetel; 3° het ondernemingsnummer, zowel als natuurlijk persoon als rechtspersoon. De Koning kan, na advies van de Raad van het Instituut, de aparte lijst in het openbaar register, bedoeld in artikel 29, § 2, aanvullen met bijkomende gegevens die rechtstreeks verband houden met de beroepsuitoefening, alsook de nadere regels van het openbaar register vaststellen. Die bijkomende gegevens zijn beperkt tot wat strikt noodzakelijk is voor de doeleinden van het openbaar register. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. § 3. Bij elke kandidatuur wordt een dossier gevoegd, met de in deze paragraaf genoemde gegevens. Het dossier omvat bovendien een omstandige beschrijving van de samenstelling en de organisatie van zijn kantoor en van zijn werkmethodes. Indien de persoon werkzaam is of is geweest in het kader van een rechtspersoon, omvat het dossier bovendien een beschrijving van de rechtspersoon, haar organisatie en werking en van de plaats die de persoon erin bekleedt. De Raad van het Instituut mag van een persoon eisen dat hij zijn dossier vervolledigt door overlegging, binnen de termijn die zij vaststellen, van alle stukken of gegevens die nodig zijn om over de aanvraag te kunnen beslissen. De Koning bepaalt, na advies van de Raad van het Instituut, de nadere regels voor de inschrijving in het openbaar register. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben.]2 ---------(1)<W 2019-05-02/28, art. 109, 002; Inwerkingtreding : 0106-2019> (2)<W 2020-07-20/12, art. 155, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Art. 31.De Raad van het Instituut is belast met het houden en het bijwerken van de gegevens van het openbaar register. De [1 persoon ingeschreven in het openbaar register]1 brengt de Raad van het Instituut binnen de vijftien dagen na


de wijziging op de hoogte van elke wijziging van de gegevens opgenomen in het openbaar register. Hij is verantwoordelijk voor de juistheid van de aan het Instituut meegedeelde gegevens. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 156, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Art. 32. Het openbaar register bevat ook de gegevens van : 1° de personen die het beroep tijdelijk en occasioneel mogen uitoefenen, uit hoofde van artikel 23; 2° de natuurlijke personen en rechtspersonen uit derde landen die de beroepsactiviteit in België mogen uitoefenen, in uitvoering van artikel 25. De Koning kan, na advies van de Raad van het Instituut, het openbaar register aanvullen met bijkomende gegevens die rechtstreeks verband houden met de beroepsuitoefening, alsook de nadere regels van het openbaar register vaststellen. Die bijkomende gegevens zijn beperkt tot wat strikt noodzakelijk is voor de doeleinden van het openbaar register. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. Afdeling 2. - Uitschrijving uit het openbaar register Art. 33.[1 § 1.]1 Wanneer de beroepsbeoefenaar of in voorkomend geval de stagiair of een (intern) gecertificeerd accountant of een (intern) gecertificeerd belastingadviseur, een (intern) accountant of een (intern) fiscaal accountant hierom verzoekt, wordt hij uit het openbaar register uitgeschreven. Wanneer de persoon om de uitschrijving van het openbaar register verzoekt, nadat hij binnen de gestelde termijn is terechtgewezen als bepaald in artikel 86 of wanneer de betrokken persoon naar de tuchtinstanties wordt doorverwezen, kan hij slechts uitgeschreven worden na de beslissing van de tuchtcommissie of in voorkomend geval na de beslissing van de commissie van beroep. De uitschrijving heeft tot gevolg dat de betrokken persoon zijn hoedanigheid verliest. De persoonsgegevens behandeld door het Instituut worden bijgehouden zolang dat nodig is om de doeleinden door of krachtens deze wet te behalen en maximaal gedurende tien jaar te rekenen vanaf de uitschrijving. [1 § 2. Wanneer de persoon bedoeld in artikel 29, § 2, hierom verzoekt, wordt hij uit het openbaar register uitgeschreven. Wanneer de persoon om de uitschrijving van het openbaar register verzoekt, terwijl hij het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke procedure voor een inbreuk op de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten of die een sanctie heeft opgelopen in de zin van artikel 118 van de wet van 18 september 2017, kan hij slechts uitgeschreven worden na de beslissing van de gerechtelijke instantie of in voorkomend geval na de beslissing van de toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 118 van de wet van 18 september 2017. De uitschrijving heeft tot gevolg dat de betrokken persoon noch als zelfstandige, noch als natuurlijk persoon noch als rechtspersoon, voor rekening van derden, in hoofdberoep of bijberoep, de beroepsactiviteiten als bedoeld in artikel 6, § 1, van deze wet meer mag uitoefenen. De persoonsgegevens behandeld door het Instituut worden bijgehouden zolang dat nodig is om de doeleinden door of krachtens deze wet te behalen en maximaal gedurende tien jaar te rekenen vanaf de uitschrijving.]1

13

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 157, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Afdeling 3. - De herinschrijving in het openbaar register Art. 34.Elke beroepsbeoefenaar of in voorkomend geval de stagiair of een (intern) gecertificeerd accountant of een (intern) gecertificeerd belastingadviseur, een (intern) accountant of een (intern) fiscaal accountant [1 of de persoon bedoeld in artikel 29, § 2,]1 die op zijn verzoek is uitgeschreven, kan na de uitschrijving om zijn herinschrijving verzoeken. Een herinschrijving is pas mogelijk wanneer hij de voorwaarden voor de toelating tot het beroep opnieuw vervult. De Koning bepaalt, na advies van de Raad van het Instituut, de nadere regels voor de herinschrijving in het openbaar register. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 158, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Art. 35. Beroep tegen de weigering van herinschrijving kan door de uitgeschrevene worden ingesteld bij de commissie van beroep. HOOFDSTUK 6. - Uitoefening van het beroep Afdeling 1. - Principe Art. 36. § 1. Alle beroepsbeoefenaars, stagiairs, interne gecertificeerde accountants, interne gecertificeerde belastingadviseurs, interne accountants of interne fiscaal accountants en personen bedoeld in artikel 23 oefenen hun beroepsactiviteit uit met toepassing van het wettelijk, reglementair en normatief kader dat op hen van toepassing is. § 2. De Koning legt na advies van de Raad van het Instituut de specifieke maatregelen vast met betrekking tot de deontologie en de maatregelen om de onafhankelijkheid te verzekeren. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. Deze regels zijn in voorkomend geval verschillend naargelang de persoon zijn activiteiten uitoefent als zelfstandige of onder een ander statuut en voor de personen bedoeld in artikel 23. § 3. Wanneer in dit hoofdstuk wordt verwezen naar de persoon ingeschreven in het openbaar register, is elke persoon vermeld in paragraaf 1 aan die bepaling onderworpen. Wanneer wordt verwezen naar de beroepsbeoefenaar is enkel hij aan die bepaling onderworpen. Afdeling 2. - Onafhankelijkheid Art. 37.Elke persoon ingeschreven in het openbaar register [1 , met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 29, § 2,]1 handelt bij het vervullen van de hem toevertrouwde activiteiten of opdrachten in volledige onafhankelijkheid, met respect voor de beginselen van de deontologie. Voor een beroepsbeoefenaar hebben deze minstens betrekking op de verantwoordelijkheid voor het openbaar belang van


de beroepsbeoefenaar, zijn integriteit en objectiviteit, alsmede op zijn vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, zijn respect voor de vertrouwelijkheid en zijn professionaliteit. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 159, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020>

Art. 43. De beroepsbeoefenaar is ertoe gehouden om alle boeken, documenten en elektronische of andere gegevens die toebehoren aan de cliënt onverwijld uit handen te geven, wanneer deze erom verzoekt.

Afdeling 3. - Organisatie van de beroepsactiviteiten

Art. 44. De beroepsbeoefenaar is aansprakelijk, overeenkomstig het gemeen recht, voor de uitvoering van de opdrachten die hem zijn toevertrouwd. Het is de beroepsbeoefenaar verboden om zich, zelfs gedeeltelijk, aan zijn aansprakelijkheid te onttrekken door een bijzondere overeenkomst in de volgende gevallen : 1° in geval van een fout gepleegd met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden; 2° bij de uitoefening door een gecertificeerd accountant van een opdracht die door of krachtens de wet wordt toevertrouwd aan de commissaris of, bij gebrek aan een commissaris, aan een bedrijfsrevisor of aan een gecertificeerd accountant overeenkomstig artikel 24, § 1, van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren. De beroepsbeoefenaar is verplicht om zich voor zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkheid te verzekeren met een verzekeringscontract. De beroepsbeoefenaar bezorgt een bevestiging van zijn verzekeringscontract ter goedkeuring aan het Instituut. De verzekeringsovereenkomst beantwoordt aan de minimale verzekeringsvoorwaarden bepaald door de Koning na advies van de Raad van het Instituut. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben.

Art. 38. De beroepsbeoefenaar organiseert zijn beroepsactiviteiten in functie van de aard en de omvang van zijn cliëntenbestand en evenredig met de complexiteit van de opdrachten die hij uitvoert. Hij voorziet de gepaste organisatorische en financiële middelen. Hij zet personeel met gepaste beroepskwalificaties adequaat in. Afdeling 4. - Bekwaamheid Art. 39.Elke persoon ingeschreven in het openbaar register [1 , met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 29, § 2,]1 beschikt over de nodige beroepsbekwaamheid om de activiteiten of opdrachten te vervullen die hem kan worden toegewezen of wordt toegewezen. Hij zet daartoe op regelmatige basis en op continue wijze een permanente vorming voort om zijn beroepskennis en bekwaamheid en zijn beroepsethiek op voldoende peil te houden. De Raad van het Instituut is belast met het toezicht op de permanente vorming van de beroepsbeoefenaar, met uitzondering van de stagiairs. De inhoud en het minimum aantal uren permanente vorming worden vastgelegd in een norm, als bedoeld in artikel 72, eerste lid, 2°. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 160, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Afdeling 5. - Cliënten Art. 40. Voor het aanvaarden van een opdracht beschikt de beroepsbeoefenaar over de nodige bekwaamheid, medewerking en tijd om de opdracht behoorlijk uit te voeren. Art. 41. De beroepsbeoefenaar maakt, in overleg met zijn cliënt, een opdrachtbrief op, die de uitvoering van iedere opdracht voorafgaat. Deze opdrachtbrief omschrijft op een evenwichtige wijze de wederzijdse rechten en plichten van de cliënt en de beroepsbeoefenaar. De Koning bepaalt, na advies van de Raad van het Instituut, de nadere regels voor de toepassing van de opdrachtbrief. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. Art. 42. Bij een opdracht die de cliënt aan een beroepsbeoefenaar als rechtspersoon heeft gegeven, moet die rechtspersoon onder zijn vennoten, zaakvoerders of bestuurders een vertegenwoordiger aanduiden die een natuurlijk persoon is en die de hoedanigheid heeft om deze opdracht uit te voeren. Deze vertegenwoordiger staat in voor de uitvoering van de opdracht in naam en voor rekening van de rechtspersoon. Voor deze vertegenwoordiger gelden dezelfde voorwaarden en dezelfde aansprakelijkheid als wanneer hij die opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou vervullen. De betrokken vennootschap kan haar vertegenwoordiger enkel ontslaan als zij tegelijkertijd een opvolger aanduidt.

14

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Afdeling 6. - Aansprakelijkheid

Afdeling 7. - Erelonen Art. 45. De beroepsbeoefenaar mag, zowel tegenover een cliënt als tegenover een andere beroepsbeoefenaar, alleen aanspraak maken op het ereloon en de vergoeding van de kosten voor de door hem uitgevoerde opdrachten, met uitsluiting van elke andere rechtstreekse of onrechtstreekse vergoeding, tenzij het gaat om een vergoeding voor het verbreken van de overeenkomst. Art. 46. Het bedrag van het ereloon van de beroepsbeoefenaar moet vastgesteld worden in functie van de aard, het belang, de complexiteit, de omvang en de reikwijdte van de opdracht, rekening houdend met de verantwoordelijkheid die de beroepsbeoefenaar op zich neemt en met zijn bijzondere kwalificaties. Art. 47. Het is de beroepsbeoefenaar verboden om op enigerlei wijze commissie- of makelaarslonen of welk voordeel dan ook toe te kennen of te ontvangen dat verband houdt met zijn opdrachten. Afdeling 8. - Onverenigbaarheden en belangenconflicten Art. 48. Het is de persoon die in het openbaar register is ingeschreven met een hoedanigheid niet toegestaan om activiteiten uit te oefenen of daden te stellen die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van zijn hoedanigheid. Het is hem niet toegestaan om opdrachten te aanvaarden onder voorwaarden die een objectieve uitvoering daarvan in het gedrang zouden brengen of een belangenconflict zouden teweegbrengen.


Art. 49. De Koning kan, na advies van de Raad van het Instituut, de nadere regels vaststellen met betrekking tot de onverenigbaarheden met het beroep en de uitzonderingen hierop. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. Afdeling 9. - Geheimhouding Art. 50.Onverminderd zijn verplichtingen inzake beroepsgeheim, is de persoon ingeschreven in het openbaar register [1 , met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 29, § 2,]1 gehouden tot de verplichting van geheimhouding van gegevens die hem uitdrukkelijk of stilzwijgend in de uitoefening van zijn beroep zijn toevertrouwd en van de feiten met een vertrouwelijk karakter die hij in de uitoefening van zijn beroep zelf heeft vastgesteld. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 161, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Art. 51.Er kan de persoon ingeschreven in het openbaar register [1 , met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 29, § 2,]1 geen inbreuk op de verplichting van geheimhouding ten laste worden gelegd : 1° wanneer hij geroepen wordt om in rechte getuigenis af te leggen; 2° wanneer de wet hem tot mededeling van gegevens verplicht; 3° in de uitoefening van zijn recht van verdediging in tuchtaangelegenheden; 4° wanneer en in de mate waarin hij, betreffende aangelegenheden die zijn opdrachtgever persoonlijk aanbelangen, door deze laatste uitdrukkelijk van zijn plicht tot geheimhouding is ontslaan. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 162, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Art. 52.Indien de persoon ingeschreven in het openbaar register [1 , met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 29, § 2,]1 vertrouwelijke informatie deelt met zijn personeelsleden, stagiairs, of met andere beroepsbeoefenaars, moet hij erop toezien dat zij het vertrouwelijk karakter daarvan eerbiedigen. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 163, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Afdeling 10. - Relaties met het Instituut Art. 53. Om zijn werkzaamheden uit te oefenen of zijn overeenkomstige beroepstitel te dragen, moet elke persoon ingeschreven zijn in het openbaar register van het Instituut. Die persoon deelt daartoe alle vereiste gegevens mee aan de Raad van het Instituut. De beroepsbeoefenaar verleent zijn medewerking aan het Instituut ter vervulling van de opdracht van het Instituut. De beroepsbeoefenaar waartegen een gerechtelijke of een bestuursrechtelijke procedure omtrent zijn hoedanigheid of de uitoefening van zijn beroepsactiviteit loopt, moet de Raad van het Instituut hiervan onverwijld in kennis stellen. Afdeling 11. - Bijdragen

15

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 54.[1 § 1.]1 De personen, natuurlijke of rechtspersonen, ingeschreven met een hoedanigheid en de stagiairs betalen jaarlijks een bijdrage aan het Instituut. De Koning bepaalt het maximumbedrag van de bijdragen voor de verschillende groepen personen bedoeld in het eerste lid. Het bedrag van de bijdrage wordt door de algemene vergadering vastgesteld naargelang de hoedanigheid. Voor de personen die voor de inwerkingtreding van deze wet als erkend boekhouder (fiscalist) waren ingeschreven bij het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten mag het bedrag van de vastgelegde bijdrage niet hoger zijn dan het bedrag dat bij dat Beroepsinstituut van kracht was. De bijdrage kan jaarlijks geïndexeerd worden. [1 § 2. De personen die ingeschreven moeten worden op de aparte lijst in het openbaar register bedoeld in artikel 29, § 2, betalen de administratieve kosten die worden aangerekend voor de behandeling van hun dossier, als vastgesteld door de Raad van het Instituut. De personen die inschreven zijn op de aparte lijst in het openbaar register bedoeld in artikel 29, § 2, betalen jaarlijks een bijdrage aan het Instituut die gelijk is aan de bijdrage van de personen bedoeld in artikel 6, § 1. Deze bijdrage kan jaarlijks geïndexeerd worden.]1 ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 164, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> HOOFDSTUK 7. - Kwaliteitstoetsing Art. 55. Om de zeven jaar worden de beroepsactiviteiten van een beroepsbeoefenaar door middel van een kwaliteitstoetsing beoordeeld. Art. 56. De kwaliteitstoetsing heeft in het bijzonder tot doel na te gaan of de beroepsbeoefenaar over een organisatie beschikt die aangepast is aan de aard en de omvang van zijn beroepsactiviteiten en of de beroepsbeoefenaar de beroepsactiviteiten verricht overeenkomstig het wettelijk, reglementair en normatief kader. Het Instituut wijst voldoende middelen voor de kwaliteitstoetsing toe, zodat de onafhankelijkheid en de autonomie van de kwaliteitstoetsing van de beroepsbeoefenaars verzekerd zijn. De methodologie, de uitvoering van de kwaliteitstoetsing en de beoordeling zijn passend en evenredig met de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de beroepsbeoefenaar waarvoor een toetsingsopdracht wordt uitgevoerd. Art. 57. De kwaliteitstoetsing wordt door toetsers op een onafhankelijke en autonome wijze uitgevoerd. Deze toetsers beschikken over passende beroepskwalificaties en relevante beroepservaring en hebben een specifieke opleiding genoten op het vlak van de kwaliteitstoetsing. De toetsers worden geselecteerd volgens een objectieve procedure die is opgezet om belangenconflicten tussen de toetser en de beroepsbeoefenaar te voorkomen. Art. 58. De beroepsbeoefenaar verschaft in het kader van de kwaliteitstoetsing toegang tot zijn kantoor aan de toetser, wanneer de commissie kwaliteitstoetsing, bedoeld in artikel 60, eerste lid, hem de kwaliteitstoetsing minstens twee maanden vooraf heeft aangekondigd of, in voorkomend geval na het toestaan van een eventueel uitstel, op de datum die tussen het Instituut en de beroepsbeoefenaar is overeengekomen. De beroepsbeoefenaar geeft in het kader van de kwaliteitstoetsing aan de toetser inzage in alle informatie die betrekking heeft op de beroepsuitoefening en bezorgt,


indien de toetser dit nodig acht voor het uitvoeren van zijn opdracht, een afschrift aan de toetser. Art. 59. Wanneer blijkt dat de beroepsbeoefenaar inbreuken heeft gepleegd met betrekking tot de toepassing van het wettelijk en reglementair kader, kan de Raad van het Instituut : 1° een verbeterplan aan de beroepsbeoefenaar opleggen; 2° de beroepsbeoefenaar verwijzen naar de rechtskundig assessor bedoeld in artikel 90. Wanneer de Raad van het Instituut de beroepsbeoefenaar naar de rechtskundig assessor verwijst, brengt hij de Procureur des Konings op de hoogte. Art. 60. De Koning stelt een reglement van kwaliteitstoetsing op, na advies van de Raad van het Instituut, en richt bij het Instituut een commissie kwaliteitstoetsing op, belast met de organisatie van de kwaliteitstoetsing. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. De commissie kwaliteitstoetsing maakt elk jaar een jaarverslag op. Het verslag wordt ter goedkeuring aan de Raad van het Instituut voorgelegd en ter informatie aan de algemene vergadering voorgelegd. HOOFDSTUK 8. - Het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants Afdeling 1. - Oprichting Art. 61. Er wordt een Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants (IBA) opgericht. Het Instituut bezit rechtspersoonlijkheid. Het Instituut treedt in de rechten en verplichtingen van het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten en van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten. De Koning stelt, na advies van de Raad van het Instituut, een huishoudelijk reglement vast. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. De maatschappelijke zetel is gevestigd in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. In zijn communicatie mag het Instituut ook de benaming "Belgian Institute for tax advisors and accountants" gebruiken.

activiteiten als bedoeld in de artikel en 3 en 6 wensen uit te voeren; 7° het toezien op de naleving van de modaliteiten en voorwaarden door de personen die tijdelijk en occasioneel de beroepsactiviteiten in België, als bedoeld in artikel 23, uitoefenen; 8° in het kader van de administratieve samenwerking tussen lidstaten teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen, de beveiligde uitwisseling van informatie en gegevens met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, in het bijzonder via het Informatiesysteem voor de Interne Markt (IMI) met betrekking tot het beroep en de beroepsbeoefenaars, overeenkomstig de artikel en XV.49 en XV.52 van het Wetboek van economisch recht en de artikel en 27 en 27/1 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties; [1 9° het toezien op de naleving door de personen bedoeld in artikel 6, § 2, van de modaliteiten en voorwaarden van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.]1 § 2. Het Instituut verwerkt de persoonsgegevens die nodig zijn voor de uitoefening van zijn opdrachten in overeenstemming met verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming). Het Instituut is de verwerkingsverantwoordelijke bedoeld in die verordening. De persoonsgegevens worden door het Instituut behandeld met het oog op : 1° de toepassing van het wettelijk, reglementair en normatief kader; 2° de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten in België of in andere landen; 3° de opmaak van verslagen en statistieken die het Instituut toelaten zijn activiteiten te optimaliseren. Het Instituut duidt een functionaris voor gegevensbescherming aan die belast is met de functie en de opdrachten bedoeld in de algemene verordening gegevensbescherming. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 165, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Afdeling 3. - De algemene vergadering

Afdeling 2. - Opdracht

Onderafdeling 1. - Stemrecht

Art. 62.§ 1. Het Instituut heeft als opdracht : 1° het beschermen van de rechten en de gemeenschappelijke beroepsbelangen van de personen ingeschreven in het openbaar register; 2° het toezien op de toegang tot het beroep van gecertificeerd accountant en gecertificeerd belastingadviseur door het voorzien van een toelatingsexamen en een stage, alsook van een bekwaamheidsexamen; 3° het beheer van een openbaar register; 4° het toezien op de permanente vorming; 5° het toezicht op de beroepsuitoefening, met alle noodzakelijke waarborgen op het vlak van bekwaamheid, onafhankelijkheid en professionele rechtschapenheid door het voorzien van een tuchtregeling; 6° het verschaffen van de toegang tot het beroep voor beroepsbeoefenaars uit een andere lidstaat die in België de

Art. 63. De algemene vergadering van het Instituut bestaat uit alle natuurlijke personen die in het openbaar register ingeschreven zijn, met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 23. Elke persoon bedoeld in het eerste lid heeft één stem. Hij kan aan een ander lid van de algemene vergadering schriftelijk volmacht geven om in zijn plaats op de algemene vergadering te stemmen. Hij mag ten hoogste twee volmachten houden. De stagiair heeft enkel een raadgevende stem. De persoon bedoeld in het eerste lid stemt op verzoek via simultane elektronische weg op de algemene vergadering. Deze mogelijkheid is voorzien vanaf de algemene vergadering die de leden van de eerste Raad na de overgangsraad, bedoeld in artikel 128, verkiest.

16

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020


Art. 64. De beslissingen van de algemene vergadering worden genomen bij meerderheid van de aanwezige en vertegenwoordigde stemmen. Onderafdeling 2. - Bevoegdheden Art. 65. De algemene vergadering heeft de volgende bevoegdheden : 1° de verkiezing van de voorzitter, de ondervoorzitter en de andere leden van de Raad van het Instituut; 2° de verkiezing van de commissarissen; 3° de goedkeuring van de jaarrekening van het vorige boekjaar; 4° de goedkeuring van de begroting van het nieuwe boekjaar van het Instituut; 5° het verlenen van de kwijting van de Raad voor het bestuur van het Instituut; 6° het verlenen van de kwijting van de commissarissen; 7° de vervreemding en de verpanding van de onroerende goederen van het Instituut; 8° het aanvaarden of het weigeren van legaten of schenkingen; 9° het vaststellen van de bijdragen, binnen de grenzen die de Koning heeft bepaald; 10° het vaststellen van het bedrag van de procedurekosten bij een tuchtprocedure; 11° andere door de wet aan de algemene vergadering toegewezen bevoegdheden. Onderafdeling 3. - Modaliteiten Art. 66. De algemene vergadering komt eenmaal per jaar samen. De datum en de nadere regels worden in het huishoudelijk reglement vastgesteld. Op de jaarlijkse algemene vergadering legt de Raad van het Instituut ter goedkeuring voor : 1° de jaarrekening van het vorige boekjaar, afgesloten op 31 december; 2° de begroting voor het nieuwe boekjaar. De Raad van het Instituut stelt tevens een activiteitenverslag met betrekking tot het vorige boekjaar voor. De commissarissen stellen op de jaarlijkse algemene vergadering hun verslag voor. Art. 67. Wanneer één vijfde van de leden van de algemene vergadering, natuurlijke personen, hierom verzoeken, kan de Raad van het Instituut een bijzondere algemene vergadering samenroepen. De Raad van het Instituut kan ook een bijzondere algemene vergadering samenroepen wanneer hij dit nodig acht. Afdeling 4. - De Raad van het Instituut Onderafdeling 1. - Samenstelling Art. 68. De Raad van het Instituut bestaat uit : 1° een voorzitter en een ondervoorzitter; 2° zestien leden, van wie acht Nederlandstaligen en acht Franstaligen. Indien de voorzitter Nederlandstalig is, is de ondervoorzitter Franstalig, en omgekeerd. Art. 69. De voorzitter, de ondervoorzitter en de zestien leden van de Raad van het Instituut worden voor drie jaar bij afzonderlijke geheime stemming door de algemene vergadering onder de leden van de algemene vergadering van het Instituut, met uitzondering van de stagiairs, gekozen.

17

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

De verkozen voorzitter behoort tot de andere taalrol dan die van de uittredende voorzitter. Onverminderd het tweede lid, kan het mandaat van voorzitter en van ondervoorzitter, dat op de dag zelf van de jaarlijkse algemene vergadering verstrijkt, eenmaal vernieuwd worden. Het mandaat van de zestien leden van de Raad van het Instituut is vernieuwbaar. Binnen elke taalgroep wordt het aantal leden proportioneel verkozen, rekening houdend met het aantal verkiesbare leden ingeschreven in het openbaar register op 1 januari van het verkiezingsjaar. Er zijn drie kieslijsten : 1° een kieslijst van en voor de natuurlijke personen bedoeld in artikel 9; 2° een kieslijst van en voor (intern) gecertificeerde accountants; 3° een kieslijst van en voor (intern) gecertificeerde belastingadviseurs. Per taalgroep moet ten minste één lid van de Raad van het Instituut zijn gekozen : 1° die de hoedanigheid heeft bedoeld in artikel 9; 2° die de hoedanigheid heeft van (intern) gecertificeerd accountant; 3° die de hoedanigheid heeft van (intern) gecertificeerd belastingadviseur. Art. 70. Onder zijn leden benoemt de Raad van het Instituut een secretaris en een penningmeester. De secretaris en de penningmeester behoren tot een verschillende taalgroep. Het uitvoerend comité bestaat uit : 1° de voorzitter en de ondervoorzitter; 2° de secretaris; 3° de penningmeester; 4° ten hoogste twee andere leden benoemd door de Raad van het Instituut, die niet tot dezelfde taalrol behoren. Art. 71. De beslissingen van de Raad van het Instituut en van het uitvoerend comité worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Onderafdeling 2. - Bevoegdheden van de Raad van het Instituut Art. 72.In overeenstemming met het artikel 62, is de Raad van het Instituut bevoegd voor : 1° het houden en het bijwerken van een openbaar register; 2° het uitvaardigen en openbaar maken op de website van het Instituut van technische normen en aanbevelingen, specifiek voor de uitoefening van het beroep; 3° het toezicht op de stagecommissie; 4° het benoemen van de voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de stagecommissie; 5° het toezicht op de permanente vorming; 6° het toezicht op de commissie kwaliteitstoetsing; 7° het benoemen van de voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de commissie kwaliteitstoetsing onder de personen ingeschreven in het openbaar register en die niet zijn terechtgewezen, volgens de nadere regels bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 60; 8° het uitwisselen van informatie en gegevens met de instanties in andere lidstaten met betrekking tot het beroep; 9° de beroepsbeoefenaars terechtwijzen en, in voorkomend geval, doorverwijzen naar de rechtskundig assessor; 10° het vertegenwoordigen van het Instituut, als eiser en als verweerder, bij de gerechtelijke overheden; 11° erop toezien dat de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep worden nageleefd en met dat doel in rechte op te treden, met name door elke inbreuk op de wetten en verordeningen tot bescherming van de beroepstitels en tot


organisatie van het beroep bij de gerechtelijke overheden aan te klagen en door aan deze overheden iedere maatregel te vragen om dergelijke inbreuk te stoppen en desgevallend schadevergoeding te eisen; 12° andere door of krachtens de wet aan de Raad toegewezen bevoegdheden; [1 13° erop toezien dat de personen bedoeld in artikel 6, § 2, de modaliteiten en voorwaarden naleven van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten. De Raad van het Instituut zal in naam en voor rekening van het Instituut al zijn bevoegdheden als toezichtautoriteit in de zin van artikel 85 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten ten aanzien van de personen bedoeld in artikel 6, § 2, van deze wet van 17 maart 2019.]1 Een norm als bedoeld in het eerste lid, 2°, is bindend. Een aanbeveling als bedoeld in het eerste lid, 2°, is eveneens bindend, tenzij in bijzondere omstandigheden gemotiveerd kan worden dat de afwijking ten aanzien van de aanbeveling geen afbreuk doet aan de criteria vastgesteld in hoofdstuk 4. De normen en aanbevelingen worden in het Nederlands, het Frans en zo mogelijk in het Duits openbaar gemaakt op de website van het Instituut, met vermelding van de datum van de inwerkingtreding van de normen en aanbevelingen. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 166, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Art. 73. De Raad van het Instituut maakt, na goedkeuring door de algemene vergadering, aan de minister bevoegd voor Economie, aan de minister bevoegd voor Middenstand en aan de Hoge Raad de volgende documenten over : 1° de jaarrekening en het activiteitenverslag; 2° het jaarverslag van de stagecommissie; 3° het jaarverslag van de commissie kwaliteitstoetsing. Onderafdeling 3. - Bevoegdheden van het uitvoerend comité Art. 74. Het uitvoerend comité als bedoeld in artikel 70 is belast met het dagelijks bestuur van het Instituut. Het dagelijks bestuur omvat : 1° het afhandelen van de lopende zaken; 2° het toezicht op het financieel beheer van het Instituut; 3° het voorbereiden van de vergaderingen van de Raad van het Instituut; 4° het aanwerven en het leiden van het personeel van het Instituut; 5° andere taken toegewezen door de Raad van het Instituut. Afdeling 5. - De commissies Art. 75. Behoudens de stagecommissie en de commissie kwaliteitstoetsing, die door de Koning worden opgericht, kan de Raad van het Instituut nog andere commissies oprichten om hem bij te staan in de uitvoering van zijn opdrachten. Afdeling 6. - De commissarissen Art. 76. De algemene vergadering duidt één of meer commissarissen aan onder de personen ingeschreven in het openbaar register met een hoedanigheid. Het mandaat van commissaris is tweemaal hernieuwbaar. Het mandaat van commissaris is onverenigbaar met het mandaat van voorzitter, ondervoorzitter of lid van de Raad

18

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

van het Instituut, alsook enige commissie of werkgroep opgericht door het Instituut. De commissaris controleert de jaarrekening van het Instituut. Hij stelt een verslag op en maakt dat over aan de jaarlijkse algemene vergadering. De algemene vergadering stelt de bezoldiging van de commissaris vast. Afdeling 7. - Inkomsten Art. 77.De inkomsten van het Instituut bestaan uit : 1° de bijdragen bedoeld in artikel 54 en, in voorkomend geval, de geïnde interesten aangerekend bij laattijdige betaling van de bijdragen; 2° de opbrengsten uit het vermogen van het Instituut; 3° de inkomsten door het organiseren van vorming, examens, de kwaliteitstoetsing, opleidingen en de uitgifte van brochures en publicaties; 4° de toelagen, legaten en schenkingen; 5° de kosten aangerekend aan de persoon ingeschreven in het openbaar register [1 , met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 29, § 2,]1 in het kader van de tuchtprocedure als bedoeld in artikel 101, vierde lid, en artikel 112, vierde lid; 6° de door de algemene vergadering vastgestelde forfaitaire kosten aangerekend aan de personen ingeschreven in het openbaar register bij het verzenden van al dan niet aangetekende herinneringen en aanmaningen; 7° de administratieve kosten die worden aangerekend voor de behandeling van dossiers, als vastgesteld door de Raad van het Instituut; 8° alle andere inkomsten die rechtstreeks worden bestemd voor de opdrachten van het Instituut en ten dienste van de beroepsbeoefenaars. Het Instituut mag zijn beschikbare gelden enkel besteden aan de aankoop van effecten waarvan het kapitaal en rente gewaarborgd zijn. In geen geval mag het Instituut ten kosteloze titel over zijn vermogen beschikken noch zijn vermogen geheel of gedeeltelijk verdelen onder zijn leden of hun rechthebbenden. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 167, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> HOOFDSTUK 9. - Het Interinstitutencomité Art. 78. Er wordt een interinstitutencomité opgericht, samengesteld uit de voorzitter en de ondervoorzitter van het Instituut en de voorzitter en de ondervoorzitter van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren. Het interinstitutencomité heeft als doel overleg te organiseren over aangelegenheden die beide Instituten aanbelangen. Dit comité vergadert minstens tweemaal per jaar. Telkens wanneer een Instituut erom verzoekt, vergadert het comité volgens de verzoeningsprocedure, waarvan de nadere regels door de Koning worden bepaald. Het advies van het interinstitutencomité is vereist over elk ontwerp van wet of van koninklijk besluit dat raakt aan de specifieke opdrachten van de bedrijfsrevisoren, de gecertificeerde accountants, de gecertificeerde belastingadviseurs, de accountants en de fiscale accountants. HOOFDSTUK 10. - De Hoge Raad voor de Economische Beroepen Art. 79. Er wordt een Hoge Raad voor de Economische Beroepen opgericht.


De Hoge Raad is een zelfstandig organisme met zetel in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De Hoge Raad heeft tot taak via adviezen of aanbevelingen, op eigen initiatief of op verzoek, aan het Parlement, de regering, het Instituut, het Instituut van de bedrijfsrevisoren en het College van Toezicht op de Bedrijfsrevisoren, opgericht bij artikel 32 van de auditwet, ertoe bij te dragen dat bij de uitoefening van de opdrachten die de wet aan de bedrijfsrevisoren en aan de gecertificeerde accountants toevertrouwt evenals van de activiteiten van gecertificeerd accountant, gecertificeerd belastingadviseur, accountant, fiscaal accountant en bedrijfsrevisor het algemeen belang en de vereisten van het maatschappelijk verkeer in acht worden genomen. Deze adviezen of aanbevelingen hebben onder meer betrekking op de uitoefening van de opdrachten omschreven in artikel 15bis van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven. Art. 80. De Hoge Raad moet worden geraadpleegd voor elk besluit met betrekking tot de beroepen bedoeld in deze wet en met betrekking tot het beroep van de bedrijfsrevisor en voor elk besluit dat wordt genomen in uitvoering van deze wet of wetten betreffende de beroepen bedoeld in deze wet en het beroep van bedrijfsrevisor. Elke afwijking van een eensluidend advies van de Hoge Raad over een besluit moet uitdrukkelijk met redenen omkleed worden. Bovendien moet de Hoge Raad worden geraadpleegd over elke beslissing met een algemene draagwijdte die door de Raad van het Instituut wordt genomen in toepassing van artikel 72, eerste lid, 2°, en door de Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren in toepassing van artikel 31 van de auditwet. De Raad van het Instituut of de Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren mogen enkel afwijken van een advies dat door de meerderheid van de leden van de Hoge Raad is goedgekeurd indien het advies betrekking heeft op een aangelegenheid die betrekking heeft op meer dan één beroep of hoedanigheid. De betrokken Raad kan enkel afwijken van adviezen over een aangelegenheid die slechts betrekking heeft op één beroep of hoedanigheid wanneer dit uitdrukkelijk met redenen is omkleed. De Hoge Raad moet de hem gevraagde adviezen binnen drie maanden uitbrengen. Zo niet wordt hij geacht een gunstig advies uit te brengen. Uitzonderlijk kan in hoogdringende gevallen, die met redenen zijn omkleed, de Hoge Raad verzocht worden om binnen één maand een advies uit te brengen. Art. 81. De Hoge Raad organiseert permanent overleg met het Instituut en het Instituut van de Bedrijfsrevisoren. Hij kan daartoe met elk van deze Instituten werkgroepen oprichten. Art. 82. De Hoge Raad kan bij de tuchtcommissie van het Instituut en bij de sanctiecommissie van de FSMA bedoeld in artikel 47 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, klacht neerleggen tegen, naar gelang het geval, een of meer bedrijfsrevisoren, gecertificeerde accountants, gecertificeerde belastingadviseurs, accountants of fiscaal accountants. De betrokken commissie stelt de Hoge Raad in kennis van het gevolg dat aan deze klacht is gegeven. Art. 83. De Hoge Raad bestaat uit zeven leden benoemd door de Koning. Vier onder hen, van wie één de kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigt, worden door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven op een dubbele lijst voorgedragen. Drie leden worden voorgedragen door de minister bevoegd voor Economie, de minister bevoegd voor Financiën en de minister bevoegd voor Middenstand. Hun vergoeding wordt door de Koning vastgesteld.

19

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 84. De Koning stelt het huishoudelijk reglement van de Hoge Raad vast, op diens voorstel. De Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie wordt ermee belast het secretariaat en de infrastructuur van de Hoge Raad waar te nemen. De overige werkingskosten worden gedragen door het Instituut en het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, op de wijze en binnen de grenzen die de Koning bepaalt. HOOFDSTUK 11. - Handhaving Afdeling 1. - De terechtwijzing Onderafdeling 1. - Redenen voor een terechtwijzing Art. 85.De Raad van het Instituut kan elke persoon ingeschreven in het openbaar register, met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 23 [1 en in artikel 29, § 2]1, terechtwijzen bij de volgende inbreuken : 1° wanneer de betrokkene in gebreke blijft om, binnen een termijn bepaald door de Raad van het Instituut, alle of een gedeelte van de bijdragen, bedoeld in artikel 54 te betalen; 2° wanneer de beroepsbeoefenaar verzuimd heeft om zich te verzekeren voor zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkheid met een verzekeringsovereenkomst, bedoeld in artikel 44, of die te laten goedkeuren door de Raad van het Instituut; 3° wanneer de betrokkene gedurende drie opeenvolgende jaren niet heeft deelgenomen aan de verplichte permanente vorming overeenkomstig artikel 39, tweede lid, en overeenkomstig de norm, als bedoeld in artikel 39, vierde lid; 4° wanneer, overeenkomstig artikel 58, de beroepsbeoefenaar de datum van de kwaliteitstoetsing niet heeft bevestigd binnen de termijn die de commissie kwaliteitstoetsing heeft aangekondigd of wanneer de beroepsbeoefenaar, na uitstel te hebben verkregen, heeft verzuimd om binnen de aangekondigde termijn een nieuwe datum voor toetsing aan de commissie kwaliteitstoetsing voor te stellen. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 168, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Onderafdeling 2. - Procedure van de terechtwijzing Art. 86. Na vaststelling van de inbreuken richt de Raad van het Instituut een terechtwijzing aan de betrokkene met vermelding van de reden van de terechtwijzing, de termijn en modaliteiten waarbinnen de betrokkene zich moet in regel stellen. Art. 87. Wanneer de Raad van het Instituut vaststelt dat de betrokkene binnen drie maanden na de terechtwijzing geen gevolg geeft aan de terechtwijzing, kan de Raad van het Instituut de hoedanigheid van de betrokkene intrekken. Iedere definitief geworden terechtwijzing wordt gedurende vijf jaar vermeld in het dossier van de betrokkene. Op het einde van deze periode van vijf jaar wordt de terechtwijzing automatisch uitgewist. Art. 88. Tegen de beslissing van de Raad van het Instituut om hem terecht te wijzen als bedoeld in deze afdeling, kan de betrokkene, binnen dertig dagen na de betekening van de terechtwijzing, beroep instellen bij de commissie van beroep. Dit beroep is opschortend. Afdeling 2. - De beroepstucht


Onderafdeling 1. - De tuchtcommissie Art. 89. De beroepstucht wordt in eerste aanleg gehandhaafd door een tuchtcommissie. De tuchtcommissie bestaat uit een Nederlandstalige kamer en een Franstalige kamer. Elke kamer is samengesteld uit : 1° een voorzitter die rechter of eremagistraat is of een advocaat die gedurende minstens tien jaar ingeschreven is op het tableau van een orde van advocaten; 2° twee leden die door de Raad van het Instituut aangewezen worden, gekozen uit de personen ingeschreven in het openbaar register met een hoedanigheid. De voorzitter alsook een plaatsvervangend voorzitter worden benoemd door de Koning op voorstel van de minister bevoegd voor Justitie. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervangend lid aangeduid. Zowel de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de effectieve als de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een hernieuwbare periode van zes jaar. De leden mogen geen lid zijn van de Raad van het Instituut noch van een andere commissie of werkgroep van het Instituut. Art. 90. Elke kamer van de tuchtcommissie wordt bijgestaan door een rechtskundig assessor en een plaatsvervangend rechtskundig assessor, die door de minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Middenstand voor een hernieuwbare termijn van zes jaar benoemd worden. De rechtskundig assessor en zijn plaatsvervanger worden gekozen uit de advocaten die gedurende minstens tien jaar ingeschreven zijn op het tableau van een orde van advocaten. Elke kamer beschikt ook over een griffie die waargenomen wordt door de personeelsleden van het Instituut. Art. 91. De bevoegdheid van de kamers wordt bepaald door de taal waarin de persoon in het openbaar register is ingeschreven. Onderafdeling 2. - De tuchtstraffen Art. 92. Een of meerdere tuchtstraffen worden opgelegd aan personen ingeschreven in het openbaar register wanneer inbreuken zijn vastgesteld tegen het wettelijk, reglementair en normatief kader waarbinnen de beroepsactiviteiten worden uitgeoefend. Art. 93. § 1. De volgende tuchtstraffen kunnen worden opgelegd aan een beroepsbeoefenaar, natuurlijk of rechtspersoon, die de hoedanigheid heeft om één of meerdere activiteiten bedoeld in artikel 3, als zelfstandige uit te oefenen : 1° de waarschuwing; 2° de berisping; 3° de geldboete; 4° het verbod om bepaalde opdrachten te aanvaarden of voort te zetten; 5° de schorsing; 6° de schrapping. De tuchtcommissie kan de bekendmaking van de beslissing bevelen of van een samenvatting ervan op de website van het Instituut. De bekendmaking gebeurt op een geanonimiseerde wijze. § 2. De schorsing houdt het verbod in om voor een welbepaalde periode de beroepsactiviteiten uit te oefenen en de beroepstitel te dragen in België.

20

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

De schorsing mag niet langer dan twee jaar duren. De schorsing houdt tevens het verbod in om deel te nemen aan de algemene vergadering en alle andere organen van het Instituut, zolang de tuchtstraf uitwerking heeft. De geschorste wordt weggelaten uit het openbaar register gedurende de periode van de schorsing maar blijft gehouden aan zijn verplichtingen ten aanzien van het Instituut. § 3. De schrapping houdt het verbod in om de beroepsactiviteiten in België uit te oefenen en de beroepstitel te dragen, evenals de automatische intrekking van de hoedanigheid zoals bedoeld in artikel 115. § 4. De tuchtstraffen voorzien in paragraaf 1 zijn ook toepasselijk op de beroepsbeoefenaars of andere personen die de hoedanigheid enkel verkregen hebben om de beroepstitel te mogen dragen, met het volgende voorbehoud : het verbod om bepaalde opdrachten te aanvaarden of uit te oefenen, de schorsing of de schrapping houdt voor de persoon die de straf oploopt enkel het verbod in om de beroepstitel te dragen tijdens de uitoefening van die opdrachten of activiteiten. Onderafdeling 3. - De tuchtprocedure Art. 94. Een klacht kan bij de rechtskundig assessor van de betrokken kamer van de tuchtcommissie worden ingediend door de procureur-generaal bij het Hof van Beroep of door elke belanghebbende. De rechtskundig assessor die op de hoogte is gebracht van een mogelijke tekortkoming of zelf een mogelijke tekortkoming vaststelt op basis van een klacht of op elke andere manier, onderzoekt het dossier. De Raad van het Instituut benoemt voor elke kamer van de tuchtcommissie één of meer referendarissen onder de personeelsleden van het Instituut. De referendarissen staan de rechtskundig assessor bij in het uitvoeren van zijn taken. Zij bereiden de tuchtdossiers voor wat betreft de feiten en zij adviseren de rechtskundig assessor over de tuchtprocedure. Nadat de rechtskundig assessor de informatie die hij noodzakelijk acht heeft verzameld of heeft laten verzamelen, beslist hij om het dossier aan de tuchtcommissie over te maken wanneer hij van oordeel is dat er voldoende bezwaren bestaan. In het andere geval klasseert hij het dossier zonder gevolg. In voorkomend geval brengt hij de klager hiervan op de hoogte. Hij kan deze klassering zonder gevolg afhankelijk maken van het respecteren van bepaalde voorwaarden. Art. 95. Een dossier tot verwijzing naar de tuchtcommissie bestaat uit : 1° een nauwkeurige omschrijving van de feiten die betrokkene ten laste worden gelegd; 2° een vermelding van de bepalingen van het wettelijk, reglementair en normatief kader waarop de tenlastelegging steunt. Art. 96. Ten minste dertig dagen voor de zitting van de tuchtcommissie verzoekt de griffie de betrokkene per aangetekende zending om op de zitting van de tuchtcommissie te verschijnen. De aangetekende zending bevat : 1° de nauwkeurige omschrijving van de feiten die de betrokkene ten laste worden gelegd; 2° de rechtsgrondslag waarop de tenlastelegging steunt; 3° de overwogen tuchtmaatregel; 4° de mogelijkheid tot inzage in het dossier; 5° de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen, waarbij de betrokkene alle stukken voor zijn verweer voegt.


Art. 97. De betrokkene heeft het recht van wraking in de gevallen bepaald bij artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek. Over de wraking beslist de commissie van beroep. Art. 98.De betrokkene mag tijdens de zitting zijn verweer mondeling of schriftelijk doen gelden. Hij mag zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een andere persoon ingeschreven in het openbaar register met een hoedanigheid [1 , met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 29, § 2]1. De rechtskundig assessor wordt uitgenodigd. Hij neemt niet deel aan de beraadslagingen. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 169, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Art. 99. De zitting is openbaar. De betrokkene kan echter een behandeling achter gesloten deuren vragen : 1° wanneer een openbare zitting gevaar zou opleveren voor de goede zeden, de goede orde of de nationale veiligheid; 2° wanneer het minderjarigen betreft; 3° voor de bescherming van de privacy van de betrokkenen; 4° wanneer een openbare zitting schade kan berokkenen aan het belang van de rechtspleging of het beroepgeheim. Art. 100. De beslissing van de tuchtcommissie is met redenen omkleed. Bij de overweging tot het uitspreken van een tuchtstraf houdt de tuchtcommissie rekening met de volgende omstandigheden : 1° de ernst en de duur van de inbreuk; 2° de mate van verantwoordelijkheid van de persoon verantwoordelijk voor de inbreuk; 3° de financiële draagkracht van de persoon verantwoordelijk voor de inbreuk; 4° de omvang van de winsten of verliezen die door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon zijn behaald, respectievelijk vermeden, voor zover deze kunnen worden bepaald; 5° de mate waarin de verantwoordelijke persoon met het Instituut of de tuchtcommissie meewerkt; 6° eerdere overtredingen van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon. Art. 101. De griffie stelt de beslissing van de tuchtcommissie per aangetekende zending aan de betrokkene ter kennis. De zending bevat de procedure van hoger beroep. Een kopie van de zending wordt eveneens verzonden aan : 1° de Raad van het Instituut en de rechtskundig assessor; 2° de procureur-generaal van het Hof van Beroep. Iedere beslissing van de tuchtcommissie verwijst de betrokken persoon aan wie een tuchtstraf opgelegd werd, in de procedurekosten. Het bedrag van de procedurekosten wordt jaarlijks forfaitair bepaald door de algemene vergadering. Onderafdeling 4. - Uitwissing van de tuchtstraf en eerherstel Art. 102. Behoudens de schorsing en de schrapping worden de uitgesproken tuchtstraffen na het verstrijken van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de definitieve beslissing waarbij een tuchtstraf wordt uitgesproken, uitgewist. De uitwissing kan slechts gebeuren als tegen de betrokkene gedurende de periode bedoeld in het eerste lid geen nieuwe tuchtstraf werd uitgesproken.

21

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 103. Een betrokkene tegen wie een tuchtstraf is uitgesproken en die niet is uitgewist, kan bij de commissie van beroep een verzoek tot eerherstel indienen. Deze aanvraag is slechts ontvankelijk op voorwaarde dat : 1° een termijn van vijf jaar is verstreken sinds de datum van de definitieve beslissing waarbij de laatste tuchtstraf is uitgesproken; 2° de betrokkene strafrechtelijk eerherstel heeft gekregen indien hij een tuchtstraf heeft opgelopen voor een feit dat tot een strafrechtelijke veroordeling aanleiding heeft gegeven. Onderafdeling 5. - Beroep Art. 104. Beroep wordt ingesteld bij de commissie van beroep. Beroep is mogelijk tegen : 1° een beslissing van de tuchtcommissie; 2° een beslissing van de Raad van het Instituut. De commissie van beroep bestaat uit een Nederlandstalige kamer en een Franstalige kamer. Elke kamer is samengesteld uit : 1° een voorzitter die magistraat is bij het Hof van Beroep of een eremagistraat die magistraat was bij het Hof van Beroep; 2° een rechter die magistraat is bij de ondernemingsrechtbank of een eremagistraat die rechter was bij een ondernemingsrechtbank; 3° een rechter die magistraat is bij de arbeidsrechtbank of een eremagistraat die rechter was bij een arbeidsrechtbank; 4° twee leden die door de Raad van het Instituut aangewezen worden, gekozen uit het openbaar register. De voorzitter en de twee rechters of eremagistraten worden benoemd door de Koning op voordracht van de minister bevoegd voor Justitie. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervangend lid aangeduid. De effectieve en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een hernieuwbare periode van zes jaar. De leden mogen geen lid zijn van de Raad van het Instituut noch van een andere commissie of werkgroep van het Instituut. Art. 105. Elke kamer beschikt ook over een griffie die waargenomen wordt door de personeelsleden van het Instituut. Art. 106. De Franstalige kamer neemt kennis van de beslissingen van de Franstalige kamer van de tuchtcommissie. De Nederlandstalige kamer neemt kennis van de beslissingen van de Nederlandstalige kamer van tuchtcommissie. Art. 107. De betrokkene, de Raad van het Instituut in geval van schending van de wet, de rechtskundig assessor of zijn plaatsvervanger kunnen beroep instellen binnen de dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de beslissing van de tuchtcommissie of van de Raad van het Instituut hen werd betekend. Om ontvankelijk te zijn, moet het beroep ingesteld worden bij een aangetekende zending gericht aan de griffie van de bevoegde kamer van de commissie van beroep binnen de gestelde termijn. Art. 108. Ten minste vijftien dagen voor de zitting van de commissie van beroep, verzoekt de griffie de betrokkene per aangetekende zending om op de zitting van de commissie van beroep te verschijnen. De betrokkene heeft de mogelijkheid tot inzage van het dossier.


Art. 109. De betrokkene heeft het recht van wraking in de gevallen bepaald bij artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek. Over de wraking beslist de commissie van beroep in een andere samenstelling. Art. 110. De zitting is openbaar. De betrokkene kan echter een behandeling achter gesloten deuren vragen in de gevallen vermeld in artikel 99, tweede lid. Art. 111. De beslissing van de commissie van beroep is met redenen omkleed. Bij haar beslissing houdt de commissie van beroep rekening met de omstandigheden vermeld in artikel 100, tweede lid. Art. 112. De griffie stelt de beslissing van de commissie van beroep per aangetekende zending aan de betrokkene ter kennis. De zending bevat eveneens de procedure van cassatieberoep. Een kopie van de zending wordt eveneens verzonden aan : 1° de Raad van het Instituut en de rechtskundig assessor; 2° de procureur-generaal van het Hof van Beroep. Iedere beslissing van de commissie van beroep verwijst de betrokken persoon aan wie een tuchtstraf opgelegd werd, in de procedurekosten. Het bedrag van de procedurekosten wordt jaarlijks forfaitair bepaald door de algemene vergadering. Art. 113. Tegen de beslissing van de commissie van beroep kan cassatieberoep worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek III, titel IVbis van het Gerechtelijk Wetboek. Art. 114. De Koning kan de nadere regels van de procedure voor de commissies bepalen na advies van de Raad van het Instituut. De Raad van het Instituut brengt zijn advies uit binnen de drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag over het ontwerp, zo niet wordt de Raad van het Instituut geacht geen opmerkingen op het ontwerp te hebben. Afdeling 3. - De intrekking van de hoedanigheid en de andere administratieve straffen Art. 115. § 1. De Raad van het Instituut trekt de hoedanigheid van (intern) accountant, (interne) fiscaal accountant, (interne) gecertificeerd accountant en van (interne) gecertificeerd belastingadviseur in : 1° automatisch, na de beslissing tot schrapping van de tuchtcommissie of, in voorkomend geval, van de commissie van beroep nadat ze in kracht van gewijsde is gegaan; 2° wanneer niet meer voldaan is aan de voorwaarden voor toelating tot het beroep vermeld in artikel 10, § 1, 1° tot en met 4° ; 3° wanneer de betrokkene in gebreke blijft binnen een periode van drie maanden na een definitief geworden terechtwijzing voor een van de inbreuken bedoeld in artikel 85. § 2. De betrokkene kan vijf jaar na de beslissing tot intrekking verzoeken tot het opnieuw verkrijgen van de hoedanigheid, wanneer hij opnieuw voldoet aan de voorwaarden tot toelating van het beroep vermeld in artikel 10. Art. 116. De Raad van het Instituut is bevoegd om administratieve sancties uit te spreken zoals voorzien in de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het

22

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten. Afdeling 4. - Strafbepalingen Art. 117.Met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van tweehonderd tot tweeduizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft : 1° hij die zich publiekelijk en onrechtmatig de hoedanigheid of de titel toe-eigent van de volgende beroepen : a) (intern) accountant of (intern) fiscaal accountant; b) (intern) accountant of (intern) gecertificeerd accountant; c) (intern) gecertificeerd belastingadviseur; 2° hij die de [1 artikelen 4, 5, 6, 7, 8, en 9]1 overtreedt; 3° hij die de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3 uitoefent of de titels bedoeld in de artikel en 4, 7, 8 en 9 voert, terwijl hij het voorwerp is van een uitvoerbare schorsingsmaatregel. De rechtbank kan bovendien bevelen : 1° de definitieve of tijdelijke sluiting van een deel van de lokalen of van alle lokalen die worden gebruikt door degene die zich schuldig heeft gemaakt aan een of meer van de hierboven bedoelde overtredingen; 2° de bekendmaking van het vonnis of van een samenvatting ervan in een of meer dagbladen of enige andere wijze, dit alles op kosten van de veroordeelde. ---------(1)<W 2020-07-20/12, art. 170, 004; Inwerkingtreding : 1508-2020> Art. 118. Onverminderd de bevoegdheid van de officieren van de gerechtelijke politie worden de ambtenaren die hiertoe door de Koning zijn aangesteld op voorstel van de minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Middenstand, belast met het opsporen en vaststellen in processen-verbaal van de inbreuken bedoeld in artikel 117, eerste lid. Deze processen-verbaal hebben bewijskracht tot tegenbewijs. Zij worden onverwijld toegezonden aan de Raad van het Instituut en aan de bevoegde ambtenaren van het Openbaar Ministerie. Een afschrift ervan wordt gezonden aan de inbreukpleger, alsook aan de hierboven vermelde ministers binnen zeven werkdagen te rekenen vanaf de vaststelling van de inbreuken, op straffe van nietigheid. De personen die onder de toepassing van deze wet vallen, zijn ertoe gehouden alle inlichtingen en alle bescheiden te verstrekken die nodig zijn om de toepassing ervan na te gaan. Elke persoon die weigert de bedoelde inlichtingen en bescheiden te verstrekken of zich tegen de onderzoeksmaatregelen verzet, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht tot vijftien dagen en met een geldboete van 26 tot 1 000 euro of met een van deze straffen alleen. Art. 119. Bij elke inbreuk, vastgesteld in een proces-verbaal, met betrekking tot artikel 117, eerste lid, 1°, kan het Instituut in rechte optreden om de rechten en de gemeenschappelijke beroepsbelangen van zijn leden te beschermen en desgevallend schadevergoeding te eisen. Art. 120. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de beroepsbeoefenaars en stagiairs en op de personen voor wie zij instaan, alsook op de personen die tijdelijk en occasioneel het beroep uitoefenen. Artikel 458 van het Strafwetboek is eveneens van toepassing op het Instituut, op de organen, op de leden van die organen, met inbegrip van de commissies, op de toetsers, op de rechtskundig assessor en op de personeelsleden van het Instituut.


In afwijking van het tweede lid mogen de organen, de leden van die organen, met inbegrip van de commissies, de toetsers, de rechtskundig assessor en de personeelsleden van het Instituut gegevens die hen werden bezorgd voor de uitoefening van hun functie of wettelijke of reglementaire opdracht uitwisselen met andere organen, met andere leden van die organen, de commissies en de toetsers, de rechtskundig assessor en met andere personeelsleden van het Instituut voor zover die uitwisseling van gegevens noodzakelijk is voor hun wettelijke of reglementaire opdrachten. Rechtspersonen zijn burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe hun organen en aangestelden krachtens dit hoofdstuk zijn veroordeeld. HOOFDSTUK 12. - Overgangsbepalingen Art. 121. De rechten van het personeel van de fusionerende instituten blijven verworven ten aanzien van het Instituut dat door deze wet opgericht wordt. Art. 122. De tuchtdossiers die aanhangig zijn bij de tuchtinstanties van beide fusionerende instituten op de dag van de inwerkingtreding van deze wet, blijven behandeld door de tuchtorganen van beide fusionerende instituten in dezelfde samenstelling en volgens dezelfde procedureregels van toepassing op deze tuchtorganen voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet. Elk hoger beroep dat ingesteld wordt na de inwerkingtreding van deze wet, wordt behandeld door de commissie van beroep overeenkomstig deze wet. Art. 123. Elke persoon ingeschreven op de lijst van stagiairs van de fusionerende instituten op de datum van de inwerkingtreding van deze wet, wordt automatisch ingeschreven in het openbaar register van het Instituut. De gepresteerde stageduur binnen elk van de fusionerende instituten blijft verworven. Art. 124. § 1. Elke persoon ingeschreven op de lijst van de stagiairs van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten voorzien in de wet van 22 april 1999 op de datum van de inwerkingtreding van deze wet kan na die datum : 1° deelnemen aan het volgende bekwaamheidsexamen tot het bekomen van de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant, voor zover de stagiair drie jaar stage heeft volbracht als stagiair accountant bij het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, uit hoofde van de wet van 22 april 1999. Dit bekwaamheidsexamen wordt georganiseerd door het Instituut, opgericht door deze wet, volgens de nadere regels bepaald in deze wet en in haar uitvoeringsbesluiten, of 2° deelnemen aan het volgende bekwaamheidsexamen tot het bekomen van de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd belastingadviseur, voor zover de stagiair drie jaar stage heeft volbracht als stagiair belastingconsulent bij het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten. Dit bekwaamheidsexamen wordt georganiseerd door het Instituut en volgens de nadere regels bepaald in deze wet en in haar uitvoeringsbesluiten. § 2. Elke persoon ingeschreven op de lijst van de stagiairs van het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten bedoeld in de wet van 22 april 1999 op de datum van de inwerkingtreding van deze wet, kan na die datum zijn stage verderzetten onder de voorwaarden en nadere regels voorzien door of in uitvoering van de wet van 22 april 1999. Indien deze persoon aan het einde van de zes jaar te rekenen vanaf de datum van zijn inschrijving als stagiair niet slaagt voor het bekwaamheidsexamen op het einde van de

23

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

stage, kan hij overeenkomstig artikel 13 slechts een nieuwe stage aanvatten na een periode van drie jaar jaar en na het slagen voor het toelatingsexamen. De nieuwe stage is onderworpen aan de voorwaarden bepaald door of in uitvoering van deze wet. De persoon bedoeld in het eerste lid die slaagt voor de stage, wordt in het openbaar register ingeschreven als "accountant" indien hij voor de inwerkingtreding van deze wet als "boekhouder" zou ingeschreven zijn geweest of als "fiscaal accountant" indien hij als "boekhouder (-fiscalist)" zou ingeschreven zijn geweest in uitvoering van de wet van 22 april 1999. Art. 125. De persoon, natuurlijke of rechtspersoon, die op de datum van de inwerkingtreding van deze wet vermeld staat op de deellijst van de accountants met toepassing van de wet van 22 april 1999, wordt na die datum in het openbaar register ingeschreven met de hoedanigheid "(intern) gecertificeerd accountant". De persoon, natuurlijke of rechtspersoon, die op de datum van de inwerkingtreding van deze wet vermeld staat op de deellijst van de belastingconsulent met toepassing van de wet van 22 april 1999, wordt na die datum in het openbaar register ingeschreven met de hoedanigheid "(intern) gecertificeerd belastingadviseur". De personen, natuurlijke of rechtspersonen, die op de datum van de inwerkingtreding van deze wet de titel "accountant-belastingconsulent" voeren uit hoofde van de wet van 22 april 1999, worden na die datum ingeschreven met de hoedanigheid van "(intern) gecertificeerd accountant". Van de personen bedoeld in het derde lid mogen enkel de personen, natuurlijke of rechtspersonen, die de titel van "accountant-belastingconsulent" droegen, na de inwerkingtreding van deze wet de titel van "(intern) gecertificeerd fiscaal accountant" dragen in uitvoering van artikel 8. De personen, natuurlijke of rechtspersonen, die op de datum van de inwerkingtreding van deze wet de titel "accountant-belastingconsulent" voeren uit hoofde van de wet van 22 april 1999, kunnen ook op hun verzoek de hoedanigheid van "(intern) gecertificeerd belastingadviseur" verkrijgen en de titel dragen in de plaats van de hoedanigheid en titel van "gecertificeerd accountant". De personen, natuurlijke of rechtspersonen, ingeschreven als "accountant" of "fiscaal accountant" zijn slechts onderworpen aan hoofdstuk 7 na een periode van vier jaar die aanvangt op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze wet. Art. 126. In alle andere wettelijke en reglementaire bepalingen moeten de woorden "Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten" alsook de woorden "Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten" telkens gelezen worden als "Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants". In alle andere wettelijke en reglementaire bepalingen moet het woord "accountant" telkens gelezen worden als "gecertificeerd accountant". In alle andere wettelijke en reglementaire bepalingen moet het woord "belastingconsulent" telkens gelezen worden als "gecertificeerd belastingadviseur". In alle andere wettelijke en reglementaire bepalingen moet het woord "boekhouder" en moeten de woorden "erkend boekhouder" telkens gelezen worden als "accountant". In alle andere wettelijke en reglementaire bepalingen moeten de woorden "erkend boekhouder-fiscalist" telkens gelezen worden als "fiscaal accountant".


In alle andere wettelijke en reglementaire bepalingen moeten de woorden "boekhouder(-fiscalist)" telkens gelezen worden als "(fiscaal) accountant". Art. 127.§ 1. In afwijking van de artikel en 68 en 69, wordt voor een periode van vier jaar na de inwerkingtreding van dit artikel een overgangsraad opgericht die bestaat uit : 1° een voorzitter die de voorzitter is van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, verkozen door de laatste algemene vergadering gehouden vóór de inwerkingtreding van dit artikel ; 2° een ondervoorzitter die de voorzitter is van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten, verkozen door en onder de leden van de Nationale Raad van dat Instituut na de laatste verkiezingen die vóór de inwerkingtreding van dit artikel georganiseerd werden; 3° dertien leden die tot lid van de Raad van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten verkozen zijn tijdens de laatste algemene vergadering van dat Instituut vóór de inwerkingtreding van dit artikel ; 4° zes Franstalige en zeven Nederlandstalige leden die tot lid van de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten met het meest aantal stemmen verkozen zijn bij de laatste verkiezingen die binnen het Beroepsinstituut werden georganiseerd vóór de inwerkingtreding van dit artikel . De voorzitter en ondervoorzitter behoren tot een verschillende taalgroep. Als de voorzitter en ondervoorzitter van de overgangsraad die op die manier aangeduid werden, tot dezelfde taalgroep behoren, wordt voorzitter van de overgangsraad de ondervoorzitter verkozen binnen het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten door de laatste algemene vergadering gehouden vóór de inwerkingtreding van dit artikel . § 2. De overgangsraad oefent alle voorbereidende taken uit die noodzakelijk zijn voor de oprichting en werking van het Instituut bedoeld in artikel 2, 17°, en van zijn organen tot op de datum van inwerkingtreding van alle bepalingen van deze wet. Na de inwerkingtreding van alle bepalingen van deze wet oefent hij zijn mandaat uit door alle opdrachten bedoeld in artikel 72 uit te oefenen. § 3. Het uitvoerend comité van de overgangsraad bestaat uit : 1° de voorzitter en de ondervoorzitter; 2° twee Nederlandstalige en twee Franstalige leden verkozen door de overgangsraad onder de leden van de overgangsraad bedoeld in paragraaf 1, 3° ; 3° twee Nederlandstalige en twee Franstalige leden verkozen door de overgangsraad onder de leden van de overgangsraad bedoeld in paragraaf 1, 4°. [1 § 4. In afwijking van artikel 63 roept de overgangsraad van het Instituut een algemene vergadering samen die bestaat uit alle natuurlijke personen die op 1 februari van het jaar van de algemene vergadering ingeschreven zijn op het tableau van de leden of op de lijst van stagiairs van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten bedoeld in artikel 5 van de wet van 22 april 1999 of op het tableau van de beroepsbeoefenaars of op de lijst van stagiairs van het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten bedoeld in artikel 45/1, § 1, van de wet van 22 april 1999. Die algemene vergadering heeft plaats op een zaterdag in de tweede helft van de maand april. De oproepingsbrief wordt dertig dagen vóór de datum van de algemene vergadering verstuurd naar de natuurlijke personen bedoeld in het eerste lid. Deze oproepingsbrief bevat de agenda, de plaats en datum van de algemene vergadering evenals de bijkomende regels van organisatie vastgelegd door de overgangsraad en gaat vergezeld van

24

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

de rekeningen afgesloten op 31 december en van het voorstel van begroting voor het nieuwe boekjaar. De voorzitter en ondervoorzitter van de overgangsraad bedoeld in paragraaf 1 zitten die algemene vergadering voor. Elke persoon bedoeld in het eerste lid heeft één stem. Hij kan aan een ander lid van de algemene vergadering schriftelijk volmacht geven om in zijn plaats op de algemene vergadering te stemmen. Hij mag ten hoogste twee volmachten houden. De stagiairs vermeld op de lijst van stagiairs van een van de fusionerende instituten hebben enkel een raadgevende stem. De beslissingen van de algemene vergadering worden genomen bij meerderheid van de aanwezige en vertegenwoordigde stemmen. Deze algemene vergadering oefent alle bevoegdheden bedoeld in artikel 65 uit, met uitzondering van artikel 65, 1°. Op deze algemene vergadering legt de overgangsraad ter goedkeuring voor: a) de rekeningen van het Instituut, afgesloten op 31 december; b) de begroting voor het nieuwe boekjaar. De commissarissen van de fusionerende instituten stellen op deze algemene vergadering hun verslag voor over de rekeningen. De algemene vergadering duidt één of meer commissarissen aan onder de natuurlijke personen bedoeld in het eerste lid. Het mandaat van commissaris is onverenigbaar met het mandaat van voorzitter, ondervoorzitter of lid van de overgangsraad of van de raden van de fusionerende instituten, alsook enige commissie of werkgroep opgericht door het Instituut of door de fusionerende instituten. De commissaris controleert de jaarrekening van het Instituut. Hij stelt een verslag op en maakt dat over aan de jaarlijkse algemene vergadering. De algemene vergadering stelt de bezoldiging van de commissaris vast. Zolang niet alle bepalingen uit deze wet in werking zijn getreden, blijven de leden en stagiairs van de fusionerende instituten de bijdragen betalen vastgesteld door elk van de fusionerende instituten. Het geheel aan bijdragen van de fusionerende instituten dekt de werkingskosten van het Instituut en van de fusionerende instituten. § 5. Het Instituut wordt opgericht en heeft rechtspersoonlijkheid om de opdrachten uit te voeren toevertrouwd aan de overgangsraad en de algemene vergadering bedoeld in dit artikel. § 6. De paragrafen 4 tot en met 5 treden buiten werking bij de inwerkingtreding van alle bepalingen uit deze wet.]1 ---------(1)<W 2020-02-22/01, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 03-032020> Art. 128. De minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Middenstand dragen elk een regeringscommissaris, ambtenaar bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie bij het Instituut voor. De regeringscommissarissen worden door de Koning benoemd voor een periode van drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel . De regeringscommissarissen hebben het recht om elke vergadering van de overgangsraad van het Instituut bij te wonen, alsook de algemene vergadering van het Instituut. Zij hebben toegang tot alle stukken die nodig zijn voor de uitoefening van hun opdracht. Zij kunnen een vergadering van de Raad van het Instituut of een bijzondere algemene vergadering bijeenroepen. De regeringscommissarissen beschikken over een termijn van vijftien dagen om gezamenlijk bij de ministers beroep in te stellen tegen de uitvoering van elke beslissing van de


Raad van het Instituut, die strijdig is met het wettelijk, reglementair en normatief kader, die de solvabiliteit van het Instituut in gevaar kan brengen of die strijdig is met de goedgekeurde begroting van het Instituut bedoeld in artikel 65. Deze termijn gaat in op de dag waarop de regeringscommissarissen in kennis gesteld worden van het proces-verbaal van de beslissing. Het beroep heeft schorsende werking. Indien de ministers de nietigverklaring niet hebben uitgesproken binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen van de ontvangst van het beroep, wordt de beslissing definitief. Jaarlijks maken de regeringscommissarissen een uitvoerig verslag van hun werkzaamheden aan de ministers over. Het mandaat van de regeringscommissarissen wordt kosteloos uitgeoefend. HOOFDSTUK 13. - Slotbepalingen Art. 129. De volgende wetten worden opgeheven op de datum vastgesteld door de Koning : 1° de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, laatst gewijzigd bij de wet van 18 september 2017; 2° de wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten, laatst gewijzigd bij de wet van 10 april 2014. Art. 130. Deze wet treedt in werking op de datum bepaald door de Koning, met uitzondering van de artikel en 127 tot en met 129 die in werking treden op 1 juni 2019.

Koninklijk besluit van 11 september 2020 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur en tot opheffing van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, met uitzondering van sommige bepalingen Artikel 1. De wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur treedt in werking op 30 september 2020. Art. 2. De wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 april 2018, wordt op 30 september 2020 opgeheven met uitzondering van: 1° het artikel 45/1, § 2, § 7, 3) tot en met 5) en §§ 8 tot en met 14; 2° het artikel 45/2; 3° het artikel 51, § 1, eerste lid, en § 2. Art. 3. De minister bevoegd voor Middenstand en de minister bevoegd voor Economie, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

25

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020


Stage -

-

KB van 11 september 2020 heft het KB betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent (IAB) op. Alle ex-IAB-stagiairs en de nieuwe stagiairs vallen onder het nieuwe KB van 11 september 2020 Ex-BIBF-stagiairs, die overigens ITAA-stagiair zijn, volgen nog het BIBF-traject.

Koninklijk besluit van 11 september 2020 betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs HOOFDSTUK 1. - DEFINITIES Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° wet: de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur; 2° stagiair: de persoon die tot de stage van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur is toegelaten en die ingeschreven is in het openbaar register met de vermelding stagiair; 3° beroepsbeoefenaar: de persoon bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet; 4° het Instituut: het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants, opgericht bij artikel 61 van de wet; 5° de algemene vergadering: de algemene vergadering van het Instituut bedoeld in artikel 63 van de wet; 6° de Raad: de Raad die de opdrachten uitvoert bedoeld in artikel 72 van de wet; 7° de stagecommissie: de stagecommissie bedoeld in artikel 17, § 1, van de wet; 8° commissie van beroep: de commissie van beroep bedoeld in artikel 104 van de wet; 9° toelatingsexamen: het toelatingsexamen bedoeld in artikel 10, § 1, 6°, van de wet; 10° bekwaamheidsexamen: het bekwaamheidsexamen bedoeld in artikel 10, § 1, 7°, van de wet; 11° European Credits Transfer System (ECTS): het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten; 12° studiepunt: de eenheid waarmee op grond van de studietijd van de student de omvang van elk opleidingsonderdeel in een opleidingsprogramma of studiejaar wordt uitgedrukt, in het bijzonder: a) de studiepunten als bepaald in het decreet van de Franse Gemeenschap van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies en het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie; b) het studiepunt als bepaald in het artikel 1.3., 67°, van Codex Hoger Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap; c) het studiepunt als bepaald in het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool; 13° het wettelijk, reglementair en normatief kader: a) de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur; b) de uitvoeringsbesluiten van de wet, de normen en aanbevelingen van het Instituut, bedoeld in artikel 72, eerste lid, 2°, van de wet die van toepassing zijn op de uitoefening van de beroepsactiviteit; c) andere wetgeving en reglementering die op de beroepsbeoefenaar van toepassing zijn, met inbegrip van onder andere:

26

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

i) de bepalingen inzake marktpraktijken en de consumentenbescherming, als vermeld in boek VI van het Wetboek van economisch recht; ii) de bepalingen van het insolventierecht, als vermeld in boek XX van het Wetboek van economisch recht; iii) de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten en haar uitvoeringsbesluiten; 14° ministers: de minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Middenstand; 15° de bekwaamheidsproef: de bekwaamheidsproef bedoeld in artikel 11, § 2, van de wet. HOOFDSTUK 2. - ALGEMENE BEGINSELEN Art. 2. De stage heeft tot doel de stagiair voor te bereiden op het uitoefenen van de beroepsactiviteiten van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur. Art. 3. § 1. In uitvoering van artikel 29 van de wet wordt de kandidaat stagiair die voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, § 1, 1° tot 5°, van de wet en die slaagt in het toelatingsexamen, op zijn vraag in het openbaar register ingeschreven. De stage vangt aan op de door de stagecommissie vastgestelde datum die tevens de datum is waarop de stagiair door de Raad wordt ingeschreven in het openbaar register, overeenkomstig artikel 29, derde lid, van de wet. § 2. Vanaf zijn inschrijving in het openbaar register met de vermelding van stagiair is de betrokken persoon onderworpen aan het wettelijk, reglementair en normatief kader en aan het toezicht van het Instituut, overeenkomstig artikel 36, § 1, van de wet. Vanaf deze inschrijving in het openbaar register begint de stagiair aan de stageperiode. Art. 4. Overeenkomstig artikel 13, § 1, van de wet, duurt de stageperiode minimaal drie jaar. Ze kan enkel verlengd of geschorst worden in bijzondere gevallen en volgens de nadere regels vastgelegd in hoofdstuk 5, afdeling 4. Art. 5. Overeenkomstig artikel 13, § 1, van de wet voert de stagiair gedurende de stageperiode bedoeld in artikel 4 minstens duizend uur per jaar stagewerkzaamheden uit onder begeleiding van een stagemeester die tot doel hebben voldoende beroepservaring te verwerven. Die stagewerkzaamheden zijn vastgelegd in een of meerdere stageovereenkomsten die vooraf zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 23. De stagiair houdt zijn stagewerkzaamheden bij in een dagboek. Het stagedagboek geeft een overzicht van de werkzaamheden die de stagiair heeft verricht of waaraan hij heeft deelgenomen alsook een evaluatie van het verloop van de stage. De stagecommissie bepaalt de nadere regels van het stagedagboek en legt ze ter goedkeuring aan de Raad voor. De stagiair neemt tijdens de stageperiode deel aan de tussentijdse proeven die de stagecommissie organiseert, als bedoeld in artikel 15 van de wet. De stage wordt afgesloten met het bekwaamheidsexamen, als bedoeld in artikel 13, § 1, derde lid, van de wet. Naast zijn verplichting van permanente vorming, bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet, neemt de stagiair ook deel aan opleidingsactiviteiten die door de stagecommissie of op aanbeveling van het Instituut ten behoeve van de stagiairs worden georganiseerd.


Art. 6. De inhoud van het toelatingsexamen, de aard van de stagewerkzaamheden en de inhoud van het bekwaamheidsexamen zijn afhankelijk van de inschrijving hetzij voor de stage van gecertificeerd accountant, hetzij voor de stage van gecertificeerd belastingadviseur. In uitvoering van artikel 13, § 1, tweede lid, van de wet kan de stage van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur enkel plaatsvinden onder begeleiding van minstens een stagemeester die sinds minstens vijf jaar in het openbaar register ingeschreven is met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant, van gecertificeerd belastingadviseur, van accountant of van fiscaal accountant. Art. 7. Is vrijgesteld van de stage en bijgevolg van het toelatingsexamen: 1° de persoon die, overeenkomstig artikel 14 van de wet, gedurende ten minste zeven jaar beroepsactiviteiten heeft uitgeoefend waarbij een voldoende ervaring werd opgedaan op het vlak van accountancy of fiscaliteit, na goedkeuring van de Raad op advies van de stagecommissie; 2° de persoon die houder is van een bekwaamheidsattest of een opleidingstitel bedoeld in artikel 11, § 2, van de wet. De persoon bedoeld onder het eerste lid, 1°, legt het bekwaamheidsexamen af. De persoon bedoeld onder het eerste lid, 2°, legt geen bekwaamheidsexamen af maar de bekwaamheidsproef bedoeld in artikel 11, § 2, van de wet. De persoon bedoeld in dit artikel dient zijn aanvraag in bij de Raad en toont zijn recht op vrijstelling aan met alle mogelijke bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. Art. 8. Elk jaar maakt de stagecommissie een jaarverslag van haar werkzaamheden op dat, na goedkeuring door de Raad, opgenomen wordt in het jaarverslag van het Instituut. Het door de Raad goedgekeurd verslag van de stagecommissie wordt eveneens bezorgd aan de ministers en aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen. HOOFDSTUK 3. - ADMINISTRATIEVE INSCHRIJVING Art. 9. § 1. Om te kunnen deelnemen aan het toelatingsexamen en om vervolgens te beginnen aan de stageperiode, dient de kandidaat stagiair een inschrijvingsdossier in bij het Instituut, schriftelijk of elektronisch, uiterlijk drie maanden vóór de datum van het toelatingsexamen. De administratieve inschrijving laat de Raad toe na te gaan of de kandidaat stagiair voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 10, § 1, 1° tot 5°, van de wet. Daartoe stelt het Instituut op zijn website een inschrijvingsformulier ter beschikking. De kandidaat stagiair schrijft zich in hetzij voor de stage van gecertificeerd accountant, hetzij voor de stage van gecertificeerd belastingadviseur. § 2. Het inschrijvingsdossier bevat de volgende gegevens en documenten, al dan niet opgevraagd via het inschrijvingsformulier bedoeld in paragraaf 1, tweede lid: 1° het rijksregisternummer of bij gebrek daaraan het identificatienummer in de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid; 2° een uittreksel uit het strafregister, niet ouder dan drie maanden, voor zover het Instituut hierover niet beschikt, overeenkomstig artikel 10, § 1, 4°, van de wet; 3° een kopie van de diploma's of titels van de kandidaat bedoeld in artikel 12 van de wet; 4° in voorkomend geval, het individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen van opleidingsonderdelen, bedoeld in artikel 13;

27

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

5° in voorkomend geval, een exemplaar van de stageovereenkomst(-en), gedagtekend en ondertekend door beide partijen; 6° het bewijs van betaling van de inschrijvingskosten en de kosten voor deelname aan het toelatingsexamen. Wanneer de stageovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, 5°, niet werd bezorgd bij de aanvraag tot inschrijving, wordt ze aan de stagecommissie bezorgd vóór de aanvang van de stage. § 3. Op advies van de Raad leggen de ministers het bedrag van de kosten, bedoeld in paragraaf 2, 6°, vast. § 4. Wanneer de kandidaat stagiair niet binnen de vijf jaar volgend op de dag van zijn aanvraag tot administratieve inschrijving als stagiair in het openbaar register ingeschreven is, worden de gegevens en documenten bedoeld in § 2, 1° tot 5° en in voorkomend geval het inschrijvingsformulier, vernietigd na vijf jaar te rekenen vanaf de maand volgend op de datum van zijn administratieve inschrijving. Art. 10. De kandidaat stagiair kan pas deelnemen aan het toelatingsexamen wanneer de stukken overeenkomstig artikel 9 bij het inschrijvingsdossier zijn gevoegd. HOOFDSTUK 4. - HET TOELATINGSEXAMEN Afdeling 1. - Inhoud van het toelatingsexamen Art. 11. Het toelatingsexamen tot de stage van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur bestaat uit een computergestuurde proef met betrekking tot een aantal specifieke opleidingsonderdelen en heeft tot doel de theoretische kennis van de kandidaat stagiair te toetsen en na te gaan of hij geschikt is om de stagewerkzaamheden te starten. Art. 12. Het toelatingsexamen tot de stage van gecertificeerd accountant heeft betrekking op alle opleidingsonderdelen bedoeld in bijlage 1. Het toelatingsexamen tot de stage van gecertificeerd belastingadviseur heeft betrekking op de volgende opleidingsonderdelen vermeld in bijlage 1: 1° de fiscale opleidingsonderdelen; 2° het vennootschaps- en verenigingsrecht; 3° de deontologie van het beroep en de antiwitwaswetgeving. Afdeling 2. - Vrijstelling van opleidingsonderdelen bij het toelatingsexamen Art. 13. § 1. De kandidaat stagiair die houder is van een diploma of titel bedoeld in artikel 12 van de wet, wordt bij het toelatingsexamen, op zijn verzoek, vrijgesteld van de opleidingsonderdelen die uitdrukkelijk worden vermeld op zijn diploma of, in voorkomend geval, op het diplomasupplement, in de mate waarin het aantal uren of studiepunten dat werd besteed aan de studie van een opleidingsonderdeel ten minste gelijk is aan het aantal vermeld in het rooster in bijlage 2. Vrijstellingen kunnen, in voorkomend geval, ook bekomen worden op basis van getuigschriften of certificaten van slagen voor een opleidingsonderdeel dat deel uitmaakt van een module erkend door een van de gemeenschappen in de mate waarin het aantal ECTS of de uren besteed aan de studie van dat opleidingsonderdeel ten minste gelijk is aan het aantal dat vermeld wordt in het rooster in bijlage 2. § 2. De kandidaat met één of meer diploma's bijkomend aan die bedoeld in paragraaf 1, wordt, op zijn vraag, vrijgesteld van de opleidingsonderdelen vermeld op die bijkomende


diploma's, voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1.

opleidingsonderdelen geslaagd zijn, alvorens zijn stage voort te zetten.

Afdeling 3. - Het individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen van opleidingsonderdelen

Art. 20. Voor het opstellen van de vragen en het valideren van de antwoorden doet de stagecommissie beroep op externe personen belast met het onderwijs van de betrokken opleidingsonderdelen. De vragen en de modelantwoorden worden aan de stagecommissie bezorgd.

Art. 14. De kandidaat stagiair die bij het toelatingsexamen bedoeld in artikel 11 wil genieten van vrijstellingen van opleidingsonderdelen, dient bij zijn inschrijving een individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen in. Dat individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen bevat een kopie van de diploma's, getuigschriften of certificaten, bedoeld in artikel 13, die in voorkomend geval recht geven op één of meer vrijstellingen die niet voorkomen in het dossier van de administratieve inschrijving. Art. 15. Na toetsing van het individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen met betrekking tot de criteria bedoeld in artikel 13, bezorgt de stagecommissie haar voorstel van beslissing aan de Raad. De Raad informeert de kandidaat stagiair uiterlijk één maand vóór het toelatingsexamen over de vrijstellingen die hem werden toegekend. Bij gebrek aan antwoord binnen de gestelde termijn wordt de kandidaat stagiair vrijgesteld van de opleidingsonderdelen waarvoor hij een verzoek heeft ingediend. Art. 16. Wanneer het aantal ECTS of de daarmee overeenstemmende contacturen onvoldoende is of indien het door de kandidaat stagiair behaalde diploma niet is opgenomen in artikel 12 van de wet, weigert de Raad op gemotiveerde wijze de gevraagde vrijstelling(-en). Tegen de beslissing over de toekenning van een vrijstelling of vrijstellingen door de Raad kan de kandidaat stagiair beroep aantekenen bij de commissie van beroep binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad. Afdeling 4. - Organisatie en nadere regels van het toelatingsexamen Art. 17. De Raad organiseert minstens twee examensessies per jaar. Hij bepaalt de data van die examensessies. Art. 18. Het examenreglement bevat de regels voor de organisatie van het toelatingsexamen en de slaagvoorwaarden voor het toelatingsexamen. Op voorstel van de Raad stellen de ministers het examenreglement vast. Dit examenreglement wordt gepubliceerd op de website van het Instituut. Art. 19. De kandidaat stagiair moet slagen voor alle onderdelen van het toelatingsexamen binnen drie jaar na zijn administratieve inschrijving. De kandidaat stagiair die geslaagd is voor een deel van het examen behoudt het resultaat dat hem is toegekend in de opleidingsonderdelen waarvoor hij geslaagd is. De Raad kan, op voorstel van de stagecommissie, deze periode van drie jaar verlengen voor de kandidaat stagiair die omwille van overmacht niet heeft kunnen deelnemen aan het toelatingsexamen. De kandidaat stagiair gecertificeerd accountant die niet voor een of meerdere fiscale opleidingsonderdelen, vermeld in bijlage 1, geslaagd is, wordt toegelaten tot de stage op voorwaarde dat hij voor de algemene beginselen van het fiscaal recht en de andere dan de fiscale opleidingsonderdelen geslaagd is. Binnen de eerste twaalf maanden van de stageperiode moet de stagiair voor alle

28

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 21. De lijst van vragen die aan de kandidaat stagiair werden gesteld en de antwoorden die hij erop gaf, worden bewaard gedurende één jaar na de datum waarop de beslissing over de inschrijving van de stagiair in het openbaar register werd genomen. De resultaten van het toelatingsexamen worden door het Instituut aan de kandidaat stagiair ter kennis gebracht uiterlijk één maand na het einde van de sessie van het toelatingsexamen. Deze resultaten worden bij het dossier van de kandidaat stagiair gevoegd. Het geslaagd zijn voor het toelatingsexamen is geldig gedurende een periode van twee jaar volgend op de kennisgeving. De kennisgeving van de Raad is vergezeld van alle inlichtingen betreffende de termijn en de nadere regels voor het instellen van beroep. Tegen een beslissing van de Raad over het toelatingsexamen kan beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad. HOOFDSTUK 5. - DE STAGE Afdeling 1. - De stageovereenkomst Onderafdeling 1. - Algemeen Art. 22. In overeenstemming met artikel 13, § 1, van de wet sluit de kandidaat stagiair een stageovereenkomst met ten minste een stagemeester die minstens vijf jaar ingeschreven is in het openbaar register. Elke stageovereenkomst beschrijft de opdrachten die de stagemeester(s) toevertrouwt of toevertrouwen aan de stagiair. Voor de stage van gecertificeerd accountant wordt ten minste één stageovereenkomst gesloten met een stagemeester die sinds minstens vijf jaar ingeschreven is in het openbaar register met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant, accountant of fiscaal accountant. Voor de stage van gecertificeerd belastingadviseur wordt ten minste één stageovereenkomst gesloten met een stagemeester die sinds minstens vijf jaar ingeschreven is in het openbaar register met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant, gecertificeerd belastingadviseur, accountant of fiscaal accountant. De stagemeester wiens beroepservaring niet alle beroepsactiviteiten dekt die voor een stagiair nodig zijn om de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur te bekomen, neemt alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de stagiair op het einde van zijn stage over de nodige kennis beschikt. De stagemeester meldt aan de stagecommissie welke maatregelen hij bij het begin van de stage neemt en welke maatregelen hij neemt tijdens de stage. De stagecommissie kan andere maatregelen voorstellen om de vorming van de stagiair te vervolmaken. Wanneer de stagiair meerdere stageovereenkomsten sluit, kan een ervan afgesloten worden met een stagemeester die minstens vijf jaar ingeschreven is in het openbaar register


met een andere hoedanigheid dan die waarin de stagiair zijn stage wenst te volbrengen. Een stagiair kan geen stagemeester zijn. De stageovereenkomst kan slechts ondertekend worden in naam van een rechtspersoon op voorwaarde dat die een beroepsbeoefenaar natuurlijke persoon aanduidt die daadwerkelijk als verantwoordelijke stagemeester optreedt. De stagemeester verbindt er zich toe om de stagiair in zijn opleiding tot gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur bij te staan. Art. 23. Na onderzoek van de stageovereenkomst bezorgt de stagecommissie een voorstel van beslissing aan de Raad. De Raad deelt zijn beslissing binnen de twee maanden mee aan de kandidaat stagiair en aan de stagemeester vermeld in de stageovereenkomst. Wanneer de stagiair meerdere stageovereenkomsten heeft afgesloten, bezorgt de stagecommissie een kopie van elke goedgekeurde overeenkomst aan elke stagemeester. De kennisgeving van de Raad is vergezeld van alle inlichtingen betreffende de termijn en de nadere regels voor het instellen van beroep. Art. 24. Tegen een beslissing over de stageovereenkomst door de Raad kan beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad. Onderafdeling 2. - Inhoud van de stageovereenkomst Art. 25. De stageovereenkomst bevat de volgende bepalingen: 1° de verbintenis van de partijen om zich te schikken naar het wettelijk, reglementair en normatief kader van het beroep; 2° de verbintenis van de stagemeester om gedurende het aantal uren bepaald in artikel 5, eerste lid, te voorzien in de opleiding van de stagiair door hem te begeleiden en hem te betrekken bij een voldoende aantal stagewerkzaamheden die hem in staat stellen de nodige beroepservaring te verwerven binnen het wettelijk, reglementair en normatief kader en om de begeleiding van de stagiair gedurende de volledige duur van zijn stage te verzekeren; 3° de verbintenis van de stagiair om loyaal de stagewerkzaamheden uit te voeren, het beroepsgeheim te eerbiedigen en de beroepsbelangen van de stagemeester tijdens de stage niet te schaden. De stagiair gaat de verbintenis aan om gedurende drie jaar volgend op het einde van de stageovereenkomst noch rechtstreeks noch onrechtstreeks cliënteel over te nemen van de stagemeester zonder diens schriftelijke toestemming. De stagemeester gaat de verbintenis aan om gedurende drie jaar volgend op het einde van de stageovereenkomst noch rechtstreeks noch onrechtstreeks cliënteel over te nemen van de stagiair die een eigen cliënteel heeft zonder diens schriftelijke toestemming. Wanneer de stagewerkzaamheden bij een rechtspersoon worden uitgevoerd, wordt onder het cliënteel bedoeld in de stageovereenkomst, het cliënteel van de rechtspersoon verstaan en, in voorkomend geval, van het netwerk bedoeld in artikel 2, 13°, van de wet waarvan deze deel uitmaakt. Art. 26. De stagewerkzaamheden worden verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst of van een overeenkomst van zelfstandige dienstverlening. Wanneer de stagiair handelt via een rechtspersoon waarvan hij aandeelhouder en/of lid is van het bestuursorgaan, bevat de stageovereenkomst een zelfstandige dienstverlening die de stagiair als natuurlijke persoon aangaat.

29

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 27. Behoudens andersluidende overeenkomst tussen de partijen wordt de arbeidsovereenkomst gesloten vóór de toelating tot de stage, voortgezet tijdens de stageperiode. De stageovereenkomst is onderscheiden van de arbeidsovereenkomst. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst brengt niet van rechtswege de beëindiging van de stage mee en de beëindiging van de stage brengt niet van rechtswege de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met zich mee. Art. 28. Wanneer de stagewerkzaamheden worden verricht in het kader van een overeenkomst van zelfstandige dienstverlening, eventueel via een rechtspersoon waarvan hij aandeelhouder is of waarin hij lid is van het bestuursorgaan of beide, worden de voorwaarden waaronder de dienstverlening zal geschieden, schriftelijk vastgelegd. Art. 29. De stagiair die zijn activiteiten, in hoofdberoep of in bijberoep, als zelfstandige uitoefent, eventueel via een rechtspersoon waarvan hij aandeelhouder of lid is van het bestuursorgaan of beide, is verplicht zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkheid te dekken overeenkomstig artikel 44 van de wet. Art. 30. De stageovereenkomst, ondertekend door de stagiair natuurlijke persoon, is onderscheiden van de overeenkomst van zelfstandige dienstverlening, eventueel ondertekend door de rechtspersoon. De beëindiging van de overeenkomst van zelfstandige dienstverlening brengt niet van rechtswege de beëindiging van de stage mee en de beëindiging van de stage brengt niet van rechtswege de beëindiging van de overeenkomst van zelfstandige dienstverlening met zich mee. Art. 31. De stageovereenkomst bevat inzonderheid de verbintenis van de stagemeester om de stagiair met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft afgesloten, een vergoeding te betalen in verhouding tot de door hem gepresteerde diensten. Deze vergoeding wordt opgesteld rekening houdende met de bereikte graad van beroepservaring, de volbrachte stageduur en de omvang van verstrekte prestaties. Onderafdeling 3. stageovereenkomst

-

De

beëindiging

van

de

Art. 32. Er kan een einde gesteld worden aan de stageovereenkomst door schriftelijke wederzijdse toestemming of door elk van de partijen afzonderlijk met een schriftelijke opzegging van één maand. De stagecommissie wordt door middel van een aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging in kennis gesteld van het beëindigen van de stageovereenkomst door de partij die de opzegging doet. Afdeling 2. - Verplichtingen van de stagiair Art. 33. Gedurende de volledige stageperiode neemt de stagiair actief deel aan gediversifieerde stagewerkzaamheden om voldoende beroepservaring voor het beroep van gecertificeerd accountant of respectievelijk voor het beroep van gecertificeerd belastingadviseur te verwerven. De stagiair voert daartoe zorgvuldig de opdrachten en werkzaamheden uit waarmee zijn stagemeester of stagemeesters hem belasten en volgt zijn of hun instructies en richtlijnen op. De stagiair wijdt ten minste duizend uur per jaar aan de uitvoering van zijn stagewerkzaamheden, die hij in het


stagedagboek bijhoudt. De stagiair die zijn stageperiode van drie jaar heeft afgerond, blijft zijn stagedagboek bijhouden, maar is niet meer verplicht om minstens duizend uur per jaar aan de uitvoering van zijn stagewerkzaamheden te wijden. Art. 34. Wanneer een gedeelte van de stage buiten België plaatsvindt, ziet de Raad er gedurende deze periode op toe dat de stagewerkzaamheden op een voldoende manier worden opgevolgd door zijn stagemeester(s), in samenwerking met een persoon die in het land waar de stagiair zijn stagewerkzaamheden uitvoert, een hoedanigheid heeft gelijkwaardig aan die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur. Het bewijs van een gelijkwaardige hoedanigheid wordt geleverd door een getuigschrift dat wordt uitgereikt door de bevoegde autoriteit van dit land waarin wordt verklaard dat de betrokken persoon in dat land een relevante ervaring heeft op het gebied van accountancy of fiscaliteit. Art. 35. De stagiair komt zijn verplichting van permanente vorming na bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet. Hij neemt eveneens deel aan de voordrachten, seminaries en andere activiteiten die door de stagecommissie of op aanbeveling van het Instituut ten voordele van de stagiairs worden georganiseerd. Deze verplichtingen blijven gelden voor de stagiair die zijn stageperiode van drie jaar heeft afgerond maar nog niet geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen. Daarnaast kan de stagecommissie de stagiair nog andere opleidingen opleggen, afhankelijk van zijn stage. Art. 36. Wanneer de stagecommissie om bijkomende inlichtingen verzoekt, beantwoordt de stagiair onverwijld de vragen die de stagecommissie hem stelt. Art. 37. De stagiair geeft in het stagedagboek, waarvan het model hem gratis ter beschikking wordt gesteld, een overzicht van de stagewerkzaamheden die hij heeft verricht of waaraan hij heeft deelgenomen, alsook de aard van zijn activiteit, de aard van de door hem uitgevoerde opdrachten en de daaraan bestede tijd. Het stagedagboek wordt door de stagiair op regelmatige basis en minstens een keer per kwartaal aangevuld, met inachtneming van de nodige discretie. Art. 38. De tussentijdse proeven bedoeld in artikel 15 van de wet hebben tot doel om na het eerste en na het tweede jaar van de stageperiode te toetsen of de stagiair de verworven theoretische en praktische kennis kan toepassen op de uitoefening van de activiteiten van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur en of hij in staat is met inachtneming van het wettelijk, reglementair en normatief kader deze activiteiten uit te oefenen met alle noodzakelijke waarborgen inzake bekwaamheid, onafhankelijkheid en professionele rechtschapenheid. De inschrijving voor de tussentijdse proeven is gratis voor de stagiair. De tussentijdse proeven voor een stagiair gecertificeerd accountant slaan op één of meer praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de opleidingsonderdelen van accountancy, de fiscale opleidingsonderdelen en het vennootschaps- en verenigingsrecht vermeld in bijlage 1. De tussentijdse proeven voor een stagiair gecertificeerd belastingadviseur slaan op één of meer praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de fiscale opleidingsonderdelen vermeld in bijlage 1.

30

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 39. Wanneer de stagiair geslaagd is voor één of meer opleidingsonderdelen van de tussentijdse proeven, verleent de stagecommissie de stagiair bij het schriftelijk gedeelte van het bekwaamheidsexamen een vrijstelling voor dat opleidingsonderdeel. Wanneer de stagiair niet geslaagd is voor de tussentijdse proeven, gaat de stageperiode verder. In dat geval kan de stagecommissie, in samenspraak met de stagemeester of stagemeesters, een heroriëntering van de stagewerkzaamheden voorstellen. Afdeling 3. - Verplichtingen van de stagemeester Art. 40. Een stagemeester mag niet meer dan vijf stagiairs tegelijk begeleiden, voor zover het gaat om de vereiste stagewerkzaamheden gedurende de stageperiode in overeenstemming met artikel 33. Art. 41. De stagemeester zorgt, in samenwerking met de stagecommissie, voor de gepaste beroepsopleiding en de vereiste deontologische vorming van de stagiair en waakt over de naleving door de stagiair van zijn verplichtingen bedoeld in afdeling 2. De stagemeester ziet toe op de kennisverwerving en de naleving door de stagiair van het wettelijk, reglementair en normatief kader. Hij vertrouwt de stagiair werkzaamheden toe die binnen het kader vallen van de opdrachten die aan de beroepsbeoefenaars worden toevertrouwd en begeleidt hem bij de uitvoering ervan. Voor de stagiair gecertificeerd accountant verbindt de stagemeester zich ertoe om de stagiair te betrekken bij de opdrachten die door of krachtens de wet toevertrouwd zijn aan de gecertificeerde accountants. Hij ziet er eveneens op toe dat de stagiair op het einde van de stageperiode een voldoende ervaring heeft opgedaan in de verschillende opdrachten die hem toevertrouwd werden. Art. 42. Na die met de stagiair te hebben besproken, neemt de stagemeester minstens een keer per kwartaal opmerkingen op in het stagedagboek. Hij valideert dat stagedagboek dat op regelmatige basis door de stagiair wordt aangevuld ingevolge artikel 37. Art. 43. Wanneer de stagecommissie om bijkomende inlichtingen verzoekt, beantwoordt de stagemeester onverwijld de vragen die de stagecommissie hem stelt. Afdeling 4. - Duur van de stage Art. 44. Overeenkomstig artikel 13, § 1, vierde lid, van de wet heeft de stage een maximale duur van acht jaar te rekenen vanaf de datum van de inschrijving van de stagiair in het openbaar register. Art. 45. Op gemotiveerd verzoek van de stagiair of de stagemeester kan de stagecommissie de stageperiode voor een door haar bepaalde duur schorsen, mits voorlegging aan de stagecommissie van de verantwoordingsstukken. De schorsing gaat in wanneer de Raad de schorsing van de stagecommissie bevestigt, overeenkomstig artikel 13, § 1, van de wet. Art. 46. Wanneer aan een stageovereenkomst een einde wordt gemaakt met toepassing van artikel 32, wordt de stageperiode opgeschort. De stageperiode begint opnieuw te lopen wanneer een nieuwe, met een andere beroepsbeoefenaar afgesloten stageovereenkomst is goedgekeurd, overeenkomstig artikel 23. De stageperiode wordt niet opgeschort wanneer een nieuwe stageovereenkomst binnen drie maanden wordt


afgesloten en wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 23. Heeft de stagiair meerdere stageovereenkomsten afgesloten, dan kan hij bij de beëindiging van een van de stageovereenkomsten ook een overblijvende stageovereenkomst uitbreiden of aanpassen. De stageperiode wordt niet opgeschort wanneer de uitbreiding of de aanpassing van de overblijvende stageovereenkomst binnen drie maanden wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 23. Art. 47. De stagiair die ten gevolge van een veroordeling of een andere maatregel zijn stagewerkzaamheden niet kan verrichten, kan, in het belang van het beroep, voor de duur van de maatregel door de Raad, op voorstel van de stagecommissie geschorst worden. Tegen die beslissing kan beroep met schorsende kracht worden ingesteld bij de commissie van beroep. Art. 48. Wanneer de stagiair geschorst wordt, wordt de stageperiode opgeschort voor de duur van de schorsing. Wanneer de stagiair een stageovereenkomst heeft afgesloten met een enkele stagemeester en deze stagemeester geschorst wordt als gevolg van een veroordeling of een andere maatregel, wordt de stageperiode opgeschort behalve wanneer een nieuwe stageovereenkomst binnen drie maanden wordt afgesloten en wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 23. Wanneer de stagiair meerdere stageovereenkomsten heeft afgesloten en een van de stagemeesters geschorst wordt als gevolg van een veroordeling of een andere maatregel, wordt de stageperiode opgeschort behalve wanneer een nieuwe stageovereenkomst binnen drie maanden wordt afgesloten en wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 23 voor de activiteiten onder de begeleiding van de geschorste stagemeester. Art. 49. Elke schorsing van de stageperiode wordt gelijktijdig aan de stagemeester(s) en aan de stagiair per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging gemeld door de Raad. De motivering van de schorsing wordt enkel opgenomen in de melding aan de persoon die geschorst wordt. Art. 50. De Raad bevestigt de beslissing van de stagecommissie om de stageperiode van drie jaar te verlengen: 1° wanneer de stagecommissie van oordeel is dat de stagiair een gebrek aan praktijkervaring heeft; 2° op gemotiveerd verzoek van de stagiair. In de gevallen bedoeld in het eerste lid behoudt de stagiair de hoedanigheid van stagiair alsook alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen. Wanneer de stagiair niet geslaagd is voor zijn bekwaamheidsexamen na het einde van de stageperiode van drie jaar, wordt zijn stage voortgezet om hem toe te laten het examen opnieuw af te leggen. De stagiair moet het bekwaamheidsexamen minstens één keer per jaar afleggen. Als de stagiair niet minstens één keer per jaar deelneemt aan het bekwaamheidsexamen of op het einde van de stage, als bedoeld in artikel 44, niet geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen, eindigt zijn stage automatisch. Afdeling 5. - De weglating uit het openbaar register Art. 51. § 1. De Raad beslist, op voorstel van de stagecommissie, tot de weglating van een stagiair uit het openbaar register: 1° op vraag van de stagiair, met toepassing van artikel 33 van de wet;

31

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

2° bij overschrijding van de in artikel 44 voorziene termijn; 3° met toepassing van artikel 93 van de wet, in geval van een tuchtsanctie die de schorsing of de schrapping met zich meebrengt. Tegen die beslissing kan beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing van de Raad. Dit beroep heeft een schorsende werking. § 2. Het stagedossier wordt vier jaar na zijn weglating uit het openbaar register vernietigd. Wanneer de stagiair het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke procedure, houdt de Raad van het Instituut na de periode van vier jaar bedoeld in het eerste lid, enkel de gegevens bij die gekoppeld zijn aan het beheer van een lopende procedure die door het Instituut tegen de betrokken persoon is ingeleid en voor zover die gegevens nodig zijn voor het beheer van het geschil en dat gedurende de periode die strikt noodzakelijk is voor beheer van het geschil. Art. 52. Elke weglating wordt gelijktijdig zowel aan de stagemeester(s) als aan de stagiair per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging gemeld door de Raad. HOOFDSTUK 6. - HET BEKWAAMHEIDSEXAMEN Afdeling 1. - Toegang tot het bekwaamheidsexamen Art. 53. Op voorstel van de stagecommissie laat de Raad de volgende personen toe tot deelname aan het bekwaamheidsexamen: 1° de stagiair, voor zover hij de stageperiode regelmatig heeft volbracht volgens de verplichtingen bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 2; 2° de accountant en de fiscaal accountant bedoeld in artikelen 21 of 22 van de wet; 3° de in artikel 14 van de wet bedoelde personen die gedurende ten minste zeven jaar beroepsactiviteiten hebben uitgeoefend waarbij een voldoende ervaring werd opgedaan op het vlak van accountancy of fiscaliteit; 4° de gecertificeerd belastingadviseur voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant. Tegen een beslissing van de Raad over de toelating tot het bekwaamheidsexamen kunnen de personen bedoeld in artikel 14 van de wet beroep instellen bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad. Afdeling 2. - Inhoud van het bekwaamheidsexamen Onderafdeling 1. - Het bekwaamheidsexamen voor de stagiairs Art. 54. Het bekwaamheidsexamen voor de stagiair heeft tot doel na te gaan in welke mate de kandidaat in staat is om de verworven kennis in de uitoefening van de beroepsactiviteit van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur toe te passen en of hij in staat is die activiteiten met inachtneming van het wettelijk, reglementair en normatief kader uit te oefenen. Art. 55. Het bekwaamheidsexamen bestaat uit een schriftelijke en een mondelinge proef. Het omvat een ondervraging over de praktijk van het beroep, de opdrachten, de verantwoordelijkheid, de normen, de beroepsmaturiteit, de deontologie van het beroep en de antiwitwaswetgeving. Het bekwaamheidsexamen voor de toegang tot de hoedanigheid van gecertificeerd accountant slaat op één of


meerdere praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de volgende opleidingsonderdelen, vermeld in bijlage 1: 1° de opleidingsonderdelen van accountancy; 2° de fiscale opleidingsonderdelen; 3° het vennootschaps- en verenigingsrecht; 4° de deontologie van het beroep en de antiwitwaswetgeving. Het bekwaamheidsexamen voor de toegang tot de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur slaat op één of meerdere praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de volgende in bijlage 1 vermelde opleidingsonderdelen: 1° de fiscale opleidingsonderdelen; 2° het vennootschaps- en verenigingsrecht; 3° de deontologie van het beroep en de antiwitwaswetgeving. Onderafdeling 2. - Het bekwaamheidsexamen voor de beroepsbeoefenaars en de personen bedoeld in artikelen 14, 21 en 22 van de wet Art. 56. Om de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant of (intern) gecertificeerd belastingadviseur te verkrijgen, leggen de in artikel 14 van de wet bedoelde personen die ten minste zeven jaar beroepsactiviteiten hebben uitgeoefend waarbij een voldoende ervaring werd opgedaan op het vlak van accountancy of fiscaliteit, het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur, bedoeld in onderafdeling 1 af. Om de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant te verkrijgen, legt de (intern) gecertificeerd belastingadviseur het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant af bedoeld in onderafdeling 1, maar beperkt tot de opleidingsonderdelen vermeld in bijlage 1, met uitzondering van de fiscale opleidingsonderdelen. De bedrijfsrevisor legt hetzelfde examen af, maar beperkt tot de fiscale opleidingsonderdelen vermeld in bijlage 1. Art. 57. Overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van de wet, legt de (intern) accountant of de (intern) fiscale accountant, om de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant of van (intern) gecertificeerd belastingadviseur te verkrijgen, het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant of van gecertificeerde belastingadviseur af, maar beperkt tot de opleidingsonderdelen vermeld in de artikelen 21 en 22 van de wet. Afdeling 3. - Nadere regels en organisatie van het bekwaamheidsexamen Art. 58. Op advies van de Raad leggen de ministers in het examenreglement als bedoeld in artikel 18, de nadere regels voor de organisatie van het bekwaamheidsexamen vast. De taal waarin het examen wordt afgelegd, wordt bepaald door de taal waarin het inschrijvingsdossier als stagiair werd ingediend of door de taal van de aanvraag tot toelating tot het bekwaamheidsexamen. Een Duitstalige kandidaat kan ervoor kiezen om het examen in het Frans of Nederlands af te leggen of, indien zijn diploma dat toegang geeft tot het beroep bedoeld in artikel 12 van de wet, in het Duits is, vragen om het examen in het Duits af te leggen. Het examenreglement bepaalt de onderdelen van het bekwaamheidsexamen waarvoor de kandidaat minstens moet slagen alvorens hij het mondeling examen kan afleggen, samen met de slaagvoorwaarden. De deelname aan het bekwaamheidsexamen is gratis.

32

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 59. De Raad organiseert minstens twee examensessies per jaar. Art. 60. Voor het bekwaamheidsexamen benoemt de Raad examenjury's voor een termijn van drie jaar. Er wordt ten minste één examenjury van de Nederlandse taalrol en één examenjury van de Franse taalrol opgericht voor het bekwaamheidsexamen dat toegang geeft tot de hoedanigheid van gecertificeerd accountant en ook ten minste één examenjury van de Nederlandse taalrol en één examenjury van de Franse taalrol voor het bekwaamheidsexamen dat toegang geeft tot de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur. Wanneer een kandidaat uitdrukkelijk heeft verzocht om het examen in het Duits af te leggen, ziet de Raad erop toe dat ten minste één van de leden van de examenjury over voldoende kennis van de Duitse taal beschikt. Art. 61. Mogen geen lid zijn van de examenjury's: 1° de personen die met de vermelding van stagiair of als tijdelijk en occasioneel dienstverlener in het openbaar register ingeschreven zijn; 2° wanneer het bekwaamheidsexamen door een stagiair wordt afgelegd, de stagemeester van de betrokken stagiair of elke persoon behorend tot het netwerk van de stagemeester. Per taalrol bestaat de jury voor het examen dat toegang geeft tot de hoedanigheid van gecertificeerd accountant uit: 1° een voorzitter die belast is met het onderwijs aan een universiteit of aan een inrichting van het hoger onderwijs, in een afdeling waarvan het diploma is opgenomen in artikel 12 van de wet; 2° vier andere leden ingeschreven in het openbaar register die het beroep al minstens vijf jaar uitoefenen, van wie minstens twee in het openbaar register ingeschreven zijn met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant. Deze vier andere leden mogen gedurende de laatste vijf jaar geen tuchtstraf hebben opgelopen, behalve wanneer ze eerherstel gekregen hebben. Ze voldoen gedurende de vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming aan hun verplichting inzake permanente vorming vastgelegd in artikel 39 van de wet of door de reglementeringen van een van de fusionerende instituten, bedoeld in artikel 2, 22°, van de wet. Art. 62. Per taalrol bestaat de jury voor het examen dat toegang geeft tot de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur uit: 1° een voorzitter die belast is met het onderwijs aan een universiteit of aan een inrichting van het hoger onderwijs, in een afdeling waarvan het diploma is opgenomen in artikel 12 van de wet; 2° vier andere leden ingeschreven in het openbaar register, die het beroep al minstens vijf jaar uitoefenen, van wie minstens twee in het openbaar register ingeschreven zijn met de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur. Deze vier andere leden mogen gedurende de laatste vijf jaar geen tuchtstraf hebben opgelopen, behalve wanneer ze eerherstel gekregen hebben. Ze voldoen gedurende de vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming aan hun verplichting inzake permanente vorming vastgelegd in artikel 39 van de wet of door de reglementeringen van een van de fusionerende instituten, bedoeld in artikel 2, 22°, van de wet. De Raad duidt de voorzitter aan en benoemt de andere leden van de verschillende examenjury's. De oproep tot kandidatuur voor de andere leden wordt vastgesteld door de Raad en gepubliceerd op de website van het Instituut.


Art. 63. Na een schriftelijk examen, legt de stagiair voor de examenjury van zijn taal een mondeling examen af. De beslissingen over het mondeling gedeelte worden bij gewone meerderheid genomen. Art. 64. § 1. De kandidaat moet geslaagd zijn voor het bekwaamheidsexamen binnen de acht jaar na de datum van inschrijving als stagiair in het openbaar register. De in artikel 14 van de wet bedoelde personen die ten minste zeven jaar beroepsactiviteiten hebben uitgeoefend waarbij een voldoende ervaring werd opgedaan op het vlak van accountancy of fiscaliteit en die de verplichtingen van de norm permanente vorming naleven en de andere personen vermeld in de artikelen 56 en 57, mogen ten hoogste vijf maal binnen een periode van vijf jaar aan het bekwaamheidsexamen deelnemen. § 2. Wanneer de Raad, na goedkeuring van de stagecommissie, overeenkomstig artikel 50 beslist heeft de stageperiode van de kandidaat te verlengen omwille van een gebrek aan praktijkervaring, wordt de kandidaat slechts toegelaten tot het bekwaamheidsexamen nadat de stagecommissie beslist heeft dat hij voldoende praktijkervaring heeft verworven. Art. 65. Het resultaat van het bekwaamheidsexamen wordt de kandidaat uiterlijk twee maanden na het examen door de Raad via elektronische weg ter kennis gebracht en wordt bij zijn dossier gevoegd. De kennisgeving van de Raad is vergezeld van alle inlichtingen betreffende de termijn en de nadere regels voor het instellen van beroep. Tegen een beslissing van de Raad over het bekwaamheidsexamen kan beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad. Art. 66. Wanneer de stagiair niet geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen, blijft hij ingeschreven in het openbaar register tot het einde van de stage als bedoeld in artikel 67 en blijft hij dus overeenkomstig artikel 29 van de wet onderworpen aan het toezicht van het Instituut en aan het wettelijk, reglementair en normatief kader. In voorkomend geval kan hij met een nieuwe stagemeester een stageovereenkomst afsluiten, overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 1. HOOFDSTUK 7. - HET EINDE VAN DE STAGE Art. 67. § 1. De stage neemt een einde: 1° na maximaal acht jaar te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de stagiair in het openbaar register; 2° na het slagen van het bekwaamheidsexamen; 3° bij het ontslag van de stagiair; 4° bij de uitschrijving van de stagiair uit het openbaar register; 5° bij de schrapping bedoeld in artikel 93 van de wet. § 2. Wanneer een stagiair ontslag heeft genomen en nadien zijn wederinschrijving vraagt, richt hij een schriftelijk verzoek tot de voorzitter van de stagecommissie. De stagecommissie neemt dit verzoek in overweging door de kandidaat vrij te stellen van het opnieuw afleggen van het toelatingsexamen, op voorwaarde dat de aanvraag tot wederinschrijving binnen de drie jaar na het ontslag wordt ingediend. Na onderzoek van de aanvraag kan de stagecommissie aan de Raad voorstellen om de stagiair toe te laten zijn stage terug op te nemen in het stagejaar waarin hij ontslag heeft genomen. Er wordt geen rekening meer gehouden met de gepresteerde uren gedurende het jaar van ontslag.

33

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

§ 3. Wanneer een stagiair die weggelaten is uit het openbaar register, opnieuw zijn stage wil aanvatten, richt hij een gemotiveerde schriftelijke aanvraag aan de voorzitter van de stagecommissie, ten laatste binnen drie jaar na de datum waarop het besluit betreffende de weglating definitief en bindend is geworden, en vraagt hij om terug op de lijst van stagiairs ingeschreven te worden. Op zijn verzoek wordt de stagiair door de stagecommissie gehoord. Na onderzoek van de aanvraag en, in voorkomend geval, na de kandidaat gehoord te hebben, kan de stagecommissie aan de Raad voorstellen om de stagiair toe te laten tot de stage in het stagejaar waarin hij werd weggelaten mits betalen van de achterstallige tussenkomst in de kosten op de datum van weglating, verhoogd met een door de Raad vastgesteld bedrag van tussenkomst in de administratieve kosten. Er wordt geen rekening meer gehouden met de gepresteerde uren gedurende het jaar van weglating. § 4. Wanneer een stagiair binnen een termijn van acht jaar niet geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen en bijgevolg uit het openbaar register weggelaten is, kan hij pas na drie jaar opnieuw een aanvraag indienen voor een inschrijving voor het toelatingsexamen overeenkomstig artikel 13, § 1, vierde lid, van de wet. Art. 68. § 1. De persoon die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant en die wenst ingeschreven te worden in het openbaar register in de hoedanigheid van gecertificeerd accountant wordt door de Raad toegelaten tot de eedaflegging. De persoon die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd belastingadviseur en die wenst ingeschreven te worden in het openbaar register in de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur wordt door de Raad toegelaten tot de eedaflegging. De Raad verleent hem de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur vanaf het moment dat hij de eed heeft afgelegd, overeenkomstig artikel 20, § 1, van de wet en schrijft hem met die hoedanigheid in het openbaar register in. § 2. Overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 20, § 2, van de wet, kent de Raad de hoedanigheid van intern gecertificeerd accountant toe aan de persoon die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant en die wenst ingeschreven te worden in het openbaar register met de hoedanigheid van intern gecertificeerd accountant. Overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 20, § 2, van de wet, kent de Raad de hoedanigheid van intern gecertificeerd belastingadviseur toe aan de persoon die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd belastingadviseur en die wenst ingeschreven te worden in het openbaar register met de hoedanigheid van intern gecertificeerd belastingadviseur. HOOFDSTUK 8. - BEKWAAMHEIDSPROEF VOOR BEROEPS- KWALIFICATIES BEHAALD IN EEN ANDERE LIDSTAAT Art. 69. § 1. In overeenstemming met artikel 11, § 2, vijfde lid, van de wet mag een bekwaamheidsproef enkel opgelegd worden aan een onderdaan van een lidstaat als bedoeld in artikel 2, 23°, van de wet die zijn belangrijkste beroepskwalificaties heeft behaald in een andere lidstaat, wanneer de opleiding van die onderdaan belangrijke verschillen vertoont inzake inhoud ten aanzien van de opleiding van een gecertificeerd accountant of van een gecertificeerd belastingadviseur op het vlak van opleidingsonderdelen die essentieel zijn voor de uitoefening van het beroep.


De Raad legt, op advies van de stagecommissie, de lijst vast van de opleidingsonderdelen waarop een bekwaamheidsproef betrekking kan hebben. Op basis van de vergelijking tussen de opleiding van de aanvrager en de opleidingen die toegang geven tot het beroep in België, legt de Raad de lijst vast van de opleidingsonderdelen die de kandidaat moet afleggen. De beslissing om een bekwaamheidsproef op te leggen, vermeldt de data waarop de proef georganiseerd kan worden en preciseert dat het examen in het Frans, Nederlands en Duits kan worden afgelegd. De taal van de aanvraag tot inschrijving bij de bekwaamheidsproef bepaalt de taal waarin de proef wordt gehouden. Het afleggen van de bekwaamheidsproef is gratis. § 2. De bekwaamheidsproef bestaat uit een schriftelijke en mondelinge proef die op dezelfde dag plaatsvinden. De schriftelijke proef is computergestuurd. De kandidaat ontvangt het resultaat van zijn proef onmiddellijk na het geautomatiseerd examen. De kandidaat die 50 % van de punten behaalt op elk opleidingsonderdeel waarvoor hij ondervraagd werd, wordt toegelaten tot de mondelinge proef. De mondelinge proef omvat een ondervraging voor een jury over de opdrachten, verantwoordelijkheid en plichtenleer van het beroep. Om te slagen moet de kandidaat minstens 50 % van de punten behalen. De jury, benoemd door de Raad, bestaat uit twee personen belast met het universitair of hoger onderwijs van een afdeling waarvan het diploma is opgenomen in artikel 12 van de wet en uit twee beroepsbeoefenaars die zijn ingeschreven in het openbaar register van het Instituut. De Raad ziet erop toe dat ten minste een van de leden van de examencommissie voldoende kennis heeft van de taal die de kandidaat heeft gekozen om de bekwaamheidsproef af te leggen. Deze twee beroepsbeoefenaars mogen gedurende de laatste vijf jaar geen tuchtstraf hebben opgelopen, behalve wanneer ze eerherstel gekregen hebben. Ze voldoen gedurende de vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming aan hun verplichting inzake permanente vorming vastgelegd in artikel 39 van de wet of door de reglementeringen van een van de fusionerende instituten, als bedoeld in artikel 2, 22°, van de wet. Wanneer de kandidaat de bekwaamheidsproef aflegt voor de activiteit van gecertificeerd accountant, heeft minstens een beroepsbeoefenaar de hoedanigheid van gecertificeerd accountant. Wanneer de kandidaat de bekwaamheidsproef aflegt voor de activiteit van gecertificeerd belastingadviseur, heeft minstens een beroepsbeoefenaar de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur. De persoon met de meeste jaren beroepservaring in het universitair of hoger onderwijs is voorzitter van de jury. Bij stemming wordt met gewone meerderheid gestemd. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Elke beslissing van de jury wordt met redenen omkleed en wordt ter bevestiging aan de Raad overgemaakt. De beslissing wordt aan de kandidaat door de Raad via elektronische weg ter kennis gebracht. De kennisgeving van de Raad is vergezeld van alle inlichtingen betreffende de termijn en de nadere regels voor het instellen van beroep. Tegen een beslissing van de Raad over de bekwaamheidsproef kan beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad. HOOFDSTUK 9. - DE STAGECOMMISSIE Afdeling 1. - Samenstelling en werking

34

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Onderafdeling 1. - Samenstelling Art. 70. In uitvoering van artikel 17 van de wet wordt een stagecommissie opgericht. De Raad benoemt, in geheime stemming, voor een termijn van drie jaar ten minste veertien leden van de stagecommissie, waaronder de voorzitter en de ondervoorzitter. De voorzitter is afwisselend Nederlandstalig en Franstalig. Indien de voorzitter Nederlandstalig is, is de ondervoorzitter Franstalig, en omgekeerd. Eén Franstalig lid en één Nederlandstalig lid van de stagecommissie zijn personen belast met onderwijs aan een onderwijsinrichting die minstens een diploma als bedoeld in artikel 12 van de wet uitreikt. Van de tien andere leden van de stagecommissie zijn er vijf Nederlandstalig en vijf Franstalig. De voorzitter, ondervoorzitter en de tien andere leden: 1° zijn sinds minstens vijf jaar ingeschreven in het openbaar register; 2° zijn niet terechtgewezen, als bepaald in artikel 85 van de wet; 3° zijn niet naar de tuchtcommissie of naar de commissie van beroep doorverwezen voor een tuchtmaatregel; 4° hebben gedurende de laatste vijf jaar geen tuchtstraf opgelopen, behalve wanneer ze eerherstel hebben gekregen; 5° hebben gedurende de vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming voldaan aan hun verplichting inzake permanente vorming vastgelegd in artikel 39 van de wet of door de reglementeringen van een van de fusionerende instituten, als bedoeld in artikel 2, 22°, van de wet; 6° zijn geen lid van de tuchtcommissie of de commissie van beroep; 7° mogen geen commissaris van het Instituut zijn. De stagecommissie telt ten minste twee leden van de Raad. Minstens één van de leden van de stagecommissie beschikt over voldoende kennis van het Duits. Het mandaat van de leden van de stagecommissie is hernieuwbaar. De leden van de stagecommissie duiden een secretaris aan. Art. 71. De vergoedingen van de leden van de stagecommissie worden op voorstel van de Raad, door de algemene vergadering van het Instituut goedgekeurd. Onderafdeling 2. - Werking van de stagecommissie Art. 72. De stagecommissie vergadert ten minste om de twee maanden, op uitnodiging van haar voorzitter of, bij diens afwezigheid, van haar ondervoorzitter. De oproeping vermeldt de agenda van de vergadering en is vergezeld van de vereiste documenten. Wanneer de Raad daarom verzoekt, vergadert de stagecommissie binnen de maand na de ontvangst van dat verzoek. Het lid dat verhinderd is de vergadering bij te wonen verwittigt tijdig de voorzitter van de stagecommissie, of, bij diens afwezigheid, de ondervoorzitter en kan een volmacht geven aan een ander lid. Elk lid kan slechts één volmacht krijgen. Art. 73. De vergaderingen van de stagecommissie worden voorgezeten door de voorzitter of, bij diens afwezigheid, door de ondervoorzitter. Indien beiden afwezig zijn, wordt de vergadering voorgezeten door het oudste aanwezige lid.


Art. 74. De stagecommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer minstens de helft van de leden van elke taalrol aanwezig zijn of vertegenwoordigd zijn. De beslissingen van de stagecommissie worden bij eenvoudige meerderheid van de stemmen genomen. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter doorslaggevend. Art. 75. De beslissingen van de stagecommissie worden, samen met een bondig verslag van de besprekingen, opgenomen in de notulen, die in ontwerp aan de leden worden verstuurd en tijdens de volgende vergadering ter goedkeuring worden voorgelegd. De goedgekeurde notulen worden door de voorzitter en door de secretaris ondertekend. Zij worden op de zetel van het Instituut bewaard en een afschrift ervan wordt aan de leden en aan de Raad bezorgd. Afdeling 2. - Opdrachten Art. 76. § 1. In overeenstemming met artikel 17 van de wet heeft de stagecommissie de volgende opdrachten: 1° aan de Raad voorstellen formuleren voor het examenreglement, de nadere regels van het toelatingsexamen, evenals de vorm en de inhoud van het inschrijvingsdossier en -formulier, en het organiseren van het toelatingsexamen; 2° de aanvragen voor vrijstellingen onderzoeken als bedoeld in hoofdstuk 4, afdeling 2, en aan de Raad ter goedkeuring voorleggen; 3° de nadere regels van de stageovereenkomst bepalen, en indien nodig de bijkomende bepalingen ervan, alsook de modellen van de stageovereenkomsten opstellen en aan de Raad ter goedkeuring voorleggen; 4° de stageovereenkomsten van de kandidaat stagiairs onderzoeken en aan de Raad een voorstel van beslissing voorleggen; 5° aan de Raad de toelating tot de stage voorstellen, alsmede, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 14 van de wet, aan de Raad de beslissing van de stagecommissie met betrekking tot de duur van de inkorting van de stage ter bevestiging voorleggen; 6° de lijst opmaken van de personen bedoeld in artikel 14 van de wet die door de Raad toegelaten werden om het bekwaamheidsexamen af te leggen en die regelmatig bijwerken; 7° het toezicht op het goed verloop van de stage zowel wat betreft de stagiair als de stagemeester en, desgevallend, de nodige maatregelen treffen ten aanzien van één of beide partijen, zoals in onderstaande gevallen: a) in voorkomend geval, aan de stagiairs die er zelf om vragen, die praktische ervaring missen of die niet geslaagd zouden zijn in de tussentijdse proeven, na overleg met de stagemeester, bijkomende taken geven ter vervolmaking van hun praktijkopleiding; b) in voorkomend geval, na de stagiair vooraf gehoord of ten minste behoorlijk opgeroepen te hebben, aan de Raad in individuele gevallen de uitschrijving uit het openbaar register om andere dan tuchtrechtelijke redenen voorstellen, in het bijzonder wanneer de stagiair zijn stageverplichtingen niet naleeft; c) ingeval van een geschil tussen de stagemeester en de stagiair, de partijen horen om te proberen hen te verzoenen; d) de opleiding beoordelen die door de stagemeester aan de stagiair wordt gegeven, en de nodige richtlijnen geven indien zij de verstrekte opleiding onvoldoende vindt; 8° de nadere regels van het stagedagboek bepalen en ze ter goedkeuring aan de Raad voorleggen, de stagedagboeken, de aantekeningen en verschillende

35

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

inlichtingen aangaande de beroepsactiviteit van de stagiair onderzoeken; 9° het aantal en de inhoud van stageseminaries, opleidingen en cursussen bepalen in de vakgebieden waarin de stagiair geacht wordt zich te bekwamen alsook in aanverwante domeinen, en die stageseminaries organiseren; 10° opleidingen voor de stagemeester organiseren om de stagiair te begeleiden in zijn beroepsopleiding; 11° aan de Raad voorstellen formuleren over de nadere regels en de inhoud van de tussentijdse proeven en tussentijdse proeven organiseren om de verworven praktische en theoretische kennis van de stagiairs te evalueren; 12° de toelating tot het bekwaamheidsexamen voorstellen voor de stagiairs en de personen bedoeld in artikel 14 van de wet die gedurende ten minste zeven jaar beroepsactiviteiten hebben uitgeoefend waarbij een voldoende ervaring werd opgedaan op het vlak van accountancy of fiscaliteit; 13° aan de Raad voorstellen formuleren over de nadere regels van het bekwaamheidsexamen en het bekwaamheidsexamen organiseren; 14° aan de Raad de goedkeuringen in individuele gevallen van verlenging of opschorting van de stageduur ter bevestiging voorleggen, in overeenstemming met artikel 13, § 1 van de wet; 15° aan de Raad advies verstrekken of voorstellen formuleren over alle aangelegenheden betreffende de stage, de organisatie ervan en de stagiairs. § 2. In de uitoefening van haar opdrachten opgesomd in paragraaf 1 kan de stagecommissie alle nuttige inlichtingen opvragen bij de stagemeester of de stagiair teneinde zich ervan te vergewissen dat de stage beantwoordt aan de voorschriften die voortvloeien uit dit besluit. Zij kan eveneens de stagemeesters en de stagiairs uitnodigen om voor haar te verschijnen. Voornoemde bevoegdheden kunnen door de stagecommissie worden opgedragen aan een of meerdere van haar leden. HOOFDSTUK 10. - SLOTBEPALINGEN Art. 77. Opgeheven worden: 1° het koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent; 2° het koninklijk besluit van 10 oktober 2014 betreffende de diploma's van de kandidaat-accountants en de kandidaatbelastingconsulenten en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van artikel 17 van de wet van 15 januari 2014 houdende diverse bepalingen inzake K.M.O.'s. Art. 78. Voor de toepassing van de artikelen 6, 22, 61, 62 en 70 worden ook als jaren van inschrijving in het openbaar register van het Instituut in aanmerking genomen, de jaren van inschrijving: 1° op het tableau bepaald in artikel 5 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen op de lijst van de accountants wanneer een inschrijving in het openbaar register met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant wordt gevraagd; 2° op het tableau bepaald in artikel 5 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen wanneer een inschrijving in het openbaar register met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur wordt gevraagd; 3° op de tableaus bedoeld in artikel 5 of 45/1 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen wanneer een inschrijving in het openbaar


register met de hoedanigheid van accountant of fiscaal accountant eveneens toegelaten is. Wanneer de artikelen 6, 22, 61, 62 en 70 eveneens de inschrijving in het openbaar register toelaten van personen die hun activiteiten uitoefenen binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking, worden de jaren van inschrijving op de tableaus bedoeld in artikel 5 of 45/1 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, eveneens in aanmerking genomen. Art. 79. In afwijking van artikel 32 kan een stageovereenkomst waarop het koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent van toepassing was, niet worden beëindigd wanneer de in artikel 26 van het bovenvermeld koninklijk besluit van 8 april 2003 bedoelde proefperiode is verstreken, behalve met onderlinge overeenstemming tussen de partijen of om een gerechtvaardigde reden, die door de stagecommissie wordt beoordeeld, nadat de partijen zijn gehoord of althans naar behoren zijn opgeroepen. Art. 80. § 1. Om de tenuitvoerlegging van artikel 124, § 2, van de wet mogelijk te maken, blijven de bepalingen van de volgende regelgevende teksten met betrekking tot de stage van toepassing op de stagiairs die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn ingeschreven op de lijst van stagiairs van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten bedoeld in de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen: 1° het koninklijk besluit van 27 september 2015 betreffende het programma, de voorwaarden en de examenjury voor het praktisch bekwaamheidsexamen van de "erkende boekhouders" en "erkende boekhouders-fiscalisten"; 2° het stagereglement van 10 april 2015 van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten, met uitzondering van de bepalingen betreffende de toelating tot de stage; 3° de richtlijnen betreffende de stagemeester en de stagiair, uitgevaardigd om de regels voorzien in 1° en 2° te verduidelijken. § 2. Overeenkomstig artikel 124, § 2, van de wet wordt de in paragraaf 1 bedoelde stagiair die de stage met succes afrondt, echter als (intern) accountant in het openbaar register ingeschreven indien hij op grond van de voormelde reglementaire teksten zou ingeschreven zijn geweest als "boekhouder" of als (intern) fiscaal accountant indien hij op grond van de voormelde reglementaire teksten zou ingeschreven zijn geweest als "boekhouder-fiscalist". De stagiair die bij de inwerkingtreding van de wet nog niet ingeschreven was op de in paragraaf 1 bedoelde lijst van stagiairs, wordt niet meer tot deze stage toegelaten en kan de toelating tot de stage van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur enkel vragen volgens de voorwaarden vastgelegd in de wet of krachtens dit besluit. § 3. Uitsluitend met het oog op de overgangsmaatregel blijven de organen die krachtens deze regelingen bevoegd waren voor de organisatie en het verloop van de stage bevoegd voor de organisatie en het opvolgen van de stage van de stagiairs bedoeld in paragraaf 1. Het koninklijk besluit van 28 november 2018 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten blijft op hen van toepassing. Deze organen mogen de in paragraaf 1 bedoelde regelgevende teksten niet meer wijzigen. Art. 81. Dit besluit treedt in werking op 30 september 2020.

36

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 82. De minister bevoegd voor Middenstand en de minister bevoegd voor Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Bijlage 1: opleidingsonderdelen voor de stage voor gecertificeerd accountant en de stage voor gecertificeerd belastingadviseur Benaming van het opleidingsonderdeel 1.

opleidingsonderdelen van accountancy

1.1. algemeen boekhouden 1.2. boekhoudrecht en jaarrekeningenrecht 1.3. analyse en kritische beoordeling van de jaarrekening 1.4.

geconsolideerde jaarrekeningen en inzake geconsolideerde jaarrekeningen

wetgeving

1.5.

beginselen van de Europese wetgeving en van de internationale normen inzake boekhouding

1.6. externe controle 1.7. interne controle 1.8.

analytische accounting

boekhouding

en

management

1.9.

financiële analyse en fundamentele principes van financieel bedrijfsbeheer

2.

fiscale opleidingsonderdelen

2.1. algemene beginselen van fiscaal recht 2.2. personenbelasting 2.3. vennootschapsbelasting 2.4. belasting over de toegevoegde waarde 2.5. fiscale procedure 2.6. registratie- en successierechten 2.7. regionale en lokale belastingen 2.8. Europees en internationaal fiscaal recht 3.

vennootschaps- en verenigingsrecht

4.

deontologie met betrekking tot het beroep evenals beginselen inzake de antiwitwaswetgeving

5.

andere opleidingsonderdelen

5.1.

beginselen van ondernemingsrecht, economisch recht en insolventierecht

5.2. beginselen van burgerlijk recht 5.3. beginselen van arbeids- en sociale zekerheidsrecht informaticatoepassingen en digitale processen met 5.4. betrekking tot de activiteiten van de accountant en de belastingconsulent Bijlage 2: Studiepunten voor vrijstellingen voor opleidingsonderdelen van het toelatingsexamen van de stage voor gecertificeerd accountant en voor gecertificeerd belastingadviseur


Benaming van de leerstof

ECTS (*)

1

algemeen boekhouden

9

2

boekhoudrecht

3

3

jaarrekeningenrecht

4

analyse en kritische beoordeling van de 4 jaarrekening

5

geconsolideerde jaarrekeningen en wetgeving inzake geconsolideerde 3 jaarrekeningen

6

beginselen van de Europese wetgeving en van de internationale normen inzake 3 boekhouding (IFRS)

7

externe controle

5

8

interne controle

4

9

analytische boekhouding en management 6 accounting

10

financiële analyse en fundamentele principes 5 van financieel bedrijfsbeheer

organisatie van de boekhouddiensten en van 11 de administratieve diensten van de 3 ondernemingen 12 algemene beginselen van fiscaal recht

3

13 personenbelasting

6

14 vennootschapsbelasting

6

15 belasting over de toegevoegde waarde

5

16 fiscale procedure

3

17

beginselen van successierechten

18

beginselen belastingen

19

beginselen van Europees en internationaal 1 fiscaal recht

van

registratieregionale

en

en lokale

1 1

deontologie met betrekking tot de activiteiten 20 van het beroep evenals beginselen van de 3 antiwitwaswetgeving 21 vennootschaps- en verenigingsrecht

4

beginselen van ondernemingsrecht, 22 3 economisch recht en insolventierecht 23 beginselen van burgerlijk recht beginselen van 24 zekerheidsrecht

arbeids-

2 en

sociale

2

informaticatoepassingen en digitale 25 processen met betrekking tot de activiteiten 5 van het beroep (*) Voor de omrekening van ECTS-studiepunten naar contacturen worden de studiepunten vermenigvuldigd met 15.

Koninklijk besluit van 10 april 2015 tot goedkeuring van het stagereglement van het Beroepsinstituut van erkende boekhouders en fiscalisten Artikel 1. Het door de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van erkende boekhouders en fiscalisten opgestelde en als bijlage aan dit besluit gehecht

37

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

stagereglement heeft bindende kracht en vervangt het stagereglement bijgevoegd bij het koninklijk besluit van 29 januari 1998 tot goedkeuring van het stagereglement van het Beroepsinstituut van Boekhouders. Artikel 2. De minister bevoegd voor Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit. STAGEREGLEMENT HOOFDSTUK I. - Definities Art 1. Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder : 1° de wet : de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, zoals gewijzigd bij de wetten van 25 februari 2013, inzonderheid titel VI; 2° Het beroepsinstituut : het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten, opgericht bij artikel 43 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, zoals laatst gewijzigd bij de wetten van 25 februari 2013; 3° de Raad : de Nationale Raad van het Instituut, bedoeld in artikel 45/1 § 4 van de wet; 4° de Kamer : de bevoegde uitvoerende kamer van het Beroepsinstituut zoals voorzien in artikel 45/1 § 2 van de wet; 5° het tableau van de beroepsbeoefenaars : het tableau bedoeld in artikel 44 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, zoals laatst gewijzigd bij de wetten van 25 februari 2013; 6° de lijst van de stagiairs : de lijst bedoeld in artikel 44 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, zoals laatst gewijzigd bij de wetten van 25 februari 2013; 7° de leden : alle natuurlijke personen die op het tableau van het Beroepsinstituut zijn ingeschreven, zoals voorzien in artikel 45/1 § 1 van de wet; 8° de stagemeester : een natuurlijk persoon lid van hetzij het beroepsinstituut hetzij een accountant lid van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten hetzij een bedrijfsrevisor lid van het Instituut der bedrijfsrevisor die de stagiair begeleidt tijdens zijn stage conform de voorschriften van dit reglement; 9° de stagiair : de stagiair-boekhouder en de stagiair boekhouder-fiscalist, natuurlijke persoon, opgenomen op de lijst van de stagiairs van het beroepsinstituut zoals voorzien in artikel 44 van de wet; 10° de externe stagiair : de stagiair die zijn beroep op zelfstandige basis en voor rekening van derden uitoefent zoals bedoeld in artikel 44 van de wet; 11° de interne stagiair : de stagiair die zijn beroep uitsluitend uitoefent in ondergeschikt dienstverband via een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking zoals bedoeld in artikel 44 van de wet; 12° de externe boekhouder : de boekhouder die zijn beroep op zelfstandige basis en voor rekening van derden uitoefent zoals bedoeld in artikel 44 van de wet; 13° de interne boekhouder : de boekhouder die zijn beroep uitsluitend uitoefent in ondergeschikt dienstverband via een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking zoals bedoeld in artikel 44 van de wet; 14° het praktisch bekwaamheidsexamen : het praktisch bekwaamheidsexamen zoals voorzien bij artikel 51 van de wet. 15° de stagecommissie : de stagecommissie zoals bedoeld in hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 20 januari 2003 betreffende het programma, de voorwaarden en de examenjury voor het praktisch bekwaamheidsexamen van de erkende boekhouders en erkende boekhoudersfiscalisten.


16° de instituten van de economische beroepen : Het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR, het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB) en het Beroepsinstituut van de erkende Boekhouders en Fiscalisten (BIBF). HOOFDSTUK II. - De stage in het algemeen Art. 2. De stage heeft tot doel de stagiair voor te bereiden op zijn inschrijving op het tableau van de beroepsbeoefenaars door hem de mogelijkheid te bieden zich te vormen op het vlak van de beroepspraktijk en de plichtenleer. De stage wordt verricht onder begeleiding van een stagemeester. Dit stagereglement is van toepassing op alle personen die op de lijst van de stagiairs van het beroepsinstituut werden ingeschreven en op hun stagemeesters. HOOFDSTUK III. - De inschrijving op de lijst van de stagiairs Art. 3. § 1. De aanvraag tot inschrijving op de lijst van de stagiairs wordt per aangetekend schrijven toegezonden aan de Voorzitter van de Uitvoerende kamer. § 2. Om ontvankelijk te zijn moet de aanvraag vergezeld zijn van een dossier waaruit ondermeer moet blijken dat voldaan is aan de voorwaarden bepaald in artikel 50, § 2 en/of § 3 van de Wet door middel van een door de kandidaat ondertekend afschrift van het diploma of onder de vorm van een gelijkwaardig getuigschrift. § 3. Het dossier omvat tevens : 1° een bewijs van nationaliteit of van woonplaats, afgeleverd door de bevoegde overheid of het samenvattend document van de gegevens van de elektronische identiteitskaart, niet ouder dan drie maanden; 2° een uittreksel uit het strafregister niet ouder dan drie maanden; 3° drie originele exemplaren van de stageovereenkomst, elk behoorlijk ondertekend door de partijen, en beantwoordend aan de in dit reglement gestelde voorwaarden; 4° een bewijs van betaling van de dossierkosten, waarvan het bedrag door de Raad wordt vastgesteld. 5° elk ander door het beroepsinstituut noodzakelijk geacht document vanwege zowel de kandidaat stagemeester als de kandidaat stagiair. § 4. het dossier van de kandidaat interne stagiair bevat bovendien : 1° voor diegenen die het beroep uitoefenen via een door de overheid bezoldigde betrekking : een kopij van de statutaire benoeming, een gedetailleerde omschrijving van het takenpakket en het organigram op het ogenblik van de aanvraag allen ondertekend door de hiërarchische overste; 2° Voor diegenen die het beroep uitsluitend uitoefenen in ondergeschikt dienstverband via een arbeidsovereenkomst : een kopie van de arbeidsovereenkomst en een attest ondertekend door de werkgever met een gedetailleerde omschrijving van het takenpakket alsook het organigram van de onderneming op het ogenblik van de aanvraag. § 5. het dossier van de kandidaat externe stagiair bevat bovendien : - een bewijs van aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen of bij de nationale hulpkas voor de sociale verzekering der zelfstandigen, niet ouder dan drie maanden; - het bewijs dat de kandidaat stagiair beschikt over een verzekeringspolis die zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkheid dekt voor zijn persoonlijke activiteiten in het kader van zijn BIBF stage. Art. 4. De aanvraag tot inschrijving op de lijst van de stagiairs zal door de bevoegde Uitvoerende Kamer als

38

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

onontvankelijk beschouwd worden, indien de kandidaat stagiair de gevraagde documenten of gegevens niet of slechts gedeeltelijk overmaakt binnen de drie maanden volgend op het indienen van het aanvraagdossier. Art. 5. § 1. De stageperiode vangt aan op de dag van de inschrijving op de lijst van de stagiairs door de Kamer. § 2. De Kamer aanvaardt al dan niet de door de stagiair voorgestelde stagemeester. Het Beroepsinstituut stelt de kandidaat stagiairs instrumenten ter beschikking die het zoeken van een stagemeester vergemakkelijken en verleend desgevallend bijstand aan de kandidaat stagiair bij het zoeken van een stagemeester. Het Instituut houdt een lijst bij van de kandidaat stagemeesters. § 3. Wanneer het een weigering van de inschrijving op de lijst van de stagiairs betreft wordt de kennisgeving vergezeld van alle inlichtingen betreffende de termijn van beroep en de modaliteiten volgens dewelke dit beroep kan ingesteld worden. HOOFDSTUK IV. - De stageovereenkomst Art. 6. § 1. De stageovereenkomst gesloten tussen de stagiair en zijn stagemeester behelst : 1° de verbintenis van de partijen om zich te schikken naar het stagereglement en naar de onderrichtingen en instructies die door het Instituut worden verstrekt; 2° de verbintenis van de stagiair en de stagemeester om zich met loyaliteit aan de stage te wijden, het beroepsgeheim te eerbiedigen, en de beroepsbelangen van beide partijen tijdens de stage niet te schaden. De stagiair en de stagemeester gaan de verbintenis aan om gedurende de stage en twee jaar na het beëindigen van de stageovereenkomst geen dossiers over te nemen van hun respectief cliënteel zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere partij die bij de stageovereenkomst betrokken was. § 2. De stageovereenkomst heeft uitwerking zodra de Kamer beslist heeft de stagiair in te schrijven op de lijst van de stagiairs. Als ze een vorige stageovereenkomst vervangt of wijzigt wordt deze, ter goedkeuring voorgelegd aan de Kamer. Na goedkeuring van de overeenkomst wordt een exemplaar aan de stagiair alsook aan de stagemeester toegezonden. Het derde exemplaar blijft gevoegd bij het dossier van de stagiair. § 3. De stageovereenkomst mag ondertekend worden in naam van een vennootschap, op voorwaarde dat deze een natuurlijk persoon mandataris van deze vennootschap aanwijst, die daadwerkelijk als verantwoordelijke stagemeester optreedt en die voldoet aan de vereisten van artikel 19. § 4. De interne stagiair kan niet op zelfstandige basis prestaties leveren voor zijn werkgever. Art. 7. § 1 Wanneer de stage op zelfstandige basis wordt verricht, worden de voorwaarden waaronder de dienstverlening zal geschieden schriftelijk vastgelegd. De stage wordt verricht in het kader van een overeenkomst van zelfstandige dienstverlening. Deze overeenkomst wordt afgesloten, hetzij tussen de stagiair en zijn stagemeester hetzij tussen de stagiair en zijn cliënt. De stageovereenkomst is onderscheiden van de overeenkomst voor zelfstandige dienstverlening. § 2. Wanneer de stage verricht wordt als interne stagiair, wordt benadrukt dat de stageovereenkomst die ondertekend wordt in het kader van de stage BIBF, geen arbeidsovereenkomst of gelijkwaardig document is. Art. 8. Aan de stageovereenkomst kan vroegtijdig een einde gesteld worden :


1° mits een vooropzeg van twee maanden aan de andere partij betekend; 2° mits schriftelijke toestemming van beide partijen; 3° om een gegronde reden, die door de Kamer wordt beoordeeld nadat de partijen gehoord of minstens behoorlijk opgeroepen werden. Het beëindigen van de stageovereenkomst moet onverwijld betekend worden aan de Kamer door de partij die de opzeg doet. HOOFDSTUK V. - De duur van de stage Art. 9. De stage wordt in België volbracht. De Kamer kan toestaan dat de stage voor maximaal één derde van de totale stageduur wordt volbracht in een andere lidstaat van de Europese unie. In dat geval kan de stagemeester een persoon zijn die in het betreffende land een hoedanigheid heeft die gelijkwaardig is met deze van erkend boekhouder (-fiscalist). Art. 10. De Kamer kan vrijstelling van het volgen van de stage toestaan aan de personen die in een andere lidstaat van de Europese Unie een hoedanigheid bezitten waarvan zij vaststelt dat deze gelijkwaardig is met die van erkend boekhouder(-fiscalist). Art. 11. § 1. Op gemotiveerd verzoek van de stagiair, de stagemeester of de stagecommissie kan de Kamer, de stage voor een door haar bepaalde duur opschorten of beëindigen. § 2.Wanneer aan de stageovereenkomst een einde wordt gemaakt bij toepassing van artikel 8, wordt de uitvoering van de stage ambtshalve geschorst vanaf de dag door de Kamer vastgesteld. De stage begint opnieuw te lopen wanneer de Kamer een nieuwe, met een andere stagemeester gesloten stageovereenkomst heeft goedgekeurd. De nieuwe stageovereenkomst wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Kamer uiterlijk binnen een termijn van drie maanden nadat de ontbinding van de vorige stageovereenkomst van kracht werd. Bij gebreke kan de stagiair door de Kamer van de lijst van stagiairs worden weggelaten conform de procedure waarnaar artikel 45 van de Wet verwijst. Art. 12. De stagiair die in de onmogelijkheid verkeert zijn stagewerkzaamheden te verrichten, kan, in het belang van het beroep, door de Kamer geschorst worden overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 45/2 van de wet. Art. 13. Wanneer de stagiair geschorst wordt, wordt de stage onderbroken voor de duur van de schorsing. Wanneer de stagemeester geschorst wordt of zijn beroepswerkzaamheden dient stop te zetten, wordt de stage niet onderbroken wanneer een nieuwe stageovereenkomst, goed te keuren door de Kamer, binnen de zestig dagen wordt afgesloten. Art. 14. Elke schorsing of weglating wordt gelijktijdig aan de stagemeester en aan de stagiair per aangetekende brief betekend door de Kamer. De motivering van de schorsing of de weglating wordt enkel vermeld op de kennisgeving gericht aan de persoon die geschorst of weggelaten wordt. Art. 15. Bij het verstrijken van de stageperiode kan de stagiair een aanvraag richten tot de Kamer tot inschrijving op het tableau van de beroepsbeoefenaars.

39

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Bij de aanvraag wordt een document gevoegd waarbij de stagemeester, een evaluatie geeft van de doorlopen stage. De Raad bepaalt vorm en inhoud van dit document. HOOFDSTUK VI. - Rechten en plichten van de stagiairs Art. 16. § 1. De stagiair vervult gewetensvol zijn stage. Gedurende de volledige stageduur, moet de stagiair daadwerkelijk actief zijn in beroepswerkzaamheden van een erkend boekhouder(-fiscalist). § 2. Enkel de beroepswerkzaamheden van een erkend boekhouder (-fiscalist) verricht op zelfstandige basis, in hoofd- of bijberoep, komen in aanmerking voor de stage van de externe stagiairs. § 3. Enkel de beroepswerkzaamheden van een erkend boekhouder (-fiscalist) in het kader van een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking komen in aanmerking van de interne stagiairs. Art. 17. De stagiair neemt nauwgezet deel aan de verplichte voordrachten en seminaries die door de Raad ten behoeve van de stagiairs georganiseerd worden. Voor hetgeen niet expliciet wordt voorzien door dit reglement, zijn de stagiairs onderworpen aan dezelfde regels als de erkende boekhouders (-fiscalisten) met inbegrip van de identificatieplicht zoals voorzien door de anti-witwaswetgeving. De stagiair maakt aan het beroepsinstituut binnen de gestelde termijn de verslagen en informatie over die hem worden gevraagd en beantwoordt de vragen die hem worden gesteld. Art. 18. De stagiair maakt samen met de stagemeester een stageverslag op voorafgaand aan zijn aanvraag tot inschrijving op het praktisch bekwaamheidsexamen. . Het stageverslag geeft een overzicht van de werkzaamheden die de stagiair heeft verricht of waaraan hij heeft deelgenomen alsook een evaluatie van het verloop van de stage. De Raad bepaalt vorm en inhoud van dit verslag. HOOFDSTUK VII. - De stagemeester en de rechten en plichten van de stagemeester Art. 19. § 1. De kandidaat-stagemeester moet als erkend boekhouder BIBF of erkend boekhouder -fiscalist BIBF, accountant IAB, of bedrijfsrevisor IBR tenminste 5 jaar ingeschreven zijn op het tableau van de leden van het BIBF, van het IAB of van het IBR. De ervaring bij de verschillende Instituten is cumuleerbaar alsook de hoedanigheid van extern of intern lid. Gedurende een periode van 5 jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit zal een kandidaat stagemeester met de hoedanigheid van intern erkend boekhouder of intern erkend boekhouder-fiscalist niet moeten voldoen aan de vereisten van 5 jaar inschrijving op het tableau van de leden van het BIBF. Hij zal enkel vijf jaar nuttige beroepservaring moeten aantonen betreffende de werkzaamheden en de beroepspraktijk van een erkend boekhouder (-fiscalist); § 2. De kandidaat stagemeester die wenst op te treden als stagemeester voor een externe stagiair BIBF moet extern erkend boekhouder BIBF, extern erkend boekhouder fiscalist BIBF, extern accountant IAB, of bedrijfsrevisor IBR zijn. § 3. De kandidaat-stagemeester met een externe hoedanigheid dient actief te zijn in de beroepspraktijk in hoofdberoep. Als criterium voor het hoofdberoep dient het sociaalrechterlijke criterium te worden gehanteerd voor het bepalen van het sociale statuut (in functie van tijdsbesteding). De Uitvoerende Kamer kan van deze regel afwijken op verzoek van de kandidaat-stagemeester. Deze


moet hiertoe een voldoende beschikbaarheid (in tijd) en een brede beroepservaring kunnen aantonen. § 4. De kandidaat-stagemeesters mogen geen tuchtrechterlijke veroordelingen hebben opgelopen binnen hun beroepsinstituut behoudens indien zij eerherstel verkregen in overeenstemming met de wettelijke voorwaarden. § 5. De kandidaat-stagemeester moet in orde zijn met zijn verplichting betreffende permanente vorming. § 6. De kandidaat-stagemeester met een externe hoedanigheid dient een beroepsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten te hebben die conform is met de deontologische en wettelijke bepalingen ter zake en dient zijn verplichtingen inzake de anti-witwaswetgeving ten aanzien van het Beroepsinstituut te hebben vervuld. § 7. De kandidaat-stagemeester moet in orde zijn met de ledenbijdrage. § 8. De Kamer kan een stagemeester weglaten van de lijst van stagemeesters of weigeren als stagemeester wanneer zij blijk hebben gegeven van nalatigheid bij het nakomen van hun verplichtingen. De betrokken stagemeester kan hiertegen in beroep gaan zoals voorzien in artikel 45/1 van de wet. § 9. De stagemeester is niet verantwoordelijk voor de beroepsdaden die de externe stagiair in de persoonlijke dossiers van de stagiair heeft verricht. De kandidaat stagemeester lid van het IAB en het IBR maakt een attest, afgeleverd door zijn Instituut, over aan de Kamer waarin wordt bevestigd dat hij voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in § 3 tot en met § 7 van dit artikel. Art. 20. De stagemeester mag maximaal drie stagiairs tegelijk begeleiden voor alle instituten van de economische beroepen samen. Art. 21. De stagemeester zal de werkzaamheden van de stagiair opvolgen en zal bovendien de stagiair begeleiden bij de werkzaamheden als boekhouder (-fiscalist) telkens deze hem hierom verzoekt. De stagemeester volbrengt zijn taak om zijn kennis en beroepservaring over te dragen aan zijn stagiair op een waardige en professionele wijze zonder dat hiervoor enige directe of indirecte vergoeding verschuldigd is. De stagemeester vervult zijn rol op geheel vrijwillige basis. De stagemeester kan zich niet laten vergoeden voor de opvolging en de begeleiding van de stagiair in het kader van de persoonlijke dossiers van zijn stagiair. Art. 22. De stagemeester neemt geregeld kennis van de stagewerkzaamheden van zijn stagiair. Hij bespreekt deze samen met de stagiair. Indien de stagiair aan zijn verplichtingen tekort komt zal de stagemeester dit tijdens de stage dienen te melden aan de Kamer. HOOFDSTUK VIII. - Inbreuk op de verplichtingen van de stageovereenkomst. Art. 23. Elke inbreuk op de verplichtingen aangegaan in de stageovereenkomst kan, bij de Kamer aanhangig gemaakt worden door elke belanghebbende partij bij deze stageovereenkomst. HOOFDSTUK IX. - Slotbepaling. Art. 24. Ten laatste op 30 juni van elk jaar maakt de Raad een gedetailleerd verslag over aan de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft alsook aan de

40

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Hoge Raad voor de Economische beroepen, aangaande de toepassing van dit stagereglement tijdens het voorbije jaar. Hierin formuleert hij de opmerkingen en voorstellen die hij nuttig acht. Art. 25. De Koning kan ten allen tijde dit stagereglement wijzigen teneinde het in overeenstemming te brengen met de internationale verdragen.

Koninklijk besluit van 27 september 2020 betreffende het programma, de voorwaarden en de examenjury voor het praktisch bekwaamheidsexamen van de erkende boekhouders en erkende boekhouders-fiscalisten HOOFDSTUK 1. - Definities Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen; 2° het Instituut : het Beroepsinstituut van erkende boekhouders en fiscalisten, opgericht bij artikel 43 van de wet; 3° de Raad : de Nationale Raad van het Instituut, bedoeld in artikel 45/1, § 4, van de wet; 4° de Kamer : de bevoegde uitvoerende kamer van het Instituut zoals voorzien in artikel 45/1, § 2, van de wet; 5° het tableau van de beroepsbeoefenaars : het tableau bedoeld in artikel 44 van de wet; 6° de lijst van de stagiairs : de lijst bedoeld in artikel 44 van de wet; 7° de stagiair : de stagiair-boekhouder en de stagiair boekhouder-fiscalist, natuurlijke persoon, opgenomen op de lijst van de stagiairs van het instituut zoals voorzien in artikel 44 van de wet; 8° de stagemeester : een natuurlijk persoon lid van hetzij het Instituut hetzij een accountant lid van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten of een bedrijfsrevisor lid van het Instituut der bedrijfsrevisoren die de stagiair begeleidt tijdens zijn stage; 9° de externe stagiair : de stagiair die zijn beroep op zelfstandige basis en voor rekening van derden uitoefent zoals bedoeld in artikel 44 van de wet; 10° de interne stagiair : de stagiair die zijn beroep uitsluitend uitoefent in ondergeschikt dienstverband via een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking zoals bedoeld in artikel 44 van de wet; 11 ° de erkende boekhouder : natuurlijke persoon opgenomen als "erkend boekhouder" op het tableau van de beroepsbeoefenaars van het Instituut zoals bedoeld in artikel 44 van de wet; 12° de erkende boekhouder-fiscalist : natuurlijke persoon opgenomen als "erkend boekhouder- fiscalist" op het tableau van de beroepsbeoefenaars van het instituut zoals bedoeld in artikel 44 van de wet; 13° het praktisch bekwaamheidsexamen : het praktisch bekwaamheidsexamen zoals bedoeld bij artikel 51 van de wet; 14° de Stagecommissie : de examenjury zoals bedoeld in artikel 51 van de wet; HOOFDSTUK 2. - Modaliteiten bekwaamheidsexamen

van

het

praktisch

Art. 2. Het praktisch bekwaamheidsexamen heeft tot doel na te gaan of de stagiair aan het einde van zijn stageperiode


in staat is om zijn theoretische kennis in de beroepspraktijk van een erkend boekhouder of erkend boekhouder-fiscalist toe te passen alsook of hij in staat is het beroep uit te oefenen met inachtneming van de wetten en de regels van plichtenleer. Art. 3. Het praktisch bekwaamheidsexamen wordt ten minste twee maal per jaar door het Instituut ingericht en kan worden afgelegd in één van de drie landstalen naar keuze van de kandidaat. De data waarop de praktische bekwaamheidsexamen plaatsvinden worden door het Instituut aan de stagiairs meegedeeld. Art. 4. Het praktisch bekwaamheidsexamen bestaat uit een schriftelijke en een mondelinge proef, rechtstreeks of onrechtstreeks handelend over volgende vakken : 1° algemene boekhouding; 2° wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen; 3° algemene beginselen van het financieel beheer; 4° het opstellen, de analyse en de kritische beoordeling van de jaarrekening; 5° organisatie van de boekhoudingsdiensten en van de administratieve diensten van de onderneming; 6° belasting op de toegevoegde waarde; 7° personenbelasting; 8° vennootschapsbelasting; 9° belastingsprocedures; 10° vennootschapsrecht en de wetgeving in verband met ondernemingen in moeilijkheden; 11° beginselen van registratie- en successierechten; 12° organisatie en beheer van een boekhoudkantoor; 13° beginselen van het arbeids- en sociaal zekerheidsrecht; 14° plichtenleer van de erkende boekhouders en boekhouders-fiscalisten met inbegrip van de beginselen inzake de wetgeving tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Art. 5. De praktische regels betreffende de inschrijvingsvoorwaarden, de deelnamevoorwaarden en de bezwaarmogelijkheden alsook het consulteren van de afgelegde schriftelijke proef van het praktisch bekwaamheidsexamen worden door de Raad vastgelegd in een richtlijn. HOOFDSTUK 3. - Voorwaarden betreffende de toelating tot de schriftelijke proef van het praktisch bekwaamheidsexamen Art. 6. De stagiair wordt toegelaten tot het praktisch bekwaamheidsexamen van zodra hij zijn stage heeft volbracht overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het beroep en de stage. Hieronder wordt met name verstaan zijn bijdrageverplichtingen, zijn inschrijvingsrecht ter dekking van de kosten van het praktisch bekwaamheidsexamen, zijn verplichting inzake permanente vorming en de verzekering van zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkeid, alsook de uitgevaardigde richtlijnen, heeft gerespecteerd, die de stagiair-boekhouder of stagiair boekhouder-fiscalist dient na te leven tijdens zijn stage. De stagiair die wenst deel te nemen aan het schriftelijk gedeelte van het praktisch bekwaamheidsexamen, richt hiertoe een aanvraag tot de Stagecommissie en dit volgens de praktische regels vastgelegd in een daartoe bestemde richtlijn. Deze aanvraag tot inschrijving moet, op straffe van onontvankelijkheid, uiterlijk gebeuren 30 kalenderdagen voorafgaand aan de datum waarop het schriftelijk gedeelte

41

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

van het praktisch bekwaamheidsexamen plaatsvindt en in elk geval voor het verstrijken van de wettelijke stagetermijn zoals bedoeld in artikel 51 van de wet. Bij gebreke aan aanvraag tot inschrijving voor de schriftelijke proef binnen de wettelijke stagetermijn wordt de stagiair van de lijst van stagiairs weggelaten. Art. 7. Wanneer de stagiair zijn aanvraag tot inschrijving doet binnen de wettelijke stagetermijn voor een schriftelijke proef die buiten deze termijn wordt georganiseerd, dient hij deel te nemen aan het eerstvolgende praktisch bekwaamheidsexamen dat wordt georganiseerd. Art. 8. De stagiair wordt toegelaten tot de schriftelijke proef van het praktisch bekwaamheidsexamen indien hij aan de inschrijvingsvoorwaarden voldoet zoals vastgelegd in een richtlijn. In geval de stagiair niet aan de voorwaarden beantwoordt om deel te nemen aan het praktisch bekwaamheidsexamen wordt hij hiervan door de Voorzitter of de Ondervoorzitter van de Stagecommissie schriftelijk op de hoogte gebracht. De stagiair kan hiertegen een gemotiveerd bezwaar indienen binnen de 15 kalenderdagen na ontvangst van de weigering tot inschrijving en dit bij aangetekend schrijven. De Raad bepaalt de praktische regels inzake dit bezwaar via een richtlijn. HOOFDSTUK 4. - Schriftelijk gedeelte van het praktisch bekwaamheidsexamen Art. 9. De schriftelijke proef van het praktisch bekwaamheidsexamen voor de toegang tot de titel van erkend boekhouder of erkend boekhouder-fiscalist bestaat uit het oplossen van één of meer praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de in artikel 4 omschreven materies. Art. 10. § 1. Alleen de stagiairs die op de schriftelijke proef volgende resultaten hebben behaald : - ten minste zestig procent van de punten voor de vakken bedoeld in artikel 4, 1° tot 5°, en; - ten minste vijftig procent van de punten voor de vakken bedoeld in artikel 4, 6° tot 13°, en; - ten minste zestig procent van de punten voor het vak bedoeld in artikel 4, 14°, en; - ten minste zestig procent van het totaal aantal punten; - worden tot de mondelinge proef toegelaten om de beroepstitel van erkend boekhouder te bekomen. De stagiairs die bij de schriftelijke proef bovendien zestig procent van de punten behalen voor de vakken bedoeld in artikel 4, 6°, 7°, 8°, 9° en 11°, worden tot de mondelinge proef toegelaten om de beroepstitel van erkend boekhouder-fiscalist te bekomen. § 2. De stagiair die geslaagd is op de schriftelijke proef kan ervoor opteren om zijn resultaat op de schriftelijke proef te behouden. In dat geval kan hij deelnemen aan alle volgende mondelinge proeven gedurende de stageperiode zoals bedoeld in artikel 51 van de wet, zonder de schriftelijke proef opnieuw te moeten afleggen . Indien hij ervoor opteert om zich in te schrijven voor een nieuwe schriftelijke proef, omvat deze alle materies van artikel 4 en vervalt automatisch en onherroepelijk het resultaat op zijn eerdere schriftelijke proeven. Art. 11. De stagiair kan bezwaar aantekenen tegen het resultaat van de schriftelijke proef bij gemotiveerd aangetekend schrijven uiterlijk binnen de 15 kalenderdagen nadat de resultaten werden betekend. Drie leden van de Stagecommissie, die niet hebben deelgenomen aan de


verbetering van de betwiste examenvragen, onderzoeken het bezwaar. De stagiair kan een kopie van zijn schriftelijke proef inkijken na afspraak met de diensten van het Instituut. De Raad bepaalt de praktische regels inzake dit bezwaar via een richtlijn . HOOFDSTUK 5. - Mondeling gedeelte van het praktisch bekwaamheidsexamen Art. 12. De mondelinge proef omvat de bespreking van de schriftelijke proef en een ondervraging over de beroepspraktijk en/of de materies vermeld in artikel 4. Art. 13. § 1. De stagiairs die op de mondelinge proef ten minste zestig procent van de punten behaald hebben, zijn geslaagd voor de beroepstitel van erkend boekhouder. § 2. De stagiairs die bovendien ten minste zestig procent van de punten hebben behaald op de laatste mondelinge proef voor de materies bedoeld in artikel 4, 6°, 7°, 8°, 9° en 11°, zijn geslaagd voor de beroepstitel van erkend boekhouder-fiscalist. HOOFDSTUK 6. - Resultaat bekwaamheidsexamen

van

het

praktisch

Art. 14. De uitslagen worden door het Instituut aan de stagiair betekend na afloop van elke afgelegde proef en worden bij zijn dossier gevoegd. Art. 15. De na de mondelinge proef geslaagde stagiairs worden geacht hun aanvraag te hebben gedaan tot inschrijving op het tableau van de beroepsbeoefenaars zoals bedoeld in het koninklijk besluit waarnaar artikel 45 van de wet verwijst. Enkel de stagiairs die slaagden in hun praktisch bekwaamheidsexamen worden ingeschreven op het tableau van de beroepsbeoefenaars. Art. 16. De stagiairs die niet slagen op het praktisch bekwaamheidsexamen of die geen gebruik wensen te maken van de vrijstellingsregeling voor de schriftelijke proef zoals voorzien door artikel 10, § 2, kunnen, zolang de maximale stageperiode bedoeld in artikel 51 van de wet niet is verstreken, een nieuwe aanvraag richten overeenkomstig artikel 6 om tot het volgende praktisch bekwaamheidsexamen toegelaten te worden. HOOFDSTUK 7. - De Stagecommissie /Examenjury Art. 17. Er wordt een Stagecommissie opgericht binnen het Instituut. Deze Stagecommissie treedt op als examenjury, zoals bedoeld in artikel 51 van de wet, en is belast met het afnemen van het praktisch bekwaamheidsexamen dat georganiseerd wordt door het Instituut. Art. 18. De Stagecommissie beschikt in de uitoefening van haar opdracht over de ruimste middelen inzake toezicht en controle. Zij kan de haar toevertrouwde opdrachten aan één of meerdere van haar leden opdragen. Art. 19. § 1. De Stagecommissie bestaat uit twintig werkende leden, de voorzitter en de ondervoorzitter van het Instituut inbegrepen. Tien leden zijn Nederlandstalig en tien leden zijn Franstalig. Hun taalrol wordt bepaald door de taal van hun diploma's. Indien zij diploma's hebben behaald in verschillende talen kunnen zij opteren voor hetzij de Franstalige taalrol, hetzij de Nederlandstalige taalrol. De werkende leden worden, op voorstel van het bureau, door de Raad aangewezen voor een hernieuwbare termijn van

42

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

vier jaar. Dit gebeurt tijdens de tweede zitting van de nieuw samengestelde Raad volgend op de verkiezingen. De benoemingen van de leden van de Stagecommissie worden onderworpen aan de goedkeuring van de Minister bevoegd voor Middenstand. § 2. De voorzitter en de ondervoorzitter van het Instituut zijn tevens voorzitter en ondervoorzitter van de Stagecommissie. § 3. In voorkomend geval, kan de Raad op voorstel van het Bureau, plaatsvervangende leden aanstellen van wie het mandaat eindigt samen met de werkende leden benoemd overeenkomstig § 1. De plaatsvervangende leden mogen de vergaderingen van de Stagecommissie slechts bijwonen wanneer zij worden opgeroepen ter vervanging van een werkend lid. § 4. De Raad benoemt, onder de personeelsleden van het Instituut, tevens een Nederlandstalige en Franstalige secretaris van de Stagecommissie. De Raad kan tevens plaatsvervangende secretarissen benoemen. De secretarissen staan de Stagecommissie bij in hun opdracht. Zij kunnen aanwezig zijn bij de vergaderingen en de beraadslaging van de Stagecommissie. Art. 20. § 1. Er bestaat onverenigbaarheid tussen het mandaat van lid van de Stagecommissie en het mandaat van : 1° werkend of plaatsvervangend lid van de Kamer; 2° werkend of plaatsvervangend lid van de Kamer van Beroep. § 2. De voorzitter en de ondervoorzitter uitgezonderd, telt de Stagecommissie ten hoogste vijf werkende Nederlandstalige en vijf werkende Franstalige leden die tevens lid zijn van de Raad. § 3. Ten minste één Franstalig en één Nederlandstalig lid moeten docent zijn een inrichting voor hoger onderwijs waar een Europees kwalificatieniveau 6,7 of 8 kan worden bereikt. § 4. Eén van de leden van de Stagecommissie moet beschikken over een voldoende kennis van de Duitse taal. § 5. De overige leden van de Stagecommissie moeten leden van het Instituut zijn of personen gekozen op grond van hun specifieke kennis van de materies relevant voor het beroep. Art. 21. § 1. De Stagecommissie vergadert op uitnodiging van haar voorzitter of, bij diens afwezigheid, van haar ondervoorzitter. Het lid dat verhinderd is, verwittigt tijdig de voorzitter. § 2. De vergaderingen van de Stagecommissie worden voorgezeten door de voorzitter of, bij zijn afwezigheid, door de ondervoorzitter. Indien beiden afwezig zijn, wordt de vergadering voorgezeten door het oudste aanwezige lid. De dienstdoende voorzitter beschikt over dezelfde bevoegdheden als de voorzitter. § 3. In het kader van het schriftelijk gedeelte van het praktisch bekwaamheidsexamen beraadslaagt de Stagecommissie per taalrol. Zij kan in dat geval slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste zes leden aanwezig zijn. De beslissingen worden bij eenvoudige meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter doorslaggevend. Er wordt een verslag opgesteld van de beraadslaging dat wordt ondertekend door de Voorzitter van de Stagecommissie. § 4. De mondelinge proef van het praktisch bekwaamheidsexamen wordt, bij delegatie conform artikel 18, afgenomen door minstens 5 leden van de Stagecommissie van dezelfde taalrol als de stagiair. Indien het een Duitstalige stagiair betreft, dient minstens één van de leden van de Stagecommissie deze taal te beheersen. De beraadslaging voor de mondelinge proef gebeurt enkel door die personen die de stagiair hebben ondervraagd.


Per ondervraagde stagiair wordt een kort verslag opgemaakt door één lid van de Stagecommissie die aanwezig is bij de mondelinge proef. Dit verslag bevat zowel de gestelde vragen als een bondige samenvatting van de door de stagiair hierop geformuleerde antwoorden alsook de eindquotering. De beslissingen worden bij eenvoudige meerderheid van stemmen genomen . HOOFDSTUK 8. - Vrijstellingen Art. 22. § 1. De erkende boekhouders die over een diploma beschikken dat toegang verleent tot de titel van erkend boekhouder-fiscalist, en die hun inschrijving vragen op het tableau van de erkende boekhouders-fiscalisten, worden vrijgesteld van het volgen van een stage. Zij worden, na het met succes afleggen van een praktisch bekwaamheidsexamen over de vakken bedoeld in artikel 4, 6°, 7°, 8°, 9° en 11°, ingeschreven op het tableau van de erkende boekhouders-fiscalisten. § 2. Het praktisch bekwaamheidsexamen zoals bedoeld in § 1, bestaat uit een mondelinge proef die wordt afgenomen door de Stagecommissie conform de bepalingen van dit besluit. Om geslaagd te zijn, moet de kandidaat ten minste zestig procent van de punten behaald hebben. De Raad bepaalt de praktische regels van deze proef. HOOFDSTUK 9. overgangsbepalingen

-

Opheffingsbepalingen

en

Art. 23. Dit besluit heft het koninklijk besluit van 20 januari 2003 betreffende het programma, de voorwaarden en de examenjury voor het praktisch bekwaamheidsexamen van de erkende boekhouders en erkende boekhoudersfiscalisten. Art. 24. De bepalingen betreffende de materies van het praktisch bekwaamheidsexamen, de slaagcriteria op de schriftelijke proef en de vrijstellingsregeling zoals omschreven in de artikelen 4, 10, 12, 13 en 16 van huidig besluit treden evenwel slechts in werking vanaf de schriftelijke proef van het eerste praktisch bekwaamheidsexamen dat georganiseerd wordt door het Instituut vanaf 1 januari 2017. In tussentijd blijven de examenmateries en de slaagcriteria zoals bepaald in de artikelen 3, 4, 5 en 10 van het koninklijk besluit van 20 januari 2003 gelden. De, op basis van het opgeheven besluit, aangewezen leden van de stagecommissie blijven in functie tot op het einde van hun mandaat. HOOFDSTUK 10. - Diverse bepalingen Art. 25. De Minister bevoegd voor Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.

43

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020


Openbaar register -

Het KB Openbaar register heft op

Koninklijk besluit van 11 september 2020 tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en, de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering TITEL 1. - DEFINITIES Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° wet: de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur; 2° het openbaar register: het openbaar register bedoeld in artikel 29 van de wet; 3° beroepsbeoefenaar: de gecertificeerd accountant, de gecertificeerd belastingadviseur, de accountant, de fiscaal accountant en de stagiairs die de beroepsactiviteiten uitoefenen als zelfstandige in hoofdberoep of bijberoep, voor rekening van derden, alsook de erkende rechtspersonen; 4° algemene vergadering: de algemene vergadering bedoeld in hoofdstuk 8, afdeling 3 van de wet; 5° Raad: de Raad van het Instituut bedoeld in artikel 68 van de wet; 6° secretaris: het lid van de Raad benoemd tot secretaris, bedoeld in artikel 70 van de wet; 7° lidstaat: een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, als bedoeld in artikel 2, § 1, l) van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties; 8° derde land : een land dat geen lidstaat is; 9° fusionerende instituten: het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, opgericht bij artikel 2 van de wet van 22 april 1999, en het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten, opgericht bij artikel 43 van de wet van 22 april 1999. TITEL 2. - HET OPENBAAR REGISTER, DE TOEKENNING VAN DE HOEDANIGHEID AAN NATUURLIJKE PERSONEN UIT DERDE LANDEN EN AAN RECHTSPERSONEN HOOFDSTUK 1. - HET OPENBAAR REGISTER Afdeling 1. - Toepassingsgebied Art. 2. § 1. Overeenkomstig artikel 29 van de wet, schrijft de Raad de natuurlijke personen en de rechtspersonen die de toelating hebben om het beroep uit te oefenen of de titel te dragen, in het openbaar register in met de vermelding van hun hoedanigheid of een van de vermeldingen bedoeld in artikel 29 van de wet. § 2. Worden door de Raad van het Instituut ingeschreven in het openbaar register: 1° de accountant, natuurlijk persoon, overeenkomstig artikel 21 van de wet, met de vermelding van de hoedanigheid "accountant"; 2° de fiscaal accountant, natuurlijk persoon, overeenkomstig artikel 22 van de wet, met de vermelding van de hoedanigheid "fiscaal accountant"; 3° de gecertificeerd accountant, natuurlijk persoon, met de vermelding van de hoedanigheid "gecertificeerd accountant";

44

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

4° de gecertificeerd belastingadviseur, natuurlijk persoon, met de vermelding van de hoedanigheid "gecertificeerd belastingadviseur"; 5° de rechtspersoon die voldoet aan de voorwaarden van artikel 24 van de wet met, naargelang de situatie bedoeld in artikel 24 van de wet, de vermelding "accountant", "fiscaal accountant", "gecertificeerd accountant" of "gecertificeerd belastingadviseur" en de rechtsvorm; 6° de stagiair boekhouder als bedoeld door of krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen met de vermelding "stagiair accountant"; 7° de stagiair boekhouder-fiscalist als bedoeld door of krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen met de vermelding "stagiair fiscaal accountant"; 8° de stagiair gecertificeerd accountant of de stagiair accountant als bedoeld door of krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen met de vermelding "stagiair gecertificeerd accountant"; 9° de stagiair gecertificeerd belastingadviseur of de stagiair belastingconsulent als bedoeld door of krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen met de vermelding "stagiair gecertificeerd belastingadviseur"; 10° de rechtspersoon van stagiair die voldoet aan de voorwaarden van artikel 28 met de vermelding "stagiair gecertificeerd accountant" of "stagiair accountant" en de rechtsvorm; 11° de intern accountant, natuurlijk persoon, overeenkomstig artikel 21 van de wet, met de vermelding van de hoedanigheid "intern accountant"; 12° de intern fiscaal accountant, natuurlijk persoon, overeenkomstig artikel 22 van de wet, met de vermelding van de hoedanigheid "intern fiscaal accountant"; 13° de intern gecertificeerd accountant, natuurlijk persoon, met de vermelding van de hoedanigheid "intern gecertificeerd accountant"; 14° de intern gecertificeerd belastingadviseur, natuurlijk persoon, met de vermelding van de hoedanigheid "intern gecertificeerd belastingadviseur"; 15° de persoon die het beroep tijdelijk en occasioneel uitoefent, bedoeld in artikel 23 van de wet, met de vermelding van "tijdelijk en occasioneel dienstenverlener" en de beroepstitel uit zijn lidstaat van herkomst. Vanaf hun inschrijving in het openbaar register worden de personen bedoeld in het eerste lid, 1° tot en met 14°, lid van het Instituut. De rechtspersoon mag in zijn benaming de vermelding opnemen die in het openbaar register werd toegevoegd. Afdeling 2. - Inschrijving in het openbaar register Onderafdeling 1. - Inschrijving van de stagiairs Art. 3. Onder voorbehoud van het tweede lid, wordt de kandidaat voor de stage van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur door de Raad in het openbaar register als stagiair ingeschreven op de dag vastgesteld door de stagecommissie voor zover zijn stageovereenkomst voor die datum werd goedgekeurd door de stagecommissie. De inschrijving gebeurt op basis van het inschrijvingsdossier voor de stage, bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 11 september 2020 betreffende de beroepsopleiding van de accountants en de belastingadviseurs. In uitvoering van artikel 123 van de wet worden de stagiairs van de fusionerende instituten automatisch in het openbaar register ingeschreven op de datum van inwerkingtreding van de wet, op basis van hun inschrijvingsdossier bij een van de fusionerende instituten. Onderafdeling 2. - Inschrijving van de andere natuurlijke personen


Art. 4. § 1. In overeenstemming met artikel 19 van de wet wordt de vermelding van "stagiair" in het openbaar register gewijzigd in de hoedanigheid "gecertificeerd accountant" of "gecertificeerd belastingadviseur" wanneer de betrokken natuurlijk persoon geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen en de eed heeft afgelegd. § 2. In overeenstemming met artikel 19 van de wet, worden de natuurlijke personen bedoeld in artikel 11 of 14 van de wet of de personen bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, die geslaagd zijn voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur of van wie de beroepskwalificaties als gelijkwaardig werden erkend, in voorkomend geval na het slagen voor een bekwaamheidsproef, slechts in het openbaar register ingeschreven met hun hoedanigheid na het afleggen van de eed. Hun inschrijving gebeurt op basis van het aanvraagdossier voor toekenning van de hoedanigheid bij de Raad of, in voorkomend geval, van het aanvraagdossier voor toegang tot het bekwaamheidsexamen of de bekwaamheidsproef. Voor de personen bedoeld in artikel 11 van de wet bevat het aanvraagdossier de informatie bedoeld in artikel 22 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties. Voor de personen bedoeld in artikel 14 van de wet bevat het aanvraagdossier de informatie bedoeld in artikel 9, 1° tot en met 3° en 6°, van het koninklijk besluit van 11 september 2020 betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs. Voor de onderdanen van derde landen bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, b), bevat het aanvraagdossier de informatie bedoeld in artikel 24, § 1. § 3. Na de eedaflegging bezorgt de secretaris aan de betrokken persoon de door het Instituut al verwerkte gegevens over de inschrijving. In voorkomend geval verbetert de betrokken persoon zijn gegevens of vult hij ze aan met de ontbrekende gegevens, vergezeld van de nodige documenten ter staving. De betrokken persoon kan zich wenden tot de functionaris voor gegevensbescherming, aangeduid door het Instituut, om zijn rechten in dat verband te doen gelden. § 4. De Raad bevestigt de inschrijving in het openbaar register met de eventuele aanvulling en de wijziging van de gegevens. De secretaris deelt de bevestiging schriftelijk aan de betrokken persoon mee. Onderafdeling 3. - Inschrijving als accountant en fiscaal accountant Art. 5. Wanneer een persoon de stage voor boekhouder (fiscalist) gevolgd heeft en geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten als bedoeld in de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, wordt hij door de Raad ingeschreven in het openbaar register met, naargelang het geval, de hoedanigheid "accountant" of "fiscaal accountant", na ontvangst van de verklaring van slagen van de bevoegde stagecommissie. Die verklaring wordt zo snel mogelijk aan het Instituut bezorgd. Onderafdeling 4. - Inschrijving van de tijdelijke en occasionele beroepsuitoefening Art. 6. De persoon die het beroep tijdelijk en occasioneel in België wil uitoefenen, wordt bij de eerste dienstverrichting in het openbaar register ingeschreven op basis van de gegevens opgenomen in de voorafgaande verklaring en de documenten die worden bezorgd in toepassing van artikel 23 van de wet. Onderafdeling 5. - Inschrijving van een rechtspersoon Art. 7. De aanvraag van een rechtspersoon tot inschrijving in het openbaar register wordt door middel van een aanvraagdossier aan de Raad van het Instituut gericht.

45

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 8. Met het oog op zijn inschrijving in het openbaar register, bezorgt de rechtspersoon aan de Raad een aanvraagdossier dat de volgende gegevens en documenten bevat: 1° de oprichtingsakte, de statuten of, in voorkomend geval, het intern reglement of een gelijkwaardige overeenkomst van de rechtspersoon; 2° de jaarrekening van de rechtspersoon over de laatste vijf boekjaren of sedert zijn oprichting wanneer die nog geen vijf jaar bestaat; 3° het ondernemingsnummer; 4° het rijksregisternummer of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer in de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid van de natuurlijke personen aangeduid door de rechtspersoon voor de opdrachten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet; 5° de gegevens over de aandeelhoudersstructuur van de rechtspersoon; 6° de gegevens over de deelnemingen in andere rechtspersonen; 7° in voorkomend geval, het of de netwerken waartoe de rechtspersoon behoort; 8° de nauwkeurige omschrijving van de activiteiten, de organisatie en de werking van de rechtspersoon; 9° de naam, de voornaam en het inschrijvingsnummer van de natuurlijke personen die optreden of kunnen optreden in naam en voor rekening van de rechtspersoon; 10° in voorkomend geval, het bewijs dat de rechtspersoon in een andere lidstaat of in een derde land de hoedanigheid heeft die als gelijkwaardig wordt erkend met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België; 11° het bewijs dat de natuurlijke persoon die optreden of kunnen optreden in naam en voor rekening van de rechtspersoon voldoen aan de voorwaarde bedoeld in artikel 10, § 1, 2° tot en met 4°, van de wet. De rechtspersoon moet de gegevens bedoeld onder de bepalingen 1° tot en met 11° niet bezorgen wanneer die gratis beschikbaar zijn via een website. Het Instituut stelt op zijn website een aanvraagformulier ter beschikking. Art. 9. De Raad bezorgt zijn beslissing over de aanvraag aan de rechtspersoon binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het volledige aanvraagdossier. Afdeling 3. - Het bijhouden en bewaren van gegevens in het openbaar register Art. 10. In overeenstemming met artikel 32 van de wet houdt de Raad van het Instituut in het openbaar register onder de vorm van een elektronische databank de volgende gegevens bij over de natuurlijke personen en maakt ze openbaar: 1° de identificatiegegevens van de betrokken persoon, met name de naam, voornaam en de nodige contactgegevens, namelijk, het adres waar de natuurlijk persoon kantoor houdt, het professioneel telefoonnummer en het professioneel e-mailadres; 2° het inschrijvingsnummer en de hoedanigheid die het Instituut heeft toegekend aan de betrokken persoon en de vermeldingen opgenomen in het openbaar register; 3° de datum van toekenning van de hoedanigheid door het Instituut aan de betrokken persoon en de datum van de eerste inschrijving in het openbaar register; 4° de taal van de betrokken persoon, bedoeld in artikel 30, 7°, van de wet; 5° in voorkomend geval, de mandaten die de betrokken persoon vervult als lid van het bestuursorgaan van een rechtspersoon aan wie de hoedanigheid en/of de beroepstitel door het Instituut werd toegekend; 6° in voorkomend geval, het adres waar de beroepsbeoefenaar kantoor houdt en het of de netwerken waartoe de betrokken persoon behoort.


Art. 11. Het Instituut houdt onder de vorm van een elektronische databank de volgende gegevens bij over de rechtspersonen en maakt ze openbaar: 1° het ondernemingsnummer, de naam van de rechtspersoon, de rechtsvorm, het adres waar de rechtspersoon kantoor houdt, het telefoonnummer en het emailadres; 2° het inschrijvingsnummer, de hoedanigheid en de vermeldingen die het Instituut heeft toegekend aan de rechtspersoon; 3° de datum van toekenning van de hoedanigheid door het Instituut aan de rechtspersoon en de datum van de eerste inschrijving in het register; 4° de taal van de rechtspersoon; 5° de naam, de voornaam en het inschrijvingsnummer van de leden van het bestuursorgaan die de hoedanigheid van (fiscaal) accountant, gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur hebben; 6° de naam, de voornaam en het inschrijvingsnummer van de beroepsbeoefenaars die kunnen handelen in naam van of voor rekening van de rechtspersoon; 7° in voorkomend geval, de deelnemingen van de rechtspersoon in andere rechtspersonen; 8° in voorkomend geval, het of de netwerken waartoe de rechtspersoon behoort. Art. 12. Het Instituut houdt onder de vorm van een elektronische databank de volgende gegevens over de stagiairs bij en maakt ze openbaar: 1° de identificatiegegevens, met name de naam, voornaam, de plaats van zijn werkzaamheden van de stagiair en de nodige contactgegevens zoals het professioneel emailadres en het professioneel telefoonnummer; 2° het inschrijvingsnummer en de vermelding die het Instituut heeft toegekend aan de stagiair; 3° de datum van inschrijving van de stagiair in het openbaar register; 4° de taal van de stagiair; 5° in voorkomend geval, de mandaten die de stagiair vervult als lid van het bestuursorgaan in een rechtspersoon die ingeschreven is in het openbaar register; 6° in voorkomend geval, het adres waar de stagiair kantoor houdt en het of de netwerken waartoe de stagiair behoort. Art. 13. Het Instituut werkt de gegevens van elke persoon ingeschreven in het openbaar register in de beveiligde elektronische databank bij en vermeldt de datum van de laatste aanpassing. Het Instituut duidt nauwkeurig aan welke gegevens afkomstig zijn van een authentieke bron waarop het Instituut zich baseert en welke gegevens de betrokken persoon aan het Instituut heeft aangeleverd. Elk jaar verzoekt het Instituut de natuurlijke persoon ingeschreven in het openbaar register de volgende gegevens te bevestigen, of indien nodig, te wijzigen of aan te vullen: 1° het adres waar de natuurlijk persoon kantoor houdt; 2° zijn professioneel telefoonnummer en zijn professioneel e-mailadres; 3° in voorkomend geval, het netwerk waartoe hij behoort; 4° in voorkomend geval, de mandaten die hij vervult als lid van het bestuursorgaan van een rechtspersoon aan wie de hoedanigheid en/of de beroepstitel door het Instituut werd toegekend. Iedere rechtspersoon ingeschreven in het openbaar register deelt aan de Raad iedere wijziging mee van de statuten, de stemrechten, de samenstelling van het aandeelhouderschap of het bestuursorgaan van de rechtspersoon of iedere wijziging van het netwerk. Via zijn website verzoekt het Instituut jaarlijks aan elke rechtspersoon ingeschreven in het openbaar register na te gaan of haar gegevens opgenomen in de beveiligde elektronische databank volledig en actueel zijn. Afdeling 4. - Het bijhouden van andere gegevens

46

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 14. Het Instituut houdt de volgende gegevens over de ingeschreven natuurlijke personen bij die niet openbaar mogen gemaakt worden en enkel mogen gebruikt worden voor de uitoefening van de opdracht van het Instituut en zijn organen: 1° het rijksregisternummer of bij gebrek daaraan het identificatienummer in de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid van de leden, natuurlijke personen; 2° de documenten in verband met de kwaliteitstoetsing en, in voorkomend geval, het verbeterplan; 3° in voorkomend geval, het dossier over de ingeschreven persoon met betrekking tot de terechtwijzing of tot de doorverwijzing naar de tuchtinstanties; 4° de tuchtstraffen die aan de ingeschreven persoon werden opgelegd, tenzij deze zijn uitgewist of de persoon eerherstel heeft gekregen; 5° de gegevens over de permanente vorming die de ingeschreven persoon heeft gevolgd; 6° de gegevens van het stagedossier van de stagiair, met name de behaalde diploma's, de vrijstellingen die de stagiair heeft verkregen, de stageovereenkomst(-en), de documenten met betrekking tot de stage, de resultaten van het toelatingsexamen, het bekwaamheidsexamen, de bekwaamheidsproef en de tussentijdse proeven; 7° in voorkomend geval, de rechtspersoon of de beroepsbeoefenaar waarmee de ingeschreven persoon een arbeidsovereenkomst heeft gesloten of bij wie hij zijn beroepswerkzaamheden uitoefent; 8° de informatie met betrekking tot de dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid; 9° in voorkomend geval, de lijst van rechtspersonen ingeschreven in het openbaar register waarvan hij aandeelhouder is; 10° in voorkomend geval, de beroepsbeoefenaar met wie de stagiair een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten en bij wie hij zijn stagewerkzaamheden uitoefent. Art. 15. Het Instituut houdt de volgende gegevens over de ingeschreven rechtspersonen bij die niet openbaar mogen gemaakt worden en enkel mogen gebruikt worden voor de uitoefening van de opdracht van het Instituut en zijn organen: 1° de documenten in verband met de kwaliteitstoetsing en, in voorkomend geval, het verbeterplan; 2° in voorkomend geval, het dossier over de betrokken rechtspersoon met betrekking tot de terechtwijzing of de doorverwijzing naar de tuchtinstanties; 3° de tuchtstraffen die aan de betrokken rechtspersoon werden opgelegd, tenzij deze zijn uitgewist of de rechtspersoon eerherstel heeft gekregen; 4° de informatie met betrekking tot de dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid; 5° de identificatiegegevens van de aandeelhouders en de leden van het bestuursorgaan, namelijk hun naam, voornaam, hun professioneel telefoonnummer, professioneel e-mailadres, alsook, in voorkomend geval hun hoedanigheid. Art. 16. Elke persoon ingeschreven in het openbaar register heeft het recht de niet-openbare gegevens die op hem betrekking hebben, in te zien en, waar nodig, aan te vullen of aan te passen door middel van een beveiligde portaalsite, beschikbaar op de website van het Instituut. Afdeling 5. - Uitschrijving uit het openbaar register Art. 17. Iedere persoon ingeschreven in het openbaar register, heeft het recht om uit het openbaar register te worden uitgeschreven, overeenkomstig artikel 33 van de wet. De betrokken persoon vraagt de uitschrijving per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging gericht aan de Raad van het Instituut. De Raad neemt ten laatste zestig dagen na ontvangst van de zending of de e-mail een beslissing over de aanvaarding of de weigering van het verzoek om uitschrijving.


Wanneer de persoon een beroepsbeoefenaar is, bevat het verzoek een verklaring waarin de beroepsbeoefenaar bevestigt dat hij alle opdrachten die hem zijn toevertrouwd tot een goed einde heeft gebracht of overgedragen heeft. Een accountant, een fiscaal accountant of gecertificeerd accountant kan pas worden uitgeschreven wanneer hij alle voorbehouden opdrachten als bedoeld in artikel 3, 1° tot en met 8°, van de wet die hem zijn toevertrouwd, voltooid of overgedragen heeft. Art. 18. Na de uitschrijving: 1° mag de uitgeschreven persoon die de hoedanigheid van accountant, fiscaal accountant of gecertificeerd accountant had, geen enkele opdracht als bedoeld in artikel 3, 1° tot en met 8°, van de wet, voor rekening van derden aanvaarden of verder uitvoeren; 2° mag de uitgeschreven persoon de titel als bedoeld in artikelen 4, 7 en 9, van de wet niet meer dragen. Afdeling 6. - De weglating uit het openbaar register Art. 19. Een persoon wordt weggelaten uit het openbaar register wanneer: 1° de Raad het verzoek van de betrokken persoon om uitschrijving heeft aanvaard, in overeenstemming met artikel 33 van de wet en artikel 17; 2° de Raad de hoedanigheid van de betrokken persoon heeft ingetrokken, in uitvoering van artikel 115 van de wet; 3° de betrokken persoon is geschorst, voor de duur van de schorsing. De Raad stelt de datum van weglating vast en deelt deze schriftelijk mee aan de betrokken persoon. Een persoon wordt ook uit het openbaar register weggelaten wanneer hij overleden is. Tenzij de persoon na weglating uit het openbaar register het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke procedure, houdt de Raad van het Instituut de gegevens van de betrokken persoon maximum tien jaar na de weglating bij. Daarna worden alle persoonlijke gegevens van de betrokken persoon door de Raad van het Instituut gewist. Wanneer de persoon het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke procedure, houdt de Raad van het Instituut na de periode van tien jaar bedoeld in het vierde lid, enkel de gegevens bij die gekoppeld zijn aan het beheer van een lopende procedure die door het Instituut tegen de betrokken persoon is ingeleid en voor zover die gegevens nodig zijn voor het beheer van het geschil en dat gedurende de periode die strikt noodzakelijk is voor beheer van het geschil. Afdeling 7. - De herinschrijving in het openbaar register Art. 20. Iedere persoon kan per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging een verzoek om herinschrijving in het openbaar register richten aan de Raad. Wanneer de aanvraag tot herinschrijving plaatsvindt binnen vijf jaar na de uitschrijving, schrijft de Raad de betrokkene opnieuw in het openbaar register in, na verificatie door de Raad dat de belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor de toegang tot het beroep bedoeld in artikel 10 van de wet. Wanneer de aanvraag tot herinschrijving plaatsvindt na vijf jaar na de uitschrijving, legt de aanvrager het bekwaamheidsexamen af als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van het koninklijk besluit van 11 september 2020, betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs. Wanneer de betrokken persoon uit het openbaar register weggelaten was als gevolg van een beslissing van de Raad tot intrekking van de hoedanigheid op basis van artikel 115, § 1, 1°, van de wet, kan hij pas opnieuw ingeschreven worden na eerherstel door de commissie van beroep. Een aanvraag tot eerherstel kan enkel via aangetekende zending of via e-mail met ontvangstbevestiging ingediend worden bij de commissie van beroep indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 103 van de wet.

47

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Na ontvangst van het verzoek tot herinschrijving gaat de Raad na of de voorwaarden van toelating tot het beroep als vermeld in artikel 10 van de wet opnieuw zijn vervuld. De Raad neemt binnen zestig dagen na ontvangst van de zending een beslissing over de aanvaarding of de weigering van het verzoek om herinschrijving. HOOFDSTUK 2. ACCOUNTANTS EN BELASTINGADVISEURS, NATUURLIJKE PERSONEN, UIT EEN DERDE LAND Afdeling 1. - Toekenningsvoorwaarden voor de hoedanigheid aan natuurlijke personen uit derde landen Art. 21. § 1. De hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur wordt slechts toegekend aan een natuurlijk persoon, onderdaan van een derde land en die in België de opdrachten verbonden aan die hoedanigheid wil uitvoeren, wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1° a) ofwel beschikt de natuurlijke persoon over een diploma bedoeld in artikel 12 van de wet of als gelijkwaardig erkend en heeft hij de stage bedoeld in artikel 10 van de wet vervuld; b) ofwel heeft de natuurlijke persoon een hoedanigheid die als gelijkwaardig erkend is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur en is hij onderdaan van een land dat het voordeel van wederkerigheid toekent aan de personen met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur; 2° in België gevestigd zijn; 3° de activiteiten op het Belgisch grondgebied zijn beperkt tot de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3 van de wet voor de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of tot de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 6 van de wet voor de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur en tot het uitoefenen van hiermee verenigbare werkzaamheden; 4° de documenten, de akten en de briefwisseling die samenhangen met de uitoefening van de beroepsactiviteit in België worden in de Belgische vestiging bewaard; 5° de natuurlijke persoon voldoet aan de voorwaarden van betrouwbaarheid, in het bijzonder aan de voorwaarde bepaald in artikel 10, § 1, 2° tot en met 4°, van de wet, of werd in het buitenland niet veroordeeld voor gelijkaardige feiten overeenkomstig artikel 10, §§ 2 en 3, van de wet; 6° hij heeft de eed afgelegd in overeenstemming met artikel 20 van de wet; 7° hij verbindt er zich toe om het wettelijk, reglementair en normatief kader na te leven dat van toepassing is op het beroep. § 2. De stage voor onderdanen van derde landen bedoeld in paragraaf 1, 1°, a), wordt geregeld volgens dezelfde bepalingen als die voor de onderdanen van een lidstaat. § 3. De Raad organiseert een bekwaamheidsproef voor de onderdanen van derde landen bedoeld in paragraaf 1, 1°, b), volgens dezelfde regels als die voor de onderdanen van een andere lidstaat. De Raad legt de opleidingsonderdelen vast waarop de proef betrekking heeft om de kennis van de kandidaat over het wettelijk, reglementair en normatief kader te bewijzen. De hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur kan slechts worden toegekend wanneer de betrokken persoon geslaagd is voor de bekwaamheidsproef. Art. 22. De Raad kan de toekenning van de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur aan een natuurlijk persoon, onderdaan van een derde land, weigeren wanneer hij een andere beroepsactiviteit uitoefent die onverenigbaar is met de beroepsactiviteiten verbonden met de hoedanigheid. Afdeling 2. - Procedure van toekenning van de hoedanigheid aan natuurlijke personen uit een derde land


Art. 23. De persoon bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, a), die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur, wordt op zijn vraag met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur ingeschreven na de eed te hebben afgelegd. Art. 24. § 1. De natuurlijk persoon, onderdaan van een derde land, bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, b), vraagt de Raad van het Instituut de toekenning van de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur door middel van een aanvraagdossier. Het aanvraagdossier bevat de volgende documenten: 1° een identiteitsbewijs; 2° een attest betreffende de betrouwbaarheid, afgegeven door een bevoegd ambtenaar van het derde land; wanneer de afgifte van dergelijk attest in het betrokken derde land niet geregeld is, bezorgt de natuurlijke persoon een schriftelijke verklaring waarin hij bevestigt te voldoen aan de voorwaarde bepaald in artikel 21, § 1, 5° ; 3° een bewijs dat de persoon voldoet aan de voorwaarden van artikel 21 § 1, 1°, b). Het Instituut stelt op zijn website een aanvraagformulier ter beschikking. § 2. Na ontvangst van het volledige aanvraagdossier en na geslaagd te zijn voor de bekwaamheidsproef, bezorgt het Instituut een kopie van de beslissing tot de toelating tot de eedaflegging aan de ondernemingsrechtbank overeenkomstig artikel 20, § 1, van de wet. De ondernemingsrechtbank bepaalt de dag en het uur van eedaflegging. Na de eedaflegging bezorgt de betrokken persoon het proces-verbaal van de eedaflegging aan het Instituut. Art. 25. Binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het volledige aanvraagdossier deelt de Raad van het Instituut zijn beslissing over de aanvraag mee aan de natuurlijk persoon. HOOFDSTUK 3. - RECHTSPERSONEN LIDSTAAT OF EEN DERDE LAND

UIT

EEN

Afdeling 1. - Voorwaarden voor de toekenning van de hoedanigheid aan een rechtspersoon van een lidstaat Art. 26. § 1. In overeenstemming met artikel 24 van de wet, wordt de hoedanigheid van erkend rechtspersoon toegekend aan een rechtspersoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in dat artikel 24. § 2. Bovendien mag wat betreft de voorwaarde bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 4°, van de wet, de meerderheid van de stemrechten in de algemene vergadering in handen zijn van personen die in een derde land een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is aan een van de hoedanigheden toegekend door het Instituut, mits wederkerigheid. Wat betreft de voorwaarde bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 5°, van de wet, mag de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan die handelen in naam en voor rekening van de rechtspersoon ook personen zijn met een hoedanigheid in een derde land die gelijkwaardig is erkend met een van de hoedanigheden toegekend door het Instituut, mits wederkerigheid. Afdeling 2. - Voorwaarden voor de toekenning van de hoedanigheid aan een rechtspersoon uit een derde land Art. 27. § 1. De hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur wordt toegekend aan een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een derde land, die voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° de rechtspersoon, opgericht naar het recht van een derde land, heeft rechtspersoonlijkheid; 2° het voorwerp en de activiteiten van de rechtspersoon op Belgisch grondgebied zijn beperkt tot de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3 van de wet voor de hoedanigheid van

48

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

gecertificeerd accountant of tot de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 6 van de wet voor de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur en tot het uitoefenen van de hiermee verenigbare werkzaamheden; 3° alle aandelen en deelbewijzen van de rechtspersoon zijn op naam; 4° de meerderheid van de stemrechten wordt gehouden door personen die in een lidstaat een hoedanigheid hebben die als gelijkwaardig is erkend met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België of een hoedanigheid in een derde land die gelijkwaardig is erkend met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, mits wederkerigheid; 5° de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan, die optreden in naam en voor rekening van de rechtspersoon, zijn personen die in een lidstaat een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is erkend met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België of een hoedanigheid in een derde land die gelijkwaardig is erkend met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, mits wederkerigheid; 6° de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3 van de wet worden in België uitgeoefend door een of meerdere natuurlijke personen: a) die aandeelhouder of lid van het bestuursorgaan van de rechtspersoon zijn, en; b) die in een lidstaat of een derde land een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, mits wederkerigheid. § 2. Wanneer het bestuursorgaan van de rechtspersoon slechts uit twee personen bestaat, heeft minstens één van hen: 1° de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, of; 2° in een andere lidstaat een hoedanigheid die gelijkwaardig is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, of; 3° een hoedanigheid in een derde land die gelijkwaardig is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur, mits wederkerigheid. § 3. Wanneer een lid van het bestuursorgaan een rechtspersoon is, wordt die besturende rechtspersoon vertegenwoordigd door een natuurlijk persoon die: 1° de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur heeft in België, of; 2° in een andere lidstaat een hoedanigheid heeft die gelijkwaardig is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, of; 3° in een derde land een hoedanigheid heeft die mits wederkerigheid, gelijkwaardig is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België. Afdeling 3. Toekenningsvoorwaarden rechtspersonen van stagiairs

voor

Art. 28. Een rechtspersoon van een stagiair (gecertificeerd) accountant mag de activiteiten als bedoeld in artikel 3, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet uitoefenen onder de volgende voorwaarden: 1° de rechtspersoon, opgericht door één of meerdere stagiairs (gecertificeerd) accountant, heeft rechtspersoonlijkheid; 2° het voorwerp en de activiteiten van de rechtspersoon zijn beperkt tot de activiteiten bedoeld in artikel 3, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet of tot het uitoefenen van de hiermee verenigbare werkzaamheden en artikel 6 van de wet; 3° de meerderheid van de stemrechten wordt gehouden door personen die in een lidstaat de beroepsactiviteiten van accountant of gecertificeerd accountant mogen uitvoeren of een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is met die van accountant of gecertificeerd accountant in België;


4° de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan zijn personen die in een lidstaat de beroepsactiviteiten van accountant of gecertificeerd accountant mogen uitvoeren of een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is met die van accountant of gecertificeerd accountant in België; 5° ten minste één bestuurder van de rechtspersoon is ingeschreven in het openbaar register met de hoedanigheid van accountant of gecertificeerd accountant; 6° de rechtspersoon bezit geen deelnemingen in andere rechtspersonen, tenzij in rechtspersonen die deel uitmaken van het netwerk waartoe de rechtspersoon behoort. Wanneer de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan stagiairs (gecertificeerde) accountants zijn, wordt de melding "stagiair (gecertificeerd) accountant" opgenomen in het openbaar register. Art. 29. Onverminderd artikel 24 van de wet, mag de rechtspersoon van stagiair (gecertificeerd) accountant, ingeschreven in het openbaar register, worden omgezet in een rechtspersoon met een hoedanigheid van gecertificeerd accountant, wanneer de statuten van de rechtspersoon door een statutenwijziging in overeenstemming zijn gebracht met de voorwaarden bepaald in artikel 24 van de wet. TITEL 3. - INFORMATIE EN ONLINEPROCEDURES Art. 30. Het Instituut vermeldt op zijn website alle informatie met betrekking tot de toekenning van een hoedanigheid en de inschrijving in het openbaar register. Ten laatste op 12 december 2020 biedt het Instituut die informatie ook in het Engels aan. Art. 31. Ten laatste op 12 december 2023 biedt het Instituut de mogelijkheid om deze procedures volledig online af te handelen. TITEL 4. - BIJDRAGEN Art. 32. § 1. In overeenstemming met artikel 54 van de wet betalen de personen die in het openbaar register ingeschreven zijn met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur elk jaar een bijdrage waarvan het bedrag jaarlijks door de algemene vergadering wordt bepaald met een maximum van 800 euro. De personen die in het openbaar register ingeschreven zijn met de hoedanigheid van accountant of fiscaal accountant betalen elk jaar een bijdrage die als volgt is vastgesteld en die elk jaar kan worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 54, derde lid, van de wet: 1° 405 euro voor een natuurlijk persoon; 2° 200 euro voor een rechtspersoon. De algemene vergadering stelt, op voorstel van de Raad, een vermindering van de jaarlijkse bijdrage vast voor de volgende personen: 1° de stagiair; 2° de interne gecertificeerd accountant; 3° de interne gecertificeerd belastingadviseur; 4° in voorkomend geval, het erelid van het Instituut; 5° in voorkomend geval, andere categorieën van leden op voorstel van de Raad. De persoon bedoeld in artikel 23 van de wet betaalt geen bijdrage. § 2. Elk jaar vraagt de penningmeester van het Instituut de personen bedoeld in paragraaf 1 om binnen de maand na de uitnodiging tot betaling de verschuldigde bijdrage op een rekening van het Instituut te betalen. Indien de persoon de bijdrage niet binnen de maand betaalt, stelt de penningmeester het lid per aangetekende zending of per email met ontvangstbevestiging in gebreke. De bijdrage die niet betaald is binnen de maand na de ingebrekestelling, wordt vermeerderd met een bedrag om de administratieve kosten te dekken. Indien de persoon binnen de drie maanden of een termijn bepaald door de Raad volgend op het verzenden van de ingebrekestelling nog niet heeft

49

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

betaald, wijst de Raad hem terecht overeenkomstig artikel 85 van de wet. Op voorstel van de Raad keurt de algemene vergadering het bedrag goed van de administratieve kosten die aangerekend worden bij niet-betaling. § 3. De bijdrage wordt per kwartaal berekend vanaf de datum van inschrijving met de hoedanigheid van gecertificeerd (intern) accountant of gecertificeerd (intern) belastingadviseur. § 4. De bijdrage voor het volledige jaar is verschuldigd: 1° wanneer de persoon tijdens het lopende jaar afstand doet van zijn hoedanigheid van (intern) accountant, (intern) fiscaal accountant, (intern) gecertificeerd accountant of (intern) gecertificeerd belastingadviseur; 2° bij intrekking van de hoedanigheid van (intern) accountant, (intern) fiscaal accountant, (intern) gecertificeerd accountant of (intern) gecertificeerd belastingadviseur van de persoon tijdens het lopende jaar. TITEL 5. - HUISHOUDELIJK REGLEMENT HOOFDSTUK 1. - DE ALGEMENE VERGADERING Art. 33. De algemene vergadering komt jaarlijks bijeen in de tweede helft van de maand april, daartoe opgeroepen door de Raad. De oproeping voor de algemene vergadering wordt minstens een maand vóór de datum van de algemene vergadering per gewone brief of elektronisch aan haar leden verstuurd. Zij bevat: 1° de uitnodiging met de plaats, de datum en het uur van de algemene vergadering; 2° de agenda van de algemene vergadering; 3° de jaarrekening van het Instituut afgesloten op 31 december van het vorig boekjaar; 4° het activiteitenverslag van het afgelopen jaar; 5° de begroting voor het nieuwe boekjaar; 6° het verslag van de commissarissen; 7° in voorkomend geval, de lijst met namen van de kandidaten voor het mandaat van voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de Raad; 8° in voorkomend geval, de lijst met namen van de kandidaten voor het mandaat van commissaris; 9° het volmachtformulier. Het volmachtformulier bedoeld in de bepaling onder 9° moet door de volmachtgever ondertekend en gedateerd worden en uiterlijk vijf dagen voor de algemene vergadering toekomen bij de secretaris. Het vermeldt de volgende gegevens: 1° de naam van de volmachtgever; 2° de naam van de volmachthouder; 3° de datum van de algemene vergadering waarvoor de volmacht geldt. Een lid kan op de algemene vergadering niet meer dan twee volmachten houden. Art. 34. De Raad roept een bijzondere algemene vergadering bijeen, wanneer de meerderheid van de leden van de Raad hierom schriftelijk heeft verzocht. Art. 35. De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter. Indien hij afwezig is of in de onmogelijkheid is om het mandaat uit te oefenen, wordt de algemene vergadering voorgezeten door de ondervoorzitter. Zij kan enkel beslissen over de punten die op de agenda zijn geplaatst. Ieder voorstel dat ondertekend is door ten minste een vijfde van haar leden wordt op de agenda gebracht. Dit voorstel wordt uiterlijk vijfenveertig dagen voor de algemene vergadering aan de Raad meegedeeld. Art. 36. De bijzondere algemene vergadering kan enkel geldig beslissen wanneer ten minste één vierde van haar leden aanwezig of vertegenwoordigd is. Wanneer dit quorum niet bereikt is, dan wordt er ten minste acht dagen later een tweede bijzondere algemene vergadering


bijeengeroepen die ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden kan beslissen.

4° wanneer het lid van de Raad niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 41.

Art. 37. Op de algemene vergadering worden minstens twee stemopnemers aangewezen door de voorzitter. Zij mogen geen deel uitmaken van de Raad of geen kandidaat zijn voor de mandaten die door de algemene vergadering moeten worden goedgekeurd.

Art. 45. Een lid van de Raad dat op eigen initiatief ontslag wil nemen, richt zijn verzoek tot ontslag per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging aan de Raad van het Instituut. De Raad beslist over het ontslag en geeft binnen de acht dagen na beraadslaging kennis van zijn beslissing. Het ontslag is pas geldig wanneer de Raad het heeft aanvaard.

Art. 38. De stemming is geheim wanneer het verkiezingen betreft of wanneer ten minste vijftig leden hierom verzoeken. Art. 39. De besluiten van de algemene vergadering worden opgenomen in de notulen, die door de voorzitter en de secretaris worden ondertekend. De notulen van de algemene vergaderingen worden op de zetel van het Instituut bewaard en kunnen op elk moment aan zijn leden ter beschikking worden gesteld. HOOFDSTUK 2. - DE RAAD VAN HET INSTITUUT Afdeling 1. - Aanstelling van de leden van de Raad Art. 40. § 1. De voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de Raad worden verkozen door de algemene vergadering bij stemming op onderscheiden alfabetische lijsten van natuurlijke personen. De voorzitter brengt ten minste zestig dagen voor de algemene vergadering de leden op de hoogte met vermelding van de opengestelde mandaten en roept de leden op om zich kandidaat te stellen. § 2. Uiterlijk vijfenveertig dagen vóór de algemene vergadering moeten de kandidaturen voor een mandaat bij de Raad per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging bij de voorzitter van het Instituut ingediend worden. De voorzitter van de Instituut vermeldt bij de oproep de datum en het uur waarop de kandidatuurstellingen verzonden moeten zijn. Kandidatuurstellingen na dit vastgestelde tijdstip zijn onontvankelijk. Art. 41. Zijn niet verkiesbaar: 1° de leden die definitief terechtgewezen zijn overeenkomstig artikel 85 van de wet; 2° de leden van wie de tuchtstraf niet werd uitgewist overeenkomstig artikel 102 van de wet of tegen wie een tuchtstraf uitgesproken werd zonder eerherstel te hebben gekregen overeenkomstig artikel 103 van de wet; 3° de leden die op de datum van de bijeenkomst van de algemene vergadering geschorst zijn overeenkomstig artikel 93 van de wet; 4° de stagiairs. Art. 42. De mandaten van de nieuwgekozen voorzitter, ondervoorzitter en lid van de Raad treden onmiddellijk na de beslissing van de algemene vergadering in werking. Art. 43. De mandaten van voorzitter, ondervoorzitter en lid van de Raad zijn onverenigbaar met de functie van: 1° effectief of plaatsvervangend lid van de tuchtcommissie; 2° effectief of plaatsvervangend lid van de commissie van beroep; 3° commissaris. Afdeling 2. - Einde van het mandaat van lid van de Raad Art. 44. Het mandaat van een lid van de Raad vervalt: 1° wanneer het lid van de Raad geen lid meer is van het Instituut; 2° wanneer het lid van de Raad ontslag neemt uit zijn mandaat; 3° wanneer het lid van de Raad door twee derde van aanwezige en vertegenwoordigde leden op de algemene vergadering wordt afgezet;

50

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 46. Een lid van de Raad wordt als ontslagnemend beschouwd wanneer hij op vier opeenvolgende vergaderingen van de Raad afwezig is geweest, zonder motivering en na aangemaand te zijn om uitleg te verschaffen over de oorzaak van zijn afwezigheid. De algemene vergadering beslist in dit geval over zijn afzetting bij meerderheid van stemmen. De Raad meldt de beslissing van de algemene vergadering over de afzetting aan het betrokken lid. Art. 47. Wanneer het mandaat van een lid van de Raad in een van de gevallen bedoeld in artikelen 44 of 46 vervalt, kiest de algemene vergadering een vervanger die het mandaat van het uittredend lid voleindigt. Afdeling 3. - Werking van de Raad Art. 48. De Raad komt ten minste acht keer per jaar bijeen. De voorzitter nodigt ten minste acht dagen vóór de vergadering de leden van de Raad uit. De voorzitter kan de Raad bijeenroepen in spoedeisende gevallen. In dat geval vermeldt de agenda het punt dat spoed vereist en wordt de uitnodiging minstens vierentwintig uur voor de vergadering naar de leden verstuurd, in voorkomend geval via elektronische weg. De uitnodiging vermeldt de agenda en is vergezeld van de vereiste documenten. Art. 49. De voorzitter kan de Raad eveneens bijeenroepen wanneer minstens een derde van de leden van de Raad de voorzitter om een bijeenroeping van de Raad hebben verzocht. Het verzoek vermeldt het onderwerp dat op de agenda moet worden geplaatst. De vergadering vindt plaats ten laatste vijftien dagen volgend op het indienen van de aanvraag. Art. 50. De vergaderingen van de Raad worden voorgezeten door de voorzitter of, bij zijn afwezigheid, door de ondervoorzitter. Indien beiden afwezig zijn, duiden de aanwezige leden van de Raad een lid aan dat de vergadering voorzit. Art. 51. De Raad kan slechts geldig beraadslagen en beslissen wanneer minstens de helft van zijn leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Wanneer het vereiste quorum op de vergadering van de Raad niet wordt bereikt, worden de leden ten minste acht dagen later opnieuw opgeroepen voor een nieuwe vergadering. Op deze tweede vergadering wordt er geldig beslist, ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden. Ieder lid mag aan een ander lid van de Raad schriftelijk volmacht verlenen om hem te vertegenwoordigen op de beraadslaging van de Raad. Ieder aanwezig lid mag slechts drager zijn van één volmacht. Art. 52. De Raad beraadslaagt enkel over de punten die vermeld staan op de agenda. Met eenparigheid van stemmen kan de Raad beslissen een punt aan de agenda toe te voegen dat tijdens de vergadering wordt voorgelegd. Art. 53. De ontwerpnotulen van de vergadering van de Raad vermelden de genomen beslissingen. De secretaris stuurt de ontwerpnotulen naar de leden van de Raad voor goedkeuring tijdens de volgende vergadering. De goedgekeurde notulen worden door de secretaris en de


voorzitter van de vergadering ondertekend. Een samenvatting wordt gepubliceerd op de website van het Instituut. Art. 54. De beraadslagingen van de Raad en de werkdocumenten zijn vertrouwelijk. De vertrouwelijkheid van de documenten van de Raad kan worden opgeheven wanneer de Raad hiermee heeft ingestemd. Afdeling 4. - Delegatie van bevoegdheden Art. 55. Met uitzondering van de opdrachten die binnen het wettelijk, reglementair en normatief kader uitdrukkelijk aan de Raad zijn toevertrouwd, kan de Raad het dagelijks bestuur delegeren aan het uitvoerend comité, als bedoeld in artikel 70 van de wet. Afdeling 5. - De secretaris Art. 56. Onder toezicht van de Raad heeft de secretaris de taak het openbaar register bij te houden en bij te werken. De secretaris wordt bijgestaan door het secretariaat van het Instituut. Afdeling 6. - De penningmeester Art. 57. De opdrachten van de penningmeester zijn: 1° het beheer van de roerende goederen van het Instituut; 2° de inning van de bijdragen en de opvolging van de betalingen van de bijdragen; 3° de uitvoering van de betalingen die het Instituut verschuldigd is, overeenkomstig de beslissingen van de Raad of de gedelegeerde van de Raad; 4° het voorbereiden van de jaarrekening van het Instituut; 5° de begroting voor het volgende jaar voorbereiden; 6° het aan de Raad voorleggen van het voorstel van jaarrekening en van begroting en een kwartaaloverzicht van de financiële positie alsook de uitvoering van de begroting van het Instituut. Afdeling 7. - Vergoeding van de leden van de Raad en de commissies Art. 58. Het mandaat van voorzitter, ondervoorzitter, secretaris, penningmeester, lid van de Raad en lid van een commissie is onbezoldigd. De algemene vergadering stelt de bedragen vast van de presentiegelden voor een halve dag prestatie van minimum drie uur. Daarnaast kan de algemene vergadering een taakvergoeding vastleggen voor de voorzitter, ondervoorzitter, secretaris, penningmeester en de leden van het uitvoerend comité. Deze bedragen worden bekendgemaakt op de website van het Instituut. Afdeling 8. - De overgangsraad Art. 59. De afdelingen 1, 2, 3 en 7 zijn mutatis mutandis van toepassing op de overgangsraad bedoeld in artikel 127 van de wet. Wanneer de voorzitter van de overgangsraad die raad bijeenroept in overeenstemming met artikel 48, nodigt hij de leden van de overgangsraad en de regeringscommissarissen uit ten minste acht dagen voor de vergadering of, in geval van hoogdringendheid, ten laatste vierentwintig uur voor de vergadering. De uitnodiging vermeldt de agenda en is vergezeld van de nodige documenten. De voorzitter roept de overgangsraad bijeen wanneer ten minste een derde van de leden van die raad of de regeringscommissarissen de voorzitter om een bijeenroeping van de overgangsraad hebben verzocht. Onder zijn leden kan de overgangsraad een secretaris en een penningmeester aanduiden, aan wie de taken als bedoeld in de artikelen 56 en 57 worden toegewezen. De

51

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

secretaris wordt bijgestaan door het secretariaat van het Instituut. De penningmeester legt het voorstel van jaarrekening en van begroting en een kwartaaloverzicht van de financiële positie alsook de uitvoering van de begroting van het Instituut voor aan de overgangsraad en aan de regeringscommissarissen. HOOFDSTUK BEGROTING

3.

-

DE

JAARREKENING

EN

DE

Art. 60. De jaarrekening van het Instituut wordt opgesteld volgens het volledig model dat gevoegd is bij het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen en verenigingen. HOOFDSTUK 4. - DE COMMISSARISSEN Art. 61. In overeenstemming met artikel 76 van de wet kiest de algemene vergadering jaarlijks onder haar leden twee effectieve en twee plaatsvervangende commissarissen. Een effectieve commissaris en een plaatsvervangend commissaris zijn Nederlandstalig en een effectieve commissaris en een plaatsvervangend commissaris zijn Franstalig. Hun mandaat is tweemaal hernieuwbaar. De commissarissen mogen: 1° in overeenstemming met artikel 76, tweede lid, van de wet, geen voorzitter, ondervoorzitter of lid zijn van de Raad van het Instituut, en evenmin lid zijn van een commissie of werkgroep opgericht door het Instituut; 2° geen bloedverwant of aanverwant zijn tot in de vierde graad van de penningmeester; 3° niet behoren tot hetzelfde kantoor of netwerk; 4° geen stagiair zijn. De bezoldiging van het mandaat van commissaris wordt door de algemene vergadering vastgesteld. Art. 62. De voorzitter brengt ten minste zestig dagen voor de jaarlijkse algemene vergadering de leden op de hoogte met vermelding van de opengestelde mandaten van commissaris en roept de leden op om zich kandidaat te stellen. Uiterlijk vijfenveertig dagen vóór de jaarlijkse algemene vergadering moeten de kandidaturen voor een mandaat van commissaris per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging bij de voorzitter van het Instituut ingediend worden. Bij de oproep voor de algemene vergadering vermeldt de voorzitter van het Instituut de datum en het uur tegen dewelke de kandidatuurstellingen verzonden moeten zijn. Laattijdige kandidatuurstellingen zijn onontvankelijk. Art. 63. De commissarissen nemen hun mandaat onmiddellijk na hun aanstelling door de algemene vergadering op. Art. 64. Uiterlijk zes weken vóór de jaarlijkse algemene vergadering legt de Raad de jaarrekening aan de commissarissen ter verificatie voor. Zij stellen een verificatieverslag op en leggen dit verslag neer ten minste vier weken voor de jaarlijkse algemene vergadering. Art. 65. Wanneer een effectieve commissaris verhinderd is om zijn mandaat uit te oefenen, dan wordt hij vervangen door een plaatsvervangende commissaris. HOOFDSTUK 5. - PROCEDURE VAN HET TUCHT ONDERZOEK EN VOOR DE TUCHTINSTANTIES Art. 66. § 1. De rechtskundig assessor die op de hoogte is gebracht van een inbreuk op de toepassing van het wettelijk, reglementair en normatief kader, al dan niet als gevolg van de kwaliteitstoetsing, van een mogelijke tekortkoming of zelf een mogelijke tekortkoming vaststelt op basis van een klacht of op elke andere manier betreffende een persoon ingeschreven in het openbaar register, schrijft


de zaak in een register in en kent een volgnummer toe aan de zaak. De zaak wordt ingeschreven in het register, aangelegd om de zaak te identificeren en de evolutie ervan op te volgen. De rechtskundig assessor vermeldt de volgende gegevens in het register: 1° het volgnummer; 2° de voornaam, de naam en het inschrijvingsnummer van de betrokken persoon ingeschreven in het openbaar register of, in het geval van een rechtspersoon, de benaming, het ondernemingsnummer en het inschrijvingsnummer; 3° de taal van de zaak; 4° de datum waarop de zaak of de klacht werd ontvangen; 5° de bepalingen van het wettelijk, reglementair en normatief kader die als grond voor de zaak kunnen dienen; 6° de verschillende fases van de zaak met de begindatum; 7° de eindbeslissing bij afsluiting van de zaak. Indien het gaat om klacht ingediend door een natuurlijk persoon, vermeldt de rechtskundig assessor ook de naam en voornaam van de klager. Als het gaat om een klacht ingediend door een rechtspersoon, schrijft de rechtskundig assessor ook de naam en het ondernemingsnummer van de rechtspersoon in, samen met de naam en voornaam van de natuurlijke persoon die de klacht indiende in naam van de rechtspersoon. § 2. De rechtskundig assessor oefent zijn bevoegdheid in alle onafhankelijkheid uit. Hij kan een beroepsbeoefenaar aanstellen om een verslag uit te brengen over de technische aspecten van het dossier. Hij stelt de termijn vast binnen dewelke dit verslag moet worden voorgelegd. Voor het onderzoek van de zaak kan de rechtskundig assessor, of de referendarissen onder het toezicht van de rechtskundig assessor, alle nodige handelingen stellen. § 3. Overeenkomstig artikel 94 van de wet beslist de rechtskundig assessor op het einde van het onderzoek om de zaak te verwijzen naar de tuchtcommissie of ze zonder gevolg te klasseren. De procedure voor die commissie en in voorkomend geval voor de commissie van beroep verloopt overeenkomstig de regels voorzien in de wet en in dit hoofdstuk. Wanneer het dossier geseponeerd wordt, wist de rechtskundig assessor in het register het dossier en de gegevens betreffende deze zaak vijf jaar na zijn beslissing tot seponering op voorwaarde dat er geen nieuwe klacht neergelegd of onderzoek gestart werd binnen de termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de dag volgend op de beslissing tot seponering. Art. 67. § 1. De griffie aangesteld door de Raad overeenkomstig de artikelen 90 of 105 van de wet schrijft de datum van ontvangst van de aanvraag van de rechtskundig assessor of van het beroep in het register bedoeld in artikel 66 in onmiddellijk na ontvangst van de aanvraag van de rechtskundig assessor bij de tuchtcommissie of van het beroep bij de bevoegde commissie van beroep. § 2. De voorzitter van de betrokken commissie legt de datum vast waarop de aan de betrokken commissie voorgelegde zaken worden onderzocht. § 3. De griffie van de betrokken commissie roept de leden van die commissie op voor de vastgelegde zitting voor verschijning van de betrokken persoon. § 4. De oproeping tot verschijning wordt per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging verstuurd naar de woonplaats en voor een rechtspersoon naar de zetel of naar de verblijfplaats van de betrokken persoon als bedoeld in artikel 32 van het Gerechtelijk Wetboek. In voorkomend geval wordt de klager ingelicht over de zitting waarop de zaak wordt behandeld. Art. 68. Tijdens de oproepingstermijnen wordt het dossier ter beschikking van de betrokken persoon gehouden. Deze raadpleging gebeurt ter plaatse, op de griffie en dat op de openingsdagen en -uren van het Instituut.

52

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

De betrokken persoon kan een elektronische kopie van het dossier krijgen. De aanvraag gebeurt bij de griffie en dit ten minste vijf dagen vóór de zitting. De klager heeft geen toegang tot het tuchtdossier. Art. 69. § 1. Overeenkomstig artikel 98 van de wet kan de betrokken persoon zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door één of meer leden van het Instituut. Het mandaat is schriftelijk. § 2. De betrokken commissie kan alle betrokken personen en getuigen evenals de klagers horen en alle nodige onderzoeksmaatregelen treffen. De betrokken commissie kan de persoonlijke verschijning bevelen. Art. 70. De beslissingen in tuchtzaken worden bij verstek genomen ten aanzien van de partij die, na opgeroepen te zijn geweest, noch haar middelen schriftelijk heeft uiteengezet, noch ter zitting is verschenen of werd vertegenwoordigd. Art. 71. § 1. De beslissingen met redenen omkleed in toepassing van artikel 100 of 111 van de wet vermelden: 1° de volledige identiteit van de opgeroepen personen en, in voorkomend geval, die van de persoon die hen vertegenwoordigt of bijstaat, met name hun naam, voornaam en nodige contactgegevens, met name hun professioneel e-mailadres en hun professioneel telefoonnummer; 2° de datum van oproeping van de voormelde personen, alsmede hun eventuele aanwezigheid; 3° de naam en de voornaam van de leden van de betrokken commissie die hebben deelgenomen aan de beraadslaging; 4° de datum van uitspraak. § 2. De beslissing van de betrokken commissie wordt door de griffie per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging aan de betrokken persoon ter kennis gebracht binnen vijftien dagen na de uitspraak. De griffier van de bevoegde commissie vermeldt de datum van de beslissing in het register bedoeld in artikel 66, in voorkomend geval samen met de vermelding dat een beroep werd ingediend. § 3. De kennisgevingen worden verstuurd naar de woonplaats en voor een rechtspersoon naar de zetel of naar de verblijfplaats van de betrokken persoon als bedoeld in artikel 32 van het Gerechtelijk Wetboek. De klager, die geen partij is in tuchtzaken, kan bij beslissing van de betrokken commissie op de hoogte gebracht worden van het beschikkend gedeelte van de beslissing betreffende zijn klacht van zodra de beslissing kracht van gewijsde heeft. § 4. Het dossier van de betrokken persoon en de gegevens in het register bedoeld in artikel 66 met betrekking tot die persoon worden gewist wanneer de tuchtstraf gewist wordt of wanneer de persoon in eer hersteld wordt of, ingeval van een beslissing zonder sanctie, binnen dezelfde termijnen als die voor een beslissing tot seponering. Art. 72. De tuchtcommissie beraadslaagt slechts op geldige wijze indien de voorzitter of zijn plaatsvervanger en de twee werkende of plaatsvervangende leden aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. De rechtskundig assessor wordt uitgenodigd. Hij neemt niet deel aan de beraadslagingen. Art. 73. § 1. De commissie van beroep beraadslaagt slechts op geldige wijze indien de voorzitter of zijn plaatsvervanger en de werkende of plaatsvervangende leden en de werkende of plaatsvervangende rechters aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. § 2. De bij verstek genomen beslissingen in beroep zijn vatbaar voor verzet. Dit verzet wordt gedaan per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging, ten laatste verzonden op de dertigste


dag na die waarop de beslissing werd ter kennis gebracht. De verzetdoende partij die een tweede maal verstek laat gaan, kan niet andermaal verzet doen. Art. 74. De beroepsbeoefenaar brengt elke beslissing van de tuchtcommissie of van de commissie van beroep die in kracht van gewijsde is gegaan en die een schorsing van meer dan een maand oplegt, ter kennis van de ondernemingen en instellingen die op hem een beroep doen tijdens een periode van schorsing. Wanneer de betrokken persoon zijn activiteit uitoefent binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking, brengt hij elke beslissing van de tuchtcommissie of van de commissie van beroep die in kracht van gewijsde is gegaan en die een schorsing van meer dan een maand oplegt, ter kennis van zijn werkgever. Art. 75. De tuchtinstanties houden zitting in de lokalen van het Instituut. Art. 76. Wanneer de commissie erom verzoekt, maakt de Raad, overeenkomstig artikel 93, § 1, van de wet, de beslissing via de website van het Instituut openbaar. De Raad stelt jaarlijks een geanonimiseerd verslag op met een samenvatting van de beslissingen van de tuchtcommissie en de commissie van beroep. De Raad maakt dit verslag over: 1° aan de minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Middenstand; 2° aan de algemene vergadering van het Instituut; 3° aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen, bedoeld in artikel 79 van de wet. TITEL 6. - MINIMUMVOORWAARDEN VOOR DE VERZEKERING BURGERLIJKE BEROEPSAANSPRAKELIJKEID Art. 77. Overeenkomstig artikel 44, derde lid, van de wet moet iedere beroepsbeoefenaar zijn beroepsaansprakelijkheid laten dekken door een verzekeringsovereenkomst die beantwoordt aan de minimumvoorwaarden bepaald in deze titel. Art. 78. De verzekeringsovereenkomst dekt zowel de contractuele als buitencontractuele burgerlijke beroepsaansprakelijkheid bij de uitoefening van de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3 en 6 van de wet door de beroepsbeoefenaar en de personen die voor die activiteiten handelen voor rekening en in naam van de beroepsbeoefenaar. De waarborg is in de hele wereld, met uitzondering van de Verenigde Staten van Amerika en Canada, van toepassing voor de beroepsactiviteiten die de beroepsbeoefenaar uitoefent vanuit een zetel in een lidstaat. Bij een rechtsgeding wordt de dekking bovendien enkel verleend indien de verzekerde voor een rechtbank op het grondgebied van een lidstaat wordt gedaagd. Zijn eveneens verzekerd in het geval van een rechtspersoon, de leden van het bestuursorgaan van de rechtspersoon, welke de benaming van hun functie ook is, wanneer zij handelen voor rekening van de rechtspersoon in het kader van de uitoefening van het beroep van accountant, fiscaal accountant, gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur. Art. 79. De bedragen verzekerd door de verzekeringsovereenkomst mogen niet lager zijn dan 1.250.000 euro per schadegeval. Deze minimumdekking wordt verhoogd tot 2.500.000 euro wanneer eenzelfde schadegeval schade veroorzaakt voor meerdere personen en tot 3.000.000 euro per schadegeval voor elke vordering met betrekking tot de opdrachten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet. Art. 80. Naast de uitsluitingen voorzien in artikel 62 en 63 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen,

53

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

kan de verzekeringsovereenkomst alleen voorzien in de uitsluiting van de dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van: 1° de betwistingen omtrent erelonen en personeelskosten; 2° de schade gedekt door andere verplichte verzekeringen; 3° de schade ten gevolge van staking, lock-out, oproer, terrorisme of sabotage of alle collectieve gewelddaden. Art. 81. De verzekeringsovereenkomst dekt de verzoeken tot schadeloosstelling ingediend gedurende de geldigheidsduur van de verzekeringsovereenkomst voor schade opgelopen gedurende de geldigheidsduur van die overeenkomst. De waarborgen van de overeenkomst blijven verworven voor de verzekerden die hun beroepsactiviteiten stopzetten en, in geval van overlijden, voor hun erfgenamen en rechthebbenden, voor feiten en daden begaan vóór de stopzetting van hun beroepsactiviteiten voor zover de vordering ingediend is tijdens de wettelijke verjaringstermijn. Art. 82. De beroepsbeoefenaars bezorgen ten laatste op 31 maart van elk jaar aan het Instituut een attest waaruit het respecteren van hun verzekeringsverplichting blijkt. Dit attest vermeldt het ondernemingsnummer, de naam van de verzekeringsonderneming, het nummer van de verzekeringsovereenkomst en de begin- en einddatum van de verzekeringsdekking. Art. 83. Het Instituut kan voor zijn leden een collectieve verzekeringsovereenkomst onderschrijven of een verzekeringsovereenkomst organiseren voor zijn leden die in gebreke blijven aan te tonen dat zij gedekt zijn door een verzekeringsovereenkomst overeenkomstig de bepalingen van deze titel. Het Instituut rekent de kost voor het onderschrijven van elk van deze polissen door aan die leden. TITEL 7. - TERMIJNEN Art. 84. De artikels 48 tot en met 57 van het Gerechtelijk wetboek zijn van toepassing op de kennisgevingen en termijnen bedoeld in dit besluit. TITEL 8. - SLOTBEPALINGEN Art. 85. Dit besluit treedt in werking op 30 september 2020. Art. 86. Worden opgeheven: 1° het koninklijk besluit van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der Accountants, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000, 24 april 2014 en 20 april 2015; 2° het koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 oktober 2009; 3° het koninklijk besluit van 15 februari 2005 betreffende de uitoefening van het beroep van erkend boekhouder en erkend boekhouder fiscalist in het kader van een rechtspersoon, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 augustus 2005 en 30 september 2009; 4° het koninklijk besluit van 22 februari 2015 betreffende de vermeldingen en documenten die door de beoefenaars van de boekhoudkundige en fiscale beroepen in het kader van de vrije dienstverlening moeten worden opgenomen bij de voorafgaande verklaring en betreffende de aan de afnemers van de diensten mee te delen gegevens; 5° afdeling 8 van titel 5, hoofdstuk 2, dat artikel 59 bevat, op de dag van de verkiezing van de leden van de Raad bedoeld in artikel 68 van de wet en die de leden van de overgangsraad bedoeld in artikel 127 van de wet vervangen. De datum van de eerste verkiezing bedoeld in het eerste lid, 5°, wordt bij bericht gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad vóór de datum van de verkiezingen.


Art. 87. Een rechtspersoon van stagiair boekhouder of boekhouder-fiscalist opgericht vóór de inwerkingtreding van de wet overeenkomstig artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 15 februari 2005 betreffende de uitoefening van het beroep van erkend boekhouder en erkend boekhouderfiscalist in het kader van een rechtspersoon, mag de activiteiten bedoeld in artikel 3 van de wet blijven uitoefenen, met uitzondering van artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet zolang hij voldoet aan de voorwaarden van dat besluit. Deze rechtspersoon van stagiair wordt in het openbaar register ingeschreven met de melding "stagiair accountant" en met vermelding van de rechtsvorm. Art. 88. De minister bevoegd voor Middenstand en de minister bevoegd voor Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

54

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020


Kwaliteitstoetsing & Opdrachtbrief -

Dit KB is nog steeds van toepassing op alle gecertificeerde accountants en gecertificeerde belastingadviseurs. Voor andere accountants (ex-BIBF-leden) geldt een carenzperiode. De opdrachtbrief van ex-BIBF-leden is verankerd in artikel 11 van het KB Plichtenleer (BIBF). Het ITAA maakt werk van een nieuw KB Kwaliteitstoetsing en een nieuw KB dat de modaliteiten van een opdrachtbrief vastlegt

Koninklijk besluit van 9 december 2019 tot vastlegging van een reglement inzake de kwaliteitstoetsing van de externe leden van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten en tot nadere regeling van het gebruik van de opdrachtbrief HOOFDSTUK 1. - DEFINITIES Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° wet van 22 april 1999: de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen; 2° beroepsbeoefenaar: de accountant, als bedoeld in de artikelen 35 en 36 van de wet van 22 april 1999 en de belastingconsulent, als bedoeld in de artikelen 39 en 40 van de wet van 22 april 1999, hetzij als natuurlijk persoon, hetzij als vennootschap; 3° stagiair : de stagiair die tot de stage van de functie van accountant en belastingconsulent is toegelaten, als bedoeld in artikel 25 van de wet van 22 april 1999; 4° netwerk: de grotere structuur die op samenwerking is gericht en waartoe een accountant, een accountantbelastingconsulent of een belastingconsulent behoort die duidelijk is gericht: a) op winst- of kostendeling, of b) het delen van gemeenschappelijke eigendom, zeggenschap of bestuur, een gemeenschappelijk beleid en procedures inzake kwaliteitsbeheersing, een gemeenschappelijke bedrijfsstrategie, het gebruik van een gemeenschappelijke merknaam of een aanzienlijk deel van de bedrijfsmiddelen; 5° het Instituut: het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, opgericht bij artikel 2 van de wet van 22 april 1999; 6° Raad: de Raad van het Instituut als bedoeld in artikel 10 van de wet van 22 april 1999; 7° Commissie Kwaliteitstoetsing : de commissie bedoeld in artikel 28, § 3, tweede lid, van de wet van 22 april 1999 ; 8° het wettelijk, reglementair en normatief kader: a) de wet van 22 april 1999 en haar uitvoeringsbesluiten; b) de deontologische regels, als voorzien in de wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten, en in het koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants; c) de normen en aanbevelingen van het Instituut die van toepassing zijn op de uitoefening van de beroepsactiviteit, als bepaald in artikel 27 van de wet van 22 april 1999; d) andere wetgeving en reglementering die op de beroepsbeoefenaar van toepassing zijn, met inbegrip van : i) de bepalingen inzake marktpraktijken en de consumentenbescherming die op hem van toepassing zijn,

55

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

als vermeld in boek VI van het Wetboek van economisch recht: ii) de bepalingen van het insolventierecht, als vermeld in boek XX van het Wetboek van economisch recht; iii) de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, en haar uitvoeringsbesluiten; 9° algemene verordening gegevensbescherming: Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG. HOOFDSTUK 2. - DE KWALITEITSTOETSING Afdeling 1. - Algemene beginselen Art. 2. Om de zeven jaar worden de beroepsactiviteiten van een beroepsbeoefenaar, als bepaald in de artikelen 34 en 38 van de wet van 22 april 1999 door middel van een kwaliteitstoetsing beoordeeld. De kwaliteitstoetsing heeft tot doel na te gaan of de beroepsbeoefenaar over een organisatie beschikt die aangepast is aan de aard en de omvang van zijn activiteiten en of de beroepsbeoefenaar zijn beroepsactiviteiten verricht overeenkomstig het wettelijk, reglementair en normatief kader. Art. 3. De kwaliteitstoetsing gebeurt aan de hand van de handleiding kwaliteitstoetsing, bedoeld in artikel 15, eerste lid, 5°, en op basis van een adequate toetsing van een beperkte selectie van representatieve dossiers. Zij omvat een beoordeling van: 1° de naleving van het wettelijk, reglementair en normatief kader; 2° de kwantiteit en kwaliteit van de ingezette middelen in het kader van het gecontroleerde dossier. De toetser baseert zich voor deze selectie van dossiers op een aantal objectieve criteria, met inbegrip van het gerealiseerde omzetcijfer van de opdrachten, het type van de opdrachten en het cliënteel van de beroepsbeoefenaar. De Raad preciseert de objectieve criteria voor de selectie van dossiers in een norm. Art. 4. De kwaliteitstoetsing wordt door de toetsers, natuurlijke personen en leden van het Instituut, op een onafhankelijke en autonome wijze uitgevoerd. De toetsers beschikken over de passende beroepskwalificaties en relevante beroepservaring en hebben een specifieke opleiding genoten op het vlak van de kwaliteitstoetsing. De toetsers worden geselecteerd volgens een objectieve procedure die is opgezet om belangenconflicten tussen de toetser en de beroepsbeoefenaar te voorkomen. Art. 5. De Raad wijst voldoende middelen voor de kwaliteitstoetsing toe, zodat de onafhankelijkheid en de autonomie van de kwaliteitstoetsing van de beroepsbeoefenaars verzekerd is. De methodologie, de uitvoering van de kwaliteitstoetsing en de beoordeling zijn passend en evenredig met de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de beroepsbeoefenaar waarvoor een toetsingsopdracht wordt uitgevoerd. Het Instituut is in het kader van de kwaliteitstoetsing de verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming. Het Instituut duidt een functionaris voor gegevensbescherming


aan die belast is met de functie en de opdrachten bedoeld in voormelde verordening. De dossiers die verwerkt worden voor rekening van het Instituut kunnen gegevens in de zin van artikel 29 bevatten, met inbegrip van persoonsgegevens, alsook gegevens met betrekking tot de uitoefening van de opdrachten van de beroepsbeoefenaar waarop de kwaliteitstoetsing betrekking heeft. De doeleinden van de verwerking zijn omschreven in artikel 2. Art. 6. Wanneer de beroepsbeoefenaars aandeelhouder, vennoot, zaakvoerder of bestuurder zijn in een vennootschap als bedoeld in de artikelen 36 of 40 van de wet van 22 april 1999, dan heeft de kwaliteitstoetsing betrekking op de vennootschap alsook op al de beroepsbeoefenaars die aandeelhouder, vennoot, zaakvoerder of bestuurder van de vennootschap zijn. De vennootschap duidt minstens één contactpersoon aan die instaat voor de praktische organisatie van de kwaliteitstoetsing. Art. 7. Wanneer er twee of meer beroepsbeoefenaars hun beroepsactiviteiten uitoefenen binnen eenzelfde kantoor, dan heeft de kwaliteitstoetsing betrekking op al de beroepsbeoefenaars van dit kantoor. Wanneer een of meer beroepsbeoefenaars met het kantoor verbonden zijn, dan heeft de kwaliteitstoetsing betrekking op de beroepsbeoefenaars van het kantoor evenals op de beroepsbeoefenaars die verbonden zijn met dit kantoor. De betrokken beroepsbeoefenaars duiden minstens één contactpersoon aan die instaat voor de praktische organisatie van de kwaliteitstoetsing. Art. 8. De Raad vaardigt normen en aanbevelingen uit met betrekking tot de praktische uitvoering van de kwaliteitstoetsing, overeenkomstig artikel 27 van de wet van 22 april 1999. Art. 9. De Raad maakt de handleiding kwaliteitstoetsing aan de Hoge Raad voor de economische beroepen ter informatie over. Hij informeert de Hoge Raad voor de economische beroepen jaarlijks over elke inhoudelijke wijziging aan de handleiding kwaliteitstoetsing. Art. 10. Elk jaar legt de Raad een geanonimiseerd verslag met betrekking tot de kwaliteitstoetsing, met inbegrip van het afzonderlijk verslag bedoeld in artikel 44, derde lid, voor 1° aan de algemene vergadering van het Instituut; 2° aan de Hoge Raad voor de economische beroepen; 3° aan de minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Middenstand. Afdeling 2. - De Commissie Kwaliteitstoetsing Onderafdeling 1. - Samenstelling en werking Art. 11. Er wordt een Commissie Kwaliteitstoetsing opgericht. De Raad benoemt, in geheime stemming, voor een termijn van drie jaar veertien Commissieleden, ingeschreven op minstens één van de deellijsten van externe accountants en externe belastingconsulenten van het Instituut, als bedoeld in de artikelen 35 en 39 van de wet van 22 april 1999, waaronder : 1° de voorzitter en de ondervoorzitter; 2° een gelijk aantal Nederlandstalige en Franstalige leden. De voorzitter en de ondervoorzitter behoren elk tot een andere taalrol.

56

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Minstens één van de Commissieleden beschikt over voldoende kennis van de Duitse taal. De Commissieleden zijn verkiesbaar voor de Raad met inachtneming van de gevallen vermeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der Accountants. Zij zijn onderworpen aan de deontologische regels. Het mandaat van de Commissieleden is hernieuwbaar. Art. 12. Kunnen geen lid zijn van de Commissie Kwaliteitstoetsing: 1° de effectieve of plaatsvervangende leden van de tuchtorganen; 2° de commissarissen van het Instituut. Art. 13. De Commissie Kwaliteitstoetsing komt ten minste tienmaal per jaar bijeen, op uitnodiging van de voorzitter. De oproeping, die ten minste acht dagen voor de vergadering wordt verzonden, vermeldt de agenda en is vergezeld van de vereiste documenten. De Commissie Kwaliteitstoetsing beraadslaagt slechts op geldige wijze indien twee derden van de leden, met inbegrip van de voorzitter, of bij diens afwezigheid, de ondervoorzitter, aanwezig zijn. Wanneer zij dat nodig acht, kan de Commissie Kwaliteitstoetsing deskundigen uitnodigen. Art. 14. De beslissingen van de Commissie Kwaliteitstoetsing worden bij eenvoudige meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter, of bij diens afwezigheid de ondervoorzitter, doorslaggevend. Onderafdeling 2. - Opdracht Art. 15. De Commissie Kwaliteitstoetsing heeft als opdracht: 1° het formuleren van voorstellen in het kader van de kwaliteitstoetsing, onder meer de procedures, de werkmethodes van de kwaliteitstoetsing, de inhoud en de vorm van de voorafgaande vragenlijst en het toetsingsverslag; 2° het uitwerken van de aanstellingsvoorwaarden van toetsers en van de selectieprocedure van toetsers; 3° het jaarlijks samenstellen van een lijst van toetsers; 4° het opstellen van een jaarlijks kwaliteitstoetsingsprogramma; 5° het opstellen van een handleiding kwaliteitstoetsing, die dient als begeleidingsinstrument van de toetser bij het uitvoeren van zijn toetsingsopdracht; 6° advies verstrekken over de beoordeling van een toetsingsopdracht; 7° het opmaken van een jaarverslag van de activiteiten en de resultaten van de toetsingen; 8° het organiseren van een volledige en gepaste opleiding voor de toetsers; 9° het opvolgen van de werkzaamheden van de toetsers. De Commissie Kwaliteitstoetsing maakt de voorstellen bedoeld in de bepalingen onder 1° tot 7° ter goedkeuring over aan de Raad. Afdeling 3. - De toetsers Onderafdeling 1. - Aanstelling van toetsers Art. 16. Om als toetser te worden aangesteld, voldoet de kandidaat- toetser aan de volgende voorwaarden: 1° minstens vijf jaar de hoedanigheid hebben van accountant, als bedoeld in artikel 35 van de wet van 22 april 1999 of de hoedanigheid van belastingconsulent als bedoeld in artikel 39 van de wet van 22 april 1999;


2° over relevante beroepservaring beschikken om de toetsingsopdrachten degelijk te kunnen uitvoeren; 3° geen tuchtrechtelijke straf hebben opgelopen, tenzij de kandidaat-toetser eerherstel, overeenkomstig artikel 5, § 6, 2° en 3°, van de wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht van accountants en belastingconsulenten, heeft verkregen; 4° in de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent, een positieve beoordeling bij de laatste kwaliteitstoetsing kunnen voorleggen; 5° de specifieke opleiding in het kader van de kwaliteitstoetsing georganiseerd door de Commissie Kwaliteitstoetsing, gevolgd hebben. De toetsers worden geselecteerd door middel van een aanstellingsprocedure die opgezet is om eventuele belangenconflicten tussen toetser en de beroepsbeoefenaar die het voorwerp uitmaakt van de kwaliteitstoetsing te voorkomen. De Raad preciseert de aanstellingsvoorwaarden en aanstellingsprocedure voor kandidaat-toetsers in een norm. Art. 17. Voor het opstellen van de lijst van toetsers organiseert de Commissie Kwaliteitstoetsing een oproep tot kandidatuurstellingen. Zij gaat na of de kandidaten voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden en legt de weerhouden kandidaten ter goedkeuring voor aan de Raad. Art. 18. De toetser, die vermeld staat op de lijst die door de Raad werd goedgekeurd, ondertekent een verklaring waarin hij zijn schriftelijk akkoord geeft: 1° om minimaal vijf werkdagen per jaar als toetser op te treden; 2° om binnen drie jaar vanaf de datum van de kwaliteitstoetsing geen enkele opdracht te aanvaarden van een cliënt vermeld in de door de toetser getoetste dossiers, ook niet op verzoek van de cliënt; 3° om zijn opdracht met inachtneming van objectiviteit, het beroepsgeheim en onafhankelijkheid uit te voeren; 4° om zijn opdracht persoonlijk uit te voeren en haar niet door te geven aan een andere persoon. Er kan slechts een toetsingsopdracht aan de toetser worden toegewezen, wanneer hij deze verklaring heeft ondertekend. Onderafdeling 2. - Duur en beëindiging van het mandaat van toetser Art. 19. De Raad stelt de toetsers aan voor een hernieuwbare periode van drie jaar. Art. 20. De Raad aanvaardt het ontslag van een toetser pas nadat de toetser alle aan hem toevertrouwde kwaliteitstoetsingen heeft volbracht en hij alle documenten aan de Commissie Kwaliteitstoetsing heeft overhandigd. Vanaf de aanvaarding van zijn ontslag, wist de toetser alle gegevens, al dan niet persoonsgegevens, met betrekking tot de toetsingsopdrachten ongeacht de drager. Art. 21. De Raad ontslaat een toetser wanneer de toetser niet langer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 16 en 18. De ontslagen toetser overhandigt in dit geval alle documenten aan de Commissie Kwaliteitstoetsing. Vanaf het ontslag uit zijn mandaat, wist de toetser alle gegevens, al dan niet persoonsgegevens, met betrekking tot de toetsingsopdrachten ongeacht de drager. Onderafdeling 3. - Tijdelijke ontheffing van het mandaat

57

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 22. De Raad ontheft onmiddellijk een toetser tijdelijk van zijn toetsingsopdrachten wanneer de toetser naar de tuchtorganen wordt doorverwezen. De toetser overhandigt in dit geval bij tijdelijke ontheffing alle documenten aan de Commissie Kwaliteitstoetsing. Vanaf de beslissing tot tijdelijke ontheffing, wist de toetser alle gegevens, al dan niet persoonsgegevens, met betrekking tot de toetsingsopdrachten ongeacht de drager. Onderafdeling 4. - Toewijzing van de toetsingsopdracht Art. 23. De Commissie Kwaliteitstoetsing legt jaarlijks een programma met betrekking tot de toetsingsopdrachten ter goedkeuring aan de Raad voor. Art. 24. Indien de toetser, bij de toewijzing van de toetsingsopdracht, of gedurende de uitvoering van de toetsingsopdracht, een belangenconflict vaststelt, meldt hij dit zo spoedig mogelijk aan de Commissie Kwaliteitstoetsing. In afwachting van een beslissing van de Commissie Kwaliteitstoetsing, wordt de toetsingsopdracht opgeschort. Art. 25. Voor iedere toetsingsopdracht bepaalt de Commissie Kwaliteitstoetsing het aantal toetsers nodig voor de toetsingsopdracht in functie van de aard en de omvang van het kantoor. Voor elke te kiezen toetser, stuurt de Commissie Kwaliteitstoetsing een lijst met drie namen van de toetsers naar de beroepsbeoefenaar en desgevallend naar de contactpersoon. De beroepsbeoefenaar of desgevallend de contactpersoon, in samenspraak met de te toetsen beroepsbeoefenaars stuurt binnen de vijftien dagen na ontvangst van de lijst van de toetsers zijn keuze naar de Commissie Kwaliteitstoetsing terug. De Commissie Kwaliteitstoetsing stuurt een bevestiging van de aangeduide toetsers. Art. 26. Wanneer de beroepsbeoefenaar, of desgevallend de contactpersoon, geen keuze aan de Commissie Kwaliteitstoetsing binnen de termijn bedoeld in artikel 25, derde lid, heeft meegedeeld, dan duidt de Commissie Kwaliteitstoetsing zelf de toetsers aan. De Commissie Kwaliteitstoetsing stuurt een lijst van de aangeduide toetsers naar de beroepsbeoefenaar en desgevallend naar de contactpersoon. De beroepsbeoefenaar kan binnen de vijftien dagen na ontvangst van de lijst bedoeld in het tweede lid, waarbij de postdatum geldt als bewijs, voor de toewijzing van de toetsingsopdracht van zijn kantoor, de toetser of één van de toetsers wraken. Het gemotiveerd en aangetekend schrijven daartoe wordt gericht aan de voorzitter van de Commissie Kwaliteitstoetsing. Afdeling 4. - De toetsingsopdracht Onderafdeling 1. - Doelstelling van de toetsingsopdracht Art. 27. De toetsingsopdracht betreft de kwaliteit van de werkmethodes van de beroepsbeoefenaar, de organisatie van zijn beroepswerkzaamheden in zijn kantoor, de uitgevoerde werkzaamheden in het bijzonder de toepassing van het wettelijk, reglementair en normatief kader, en de manier waarop de beroepsbeoefenaar zijn opdrachten, als bepaald in de artikelen 34 en 38 van de wet van 22 april 1999, uitvoert. Onderafdeling 2. - De voorafgaande vragenlijst


Art. 28. De Commissie Kwaliteitstoetsing verstuurt als voorbereiding op de kwaliteitstoetsing een voorafgaande vragenlijst naar de beroepsbeoefenaar. De beroepsbeoefenaar stuurt de ingevulde en ondertekende vragenlijst binnen de dertig dagen na ontvangstdatum terug. Wanneer de beroepsbeoefenaar een vennootschap is, dan stuurt de Commissie Kwaliteitstoetsing de voorafgaande vragenlijst naar de aangeduide contactpersoon. Oefenen nog andere beroepsbeoefenaars hun beroepsactiviteit uit in dezelfde vennootschap, dan ondertekenen al deze beroepsbeoefenaars de toegestuurde vragenlijst. Het ondertekenen van de vragenlijst kan gebeuren door delegatie van handtekening aan de aangeduide contactpersoon. Art. 29. De vragenlijst houdt de volgende gegevens in : 1° de identificatiegegevens van de beroepsbeoefenaar: het inschrijvingsnummer, het ondernemingsnummer, de naam, de voornaam en het (elektronisch) adres; 2° de organisatorische structuur van zijn beroepsactiviteit; 3° de gegevens van het personeel, op geanonimiseerde wijze, waaronder het aantal personeelsleden en het statuut per activiteit; 4° de opdrachten van de beroepsbeoefenaar, het gebruik van de opdrachtbrief en het cliëntenacceptatiebeleid; 5° de gebruikte werkmethode; 6° de vestiging of vestigingen waar de beroepsbeoefenaar zijn beroepsactiviteiten uitoefent; 7° de netwerken; 8° de deelnemingen in vennootschappen. Onderafdeling 3. - Aankondiging van de kwaliteitstoetsing Art. 30. De Commissie Kwaliteitstoetsing deelt de termijn van de kwaliteitstoetsing en de lijst van aangeduide toetsers mee aan de beroepsbeoefenaar. Art. 31. De beroepsbeoefenaar kan eenmaal om een uitstel wegens uitzonderlijke omstandigheden verzoeken. Dit verzoek gebeurt door middel van een schrijven gericht aan de Commissie Kwaliteitstoetsing met het voorstel van een nieuwe termijn waarin de kwaliteitstoetsing kan plaatsvinden. Deze nieuwe termijn mag de twee maanden na de oorspronkelijk voorgestelde termijn van de kwaliteitstoetsing niet overschrijden. Binnen de maand na ontvangst van het verzoek deelt de Commissie Kwaliteitstoetsing haar beslissing over het verzoek van uitstel mee. Art. 32. De datum van de kwaliteitstoetsing ter plaatse wordt vastgesteld door de beroepsbeoefenaar, of in voorkomend geval de contactpersoon, en de toetser of toetsers. Onderafdeling 4. kwaliteitstoetsing

-

Tijdelijke

vrijstelling

van

de

Art. 33. De Commissie Kwaliteitstoetsing kan een tijdelijke vrijstelling van de kwaliteitstoetsing verlenen voor een periode van maximum één jaar gedurende het eerste jaar nadat een rechtshandeling, als bedoeld in Boek XI van het Wetboek van vennootschappen, zoals een fusie, een splitsing of gelijkgestelde verrichtingen van de vennootschap of de vennootschappen, waarvan de betrokken beroepsbeoefenaar deel uitmaakt, is aangekondigd in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 5. - De kwaliteitstoetsing ter plaatse

58

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 34. Op de overeengekomen datum begeeft de toetser zich naar het kantoor van de beroepsbeoefenaar om zich ervan te vergewissen: 1° dat de beroepsbeoefenaar over een systeem van interne kwaliteitsbeheersing beschikt, en een organisatie aangepast aan de omvang en aan de aard van zijn kantoor en van zijn activiteiten; 2° dat de beroepsbeoefenaar het wettelijk, reglementair en normatief kader eerbiedigt; 3° dat de beroepsbeoefenaar voor elke opdracht een opdrachtbrief, bedoeld in hoofdstuk 3, opstelt en deze opdracht volgens de bepalingen van de opdrachtbrief uitvoert; 4° dat het aangeworven personeel over de nodige capaciteiten en de vereiste kwalificatie beschikt. De toetser verricht de toetsing ter plaatse aan de hand van de handleiding kwaliteitstoetsing, bedoeld in artikel 15, eerste lid, 5°. Art. 35. De beroepsbeoefenaar, of desgevallend de aangeduide contactpersoon, geeft toegang tot het kantoor en al de relevante gegevens die de toetser nodig heeft voor zijn kwaliteitstoetsingsopdracht. Art. 36. Uit een geanonimiseerde cliëntenlijst selecteert de toetser op basis van een vooraf vastgestelde risicoanalyse een beperkt aantal representatieve dossiers per beroepsbeoefenaar. De toetser gaat na of de beroepsbeoefenaar de dossiers op een correcte manier heeft afgehandeld of opgevolgd overeenkomstig het wettelijk, reglementair en normatief kader. De Raad stelt de bestanddelen van de risicoanalyse, bedoeld in het eerste lid, in een norm vast. Art. 37. In afwijking van de artikelen 44 en 49, mag de toetser de reeds vastgestelde of vermoede inbreuken meedelen aan de getoetste beroepsbeoefenaar. De beroepsbeoefenaar heeft het recht om zijn opmerkingen over de vastgestelde inbreuken te formuleren. Art. 38. In overeenstemming met artikel 28, § 3, zevende lid, van de wet van 22 april 1999, verzoekt de toetser, wanneer hij dit voor het uitvoeren van zijn opdracht nodig acht, de beroepsbeoefenaar een kopie te nemen van de stukken uit één of meerdere geselecteerde dossiers. Afdeling 6. - Verslag en opvolging Onderafdeling 1. - Toetsingsverslag en beoordeling Art. 39. De toetser maakt een toetsingsverslag op van de toetsing, dat door hem wordt ondertekend. Wordt de kwaliteitstoetsing door twee of meer toetsers uitgevoerd, dan ondertekenen alle toetsers het toetsingsverslag. Art. 40. Uiterlijk binnen acht dagen na de toetsing ter plaatse, verstuurt de toetser het toetsingsverslag aan de betrokken beroepsbeoefenaar en, desgevallend, aan de beroepsbeoefenaars van de betrokken vennootschap of het kantoor, met kopie aan de contactpersoon. Tegelijk maakt de toetser het toetsingsverslag met de relevante stukken over aan de voorzitter van de Commissie Kwaliteitstoetsing. Het toetsingsverslag is vertrouwelijk en mag niet worden verspreid aan derden. Art. 41. Desgewenst kan de beroepsbeoefenaar zijn opmerkingen binnen dertig dagen na de ontvangst van het toetsingsverslag aan de voorzitter van de Commissie


Kwaliteitstoetsing toezenden. Zijn deze opmerkingen in tegenspraak met de vaststellingen in het toetsingsverslag, dan kan de toetser hierop zijn antwoord aan de voorzitter van de Commissie Kwaliteitstoetsing formuleren. Wanneer er in het toetsingsverslag inbreuken met betrekking tot de toepassing van het wettelijk, reglementair of normatief kader zijn vastgesteld, wordt de betrokken beroepsbeoefenaar gehoord. Art. 42. Na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 41, verstrekt de Commissie Kwaliteitstoetsing op haar volgende beraadslaging advies over de kwaliteitstoetsing van de beroepsbeoefenaar, op basis van het toetsingsverslag en de door de toetser aangeleverde relevante stukken. De Commissie Kwaliteitstoetsing kan voor haar advies bijkomende inlichtingen inwinnen en documenten opvragen bij de betrokken beroepsbeoefenaar, en kan de betrokken beroepsbeoefenaar horen. Het verslag van deze hoorzitting met de betrokken beroepsbeoefenaar wordt bij het dossier gevoegd. Art. 43. De Raad spreekt, na advies van de Commissie Kwaliteitstoetsing, een beoordeling over de kwaliteitstoetsing uit. De Raad maakt de beoordeling aan de betrokken beroepsbeoefenaar of beroepsbeoefenaars over. Bij een positieve beoordeling sluit de Raad de kwaliteitstoetsing bij de betrokken beroepsbeoefenaar af. De beoordeling van de Raad is vertrouwelijk en mag niet worden verspreid aan derden. Onderafdeling 2. - Inbreuken Art. 44. Wanneer blijkt dat in het toetsingsverslag inbreuken staan vermeld op de toepassing van het wettelijk, reglementair en normatief kader, bezorgt de Commissie Kwaliteitstoetsing haar advies en de relevante bewijsstukken aan de Raad. Onverminderd de bepaling bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, verwijst bij ernstige inbreuken de Raad de betrokken beroepsbeoefenaar naar de tuchtinstanties van het Instituut. De Raad stelt jaarlijks een afzonderlijk verslag op 1° met inbreuken die in aanmerking komen voor het opstellen van een verbeterplan; 2° met de ernstige inbreuken die in aanmerking komen voor verwijzing naar de tuchtinstanties van het Instituut. Onderafdeling 3. - Verbeterplan en vervolgtoetsing Art. 45. Ingeval de Commissie Kwaliteitstoetsing inbreuken op de toepassing van het wettelijk, reglementair en normatief kader heeft vastgesteld, als bepaald in artikel 44, deelt de Raad aan de beroepsbeoefenaar de vastgestelde inbreuken mee. Met uitzondering van de ernstige inbreuken bedoeld in artikel 44, derde lid, 2°, verzoekt de Raad de beroepsbeoefenaar om een verbeterplan op te stellen. Art. 46. Het verbeterplan omvat de maatregelen waartoe de beroepsbeoefenaar zich verbindt om tegen een vastgestelde termijn te nemen teneinde tegemoet te komen aan de vastgestelde inbreuken. Het verbeterplan wordt door de beroepsbeoefenaar ondertekend en binnen de door de Raad vastgestelde termijn ter goedkeuring voorgelegd aan de Commissie Kwaliteitstoetsing. In voorkomend geval en op voorstel van de Commissie Kwaliteitstoetsing, stuurt de beroepsbeoefenaar het verbeterplan bij.

59

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Wanneer de beroepsbeoefenaar geen verbeterplan opstelt of het niet aan de Commissie Kwaliteitstoetsing ter goedkeuring overmaakt, dan verwijst de Raad de betrokken beroepsbeoefenaar naar de tuchtinstanties van het Instituut. Art. 47. Uiterlijk binnen twee jaar na de mededeling van de beslissing van de Raad vindt een vervolgtoetsing plaats. De aankondiging van de vervolgtoetsing gebeurt overeenkomstig de procedure bepaald in afdeling 4, onderafdeling 3, van dit hoofdstuk. De vervolgtoetsing wordt uitgevoerd door toetsers, andere dan deze vermeld in artikel 30. De vervolgtoetsing verloopt overeenkomstig de procedure bepaald in afdeling 5 van dit hoofdstuk. Een vervolgtoetsing heeft geen impact op de termijn van zeven jaar die in artikel 2 bepaald is om een kwaliteitstoetsing bij de beroepsbeoefenaar uit te voeren. De vervolgtoetsing is beperkt tot het nazicht van de maatregelen die zijn genomen door de beroepsbeoefenaar naar aanleiding van het verbeterplan. Art. 48. De toetsers stellen een vooruitgangsverslag op wanneer de toetsers vaststellen dat de maatregelen van het verbeterplan onvoldoende zijn uitgevoerd. Het verbeterplan wordt bij het vooruitgangsverslag gevoegd. Art. 49. De toetsers stellen een eindverslag op in het geval dat de toetsers vaststellen dat alle maatregelen van het verbeterplan zijn uitgevoerd. Het verslag wordt overgemaakt aan de voorzitter van de Commissie Kwaliteitstoetsing en de betrokken beroepsbeoefenaar, overeenkomstig de procedure bepaald in de artikelen 40 tot 43. Afdeling 7. - Bijzondere kwaliteitstoetsing Art. 50. De Raad kan aan de Commissie Kwaliteitstoetsing opdracht geven een bijzondere kwaliteitstoetsing bij een beroepsbeoefenaar te organiseren, wanneer ten gevolge van een deontologisch onderzoek of een klachtenonderzoek inbreuken op de toepassing en de naleving van het wettelijk, reglementair en normatief kader, met inbegrip van de antiwitwaswetgeving zijn vastgesteld of worden vermoed. Art. 51. De Raad kan eveneens aan de Commissie Kwaliteitstoetsing opdracht geven een bijzondere kwaliteitstoetsing bij een stagiair of bij de vennootschap van een stagiair te organiseren, wanneer ten gevolge van een deontologisch onderzoek of een klachtenonderzoek inbreuken op de toepassing en de naleving van het wettelijk, reglementair en normatief kader, met inbegrip van de antiwitwaswetgeving zijn vastgesteld of worden vermoed. Deze bijzondere kwaliteitstoetsing heeft betrekking op zowel de stagewerkzaamheden die de stagiair uitoefent in het kader van de stageovereenkomst als de wettelijk toegelaten beroepsactiviteiten die de stagiair uitoefent buiten zijn stage om. Art. 52. Voor de uitvoering van een bijzondere kwaliteitstoetsing duidt de Raad minstens twee toetsers aan, die op een vooraf aangekondigde datum de toetsing ter plaatse bij de betrokken beroepsbeoefenaar uitvoeren. De inhoud van de bijzondere kwaliteitstoetsing en het toetsingsverslag is beperkt tot de vermoede of vastgestelde inbreuken.


De toetsers maken hun toetsingsverslag over aan de Raad, de voorzitter van de Commissie Kwaliteitstoetsing en aan de betrokken beroepsbeoefenaar. De Commissie Kwaliteitstoetsing kan bijkomende inlichtingen inwinnen en documenten opvragen bij de betrokken beroepsbeoefenaar. De betrokken beroepsbeoefenaar wordt door de Commissie Kwaliteitstoetsing gehoord. Het verslag van deze hoorzitting met de betrokken beroepsbeoefenaar wordt bij het dossier gevoegd. Afdeling 8. - Vernietiging van documenten en bewaring van de gegevens Art. 53. Wanneer de kwaliteitstoetsing door de Raad overeenkomstig artikel 43, tweede lid, afgesloten wordt, ziet de voorzitter van de Commissie Kwaliteitstoetsing erop toe dat alle documenten met betrekking tot de kwaliteitstoetsing, met uitzondering van de verslagen en de brief met de beoordeling, onmiddellijk worden vernietigd. Wanneer de vaststelling van een inbreuk heeft geleid tot een tuchtstraf, mogen de gegevens niet langer bewaard worden dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze verwerkt worden met een maximale bewaartermijn die één jaar na het tijdstip waarop de verjaringstermijn voor vorderingen die kunnen ingesteld worden in het kader van de kwaliteitstoetsing en de tuchtprocedure niet mag overschrijden. HOOFDSTUK 3. - DE OPDRACHTBRIEF Art. 54. De opdrachtbrief bedoeld in artikel 28/1 van de wet van 22 april 1999 omvat minstens de volgende elementen: 1° de identificatie van de beroepsbeoefenaar, of in voorkomend geval de stagiair, met vermelding van de rechtsvorm en het ondernemingsnummer; 2° de identificatie van de cliënt, desgevallend, met vermelding van het ondernemingsnummer; 3° de gedetailleerde omschrijving van de opdracht als bedoeld in de artikelen 34 en 38 van de wet van 22 april 1999; 4° de begindatum van de opdracht en, in voorkomend geval de wijze van overdracht; 5° de verplichtingen van de cliënt; 6° de verplichtingen van de beroepsbeoefenaar of de stagiair; 7° de reikwijdte van de aansprakelijkheid; 8° de wijze waarop de overeenkomst tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt wordt beëindigd; 9° de erelonen, de bijkomende kosten, de berekeningswijze en de wijze van betaling; 10° de bewaring van de stukken; 11° de geschillenregeling. De opdrachtbrief wordt in twee exemplaren opgemaakt, ondertekend en gedagtekend door de beroepsbeoefenaar of de stagiair, en de cliënt. De beroepsbeoefenaar of de stagiair vermeldt in de opdrachtbrief dat hij is ingeschreven op één lijst of meerdere lijsten van het Instituut, als bedoeld in artikel 5 van de wet van 22 april 1999. Art. 55. Wanneer de vennootschap, als bedoeld in artikel 20 van de wet van 22 april 1999, de opdrachtbrief ondertekent, dan wordt deze mede-ondertekend door de beroepsbeoefenaar-natuurlijke persoon die vennoot, zaakvoerder of bestuurder is van die vennootschap, of in voorkomend geval de stagiair, die vennoot, zaakvoerder of bestuurder is van die vennootschap.

60

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 56. De Raad legt door middel van een aanbeveling het model of de modellen van een opdrachtbrief vast. HOOFDSTUK 4. - OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Afdeling 1. - Overgangsbepaling Art. 57. De voorwaarde, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, 4°, is van toepassing vanaf 1 januari van het zevende jaar dat volgt op de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad. Art. 58. De bepalingen van hoofdstuk 3 zijn van toepassing op iedere overeenkomst die wordt gesloten tussen cliënt en beroepsbeoefenaar vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit. Voor de lopende opdrachten die de beroepsbeoefenaar vóór de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad heeft aanvaard, zijn de bepalingen van hoofdstuk 3 van toepassing uiterlijk de eerste dag van de zesde maand die volgt op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 2. - Slotbepaling Art. 59. De minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.


Deontologie -

KB’s plichtenleer BIBF en IAB blijven van toepassing, zolang ze niet strijdig zijn met de wet (RvSt Santini, nr. 108.981, 9 juli 2002) Nieuw KB Deontologie (ITAA) is nog in aanmaak.

Koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat; 2° het Instituut : het Instituut der Accountants, opgericht bij artikel 83 van de wet; 3° de Raad : de Raad van het Instituut, bedoeld in artikel 13 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, zoals toepasselijk verklaard door artikel 89 van de wet; 4° de accountant : de natuurlijke persoon of de rechtspersoon ingeschreven op één der lijsten zoals bedoeld in artikel 75 van de wet; 5° de externe accountant : de accountant ingeschreven in het register der externe accountants, bedoeld in de artikelen 79 en 80 van de wet; 6° monopolieopdracht : opdracht die door de wet of op grond daarvan exclusief toevertrouwd wordt aan een externe accountant of aan een externe accountant en een bedrijfsrevisor; 7° samenwerkingsverband : elke vorm van samenwerking of vereniging met het oog op de uitoefening van het accountantsberoep samen met andere accountants of met personen die een ander beroep uitoefenen. Aan deze begripsomschrijving van samenwerkingsverband wordt in elk geval vermoed te beantwoorden, elke overeenkomst die het recht inhoudt een gemeenschappelijke benaming te gebruiken of eraan te refereren, of die een verbintenis tot wederkerige aanbeveling omvat. Art. 2. De accountant is ertoe gehouden de wettelijke en reglementaire bepalingen alsmede de gebruikelijke controlenormen van het Instituut na te leven. Al naar gelang de omstandigheden zal hij eveneens rekening houden met de aanbevelingen van de Raad van het Instituut. Art. 3. De accountant is ertoe gehouden elke handeling of houding te vermijden die in strijd is met de waardigheid, de rechtschapenheid of de kiesheid, of die onverenigbaar is met de eerbied verschuldigd aan zijn confraters of met de onafhankelijkheid die de uitoefening van een vrij beroep kenmerkt. Art. 4. Teneinde de uitvoering van de door artikel 84 van de wet aan het Instituut toegekende opdracht mogelijk te maken, is de accountant ertoe gehouden in te gaan op elk verzoek om informatie, op elk uitdrukkelijk bevel en elke uitnodiging die hem gericht wordt door de Raad of door één van zijn afgevaardigden, en dit binnen de door de Raad gestelde termijn van minstens één maand. Indien de accountant de in vorige alinea opgelegde termijn niet respecteert, kan de Raad de zaak aanhangig maken bij de Tuchtcommissie. HOOFDSTUK II. - Tuchtprocedure. Art. 5. Ingeval van tuchtonderzoek lastens een accountant, is deze ertoe gehouden zijn medewerking te verlenen aan de persoon die door de Raad belast werd met het onderzoek. Deze persoon brengt verslag uit bij de Raad maar neemt niet deel aan zijn bespreking.

61

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 6. Wanneer bij de Raad van het Instituut een klacht betreffende een accountant wordt ingediend, dan deelt de Raad aan de klager het gemotiveerd resultaat van zijn onderzoek mee. Art. 7. Het verslag van de Raad van het Instituut aan de Tuchtcommissie kan een uitdrukkelijke vraag bevatten om tijdens de debatten van de vermelde Commissie of, in voorkomend geval, van de Commissie van beroep te worden gehoord. In dit geval zal de Raad één van zijn leden als vertegenwoordiger aanduiden. Dit lid moet op elke zitting worden uitgenodigd. Hij kan vergezeld zijn door een advocaat. De Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep kunnen aan de Raad van het Instituut te allen tijde vragen om een aanvullend verslag, teneinde de feiten uit het oorspronkelijk verslag te verduidelijken. Wanneer het verslag van de Raad zijn oorsprong vindt in een klacht, kunnen de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep beslissen om de aanklager persoonlijk te horen. Art. 8. De accountant brengt elke beslissing van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep, die in kracht van gewijsde is gegaan en die een schorsing van meer dan één maand bevat, ter kennis van de ondernemingen en instellingen die op hem een beroep doen tijdens een periode van schorsing. HOOFDSTUK III. - Onafhankelijkheid. Art. 9. De externe accountant moet een opdracht weigeren, of ervan afzien de uitvoering van dergelijke opdracht voort te zetten, zodra hij het bestaan vaststelt van invloeden, feiten of banden die zijn onafhankelijkheid, zijn wils- of beoordelingsvrijheid, of zijn onpartijdigheid kunnen aantasten. Hij dient eveneens te waken over de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid en de wils- en beoordelingsvrijheid van zijn medewerkers en van de persoon waarop hij een beroep doet. Het eerste lid geldt eveneens voor de accountant die zijn werkzaamheden uitoefent in het raam van een arbeidsovereenkomst of van een door de overheid bezoldigde betrekking, onverminderd zijn verplichting te handelen volgens de bevelen en de instructies die hem worden gegeven door zijn werkgever. In geval van onverenigbaarheid tussen de instructies van zijn werkgever en de deontologische regels, heeft de accountant die zijn werkzaamheden uitoefent in het kader van een arbeidsovereenkomst of van een door de overheid bezoldigde betrekking, de plicht in overleg met zijn werkgever voor dit probleem een oplossing na te streven die in overeenstemming is met de deontologische regels. Als dergelijke oplossing niet kan gevonden worden, dient hij dit probleem voor te leggen aan de Voorzitter van het Instituut of zijn afgevaardigde. Art. 10. De externe accountant mag geen monopolieopdracht aanvaarden in een onderneming waarin hijzelf of zijn echtgenoot, of beide, of een bloed- of aanverwant tot in de tweede graad één van de volgende posities bekleden : voornaamste aandeelhouder van de vennootschap of eigenaar van de onderneming, bestuurder, zaakvoerder of afgevaardige voor het dagelijks bestuur van de vennootschap of van een vennootschap waar zij als verbonden onderneming van afhangt, bediende of zelfstandige beroepsbeoefenaar die een betekenisvolle invloed uitoefent op het opstellen van de jaarrekening van de vennootschap of van een vennootschap waar zij als verbonden onderneming van afhangt. Deze regel is van toepassing op alle vennoten in een vennootshap van accountants. De personeelsleden, stagiaires en andere medewerkers van de accountant, die belast zijn met de uitvoering van een monopolieopdracht, mogen niet ingeschakeld worden wanneer deze opdracht verricht wordt ten behoeve van


vennootschappen waarin zij zelf, hun echtgenoot of hun bloed- of aanverwanten tot de tweede graad functies uitoefenen in de zin van het eerste lid. Art. 11. Het is de externe accountant verboden om, rechtstreeks of onrechtstreeks, een opdracht, een functie of een mandaat te aanvaarden of voort te zetten, wanneer de uitoefening daarvan hem in een positie van belangenconflict dreigt te plaatsen die van aard is het onafhankelijke oordeel dat hij moet uitbrengen in het gedrang te brengen. Hij moet zijn cliënt onmiddellijk daarvan op de hoogte brengen en erop toezien dat elke maatregel genomen wordt, opdat de belangen van de cliënt gevrijwaard zouden worden. Dit beginsel is van toepassing op de accountant, op de vennootschap of vereniging waarvan hij deel uitmaakt, op zijn vennoten en zijn vaste medewerkers. Art. 12. In elk attest of verslag, opgesteld door een externe accountant in uitvoering van een monopolieopdracht, moet vermeld worden of de accountant al dan niet andere prestaties levert of heeft geleverd voor rekening van de betrokken onderneming, de vereniging, de vennootschap of de onderneming verbonden met de betrokken vereniging of vennootschap, voor de periode waarop zijn verslag of zijn attest betrekking heeft. Art. 13. § 1. De externe accountant mag geen controleopdracht over de jaarrekening of andere boekhoudkundige bescheiden van een onderneming aanvaarden wanneer hij, hetzij de functie van bestuurder of zaakvoerder, hetzij een verantwoordelijkheid in de leiding met een belangrijke invloed op de boekhouddienst in de onderneming of in een verbonden onderneming uitoefent of minder dan twee jaar geleden heeft uitgeoefend. De verbodsbepaling geldt eveneens voor de vennootschap van accountants waarvan hij deel uitmaakt en voor de vennoten van dergelijke vennootschap. Een medewerker van de externe accountant of van de vennootschap van accountants, die zich in een dergelijke positie zou bevinden, mag niet bij de controlewerkzaamheden betrokken worden. § 2. De externe accountant, belast met de controle op de jaarrekening of andere boekhoudkundige bescheiden van de onderneming, mag geen andere functie, mandaat of opdracht aanvaarden die hem ertoe zouden brengen zich in te laten met het beheer of de onderneming te vertegenwoordigen in welke hoedanigheid dan ook, met uitzondering van de vertegenwoordiging van deze in fiscale zaken. Deze regel is van toepassing op zijn vaste medewerkers en op zijn stagiairs. § 3. Wanneer de personen met wie de externe accountant een overeenkomst van vereniging of van beroepsmatige samenwerking heeft afgesloten een functie, mandaat of opdracht van welke aard ook uitoefenen waarvan het voorwerp gebeurlijk door de externe accountant moet worden gecontroleerd in het kader van zijn controleopdracht, dan zal hij nagaan of de aard en de omvang van die diensten zijn eigen onafhankelijkheid niet in het gedrang brengen. De bepaling doelt ook op iedere activiteit van het voeren van een boekhouding, dit wil zeggen de boekhoudkundige verrichtingen die gaan tot het opstellen van de rekeningenbalans na inventaris. Art. 14. De externe accountants mogen hun activiteit niet derwijze beperken dat hun beroepsinkomsten uitsluitend afhankelijk zijn, of van een zeer beperkt aantal onderscheiden opdrachten of functies, of van opdrachten en functies die concreet alle afhankelijk zijn van één enkele belangengroep of van éénzelfde gezag. Art. 15. Het is de externe accountant verboden in een onderneming waar hij een opdracht uitvoert, of in een daarmee verbonden onderneming, een andere taak, mandaat of opdracht te aanvaarden, die van aard zou zijn de onafhankelijke uitoefening van zijn opdracht in het gedrang te brengen.

62

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

HOOFDSTUK IV. - Uitvoering van de opdrachten. Art. 16. De accountant moet steeds al zijn opdrachten gewetensvol en met vereiste zorg uitvoeren. Voor iedere monopolieopdracht die hem wordt toevertrouwd moet de externe accountant schriftelijk aantekening houden of doen houden van de aard van de door hem of zijn medewerkers verrichte werkzaamheden zodat een getrouwe weergave van de uitvoering van de opdracht kan verkregen worden. De externe accountant die alleen werkt of in vereniging of in vennootschap dient zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkheid te verzekeren overeenkomstig de richtlijnen van de Raad. De werkdocumenten dienen door de externe accountant die de opdracht heeft uitgevoerd te worden bewaard gedurende een periode van vijf jaar, vanaf de datum van het verslag dat op basis van de werkdocumenten werd opgesteld. Art. 17. Bij de uitvoering van zijn monopolieopdrachten kan de externe accountant zich enkel laten bijstaan door een andere accountant, door zijn stagiairs of door zijn vaste medewerkers. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden, schriftelijk behoorlijk gemotiveerd, kan hij geen essentiële elementen van een monopolieopdracht overdragen. Daarnaast kan de externe accountant binnen de grenzen bepaald door de gebruikelijke controlenormen en onder zijn eigen verantwoordelijkheid : 1° een beroep doen op de medewerking van een andere accountant of van een persoon die in het buitenland een hoedanigheid bezit die als gelijkwaardig erkend is met deze van accountant; 2° een beroep doen op de diensten van een onafhankelijk deskundige uit een andere discipline, indien zijn onderzoek dit vereist; 3° beslissen over het gebruik dat hij zou kunnen maken van sommige onderzoeken uitgevoerd door het personeel van de gecontroleerde vennootschap. Art. 18. Elke verklaring, certificering of verslag over boekhoudkundige staten van ondernemingen moet worden ondertekend door een externe accountant, natuurlijke persoon, die in voorkomend geval optreedt als vertegenwoordiger van een vennootschap of vereniging van accountants. De externe accountant die de verantwoordelijkheid opneemt een verklaring, een certificering of een verslag af te leveren moet in eigen naam tekenen met vermelding van zijn functie. Wanneer een externe accountant, lid van een accountantsvennootschap, in eigen naam een opdracht wordt toevertrouwd, dan kan hij niet tekenen in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de vennootschap. In geval van overmacht kan de externe accountant zijn bevoegdheid om te tekenen aan een andere externe accountant delegeren. Art. 19. De accountant die zijn beroep uitoefent in het kader van een arbeidsovereenkomst of van een door de overheid bezoldigde functie dient persoonlijk de regels van plichtenleer na te leven. Een externe accountant die een andere accountant tewerkstelt is ertoe gehouden deze in de mogelijkheid te stellen het beroep overeenkomstig de regels van plichtenleer uit te oefenen. HOOFDSTUK V. - Samenwerkingsverbanden. Art. 20. De externe accountants moeten het Instituut inlichten over de samenwerkingsverbanden die zij in het kader van hun beroepsuitoefening hebben aangegaan, en dit overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 52 en 53 van het koninklijk besluit van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut.


Indien de samenwerking in het kader van een vennootshap of een vereniging gebeurt, moet de accountant ervoor zorgen dat deze door het Instituut erkend wordt. De vennootschap of vereniging dient zo spoedig mogelijk elke statutenwijziging of verandering van de samenstelling van de bestuursorganen mee te delen aan het Instituut. Alle externe accountants die in het kader van hun beroepsuitoefening een samenwerkingsverband hebben aangegaan, dienen jaarlijks aan het Instituut een geactualiseerde lijst te zenden met vermelding van de naam, voornaam, beroep en nationaliteit der zaakvoerders, bestuurders en vennoten van de vennootschap of van de vereniging waarvan zij deel uitmaken, evenals van de omvang van hun participatie in voormelde vennootschap of vereniging. Art. 21. De externe accountant mag samen met andere personen die niet de titel van accountant of een in het buitenland als gelijkwaardig erkende titel voeren, een vereniging of een vennootschap oprichten, wanneer deze tot doel heeft het in gemeenschap brengen van alle of een gedeelte der kosten die verband houden met hun beroepsuitoefening, en wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan : 1° De vennootschap of vereniging mag slechts worden opgericht met personen wier beroep van intellectuele en dienstverlenende aard is, en op voorwaarde dat het gaat om een beroep dat in ten minste één der landen van de Europese Gemeenschap georganiseerd en gereglementeerd is. 2° De vennootschap of vereniging mag noch in eigen naam, noch in naam van één der leden, noch op enige andere wijze, een functie, mandaat of opdracht uitoefenen die behoort tot de beroepsactiviteit der leden. 3° De vennootschap mag niet worden belast met het innen der honoraria voor opdrachten behorend tot de beroepsactiviteit der leden. 4° Onder de voorwaarden door de Raad bepaald, mag de overeenkomst een clausule bevatten over het gebruik van de maatschappelijke benaming door de vennoten. Het gebruik van de maatschappelijke benaming door de vennoten mag geen aanleiding geven tot een nadelige verwarring met een vennootschap die gemachtigd is om in eigen naam het beroep van haar leden uit te oefenen. 5° Iedere andere voorwaarde door de Raad bepaald met het oog op het vrijwaren van de onafhankelijkheid van de accountant in de uitoefening van zijn opdracht. Mits toestemming van de Raad mag de accountant ook een vennootschap of vereniging oprichten die tot doel heeft een deel of het geheel van de kosten verbonden aan het beroep in gemeenschap te brengen met verwanten of aangetrouwde familieleden tot in de tweede graad. De accountant mag in het raam van zijn beroepsactiviteit als accountant niet verwijzen naar de naam van die vennootschap. De voorwaarden gesteld in de eerste alinea, 1°, 2°, 3° en 5° zijn van overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK VI. - Betrekkingen met de confraters. Art. 22. De accountants zijn gehouden tot wederzijdse hulp en hoffelijkheid. Zij moeten zich onthouden van elke houding of handeling die een confrater schade kan berokkenen. Wanneer een lid van het Instituut het werk of de verklaring van een ander lid zou kunnen in opspraak brengen, moet hij voor zover het beroepsgeheim zich daar niet tegen verzet : - hem onmiddellijk op de hoogte brengen van de punten waarover er een meningsverschil bestaat; - oordeelkundig tewerk gaan en eventueel andere adviezen inwinnen. Art. 23. Vooraleer een opdracht te aanvaarden, moet de externe accountant, die een opdracht van een confrater of een boekhouder overneemt, de volgende regels in acht nemen :

63

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

1° hij moet zijn voorganger schriftelijk, bij voorkeur aangetekend, in kennis stellen van de overname van de opdracht, zelfs indien de opvolging niet onmiddellijk is gebeurd; 2° indien de voorganger niet werd betaald voor zijn prestaties, dient hij bij de cliënt aan te dringen op de betaling van de honoraria van zijn voorganger. De voorganger zal onverwijld alle documenten, eigendom van de cliënt, alsmede deze die kaderen in de wederzijdse hulp en hoffelijkheid ter beschikking stellen van de cliënt of van zijn opvolgende confrater. Hij is gehouden hiervan een gedetailleerde en gedagtekende inventaris in twee exemplaren op te stellen, die door alle betrokken partijen ondertekend wordt. Art. 24. Met instemming van beide partijen kan een geschil tussen externe accountants voorgelegd worden aan een verzoeningscommissie opgericht binnen het Instituut. Art. 25. Vóór hij een mandaat of een opdracht aanvaardt, moet de externe accountant bij de onderneming of de betrokken instelling nagaan of een andere externe accountant in de loop van de voorafgaande twaalf maanden belast is of werd met een opdracht bij dezelfde onderneming. Telkens een externe accountant werkzaamheden verricht in een vennootschap of een organisme waar een andere externe accountant een opdracht uitoefent, kan hij zijn werkzaamheden ter plaatste slechts verrichten na deze laatste, bij voorkeur schriftelijk, op de hoogte te hebben gebracht van zijn tussenkomst. Deze regel is toepasselijk ongeacht het voorwerp van de opdracht, ook op een opdracht als gerechtelijk deskundige, maar onverminderd de rechtsregels die terzake gelden. HOOFDSTUK VII. - Betrekkingen met de cliënten. Art. 26. De externe accountant is ertoe gehouden alle boeken en bescheiden die toebehoren aan zijn cliënt onverwijld uit handen te geven, wanneer deze erom verzoekt. HOOFDSTUK VIII. - Ereloon van de externe accountants. Art. 27. De externe accountant mag, zowel tegenover een cliënt als tegenover een confrater, alleen aanspraak maken op het ereloon en de vergoeding der kosten voor de door hem of zijn medewerkers uitgevoerde opdrachten, met uitsluiting van elke andere rechtstreekse of onrechtstreekse vergoeding, tenzij het zou gaan om een vergoeding wegens de verbreking van de overeenkomst. Art. 28. Het bedrag van het ereloon van de accountant moet vastgesteld worden in functie van de aard, het belang, de complexiteit, de omvang en de reikwijdte van de opdracht, daarbij rekening houdend met de verantwoordelijkheid die de accountant op zich neemt en met zijn bijzondere kwalificaties. Het aanrekenen van niet verantwoord lage of hoge erelonen, is strijdig met het beginsel van de waardigheid van het beroep. Art. 29. Het is de externe accountant verboden om op enigerlei wijze commissie- of makelaarslonen of welkdanig voordeel ook toe te kennen of te ontvangen dat verband houdt met hun opdrachten. HOOFDSTUK IX. - Publiciteitsverbod. Art. 30. Ronseling en dienstaanbod zijn verboden. Het is de accountant verboden om rechtstreeks of onrechtstreeks meerdere al dan niet verbonden diensten, waaronder een monopolieopdracht, aan te bieden. De vergoeding voor een monopolieopdracht mag in geen enkel opzicht afhankelijk zijn van andere diensten die door de accountant, of door een persoon met wie een beroepsmatig


samenwerkingsverband bestaat, worden verstrekt in dezelfde onderneming of in een verbonden onderneming. Art. 31. De accountant mag in het openbaar objectieve informatie over zijn kantoor mededelen, voorzover hij de voor de leden van het beroep gepaste discretie niet in het gedrang brengt. In geen geval mag verwezen worden naar al dan net vergelijkende gegevens inzake tarieven of kwaliteit. Welke media er ook gebruikt worden, zijn de reclametechnieken, die niet tot doel hebben objectieve informatie te verschaffen, niet in overeenstemming met de plichtenleer. Onafgezien van de verslagen die moeten bekendgemaakt worden met toepassing van de wet, mag de accountant in het openbaar of in brochures geen gewag maken van de naam van één van zijn cliënten. In uitzonderlijke gevallen kan van deze regel worden afgeweken met toestemming van de cliënt, alsmede van de Voorzitter van het Instituut. HOOFDSTUK X. - De beoepsdiscretieplicht en het beroepsgeheim. Art. 32. Onverminderd de voor de externe accountant geldende wettelijke bepalingen betreffende het beroepsgeheim, is iedere accountant, ongeacht zijn statuut, gehouden tot naleving van zijn beroepsdiscretieplicht. Deze discretieplicht omvat de verplichting tot geheimhouding van gegevens die hem uitdrukkelijk of stilzwijgend in zijn hoedanigheid van accountant worden toevertrouwd en van de feiten met een vertrouwelijk karakter die hij in de uitoefening van zijn beroep zelf heeft vastgesteld. Er kan de accountant geen inbreuk op de tuchtvoorschriften inzake beroepsdiscretieplicht ten laste gelegd worden : - wanneer hij geroepen wordt om in rechte getuigenis af te leggen; - wanneer de wet hem tot mededeling van gegevens verplicht; - in de uitoefening van zijn recht van verdediging in tuchtaangelegenheden; - wanneer hij, met het oog op de behartiging van de deontologische regelen, en na alle interne middelen bij zijn werkgever te hebben uitgeput, vertrouwelijke gegevens van zijn werkgever aan de Raad meedeelt; - wanneer en in de mate waarin hij, betreffende aangelegenheden die zijn opdrachtgever persoonlijk aanbelangen, door deze laatste uitdrukkelijk van zijn discretieplicht ontslagen werd. Indien de accountant vertrouwelijke informatie deelt met zijn stagiairs en andere medewerkers, moet hij erop toezien dat zij het vertrouwelijk karakter daarvan eerbiedigen. HOOFDSTUK XI. - Permanente beroepsopleiding. Art. 33. De accountants moeten jaarlijks een minimum aantal uren besteden aan werkzaamheden die bijdragen tot de verbetering van hun vakkennis, overeenkomstig de normen vastgelegd door de Raad. Dit aantal uren mag niet minder bedragen dan 30. HOOFDSTUK XII. - Slotbepaling. Art. 34. De Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 1 maart 1998.

Koninklijk besluit van 18 juli 2017 tot goedkeuring van het reglement van plichtenleer van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten (BIBF) 64

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Artikel 1. Het door de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten vastgestelde en als bijlage aan dit besluit gehechte reglement van plichtenleer heeft bindende kracht. Art. 2. Het koninklijk besluit van 22 oktober 2013 tot goedkeuring van het reglement van plichtenleer van het Beroepsinstituut van Boekhouders en Fiscalisten (BIBF) wordt opgeheven. Art. 3. De minister bevoegd voor Middenstand en K.M.O.'s is belast met de uitvoering van dit besluit. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Artikel 1. Voor de toepassing van dit reglement van plichtenleer wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, zoals gewijzigd bij de wetten van 25 februari 2013, inzonderheid titel VI; 2° het Beroepsinstituut : het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten, opgericht bij artikel 43 van de wet, zoals laatst gewijzigd bij de wetten van 25 februari 2013; 3° de Raad : de Nationale Raad van het Instituut, bedoeld in artikel 45/1, § 4, van de wet; 4° de Kamers : de uitvoerende kamers van het Beroepsinstituut zoals voorzien in artikel 45/1, § 2, van de wet; 5° het tableau van de beroepsbeoefenaars : het tableau bedoeld in artikel 44 van de wet, zoals laatst gewijzigd bij de wetten van 25 februari 2013; 6° de lijst van de stagiairs : de lijst bedoeld in artikel 44 van de wet, zoals laatst gewijzigd bij de wetten van 25 februari 2013; 7° de leden : alle natuurlijke personen en rechtspersonen die op het tableau van de beroepsbeoefenaars of op de lijst van de stagiairs van het Beroepsinstituut zijn ingeschreven, zoals voorzien in artikel 45/1, § 1, van de wet; 8° de boekhouder BIBF: de erkende boekhouder en de erkende boekhouderfiscalist, natuurlijke persoon opgenomen op het tableau van de beroepsbeoefenaars van het beroepsinstituut zoals voorzien in artikel 44 van de wet; de stagiair-boekhouder en de stagiair boekhouder-fiscalist, natuurlijke persoon, opgenomen op de lijst van de stagiairs van het beroepsinstituut zoals voorzien in artikel 44 van de wet; de natuurlijke persoon die de toelating heeft het beroep occasioneel uit te oefenen ingevolge de bepalingen van artikel 52bis van de wet; 9° de externe boekhouder BIBF : de boekhouder BIBF die zijn beroep op zelfstandige basis en voor rekening van derden uitoefent zoals bedoeld in artikel 44 van de wet; 10° de interne boekhouder BIBF : de boekhouder BIBF die zijn beroep uitsluitend uitoefent in ondergeschikt dienstverband via een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking zoals bedoeld in artikel 44 van de wet;


11° confrater : de boekhouder BIBF alsook de leden en stagiairs van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten en van het Instituut der Bedrijfsrevisoren evenals de beroepsbeoefenaars die in het buitenland een gelijkwaardig erkende hoedanigheid bezitten; 12° richtlijn: een door de Nationale Raad goedgekeurde beslissing in uitvoering of ter verduidelijking van de wettelijke en/of reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op het beroep of het Beroepsinstituut. De richtlijn wordt aan de leden bekendgemaakt via het ledenblad en/of op de website van het Beroepsinstituut. Art. 2. De voorschriften van plichtenleer van het Beroepsinstituut bestaan uit een geheel van regels, verplichtingen en verbodsbepalingen die de leden bij de uitoefening van hun beroep dienen na te leven. De leden zijn tevens gehouden alle wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing op het beroep na te leven alsook de richtlijnen van de Raad. Art. 3. De externe boekhouder BIBF draagt persoonlijk de verantwoordelijkheid overeenkomstig het gemeen recht voor iedere bij de uitoefening van het beroep gestelde daad. Hij kan zijn aansprakelijkheid slechts beperken binnen de grenzen voorzien door de wet. Art. 4. De boekhouder BIBF moet zijn beroep uitoefenen met de vereiste bekwaamheid, rechtschapenheid, eerlijkheid en waardigheid. De externe boekhouder BIBF dient over de nodige onafhankelijkheid te beschikken, die de uitoefening van een vrij beroep kenmerkt, om zijn beroep uit te oefenen volgens de voorschriften van de plichtenleer. Ambtenaren en contractueel tewerkgestelden van een fiscale administratie worden niet geacht over de nodige onafhankelijkheid te beschikken om de titel te voeren of het beroep van boekhouder BIBF uit te oefenen. De interne boekhouder BIBF dient zich intellectueel onafhankelijk op te stellen ten aanzien van zijn werkgever. In geval van onverenigbaarheid tussen de instructies van zijn werkgever en de deontologische regels, heeft de interne boekhouder de plicht in overleg met zijn werkgever voor dit probleem een oplossing na te streven die in overeenstemming is met de deontologische regels. Als dergelijke oplossing niet kan worden gevonden, dient hij dit probleem voor te leggen aan de bevoegde Uitvoerende Kamer. De externe boekhouder BIBF dient eveneens te waken over de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid en de wils- en beoordelingsvrijheid van zijn medewerkers en de personen waarop hij beroep doet. Art. 5. De externe boekhouder BIBF zal elke opdracht weigeren of elk mandaat teruggeven indien de onafhankelijke uitoefening van zijn beroep of de uitoefening ervan volgens de plichtenleer in het gedrang komt. Hij dient rekening te houden met de algemene richtlijnen door de Raad bepaald. HOOFDSTUK II. - De Boekhouder Beroepsinstituut en haar leden

BIBF,

het

Art. 6. De leden zijn ertoe gehouden de door de Raad bepaalde en door de Minister goedgekeurde jaarlijkse bijdrage, verhogingen en/of de bijdrage in de kosten voor de stage, binnen de door de Raad bepaalde betalingstermijn te betalen.

65

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 7. De leden dienen de bevoegde Kamer zo snel mogelijk en uiterlijk binnen de maand per brief of mail op de hoogte te brengen zodra een gerechtelijke procedure tegen hem werd geopend, die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houdt met zijn beroep. Zij bezorgen de bevoegde Kamer tevens een kopie van die beslissing die kracht van gewijsde heeft en dit zodra zij hiervan in kennis worden gesteld. Art. 8. De leden dienen de bevoegde Kamer zo snel mogelijk en uiterlijk binnen de maand per brief of mail te verwittigen wanneer ze in het kader van hun beroepsuitoefening een burgerlijke, strafrechtelijke, commerciële, sociale of administratieve vordering instellen tegen een confrater. Art. 9. De leden zijn ertoe gehouden alle gevraagde inlichtingen zo snel mogelijk en uiterlijk binnen de maand per brief of mail over te maken aan de bij wet of reglement opgerichte organen van het beroepsinstituut, om hen toe te laten hun respectieve wettelijk toevertrouwde bevoegdheden uit te oefenen. De leden dienen tevens zo snel mogelijk en uiterlijk binnen de maand spontaan elke wijziging in hun adres- en/of contactgegevens alsook de wijziging met betrekking tot hun sociaal statuut per brief of mail te melden aan het Beroepsinstituut. Art. 10. § 1. De externe boekhouder BIBF dient de Kamer in te lichten over de professionele samenwerkingsverbanden, die hij in het kader van zijn beroepsuitoefening aangaat, teneinde de controle op de conformiteit met de plichtenleer mogelijk te maken. § 2. Onder samenwerkingsverbanden wordt verstaan : elke vorm van duurzame samenwerking of vereniging met het oog op een gemeenschappelijke uitoefening van het beroep van boekhouder BIBF met andere boekhouders BIBF of met personen die een ander beroep uitoefenen; de middelenvennootschappen. § 3. Ten laatste één maand na het sluiten van een samenwerkingsverband licht de externe boekhouder BIBF de Kamer in over zijn samenwerkingsverband en/of elke wijziging ervan, per brief of via mail gericht aan de zetel van het Instituut. § 4. Hij voegt bij zijn brief een kopie van de samenwerkingsovereenkomst of een kopie van de briefwisseling die tot het samenwerkingsverband heeft geleid. Indien het om een mondeling akkoord gaat, voegt hij bij zijn brief een uitvoerige beschrijving van het voorwerp en van de partijen van de samenwerkingsovereenkomst. § 5. Wanneer de samenwerking plaatsvindt in het kader van een rechtspersoon, deelt de boekhouder BIBF aan de Kamer de statuten, de wijzigingsakten van de statuten, de benoemingen, ontslagen of ontzettingen van de leden van de beheersorganen mede alsook de overdrachten van de aandelen of deelbewijzen en/of de hieraan verbonden stemrechten. § 6. Alle externe boekhouders BIBF die in het kader van hun beroepsuitoefening een samenwerkingsverband hebben aangegaan, dienen binnen de maand na elke benoeming of wijziging aan de Kamer een geactualiseerde lijst te zenden met vermelding van de naam, voornaam, beroep en nationaliteit van de zaakvoerders, bestuurders en vennoten van de rechtspersoon of van de vereniging waarvan zij deel


uitmaken, evenals van de omvang van hun participatie in voormelde rechtspersoon of vereniging.

verzekeringsovereenkomsten moeten voldoen, worden door de Raad vastgesteld.

§ 7. Alle interne boekhouders BIBF dienen de bevoegde kamer onmiddellijk en uiterlijk binnen de maand per aangetekend schrijven of via elektronisch bericht met ontvangstbevestiging in te lichten over elke wijziging van werkgever. Zij delen tevens hun contactgegevens bij de nieuwe werkgever mee.

Het bewijs van deze onderschrijving zal steeds aan het Beroepsinstituut moeten kunnen voorgelegd worden.

HOOFDSTUK III. - Verplichtingen van de Boekhouder BIBF Art. 11. § 1.De externe boekhouder BIBF en zijn cliënt dienen een "opdrachtbrief" op te maken voorafgaand aan de uitvoering van enige prestatie. Deze opdrachtbrief moet op een evenwichtige wijze de wederzijdse rechten en plichten van de cliënt en van de boekhouder BIBF bepalen. Desgevallend voorziet de opdrachtbrief in duidelijke en evenwichtige bepalingen betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van de externe boekhouder BIBF. Tevens dient de opdrachtbrief de berekening van de erelonen en de te respecteren termijnen duidelijk te bepalen. De "opdrachtbrief" mag geen buitensporige schadebedingen en/of opzeggingstermijnen bevatten bij opzegging van de samenwerking. Deze "opdrachtbrief" wordt in zoveel exemplaren opgemaakt en ondertekend als er partijen zijn. Elke partij ontvangt een exemplaar. § 2. De externe boekhouder BIBF dient een permanent dossier voor elk van zijn cliënten bij te houden dat beantwoordt aan de minimale vereisten vastgelegd door de Raad en is tevens gehouden om al zijn werkdocumenten te bewaren en dit gedurende 10 jaar na het beëindigen van de opdracht. De werkdocumenten en het permanent dossier kunnen worden bewaard op elke duurzame informatiedrager. Dit permanent dossier bevat minstens alle gegevens die door de externe boekhouder moeten bijgehouden worden in toepassing van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en alle uitvoeringsbesluiten ervan. § 3. De externe boekhouder BIBF is ertoe gehouden alle boeken en bescheiden die toebehoren aan zijn cliënt, onverwijld terug te bezorgen, wanneer deze erom verzoekt. Art. 12. In geval een externe boekhouder BIBF in de onmogelijkheid is zijn beroepsactiviteit uit te oefenen ingevolge een schorsing van minstens één maand, dient hij zijn cliënteel hiervan in kennis te stellen, wanneer die een beroep op hem doet tijdens de schorsing. Art. 13. § 1. Het ereloon van de externe boekhouder BIBF dient de rentabiliteit, de waardigheid en de onafhankelijke uitoefening van het beroep te verzekeren. § 2. Het is de boekhouder BIBF verboden om op enigerlei wijze commissie- of makelaarslonen of welkdanig voordeel ook toe te kennen of te ontvangen die verband houden met zijn opdrachten en die zijn onafhankelijkheid in het gedrang brengen. Art. 14. De externe boekhouder BIBF is verplicht om zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkheid te laten verzekeren door een verzekeringsovereenkomst. De algemene basisvoorwaarden en de minimumwaarborgen waaraan de

66

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 15. De boekhouder BIBF zal de nodige zorg besteden aan zijn beroepsvervolmaking. De Raad bepaalt het minimum aantal uren dat jaarlijks aan de beroepsvervolmaking moet worden besteed en kan ook onderwerpen inzake beroepsvervolmaking aanduiden. Het aantal uren en de onderwerpen, voor zover ze werden bepaald, worden aan de boekhouders BIBF bekend gemaakt. De boekhouder BIBF zal de gevolgde beroepsvervolmaking jaarlijks rapporteren aan het Beroepsinstituut en zal op verzoek van de Kamer de nodige bewijzen dienen voor te leggen van de onderwerpen en de tijd, die hij aan zijn beroepsvervolmaking heeft besteed. Elke boekhouder BIBF, die zijn ontslag indient en door de Kamer van het tableau van de beroepsbeoefenaars of de lijst van de stagiairs wordt weggelaten, moet binnen het jaar volgend op zijn herinschrijving op het tableau van de beroepsbeoefenaars of op de lijst van de stagiairs, een door de Raad bepaalde bijkomende beroepsvervolmaking volgen, voor zover de uitschrijving langer dan twaalf maanden heeft geduurd. De boekhouder BIBF, die tijdens de periode van zijn uitschrijving de door de Raad vastgestelde regels inzake beroepsvervolmaking heeft nageleefd, is niet verplicht de bijkomende beroepsvervolmaking te volgen bij zijn herinschrijving. HOOFDSTUK IV. - De boekhouder BIBF en zijn confraters Art. 16. De boekhouder BIBF is gehouden tot wederzijdse hulp en hoffelijkheid tegenover zijn confraters en moet zich onthouden van elke houding of handeling, die een confrater schade kan berokkenen. Hij zal de betrokken confrater onmiddellijk schriftelijk op de hoogte brengen van de punten, waarover een meningsverschil bestaat. Art. 17. Vooraleer een opdracht te aanvaarden, moet de externe boekhouder BIBF, die een opdracht van een confrater overneemt, volgende regels naleven : 1° hij moet zijn voorganger schriftelijk in kennis stellen van de overname van de opdracht, zelfs indien de opvolging niet onmiddellijk is gebeurd; 2° indien de voorganger niet werd betaald voor zijn prestaties, dient de externe boekhouder BIBF die het dossier overneemt bij de cliënt schriftelijk aan te dringen op de betaling van de verschuldigde en onbetwiste honoraria van zijn voorganger. De voorganger zal onverwijld en uiterlijk binnen de 15 dagen alle documenten, eigendom van de cliënt alsmede deze die kaderen in de wederzijdse hulp en hoffelijkheid, ter beschikking stellen van de cliënt of van zijn opvolgende confrater. Hij is gehouden hiervan een gedetailleerde en gedagtekende inventaris in twee exemplaren op te stellen, die door elke betrokken partij ondertekend wordt. De externe boekhouder BIBF die in een dossier een persoon opvolgt die niet gerechtigd is de gereglementeerde


beroepsactiviteiten van een erkend boekhouder uit te oefenen moet het beroepsinstituut schriftelijk verwittigen van de identiteit van zijn voorganger. Een externe erkende boekhouder BIBF aan wie gevraagd wordt om het boekhouddossier van een cliënt over te dragen aan een persoon die niet gerechtigd is de gereglementeerde beroepsactiviteiten van een erkend boekhouder uit te oefenen, moet tevens het beroepsinstituut schriftelijk informeren van de identiteit van deze persoon alvorens elke overdracht van het dossier aan de cliënt. Art. 18. Met instemming van beide partijen of op verzoek van één van de partijen kan een geschil tussen confraters of tussen de externe boekhouder BIBF en zijn cliënt voorgelegd worden aan het Beroepsinstituut met het oog op een verzoeningspoging tussen partijen. HOOFDSTUK V. - Het beroepsgeheim Art. 19. Onverminderd de voor de externe boekhouder BIBF door de wet opgelegde verplichtingen het beroepsgeheim te bewaren conform artikel 458 van het Strafwetboek, is de boekhouder BIBF tevens gehouden tot naleving van een discretieplicht. Deze discretieplicht omvat de geheimhouding van gegevens die hem uitdrukkelijk of stilzwijgend in zijn hoedanigheid van boekhouder werden toevertrouwd en van feiten met een vertrouwelijk karakter, die hij in de uitoefening van zijn beroep heeft vastgesteld. Er kan de boekhouder BIBF evenwel geen inbreuk op de tuchtvoorschriften inzake de discretieplicht ten laste worden gelegd : a) wanneer hij geroepen wordt om in rechte getuigenis af te leggen; b) wanneer de wettelijke bepalingen hem tot mededeling van volledige of gedeeltelijke inlichtingen verplichten; c) in de uitoefening van zijn persoonlijke verdediging in rechterlijke of tuchtaangelegenheden; d) wanneer de toepassing van de deontologische regels het vereist; e) wanneer en in de mate waarin hij, betreffende aangelegenheden die zijn opdrachtgever persoonlijk aanbelangen, door deze laatste uitdrukkelijk van zijn discretieplicht ontslagen werd. HOOFDSTUK VI. onverenigbaarheden

-

Beroepsactiviteiten

en

Art. 20. Naast boekhoudactiviteiten oefent de boekhouder BIBF, behoudens wettelijk bepaalde uitzonderingen, eveneens alle werkzaamheden uit die verband houden met de externe adviesverlening en begeleiding van ondernemingen onder meer in fiscale, vennootschapsrechtelijke en sociale materies evenals bij het opstellen van het financieel plan en inzake het verkrijgen van openbare steunmaatregelen. De externe boekhouder BIBF kan eveneens optreden als syndicus van gebouwen. Hij dient hiervoor volgende regels in acht te nemen: hij dient hiervoor over een afzonderlijke bankrekening te beschikken, waarvan hij de enige verantwoordelijke is, geopend op naam van elke vereniging van mede-eigenaars waarvan hij syndicus is;

67

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

hij dient voorafgaandelijk aan enig mandaat of opdracht als syndicus, deze aan te melden bij het BIBF; hij dient zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkheid voor deze activiteit via een apart verzekeringscontract te verzekeren conform de minimale voorwaarden die voor syndici gelden en hij maakt een kopie van dit contract alsook het betalingsbewijs van de verzekeringspremie over aan het BIBF; hij moet de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en alle andere wettelijke bepalingen inzake de mede-eigendom respecteren alsook de bepalingen van de statuten en reglementen van de mede-eigendom, hierin begrepen zijn contractuele opdracht met de opdrachtgever en dit tot het einde van zijn opdracht; hij volgt jaarlijks bijkomend en losstaand van zijn verplichte bijscholing als boekhouder BIBF, 10 uur specifieke bijscholing erkend door het BIV in het kader van zijn activiteit van syndicus; hij blijft strikt neutraal in elk mogelijk conflict tussen medeeigenaars die geen betrekking hebben op het beheer van de mede-eigendom; hij is onafhankelijk bij zijn advies aan de mede-eigendom inzake de keuze van een leverancier. Hij kan onder geen enkele voorwaarde commissies of andere vergoedingen ontvangen van leveranciers van de mede-eigendom; hij dient alles in het werk te stellen zodat de raad van beheer zijn controletaak op hem kan uitoefenen en hem tevens kan bijstaan in het beheer conform de wettelijke bepalingen terzake; hij dient alle bewijskrachtige stukken m.b.t. de afrekeningen, evenals een gedetailleerde vermogensstaat ter beschikking houden in zijn kantoor en moet al deze stukken bewaren gedurende een periode van vijf jaar na datum van de verkregen kwijting; hij maakt jaarlijks een lijst van mede-eigendommen, waarvan hij syndicus is, over aan het BIV; hij is verplicht, volgens de modaliteiten vastgelegd door het BIV, de gelden en waarden die hij bewaart of beheert in het kader van de uitoefening van zijn opdracht van syndicus, te laten waarborgen. De externe boekhouder BIBF kan optreden als bemiddelaar erkend door de federale bemiddelingscommissie, als vereffenaar van vennootschappen, als gerechtelijk expert en kan opdrachten uitvoeren en/of mandaten waarnemen in het kader van de wetgeving betreffende de continuïteit van de ondernemingen en de faillissementswet. De externe boekhouder BIBF kan benoemd worden als "onafhankelijk bestuurder" binnen een vennootschap die geen boekhoudkundige diensten voor derden levert. In elk geval zal de externe boekhouder BIBF slechts kunnen benoemd worden als "onafhankelijk bestuurder" zoals voorzien in artikel 526ter van het Wetboek vennootschappen en indien het een vennootschap betreft waar hijzelf noch zijn medewerkers in de twee jaar die zijn benoeming voorafgaan en tijdens zijn bestuursmandaat aandeelhouder, bedrijfsleider, zaakvoerder, bestuurder of werkend vennoot zijn geweest. Evenmin mag hij als onafhankelijk bestuurder boekhoudkundige, fiscale of andere operationele prestaties leveren tijdens zijn bestuursmandaat of geleverd hebben in


de twee jaar die zijn benoeming voorafgaan voor deze vennootschap en beperkt zijn mandaat van onafhankelijk bestuurder zich tot loutere bestuursdaden. Het is hem bovendien niet toegestaan om benoemd te worden als "onafhankelijk bestuurder" in een rechtspersoon waarbinnen zijn echtgeno(o)t(e), zijn wettelijk samenwonende partner en/of zijn bloedverwanten tot en met de tweede graad aandeelhouder, zaakvoerder, bestuurder, werkend vennoot of bedrijfsleider zijn of dit geweest zijn in de twee jaar die zijn benoeming tot bestuurder voorafgaan. Art. 21. § 1. Behoudens voor de activiteiten vermeld in paragraaf 2, wordt de uitoefening, als natuurlijke persoon of als rechtspersoon, van multidisciplinaire activiteiten toegestaan door de Kamers, op schriftelijk verzoek van een extern boekhouder BIBF, voor zover de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van het lid niet in gevaar komen. § 2. Volgende beroepsactiviteiten, uitgeoefend als natuurlijk persoon of als rechtspersoon, worden altijd beschouwd als activiteiten die de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de externe boekhouder BIBF in het gedrang brengen : de activiteiten van verzekeringsmakelaar of -agent, deze van vastgoedmakelaar uitgezonderd de syndicusactiviteit, alsook alle bancaire activiteiten en activiteiten van financiële dienstverlening waarvoor de inschrijving bij de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten vereist is. Art. 22. Personen, die tewerkgesteld zijn in de openbare sector, kunnen het beroep van extern boekhouder BIBF slechts uitoefenen of de beroepstitel van intern boekhouder BIBF slechts dragen, mits voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de bevoegde overheid.

HOOFDSTUK VII. - De informatie naar het publiek. Art. 23. De externe boekhouder BIBF kan de nodige objectieve informatie bezorgen over alsook reclame maken betreffende zijn beroepswerkzaamheden, zijn specifieke beroepskennis, diensten en honoraria en dit ongeacht de gebruikte media. Hij moet dit doen met respect van de regels inzake beroepsgeheim, confraterniteit, eerlijkheid, onafhankelijkheid en de waardigheid eigen aan het beroep. De raad kan ter zake aanvullende richtlijnen uitvaardigen. Het is hem verboden zich bepaalde deskundigheden ten onrechte toe te eigenen.

titels

of

Hij kan evenmin diensten gratis aanbieden, het vermoeden wekken dat bepaalde diensten gratis aangeboden worden of de vergoeding afhankelijk stellen van andere diensten door hem geleverd of door een persoon met wie een beroepsmatig samenwerkingsverband bestaat, of die worden verstrekt in dezelfde onderneming of in een verbonden onderneming. In elk geval zal de externe boekhouder BIBF noch in het openbaar, noch op schriftelijke wijze mogen gewag maken van de naam van zijn klanten. Art. 24. § 1. De externe boekhouder BIBF die als natuurlijke persoon werkzaam is mag slechts gebruik maken van de daartoe bestemde documenten zoals onder meer, briefpapier, e-mails, naamkaartjes, ereloonnota's, werkdocumenten, het naambord en andere media. § 2. Die documenten moeten verplicht vermelden : de naam en voornaam;

68

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

de titel "erkend boekhouder BIBF" of "erkend boekhouderfiscalist BIBF" en zijn inschrijvingsnummer op het tableau of de titel "stagiair boekhouder of stagiair boekhouder-fiscalist" en zijn inschrijvingsnummer op de lijst van de stagiairs; de door de wet opgelegde vermeldingen. § 3. Die documenten mogen één, meerdere of alle hierna opgesomde, vermeldingen bevatten : 1° het logo van het BIBF; 2° het logo van de boekhouder BIBF en de firmanaam waaronder hij zijn boekhoudactiviteiten uitoefent; 3° de andere in artikel 20 van deze plichtenleer opgesomde activiteiten die hij uitoefent; 4° de nummers van de financiële rekeningen; 5° het(de) beroepsadres(sen); 6° de telefoon-, GSM en faxnummers, alsook gelijkaardige communicatiemiddelen zoals sociale media; 7° de spreekuren en openingsuren van het kantoor; 8° de academische titels; 9° aansluiting bij een beroepsvereniging van boekhouders en bij een nationale of internationale organisatie; 10° zijn e-mailadres en/of de gegevens van zijn website. § 4. De interne boekhouder BIBF mag zijn beroepstitel en zijn erkenningsnummer bij het Beroepsinstituut kenbaar maken op zijn persoonlijke naamkaartjes alsook op de naamkaartjes van de werkgever. Hij waakt erover dat er geen verwarring kan ontstaan waardoor derden de indruk zouden kunnen hebben dat het om een zelfstandige beroepsbeoefenaar gaat die boekhouddiensten voor derden kan leveren. Art. 25. § 1. De externe boekhouder BIBF die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent via een door het Beroepsinstituut erkende rechtspersoon, mag slechts gebruik maken van de daartoe bestemde documenten zoals onder meer briefpapier, naamkaartjes, ereloonnota's, werkdocumenten, het naambord en andere media. § 2. Deze documenten moeten verplicht vermelden : de naam en voornaam van de externe boekhouders BIBF die deel uitmaken van de vereniging of van de vennootschap alsook deze van de andere mandatarissen die gemachtigd zijn het beroep uit te oefenen; de titel "erkend boekhouder BIBF" of "erkend boekhouderfiscalist BIBF" en het inschrijvingsnummer op het tableau of de titel "stagiair boekhouder of stagiair boekhouder fiscalist" en zijn inschrijvingsnummer op de lijst van de stagiairs; de firmanaam en juridische vorm van de vereniging of vennootschap, alsook het erkenningsnummer waaronder deze rechtspersoon is ingeschreven op het tableau van het Beroepsinstituut; alle door alle andere wettelijke bepalingen opgelegde vermeldingen. § 3. Deze documenten mogen één, meerdere of alle volgende vermeldingen bevatten :


1 het logo van de erkende rechtspersoon; 2 de hierboven in artikel 24, § 3 opgesomde vermeldingen. Art. 26. Wanneer de boekhouder BIBF zich kandidaat stelt voor een verkiesbaar mandaat, mag hij zijn beroepshoedanigheid vermelden.

69

Š Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020


Tuchtprocedure -

-

Lopende dossiers van resp. IAB- en BIBF-leden die op dit moment hangende zijn binnen de tuchtcommissies, vallen nog steeds onder de oude regelgeving. Lopende dossiers van het IAB die nog niet door de Raad zijn doorverwezen naar de tuchtcommissies, vallen nog steeds onder de oude regelgeving Nieuwe dossiers vallen onder de ITAA-wetgeving

Nieuwe tuchtprocedures (ITAA) Wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur Zie onder rubriek Algemeen.

Koninklijk besluit van 11 september 2020 tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en, de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering Zie onder rubriek Openbaar register.

Lopende tuchtprocedures (BIBF) Koninklijk besluit van 28 november 2018 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten HOOFDSTUK 1. - Samenstelling van de Nationale Raad en van de Kamers Afdeling 1. - De Nationale Raad Artikel 1. De Nationale Raad bestaat uit negen werkende en zes plaatsvervangende Nederlandstalige leden en uit negen werkende en zes Franstalige plaatsvervangende leden. Art. 2. De leden van de Nationale Raad worden verkozen door alle natuurlijke personen die op het tableau van de beoefenaars ingeschreven zijn en die niet geschorst zijn. Een lid behoort voor de verkiezingen tot de Nederlandstalige of Franstalige taalgroep in functie van de taalrol waaronder hij ingeschreven is op het tableau van de leden natuurlijke personen. Art. 3. De leden van de Nationale Raad worden verkozen onder de kandidaten die onafgebroken sedert ten minste drie jaar voorafgaand aan de datum van de verkiezingen zijn ingeschreven op het tableau van de beoefenaars en die geen tuchtstraf hebben opgelopen, tenzij zij in ere werden hersteld. Art. 4. De Nederlandstalige leden worden verkozen door en uit de leden van de Nederlandstalige taalgroep en de Franstalige leden worden verkozen door en uit de leden van de Franstalige taalgroep.

70

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 5. § 1. De mandaten in de Nationale Raad eindigen: 1° door het verstrijken van de termijn; 2° door het overlijden van de beoefenaar; 3° door de schrapping van het tableau van de beoefenaars, door ontslag of door vervallenverklaring; 4° door afzetting door de Nationale Raad wanneer het lid op vier achtereenvolgende vergaderingen van de Nationale Raad afwezig is zonder opgave van reden en na tot een verklaring voor zijn afwezigheid te zijn aangemaand door de Voorzitter van de Nationale Raad. Het lid wordt met een tweederde meerderheid van de stemmen afgezet; de stemming is geheim. Is van rechtswege van zijn mandaat vervallen, het lid van de Nationale Raad dat in laatste aanleg een tuchtstraf oploopt. § 2. In de gevallen bedoeld in § 1, worden de werkende leden opgevolgd door de plaatsvervangende leden, in dalende volgorde van de stemmen die zij behaalden. Zij voleindigen het mandaat van hun voorganger. In geval van gelijkheid van stemmen wordt voorrang gegeven aan diegene die volgens de orde van inschrijving op het tableau de grootste anciënniteit heeft en bij gelijke anciënniteit aan de oudste. Is er geen plaatsvervangend lid meer, dan kan een gedeeltelijke verkiezing worden gehouden. § 3. Ten minste één derde van de Nederlandstalige werkende leden van de Nationale Raad alsook minstens één derde van de Franstalige werkende leden van de Nationale Raad wordt bij het verstrijken van elke ambtstermijn vervangen. Indien nodig worden de herkozen werkende leden vervangen door plaatsvervangende leden, in dalende volgorde van de behaalde stemmen. Hun vervanging blijft voortduren tot er, door het openvallen van mandaten van werkende leden en de opvolging door plaatsvervangende leden, een voldoende aantal nietuittredende werkende leden is. In geval van gelijkheid van stemmen wordt voorrang gegeven aan diegene die is ingeschreven op het tableau van de externe beroepsbeoefenaars en dit tot minstens twee derde van de werkende leden van de taalgroep bestaat uit externe beroepsbeoefenaars en vervolgens aan diegene die volgens de orde van inschrijving op het tableau de grootste anciënniteit heeft en bij gelijke anciënniteit aan de oudste. Ten hoogste twee derden van de Nederlandstalige werkende leden en ten hoogste twee derden van de Franstalige werkende leden van de Nationale Raad mogen van hetzelfde geslacht zijn. Deze regel geldt slechts voor zover er voldoende werkende en plaatsvervangende leden werden verkozen om dit quorum in te vullen. De invulling gebeurt conform § 3 eerste en tweede lid van dit artikel. Er bestaat een onverenigbaarheid tussen het mandaat van lid van de Nationale Raad en dat van lid van een Uitvoerende Kamer of van een Kamer van Beroep. Afdeling 2. - De Uitvoerende Kamers en de Kamers van Beroep Art. 6. § 1. Elke Uitvoerende Kamer bestaat uit een voorzitter, diens plaatsvervanger en drie werkende leden. Er worden ook zes plaatsvervangende leden verkozen. § 2. Elke Kamer van Beroep bestaat uit een voorzitter, diens plaatsvervanger en twee werkende leden. Er worden ook zes plaatsvervangende leden verkozen. § 3. Op verzoek van de Nationale Raad kan de Koning het aantal plaatsvervangende voorzitters en plaatsvervangende leden van de Uitvoerende Kamers en van de kamers van Beroep verhogen. Als bijkomende plaatsvervangende leden worden aangewezen, in dalende volgorde, de personen die bij de laatste verkiezingen gerangschikt werden na de plaatsvervangende leden. § 4. Is er geen plaatsvervangend lid meer, dan kan een gedeeltelijke verkiezing worden gehouden.


Art. 7. § 1. Met uitzondering van de voorzitters van de Uitvoerende Kamers en de Kamers van Beroep en hun plaatsvervangers, benoemd zoals bepaald in artikel 45/1, § 11, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen (hierna "de wet"), worden de leden van de Kamers verkozen door de personen en volgens de regels vermeld in de artikelen 2 tot en met 4. § 2. De in de Kamers uitgeoefende mandaten eindigen: 1° door het verstrijken van de termijn; 2° door het overlijden van de beoefenaar; 3° door de schrapping van het tableau van de beoefenaars, door ontslag of door vervallenverklaring; 4° door afzetting door de betreffende Kamer wanneer het lid afwezig is op vier achtereenvolgende vergaderingen van deze Kamer zonder opgave van reden en na tot een verklaring voor zijn afwezigheid te zijn aangemaand door de Voorzitter van de betreffende Kamer. Het lid wordt met een tweederde meerderheid van de stemmen afgezet; de stemming is geheim. Is van rechtswege van zijn mandaat vervallen, het lid van een Kamer dat in laatste aanleg een tuchtstraf oploopt. § 3. In de gevallen bedoeld in § 2 worden de werkende leden opgevolgd door de plaatsvervangende leden, in dalende volgorde van de stemmen die zij behaalden. Zij voleindigen het mandaat van hun voorganger. In geval van gelijkheid van stemmen wordt voorrang gegeven aan diegene die volgens de orde van inschrijving op het tableau de grootste anciënniteit heeft en bij gelijke anciënniteit aan de oudste. Is er geen plaatsvervangend lid meer, dan kan een gedeeltelijke verkiezing worden gehouden. Art. 8. Ten minste één derde van de werkende leden van elke Uitvoerende Kamer wordt bij het verstrijken van elke ambtstermijn vervangen. Indien nodig worden de herkozen werkende leden vervangen door plaatsvervangende leden, in dalende volgorde van de verkregen stemmen. Hun vervanging blijft voortduren tot er, door het openvallen van mandaten van werkende leden en de opvolging door plaatsvervangende leden, een voldoende aantal nietuittredende werkende leden is. In geval van gelijkheid van stemmen wordt voorrang gegeven aan diegene die volgens de orde van inschrijving op het tableau de grootste anciënniteit heeften bij gelijke anciënniteit aan de oudste. Er bestaat onverenigbaarheid tussen het mandaat van lid van de Uitvoerende Kamer en dat van lid van de Kamer van Beroep. HOOFDSTUK 2. - Organisatie van de verkiezingen Afdeling 1. - Inleidende bepalingen Art. 9. Het bureau, samengesteld zoals bepaald in artikel 32 en bijgestaan door de secretarissen van de Kamers, organiseert de kiesverrichtingen zonder dat wordt geraakt aan de bevoegdheden die uitdrukkelijk zijn toegekend aan de voorzitter van de Nationale Raad. Art. 10. De verrichtingen vinden plaatsop de zetel van het Beroepsinstituut. Alle leden van het Beroepsinstituut die op het tableau van de beoefenaars zijn ingeschreven, mogen ze bijwonen. Art. 11. De verkiezingen vinden plaats tussen de negentigste en de zestigste dag voor het verstrijken van het mandaat van de leden van de Nationale Raad of van de Kamers, op de dag en het uur vastgesteld door de voorzitter van de Nationale Raad. Afdeling 2. - De kandidaturen Art. 12. Ten minste twee maanden vóór de voor de verkiezingen vastgestelde datum laat de voorzitter van de

71

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Nationale Raad de aankondiging ervan bekendmaken in het Belgisch Staatsblad. Hij stelt, per omzendbrief, al de leden die op het tableau van de beoefenaars zijn ingeschreven, in kennis van de voor de verkiezingen vastgestelde datum en uur en hij bepaalt de uiterste datum voor het in ontvangst nemen van de kandidaturen. Art. 13. Om ontvankelijk te zijn, moeten de kandidaturen, ondersteund door meer dan vijf kiezers behorend tot dezelfde taalgroep als de kandidaat, bij de voorzitter van de Nationale Raad toekomen ten minste één maand vóór de voor de verkiezingen vastgestelde datum. De kandidaturen worden aan de voorzitter van de Nationale Raad toegezonden bij aangetekende zending of worden hem afgegeven tegen ontvangstbewijs. Wanneer de kandidatuur wordt ingediend door een gevolmachtigde, is die laatste in het bezit van een volmacht van de kandidaat. Art. 14. Om geldig te worden voorgedragen, moet de kandidaat aan de voorwaarden tot verkiesbaarheid voldoen op de voor de verkiezingen vastgestelde datum. Art. 15. De kandidaturen geven duidelijk aan waarover het gaat. Zij vermelden de naam, de voornamen en de woonplaats van de kandidaat. Zij worden ondertekend door hem en door de kiezers die hem voordragen. Een kandidatuur kan niet tegelijk gesteld worden voor een mandaat van lid van de Nationale Raad en een mandaat van lid van een Kamer noch voor beide Kamers. Art. 16. Indien het aantal regelmatig voorgedragen kandidaturen kleiner is dan het aantal te verkiezen leden, vult de voorzitter van de Nationale Raad de lijst van de kandidaten aan door beroep te doen op de leden die voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden bepaald in artikelen 2 tot en met 4 of in artikel 7 § 1 en die gekozen worden onder de beoefenaars met de grootste anciënniteit, die op het tableau zijn ingeschreven en die geen deel uitmaken van de Nationale Raad of van een Kamer, naargelang het geval. Bij gelijke anciënniteit wordt voorrang gegeven aan de oudste die de wettelijke pensioenleeftijd niet heeft bereikt op de datum van de verkiezingen. Afdeling 3. - De stemming Art. 17. Ten minste vijftien dagen vóór de verkiezing zendt de voorzitter van de Nationale Raad het stembriefje bij brief aan iedere kiezer. Het vermeldt het voorwerp van de verkiezing, de naam van de kandidaten en hun aantal. Deze worden op het stembriefje gerangschikt volgens alfabetische volgorde. Elk stembriefje wordt op de keerzijde bekleed met het zegel van de Nationale Raad en wordt rechthoekig in vieren gevouwen, met de stempel langs buiten. De kiezers die hun stembriefje niet binnen de in het eerste lid bepaalde termijn mochten hebben ontvangen, halen dit uiterlijk vijf dagen vóór de verkiezing af op de zetel van de Nationale Raad. Art. 18. Elk stembriefje wordt in een eerste omslag gestoken, die wordt opengelaten en waarop vermeld staat: Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten . .... Verkiezingen van .................. . . . . . ......... Voorwerp: ......... . . . . . ............................. Een tweede omslag, eveneens opengelaten, wordt bij de zending gevoegd en vermeldt het adres van de voorzitter van de Nationale Raad, op de zetel van het Beroepsinstituut, alsmede het woord "afzender". Onder dat woord moet de kiezer zijn naam, voornamen en woonplaats leesbaar aangeven zodat zijn identiteit met zekerheid kan worden vastgesteld. Dit alles wordt in een derde omslag gesloten, voorzien van het adres van de kiezer en meeondertekend door de


voorzitter van de Nationale Raad of de secretaris van de Nationale Raad. De stembriefjes en de omslagen waarin zij moeten worden gestoken, worden voorzien door het Beroepsinstituut. Art. 19. De kiezer brengt op het stembriefje zijn stem uit voor ten hoogste zoveel kandidaten als er werkende en plaatsvervangende leden te verkiezen zijn in elk betrokken orgaan. Hij steekt het stembriefje, vooraf rechthoekig in vieren gevouwen met de stempel langs buiten, opnieuw in de eerste omslag. Hij sluit die omslag en steekt hem in de omslag met het adres van de voorzitter van de Nationale Raad op de zetel van het Beroepsinstituut. Op die laatste omslag plaatst hij zijn naam en daaronder zijn handtekening. Deze bepaling wordt vermeld op het stembriefje of wordt uitgelegd in de onderrichtingen die de brief met het stembriefje vergezellen. Art. 20. De omslagen waarin het stembriefje zit, worden afgegeven op of verstuurd naar de zetel van het Beroepsinstituut. Art. 21. De omslag waarin het stembriefje zit, moet, op straffe van onontvankelijkheid, vóór het uur van sluiting van de stemming toekomen op de zetel van het Beroepsinstituut, zowel wanneer die per post wordt verzonden als wanneer hij door een bode wordt gebracht of door de kiezer zelf wordt afgegeven.

Art. 27. Tot beloop van het aantal te begeven mandaten worden de kandidaten die in elk kiescollege het grootste aantal stemmen hebben bekomen, verkozen tot werkend lid. Overeenkomstig artikel 45/1 van de wet moeten ten minste twee derde van de Nederlandstalige werkende leden en ten minste twee derde van de Franstalige werkende leden van de Nationale Raad externe beroepsbeoefenaars zijn. Zo nodig worden de verkozen interne beroepsbeoefenaars, in dalende volgorde van de behaalde stemmen, vervangen door verkozen externe beroepsbeoefenaars. Hun vervanging blijft voortduren tot er een voldoende aantal werkende leden is die zijn ingeschreven op het tableau van de externe beroepsbeoefenaars. De volgende kandidaten worden verkozen tot plaatsvervangend lid. Wanneer verschillende kandidaten hetzelfde aantal stemmen behalen, wordt de voorkeur gegeven aan degene die volgens de orde van inschrijving op het tableau de grootste anciënniteit heeft en, bij gelijke anciënniteit, aan de oudste. Art. 28. De uitslag van de stemming wordt onmiddellijk bekendgemaakt door de voorzitter van de Nationale Raad. De lijst van de werkende en de plaatsvervangende verkozen leden, met vermelding van hun erkenningsnummer bij het beroepsinstituut, wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad tijdens de maand die volgt op de stemopneming.

Art. 22. De naam van elk kiezend lid wordt, in de volgorde van de ontvangst van de stembriefjes, door de aangewezen secretaris of onder zijn controle aangestipt op de lijst die gediend heeft voor het versturen van de stembriefjes. Op de dag en het uur vastgesteld voor de verkiezing overhandigt de voorzitter van de Nationale Raad de ontvangen omslagen aan het bureau. De buitenste omslagen worden vervolgens geopend en de binnenste, waarin de stembriefjes zitten, worden ongeopend in een stembus gestoken. Wanneer alle stembriefjes in de stembus werden gedeponeerd, worden de buitenste omslagen onmiddellijk vernietigd en worden de stemmen opgenomen.

Art. 29. Het proces-verbaal van de stemming wordt in tweevoud opgemaakt. Onmiddellijk na het einde van de verrichtingen wordt één van de exemplaren naar gelang van het geval verzonden naar de Nationale Raad of naar de betrokken Kamer. Het andere wordt neergelegd in het archief van het Beroepsinstituut, samen met de aangestipte kiezerslijst en alle stembriefjes die werden samengebracht in twee gesloten, verzegelde en met het zegel van de Nationale Raad beklede pakketten. Eén pakket bevat de geldige stembriefjes, het andere de ongeldige.

Afdeling 4. - De stemopneming

Art. 30. Ten vroegste acht dagen na de publicatie van de verkiezingsresultaten in het Belgisch Staatsblad en, behoudens beroep ingesteld tegen de verkiezingsuitslag van de Nationale Raad bij de Raad van State, ten minste acht dagen vóór het verstrijken van het mandaat van het uittredend bureau, vergadert de nieuwe Nationale Raad op initiatief en onder voorzitterschap van de uittredende voorzitter van de Nationale Raad. In geval van verwerping van het beroep ingediend bij de Raad van State, komt de nieuwe Nationale Raad samen op initiatief en onder het voorzitterschap van de uittredende voorzitter van de Nationale Raad binnen de vijftien dagen na de publicatie van het arrest.

Art. 23. De omslagen waarin de stembriefjes zitten, worden uit de stembus genomen en vervolgens geopend. De stembriefjes worden er uitgehaald, zij worden geteld en hun aantal wordt in het proces-verbaal van de stemming vermeld. Indien een omslag verschillende stembriefjes bevat, worden die als ongeldig beschouwd. Art. 24. Het bureau duidt meerdere niet-kandidaat leden aan om de stembriefjes een voor een hardop voor te lezen. De stemmen worden door de secretarissen of onder hun controle genoteerd. Art. 25. Zijn ongeldig, de blanco stembriefjes, de stembriefjes waarop de kiezer voor meer kandidaten heeft gestemd dan er zetels te begeven zijn, de stembriefjes die een aanwijzing bevatten waardoor de kiezer kan worden geïdentificeerd, de stembriefjes die niet van het zegel van het Beroepsinstituut zijn voorzien of die niet in vieren zijn gevouwen. De ongeldige stembriefjes worden bij het proces-verbaal gevoegd en worden van het totaal aantal stembriefjes afgetrokken om het aantal geldige stemmen te bepalen. Art. 26. De stemprocedure bepaald in de artikelen 17 tot en met 25 mag elektronisch georganiseerd worden op voorwaarde dat die procedure dezelfde controleerbare waarborgen biedt zoals voorzien in voormelde artikelen.

72

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Afdeling 5. - Verkiezing van de voorzitter, de ondervoorzitter en de penningmeester

Art. 31. Tijdens deze vergadering kiest de Nationale Raad onder zijn werkende leden een voorzitter, een ondervoorzitter en een penningmeester. Niemand mag meer dan twee mandaten als lid van het bureau uitoefenen. De voorzitter behoort, voor de duur van het mandaat van de leden van de Nationale Raad, beurtelings tot de Nederlandstalige en de Franstalige taalgroep. De ondervoorzitter behoort tot een andere taalgroep dan de voorzitter. De stemming is geheim. Op straffe van nietigheid mag op de stembrief slechts voor één kandidaat worden gekozen per te begeven mandaat. De kandidaat met de meeste stemmen wordt verkozen voor het te begeven mandaat. Bij staking van stemmen wordt een tweede stemronde georganiseerd waaraan enkel de kandidaten deelnemen die het grootste aantal stemmen behaalden tijdens de vorige stemronde.


Bij staking van stemmen in de tweede stemronde wordt voorrang verleend in de volgende orde: 1° aan de oudste kandidaat die de leeftijd van zestig jaar niet heeft bereikt; 2° aan de jongste kandidaat van de kandidaten die de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt.

opgeroepen in dalende volgorde van de behaalde stemmen. In geval van gelijkheid van stemmen wordt voorrang gegeven aan diegene die volgens de orde van inschrijving op het tableau de grootste anciënniteit heeft en, bij gelijke anciënniteit aan de oudste.

HOOFDSTUK 3. - Regels inzake werking

Art. 38. De Nationale Raad beraadslaagt slechts op geldige wijze onder het voorzitterschap van de voorzitter of de ondervoorzitter. Er moeten minstens zes leden van elke taalgroep aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de voorzitter of de ondervoorzitter. De regeringscommissaris moet rechtsgeldig opgeroepen zijn. Wordt het vereiste quorum niet bereikt, dan wordt de Nationale Raad samengeroepen opeen latere datum. Hij beraadslaagt dan alleen geldig indien ten minste vier leden van elke taalgroep aanwezig zijn. De quorums bedoeld in dit artikel, moeten enkel bereikt worden bij de aanvang van de vergadering.

Afdeling 1. - Het bureau Art. 32. Het bureau van het Beroepsinstituut bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en de penningmeester van de Nationale Raad. Art. 33. Het bureau is belast met het dagelijks beheer van het Beroepsinstituut. Dit omvat het afhandelen van de lopende zaken, het toezicht op het financieel beheer van het Beroepsinstituut, het voorbereiden van de vergaderingen van de Nationale Raad, het aanwerven en het leiden van het personeel en alle andere door de Nationale Raad bepaalde opdrachten, met uitzondering evenwel van de door of krachtens de wet uitdrukkelijk aan de Nationale Raad toevertrouwde opdrachten. Het neemt alle maatregelen die nodig zijn ter voorbereiding alsook ter uitvoering van de beslissingen van de Nationale Raad en het stelt de agenda van de vergaderingen op. Het bureau kan worden bijeengeroepen op verzoek van de Regeringscommissaris. Art. 34. De voorzitter leidt de werkzaamheden van de Nationale Raad en van het bureau. Onverminderd artikel 36van dit besluit worden alle stukken die van die organen uitgaan en alle stukken die betrekking hebben op het dagelijks beheer van het Beroepsinstituut door de voorzitter en de ondervoorzitter ondertekend of, bij afwezigheid van één van beiden, door de voorzitter of de ondervoorzitter en door de penningmeester. Art. 35. De ondervoorzitter vervangt de voorzitter bij diens afwezigheid; in dat geval vervult hij alle taken die op de voorzitter rusten. Art. 36. De penningmeester is de bewaarder van alle roerende goederen van het Beroepsinstituut. Hij zorgt voor het innen van de bijdragen en van alle aan het Beroepsinstituut verschuldigde sommen en geeft er kwijting van. Hij stelt de ontwerpen van jaarrekening op alsook het ontwerp van begroting. Op het einde van elk trimester legt hij aan de Nationale Raad een overzicht voor van de financiële toestand, samen met een staat van de uitvoering van de begroting. De betalingen worden ondertekend door de penningmeester en de voorzitter. In geval van afwezigheid van de penningmeester worden zij ondertekend door de voorzitter en de ondervoorzitter. De penningmeester oefent de in dit artikel bedoelde taken uit onder de verantwoordelijkheid van het bureau. Afdeling 2. - De Nationale Raad Art. 37. De Nationale Raad vergadert ten minste viermaal per jaar. Hij vergadert op bijeenroeping door de voorzitter, op eigen initiatief, op aanvraag van één derde van de leden van de Nationale Raad of op verzoek van de Regeringscommissaris. Wanneer de Nationale Raad vergadert op aanvraag van één derde van de leden of op verzoek van de Regeringscommissaris, roept de voorzitter de Raad samen, uiterlijk binnen de dertig dagen vanaf de aanvraag. De oproeping wordt ten minste acht dagen vóór de vergadering toegezonden aan de leden en de Regeringscommissaris en dit per brief of per e-mail. De plaatsvervangende leden hebben zitting ingeval de werkende leden afwezig of verhinderd zijn. Zij worden

73

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

Art. 39. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van de aanwezige leden. Blanco of ongeldige stemmen worden niet meegerekend om de meerderheid te bepalen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter of, bij zijn afwezigheid, die van de ondervoorzitter. Art. 40. De Nationale Raad beraadslaagt met gesloten deuren. De besprekingen en de notulen zijn vertrouwelijk. De inhoud van de beraadslagingen is altijd geheim. De notulen of de uittreksels ervan mogen aan de leden van het Beroepsinstituut of aan derden enkel worden meegedeeld door de Voorzitter, nadat de Nationale Raad zijn instemming heeft betuigd. De beslissingen en de informatie dienaangaande mogen daarentegen verspreid worden door het bureau, behoudens indien die als vertrouwelijk worden aangemerkt in de notulen. Art. 41. § 1. Ten laatste in de loop van het laatste trimester van het jaar legt het bureau het begrotingsontwerp voor het volgende werkjaar ter goedkeuring voor aan de Nationale Raad. Uiterlijk twee weken na de goedkeuring van het begrotingsontwerp door de Nationale Raad, maakt die het ontwerp over aan de minister die de middenstand onder zijn bevoegdheid heeft. De minister beschikt over een termijn van dertig dagen na ontvangst van het ontwerp om hetzij het ontwerp goed te keuren, hetzij zijn opmerkingen over te maken aan de Nationale Raad. Bij afwezigheid van beslissing binnen deze termijn, is het ontwerp goedgekeurd. De Nationale Raad beschikt over een termijn van dertig dagen na ontvangst van de opmerkingen van de minister om het begrotingsontwerp aan te passen. Indien de Nationale Raad geen gevolg geeft aan de opmerkingen van de minister, kan deze laatste een begroting opleggen. De Nationale Raad kan in de loop van het werkjaar altijd een wijziging van de goedgekeurde ontwerpbegroting voorstellen aan de minister indien de verrekening van de inkomsten en uitgaven dit vereisen. De Nationale Raad voegt bij het begrotingsontwerp dat hij aan de minister toestuurt, een voorstel tot benoeming van twee commissarissen, één Nederlandstalige en één Franstalige, beiden leden van het Beroepsinstituut. De commissarissen worden benoemd voor een periode van twee jaar. Zij worden belast met het nazicht van de overeenstemming van de verrekening van de inkomsten en uitgaven met het goedgekeurde begrotingsontwerp. Zij moeten lid zijn van het Beroepsinstituut maar mogen geen lid zijn van de Nationale Raad of van de Kamers, noch door enig orgaan van het Beroepsinstituut met een opdracht worden belast. Bij het trimestrieel onderzoek van de rekeningen door de Nationale Raad bedoeld in artikel 36 leggen de commissarissen een verslag neer over hun onderzoek van de rekeningen.


§ 2. Tijdens het eerste trimester van het jaar legt het bureau de jaarrekening van de ontvangsten en uitgaven van het afgelopen werkjaar ter goedkeuring voor aan de Nationale Raad. De Nationale Raad wijst voor een termijn van twee jaar, die kan worden vernieuwd, een bedrijfsrevisor aan die belast is met de controle van de financiële toestand en van de jaarrekeningen. Hij stuurt jaarlijks een verslag van de controle aan de Nationale Raad en aan de minister die de middenstand onder zijn bevoegdheid heeft. Art. 42. Uiterlijk op 30 juni van elk jaar stelt de Nationale Raad een verslag op over de activiteiten van het Beroepsinstituut tijdens het afgelopen jaar. Art. 43. § 1. Voor de leden van het bureau van de Nationale Raad wordt de zitpenning voor een halve dag prestatie van minimum drie uur vastgelegd op 283 euro, met een maximum van 6.800 euro per maand voor de voorzitter, 5.670 euro per maand voor de ondervoorzitter en 4.535 euro per maand voor de penningmeester. Zij kunnen geen andere vergoedingen of zitpenningen ontvangen vanwege het Beroepsinstituut. § 2. Voor de werkende en plaatsvervangende leden van de Nationale Raad, alsook voor alle leden of derden waarop het Beroepsinstituut beroep zou doen in het kader van een commissie, een werkgroep of enige andere opdracht namens het Beroepsinstituut, wordt de zitpenning voor een halve dag prestatie van minimum drie uur, vastgelegd op 170 euro met een maximum van 1.700 euro per maand. Zij kunnen geen andere vergoedingen of zitpenningen ontvangen vanwege het Beroepsinstituut. § 3. Voor de voorzitters van de Uitvoerende Kamers, de Kamers van Beroep en de rechtskundig assessoren bij de Uitvoerende Kamers alsook hun plaatsvervangers, wordt de zitpenning voor een halve dag prestatie van minimum drie uur vastgelegd op 283 euro. Zij kunnen geen andere vergoedingen of zitpenningen ontvangen vanwege het Beroepsinstituut. § 4. Voor de werkende en plaatsvervangende leden van de Uitvoerende Kamers en de Kamers van Beroep wordt de zitpenning voor een halve dag prestatie van minimum drie uur vastgelegd op 170 euro. Zij kunnen geen andere vergoedingen of zitpenningen ontvangen vanwege het Beroepsinstituut. § 5. Naast bovenvermelde zitpenningen ontvangen de hierboven personen vermeld in §§ 1 tot en met 4 een terugbetaling van hun werkelijk afgelegde verplaatsingskosten in opdracht van het Beroepsinstituut en dit volgens de terugbetalingstarieven die gelden voor de federale ambtenaren. § 6. De in dit artikel bedoelde bedragen zijn gekoppeld aan de consumptieprijsindex en worden jaarlijks geïndexeerd op 1 januari. De indexering zal voor de eerste maal gebeuren op 1 januari van het jaar dat volgt op de inwerkingtreding van dit besluit met als referentie-index de consumptieprijsindex van de maand voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit. Art. 44. De notulen worden meegedeeld aan de regeringscommissaris. Die kan bovendien ter plaatse kennis nemen van alle beslissingen en documenten van de Nationale Raad en van het bureau. Hij ontvangt alle informatie en alle documenten die hem in staat stellen zijn opdrachten te vervullen. Afdeling 3. - Aan de Kamers gemeenschappelijke bepalingen Art. 45. § 1. De secretaris roept de werkende leden van de betrokken Kamer(-s) op voor de vastgestelde zitting. De plaatsvervangende leden hebben zitting ingeval de werkende leden afwezig of verhinderd zijn. Zij worden door de secretaris opgeroepen in dalende volgorde van de behaalde stemmen.

74

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

§ 2. De voorzitter leidt de zittingen, hij opent ze en heft ze op, verleent en ontneemt het woord en sluit de besprekingen en de beraadslagingen af. De voorzitter kan een werkend of plaatsvervangend lid van de Kamer aanwijzen als verslaggever om de objectieve elementen van het dossier te onderzoeken. De voorzitter stelt een termijn vast binnen dewelke het verslag moet worden toegevoegd aan het dossier. Van zodra de verslaggever zijn onderzoek beëindigd heeft, licht hij de voorzitter hierover in. De verslaggever kan worden gehoord door de Kamer. Hij neemt niet deel aan de beraadslagingen. De Kamer kan alle betrokken personen en getuigen evenals de klagers horen en alle nodige onderzoeksmaatregelen treffen. § 3. De oproeping door de secretaris tot verschijning in administratieve zaken wordt gericht aan de betrokken persoon, bij aangetekende zending, ten minste tien dagen vóór de datum van de vergadering. In tuchtzaken wordt de oproepingstermijn op ten minste dertig dagen gebracht. Tijdens de oproepingstermijnen wordt het dossier ter beschikking van de opgeroepen personen gehouden. Deze raadpleging geschiedt ter plaatse, in aanwezigheid en na afspraak met de secretaris of zijn plaatsvervanger en dit op de openingsdagen en -uren van het secretariaat van de Kamer of Kamers. De opgeroepen personen kunnen een elektronische kopie van het dossier krijgen. De aanvraag gebeurt bij de secretaris en dit ten minste drie werkdagen vóór de zitting. In tuchtzaken is het dossier niet toegankelijk voor de klager. Deze is geen partij in de zaak. § 4. De opgeroepen personen kunnen zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door één of meer leden van het Beroepsinstituut die voldoen aan de voorwaarden om voor de Kamers te worden verkozen. Wanneer zij niet vertegenwoordigd worden door een advocaat, dient het mandaat schriftelijk te zijn. De Kamers kunnen de persoonlijke verschijning bevelen. § 5. De zittingen van de Kamers zijn openbaar, behoudens in de gevallen zoals voorzien door artikel 148 van de Grondwet en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, of wanneer de opgeroepen persoon, geheel vrijwillig en ondubbelzinnig, afstand doet van de openbaarheid van de debatten. Art. 46. § 1. De beslissingen worden met redenen omkleed en vermelden: 1° de volledige identiteit van de opgeroepen personen en, in voorkomend geval, die van de persoon die hen vertegenwoordigt of bijstaat; 2° de datum van oproeping van de voormelde personen, alsmede hun eventuele aanwezigheid; 3° de naam en de voornaam van de leden van de Kamer die hebben deelgenomen aan de beraadslaging; 4° de datum van uitspraak. § 2. De beslissingen van de Kamer worden door de secretaris aan de betrokken personen ter kennis gebracht binnen vijftien dagen na de uitspraak. De klager, die geen partij is in tuchtzaken, kan bij beslissing van de Kamer op de hoogte gebracht worden van het beschikkend gedeelte van de beslissing betreffende zijn klacht van zodra de beslissing kracht van gewijsde heeft. Elke bevestigende beslissing aangaande een aanvraag tot inschrijving, ontslag of toelating om het beroep occasioneel uit te oefenen, wordt per gewone brief of via e-mail ter kennis gebracht van de betrokkene. In alle andere aangelegenheden gebeurt de kennisgeving per aangetekende zending. § 3. De oproepingen en kennisgevingen geschieden aan de woonplaats of bij gebreke van een woonplaats, aan de verblijfplaats en voor een rechtspersoon aan de maatschappelijke zetel of bij gebrek eraan de bedrijfszetel. De artikelen 32 tot en met 47 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.


Art. 47. Elke opgeroepen persoon voor een Uitvoerende Kamer, de verenigde Uitvoerende Kamers of voor een Kamer van Beroep of de verenigde Kamers van Beroep heeft het recht de wraking van een lid van deze Kamer te vragen, overeenkomstig de artikelen 828 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. Art. 48. De beoordeling van een wrakingsverzoek tegen een lid van een Uitvoerende Kamer of van de verenigde Uitvoerende Kamers wordt opgedragen aan respectievelijk de Kamer van Beroep of de verenigde Kamers van Beroep. De beoordeling van een wrakingsverzoek tegen een lid van een Kamer van Beroep of van de verenigde Kamers van Beroep wordt opgedragen aan het Hof van cassatie. De procedure verloopt zoals bepaald in artikel 838 van het Gerechtelijk Wetboek. Art. 49. § 1. De definitieve uitspraken van schorsing of schrapping worden door de secretaris van de betrokken Kamer of Kamers aangegeven bij de procureur-generaal bij het bevoegde Hof van beroep. § 2 De Kamers publiceren op de website van het Instituut een overzicht van hun tuchtrechtspraak via geanonimiseerde uittreksels van de beslissingen die kracht van gewijsde hebben. De Voorzitters van de Kamers bepalen welke beslissingen als dusdanig moeten bekendgemaakt worden. Afdeling 4. - De Uitvoerende Kamers Art. 50. De Uitvoerende Kamers beraadslagen slechts op geldige wijze indien de voorzitter of zijn plaatsvervanger en minstens twee werkende of plaatsvervangende leden aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter of van zijn plaatsvervanger. De rechtskundig assessor wordt uitgenodigd. Hij neemt niet deel aan de beraadslagingen. Onderafdeling 1. - Administratieve procedures Art. 51. § 1. Elke aanvraag met betrekking tot een inschrijving, een ontslag of een toelating om het beroep occasioneel uit te oefenen wordt bij aangetekende zending of tegen ontvangstbewijs toegezonden aan de voorzitter van de bevoegde Uitvoerende Kamer. Elke bevestigende beslissing betreffende één van deze aanvragen wordt ter kennis gebracht binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het volledig aanvraagdossier en, indien van toepassing, van de betaling van de dossierkosten. Geen enkele aanvraag mag worden verworpen zonder dat de aanvrager wordt gehoord of opgeroepen. § 2. Voor elke andere administratieve procedure schrijft de secretaris het dossier in op de rol van de Kamer. Geen enkele weglating of weigering mag worden uitgesproken zonder dat de betrokkene werd gehoord of opgeroepen. Onderafdeling 2. - Tuchtprocedure Art. 52. De rechtskundig assessor, ingelicht over een tekortkoming of bij wie een tuchtklacht aanhangig is gemaakt betreffende een persoon ingeschreven op het tableau of op de lijst van stagiairs of betreffende diegene die toestemming heeft gekregen om het beroep occasioneel uit te oefenen, schrijft de zaak onder een volgnummer in in een daartoe aangelegd register. Hij kan een werkend of plaatsvervangend lid van de Uitvoerende Kamer aanwijzen om de zaak te onderzoeken en hem dienaangaande verslag uit te brengen. Hij stelt de termijn vast binnen dewelke dit verslag moet worden voorgelegd. Nadat de rechtskundig assessor de informatie die hij noodzakelijk acht heeft ontvangen of zich heeft laten

75

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

bezorgen, oordeelt hij over de opportuniteit van de tuchtrechtelijke vervolging. Hij kan de zaak verwijzen naar de Uitvoerende Kamer indien hij van oordeel is dat de feiten een deontologische inbreuk inhouden en zwaarwichtig genoeg zijn. In het tegenovergestelde geval klasseert hij het dossier zonder gevolg. Wanneer hij het dossier zonder gevolg klasseert, brengt hij zowel de klager als de betrokken beroepsbeoefenaar op de hoogte van zijn beslissing. Art. 53. De rechtskundig assessor belast onder zijn controle de secretaris om de personen bedoeld in artikel 52, op te roepen. De klagende partijen worden ingelicht over de zittingsdatum. De oproeping tot verschijning omvat de uiteenzetting van de ten laste gelegde feiten en de plaats, dag en uur van de zitting. De rechtskundig assessor wordt gehoord. Hij neemt niet deel aan de beraadslaging. Art. 54. Op straffe van nietigheid vermeldt de kennisgeving van de beslissing de mogelijkheid, de nadere regels en termijnen inzake beroep. Onderafdeling 3. - Procedures inzake erelonen Art. 55. § 1. Bij een betwisting inzake erelonen kunnen de Uitvoerende Kamers, conform de voorschriften van de wet, hetzij overgaan tot een arbitrage, hetzij een advies geven. § 2. De arbitrage viseert de betwistingen van erelonen tussen een extern lid van het Beroepsinstituut en zijn cliënt. Een aanvraag tot arbitrage wordt per gewone brief of e-mail toegezonden aan de voorzitter van de bevoegde Uitvoerende Kamer. De aanvraag wordt gedocumenteerd en bevat met name een kopie van de ereloonnota waarover de betwisting bestaat. Na ontvangst van de aanvraag worden alle betrokken partijen door de secretaris ingelicht over het verloop van de tegensprekelijke procedure en van het definitief karakter van een arbitrale uitspraak. De betrokken partijen worden verzocht om elk hun uitdrukkelijk schriftelijk akkoord dienaangaande binnen de vijftiendagen per gewone brief of e-mail over te maken aan de secretaris van de Uitvoerende Kamer. Bij gebreke aan schriftelijk akkoord van elk van de partijen binnen deze termijn, informeert de secretaris hen per gewone brief of e-mail dat de aanvraag tot arbitrage als niet bestaande wordt beschouwd. Ingeval van een schriftelijk akkoord van elke partij, legt de secretaris de aanvraag voor aan de voorzitter van de Uitvoerende Kamer die een procedurekalender opmaakt en de nadere regels voor het uitwisselen van de argumenten van de partijen regelt. De arbitrale uitspraak wordt in laatste aanleg gewezen. In de relaties tussen de partijen heeft de uitspraak dezelfde uitwerking als een rechterlijke beslissing De arbitrale uitspraak wordt opgemaakt in evenveel exemplaren als er partijen zijn en daarnaast nog een exemplaar voor het Beroepsinstituut. Nadat de arbitrale uitspraak gedaan is, wordt door de secretaris een exemplaar daarvan aan iedere partij meegedeeld en wordt een exemplaar bewaard op de zetel van het Beroepsinstituut. § 3. Het advies van de Kamer betreffende de berekening van de erelonen kan gegeven worden: 1° hetzij op vraag van de rechtbanken en hoven; 2° hetzij op vraag van een lid of stagiair ingeval van geschil tussen op het tableau van de leden of op de lijst van de stagiairs ingeschreven externe beroepsbeoefenaars. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt de aanvraag tot advies per gewone brief of e-mail gericht aan de voorzitter van de Uitvoerende Kamer. De kennisgeving van het advies aan rechtbanken of hoven gebeurt per gewone brief of e-mail aan de griffie van desbetreffende rechtbank of hof.


Wanneer het een adviesverzoek betreft inzake een geschil tussen op het tableau of op de lijst van de stagiairs ingeschreven externe beroepsbeoefenaars, wordt dit advies betekend op de woonplaats of de maatschappelijke zetel of aan de bedrijfszetel van de betrokken externe beroepsbeoefenaars. Afdeling 5. - De Kamers van Beroep Onderafdeling 1. - Werking Art. 56. De Kamers van Beroep beraadslagen slechts op geldige wijze indien de voorzitter of zijn plaatsvervanger en twee werkende of plaatsvervangende leden aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Art. 57. Het beroep, ondertekend door degene die het instelt, wordt aan de secretaris van de Kamer van Beroep toegezonden bij aangetekende zending of tegen ontvangstbewijs. Het moet worden ingesteld binnen dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing van de Uitvoerende Kamer. Het bewijs van de datum van indiening van het beroep wordt geleverd door de datum van het postmerk. Het beroep heeft schorsende kracht. Art. 58. § 1. Dadelijk na ontvangst van het beroep schrijft de secretaris het in een daartoe aangelegd register in onder een volgnummer en vraagt aan de secretaris van de Uitvoerende Kamer of de Stagecommissie het dossier te bezorgen. § 2. De voorzitter van de Kamer van Beroep legt de datum vast waarop de aan de Kamer van Beroep voorgelegde zaken zullen worden onderzocht. Art. 59. § 1. De beslissingen in tuchtzaken worden bij verstek genomen ten aanzien van de partij die, na opgeroepen te zijn geweest, noch haar middelen schriftelijk heeft uiteengezet, noch ter zitting is verschenen of werd vertegenwoordigd. § 2. De bij verstek genomen beslissingen in tuchtzaken zijn vatbaar voor verzet. Dit verzet wordt gedaan bij aangetekende zending, ten laatste verzonden op de dertigste dag na die waarop de beslissing werd ter kennis gebracht. De verzetdoende partij die een tweede maal verstek laat gaan, kan niet andermaal verzet doen. Art. 60. De Kamer van Beroep neemt kennis van de gehele zaak. Onderafdeling 2. - Verval van tuchtstraffen en eerherstel Art. 61. § 1. Alle minder zware tuchtstraffen dan de schorsing worden na het verstrijken van een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de definitieve beslissing waarbij een tuchtstraf wordt uitgesproken, uitgewist, op voorwaarde dat het lid in die tussentijd geen schorsing noch enigerlei nieuwe tuchtstraf opgelopen heeft. § 2. Ieder lid van het Beroepsinstituut dat één of meer tuchtstraffen heeft opgelopen die niet zijn uitgewist bij toepassing van § 1, kan bij de Kamer van Beroep een aanvraag tot eerherstel indienen. Deze aanvraag is slechts ontvankelijk op voorwaarde dat: 1° een termijn van vijf jaar is verstreken sedert de datum van de definitieve beslissing waarbij de laatste tuchtstraf is uitgesproken; 2° betrokkene strafrechtelijk eerherstel heeft gekregen indien hij een tuchtstraf heeft opgelopen voor een feit dat aanleiding heeft gegeven tot een strafrechtelijke veroordeling; 3° een termijn van twee jaar is verstreken sedert de beslissing van de Kamer van Beroep is uitgesproken, ingeval deze een vorige aanvraag tot eerherstel heeft afgewezen.

76

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

§ 3. De toepassing van het bepaalde in § 1 alsook de beslissing tot verlening van eerherstel stelt voor de toekomst alle gevolgen buiten werking van de tuchtstraffen waarop deze bepaling of deze beslissing toepassing vindt. § 4. Met uitzondering van artikel 57, tweede en vierde lid, zijn de artikelen 45 tot en met 49 en 56 tot en met 60 van dit besluit, zoals toegepast in tuchtzaken, van toepassing bij de behandeling van een aanvraag tot eerherstel zoals voorzien in § 2. Afdeling 6. - De verenigde Kamers Art. 62. De verenigde Uitvoerende Kamers bestaan uit de twee voorzitters of hun plaatsvervangers en de drie leden van elke Uitvoerende Kamer. Zij beraadslagen slechts geldig in aanwezigheid van hun twee voorzitters of hun plaatsvervangers en ten minste twee leden van elke taalgroep en op voorwaarde dat er evenveel leden van elke Kamer aanwezig zijn. De verenigde Kamers van beroep bestaan uit de twee voorzitters of hun plaatsvervangers en uit twee leden van elke taalgroep. De oudste voorzitter in jaren of, bij gebreke, de plaatsvervanger, neemt het voorzitterschap van de verenigde Kamers waar; indien hij afwezig of verhinderd is, wordt de opdracht waargenomen door een werkend of plaatsvervangend voorzitter van de andere Kamer. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter. Bovendien volgen de verenigde Uitvoerende Kamers en de verenigde Kamers van Beroep dezelfde procedureregels als de Kamers die ze samenstellen. Afdeling 7. - Aan de Nationale Raad en de Kamers gemene bepalingen Art. 63. De Nationale Raad, de Uitvoerende Kamers en de Kamers van Beroep houden zitting in de lokalen van het Beroepsinstituut. Op verzoek van de voorzitter van een Uitvoerende Kamer of van een Kamer van Beroep, kan het bureau van de Nationale Raad aan deze Kamer toestaan elders zitting te houden, eventueel buiten de agglomeratie Brussel. Art. 64. Voor de Nationale Raad, elke Uitvoerende Kamer en Kamer van Beroep, alsmede voor de verenigde Kamers wijst de Nationale Raad een secretaris en één of meer plaatsvervangende secretarissen aan onder de personeelsleden van het Beroepsinstituut. De secretarissen wonen de beraadslagingen bij en notuleren de beslissingen; ze stellen de notulen van de vergaderingen op en ondertekenen ze samen met de voorzitter. HOOFDSTUK 4. - Slot- en overgangsbepalingen Art. 65. De in dit besluit vermelde termijnen worden berekend overeenkomstig de artikelen 48 tot 57 van het Gerechtelijk Wetboek. Art. 66. Het eerste mandaat van de leden van de Nationale Raad van het Beroepsinstituut ving aan op de dag van de eerste vergadering van de Nationale Raad. Het eerste mandaat van de leden van de Kamers van het Beroepsinstituut ving aan op de dag van de installatie van het Beroepsinstituut. Art. 67. De minister bevoegd voor Middenstand, Zelfstandigen en K.M.O.'s is belast met de uitvoering van dit besluit.

Lopende tuchtprocedures (IAB)


Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten TITEL I. - Algemene bepaling. Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. TITEL II. - Beroepstucht belastingconsulenten.

voor

accountants

en

Art. 2. Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder " Instituut " : het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, opgericht bij artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. Art. 3.De beroepstucht over accountants en belastingconsulenten wordt in eerste aanleg gehandhaafd door een tuchtcommissie. Die commissie bestaat uit twee kamers, een Nederlandstalige en een Franstalige. Elke kamer is samengesteld uit een voorzitter die rechter is in de [1 ondernemingsrechtbank]1 en twee door de Raad van het Instituut aangewezen leden met dezelfde hoedanigheid(heden) als het betrokken lid. De voorzitter wordt benoemd door de Koning op de voordracht van de minister van Justitie. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervangend lid aangeduid. Leden en plaatsvervangende leden worden voor een vernieuwbare periode van zes jaar benoemd. De bevoegdheid van de kamers in taalaangelegenheden wordt bepaald door de taal waarin de accountant of de belastingconsulent zijn verzoek tot het bekomen van de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent heeft ingediend. ---------(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 004; Inwerkingtreding : 0111-2018> Art. 4. Tuchtstraffen kunnen worden opgelegd aan accountants en belastingconsulenten : 1° die in de uitoefening van hun opdrachten als accountant en belastingconsulent, tekort gekomen zijn aan hun beroepsverplichtingen; 2° die de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep ten grondslag liggen, hebben geschonden; 3° die de rechten van de Schatkist manifest schenden of misbruik maken van de fiscale procedures bij de uitoefening van de activiteiten bedoeld in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. Art. 5.§1. De volgende tuchtstraffen kunnen worden opgelegd : a) een waarschuwing; b) een berisping; c) verbod om bepaalde opdrachten nog te aanvaarden of voort te zetten; d) een schorsing voor ten hoogste een jaar; e) een schrapping. Een schorsing houdt het verbod in het beroep van accountant of belastingconsulent in België voor de in de tuchtstraf bepaalde tijd nog uit te oefenen. Een schorsing houdt ook het verbod in om deel te nemen aan beraadslagingen en verkiezingen in de algemene vergaderingen, de Raad en de commissies van het Instituut evenals in de commissie van beroep, zolang de tuchtstraf uitwerking heeft. Een schrapping houdt het verbod in om het beroep van accountant of belastingconsulent in België nog uit te oefenen. [1 Iedere eindbeslissing van de tuchtcommissie en van de commissie van beroep verwijst, zelfs ambtshalve, het lid

77

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

van het Instituut aan wie een tuchtstraf werd opgelegd, in de procedurekosten. Het bedrag van de procedurekosten wordt jaarlijks forfaitair bepaald door de algemene vergadering.]1 § 2. Een klacht tegen een accountant of een belastingconsulent kan bij de Raad van het Instituut ingediend worden door de procureur-generaal bij het hof van beroep, door de Minister van Financiën, met betrekking tot de activiteiten bedoeld in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, of door een belanghebbende. De Raad van het Instituut onderzoekt de klacht. Indien hij van oordeel is dat er tegen de aangeklaagde accountant of belastingconsulent onvoldoende bezwaren bestaan, verklaart hij dat er geen reden is tot vervolging. Indien hij van oordeel is dat er voldoende bezwaren bestaan, verwijst hij die persoon naar de tuchtcommissie. De Raad van het Instituut kan ook ambtshalve beslissen een accountant of een belastingconsulent naar de tuchtcommissie te verwijzen. Iedere beslissing tot verwijzing bevat een omschrijving van de feiten die aan de accountant of de belastingconsulent ten laste gelegd worden. Ze vermeldt ook de wetsbepalingen, de verordeningsbepalingen of de deontologische regels waarop de tenlastelegging steunt. Ingeval van verwijzing doet de Raad zijn dossier aan de commissie toekomen. § 3. De tuchtcommissie kan enkel een tuchtstraf uitspreken indien de betrokken accountant of belastingconsulent ten minste dertig dagen op voorhand met een ter post aangetekende brief verzocht is voor de commissie te verschijnen. Op straffe van nietigheid worden in deze brief de ten laste gelegde feiten uiteengezet, wordt gewezen op de mogelijkheid tot inzage van het dossier en wordt de accountant of belastingconsulent verzocht de tuchtcommissie een verweerschrift te bezorgen, waarbij alle voor zijn verweer nuttige stukken zijn gevoegd. De betrokken accountant of belastingconsulent heeft een recht van wraking in de gevallen bepaald bij artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek. Over de wraking beslist de tuchtcommissie in een andere samenstelling. De accountant of belastingconsulent mag zijn verweer mondeling of schriftelijk doen gelden. Hij mag zich laten bijstaan door een advocaat of een lid van het Instituut. § 4. De procedure is openbaar, tenzij de betrokken accountant of belastingconsulent een behandeling achter gesloten deuren vraagt of een openbare procedure gevaar oplevert voor de goede zeden, de openbare orde, de nationale veiligheid, het belang van minderjarigen, de bescherming van het privé-leven, het belang van de rechtspraak of de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 58 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. § 5. De beslissingen van de tuchtcommissie worden met redenen omkleed. Zij worden onverwijld met een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht aan de betrokken accountant of belastingconsulent, de Raad van het Instituut en de procureur-generaal bij her hof van beroep. Zij worden tevens meegedeeld aan de Minister van Financiën en aan elke andere belanghebbende wanneer zij de indiener zijn van de klacht. Bij deze kennisgeving worden ook alle nuttige inlichtingen gevoegd over de termijnen van verzet en hoger beroep en de wijze waarop verzet of hoger beroep kunnen worden ingesteld. Indien deze vermeldingen ontbreken, is de kennisgeving nietig. De procureur-generaal kan mededeling vragen van het dossier. § 6. 1° Alle minder zware tuchtstraffen dan de schorsing worden na het verstrijken van een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de definitieve beslissing waarbij een tuchtstraf werd uitgesproken, uitgewist, op voorwaarde dat het lid in die tussentijd geen schorsing noch enige nieuwe sanctie opgelopen heeft.


2° Ieder lid van het Instituut dat een of meer tuchtstraffen heeft opgelopen, welke niet zijn uitgewist bij toepassing van 1°, mag bij de commissie van beroep, bedoeld in artikel 7, een aanvraag tot eerherstel indienen. Deze aanvraag is slechts ontvankelijk op voorwaarde dat : a) een termijn van vijf jaar is verlopen sedert de datum van de definitieve beslissing waarbij de laatste tuchtstraf werd uitgesproken; b) betrokkene strafrechtelijk eerherstel heeft verkregen indien hij een tuchtstraf heeft opgelopen voor een feit dat tot een strafrechtelijke veroordeling aanleiding heeft gegeven; c) een termijn van twee jaar is verstreken sedert de beslissing van de commissie van beroep is uitgesproken, ingeval deze een vorige aanvraag heeft afgewezen. 3° De toepassing van het bepaalde in 1° alsook de beslissing tot verlening van eerherstel, stelt voor de toekomst alle gevolgen buiten werking van de sancties waarop deze bepaling of deze beslissing toepassing vindt. ---------(1)<W 2014-01-15/10, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 1302-2014> Art. 6. Hij tegen wie een tuchtbeslissing bij verstek werd gewezen, kan hiertegen verzet aantekenen binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de dag waarop deze hem werd betekend. Om ontvankelijk te zijn moet het verzet gedaan worden bij een ter post aangetekend schrijven aan de tuchtcommissie, binnen de gestelde termijn. Wanneer de eiser een tweede maal verstek laat gaan, is nieuw verzet niet meer toelaatbaar. Art. 7.§ 1. Hoger beroep tegen de beslissingen van de tuchtcommissie wordt ingesteld bij de commissie van beroep. De beroepscommissie is tevens bevoegd inzake de beroepen tegen de verbodsbepalingen genomen door de Raad van het Instituut op basis van artikel 29 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. Die commissie bestaat uit twee kamers, een Nederlandstalige en een Franstalige. De Franstalige kamer neemt kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen genomen door de Franstalige kamer van de commissie en de Nederlandstalige kamer neemt kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen genomen door de Nederlandstalige kamer van de tuchtcommissie. Elke kamer is samengesteld uit een voorzitter die raadsheer is bij het hof van beroep, een rechter in de [1 ondernemingsrechtbank]1 en een rechter in een arbeidsrechtbank, allen voorgedragen door de Minister van Justitie en benoemd door de Koning, alsmede uit twee leden aangewezen door de algemene vergadering van het Instituut met dezelfde hoedanigheid (heden) als het betrokken lid. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervangend lid aangeduid. Leden en plaatsvervangende leden worden voor een vernieuwbare termijn van zes jaar benoemd. § 2. De betrokken accountant of belastingconsulent alsook de Raad van het Instituut, de procureur-generaal bij her hof van beroep, de Minister van Financiën, wat de activiteiten bedoeld in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen betreft, evenals elke betrokkene indiener van de klacht, kunnen hoger beroep instellen binnen de maand te rekenen vanaf de dag waarop de beslissing hen werd betekend. § 3. Om ontvankelijk te zijn moet het hoger beroep ingesteld worden bij een ter post aangetekend schrijven aan de commissie van beroep, binnen de gestelde termijn. § 4. De commissie van beroep kan enkel uitspraak doen indien de betrokken accountant of belastingconsulent ten minste vijftien dagen op voorhand met een ter post aangetekende brief verzocht is voor de commissie te verschijnen. De betrokkene moet de mogelijkheid krijgen tot inzage van het dossier.

78

© Institute of Tax Advisors and Accountants ITAA Datum van realisatie: 15 oktober 2020

§ 5. De paragrafen 3, derde tot vijfde lid, 4, 5 en 6 van artikel 5 zijn eveneens van toepassing. ---------(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 004; Inwerkingtreding : 0111-2018> Art. 8.[1 Tegen de beslissing van de commissie van beroep kan cassatieberoep worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek III, titel IVbis, van het Gerechtelijk Wetboek.]1 ---------(1)<W 2014-04-10/57, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 2505-2014> TITEL III. - Slotbepalingen. Art. 9. De Koning kan de volgende bepalingen coördineren : 1° de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat; 2° de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen; 3° deze wet; 4° de bepalingen die de wetten bedoeld in 1°, 2° en 3° uitdrukkelijk of impliciet wijzigen. Daartoe kan Hij in de coördinatie : 1° de volgorde, de nummering van de te coördineren bepalingen en, in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen; 2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen met de nieuwe nummering doen overeenstemmen; 3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen in de te coördineren bepalingen vervat, de redactie van die bepalingen wijzigen met het oog op hun overeenstemming en een betere terminologie. TITEL IV. - Inwerkingtreding. Art. 10. De Koning bepaalt de datum van de inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet. (NOTA : Inwerkingtreding vastgesteld op 29-06-1999 door KB 1999-05-04/66, art. 1)

Koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende de inwerkingtreding van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen en de wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten Artikel 1. De wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen en de wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten treden in werking op de dag van de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad. Art. 2. Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie en Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.