ITAA-Zine | Nummer 2 - maart 2024

Page 1

-ZINE

Inkomsten uit verhuur van gemeubeld logies aangeven in de personenbelasting

Naast het bezitten van een eigen woning is ook het verhuren van onroerende goederen, al dan niet gemeubeld, een vaak voorkomend fenomeen, maar met de invoering, vernietiging en wijziging van het stelsel van de deeleconomie zien velen het bos door de bomen niet meer. Te meer daar gekende verhuurplatformen zoals AirBnB en Booking.com niet onder de regels van de deeleconomie vallen. Daarnaast heeft de wet van 21 december 2021 (in uitvoering van de zogenaamde DAC7richtlijn) een rapporteringsverplichting via fiche ingevoerd voor digitale samenwerkingsplatformen.

te huur

iStockphoto.com/DutchScenery.
Nummer 2 | Maart 2024 Maandelijkse uitgave – Afgiftekantoor Gent X – P409030

Inkomsten uit verhuur van gemeubeld logies: hoe aangeven in de personenbelasting?

Btw. Wat verandert er in 2024 en 2025?

Flexi-jobs: een ommekeer op de arbeidsmarkt, maar de complexiteit neemt toe

Colofon

ITAA-zine

3

6

Zijn er onderwerpen die u graag behandeld zou zien in uw ITAA-zine?

Laat het ons dan weten. Mail ze door naar gaetan.hanot@Itaa.be

Maandelijks tijdschrift van het ITAA (verschijnt niet in januari en juli) nr. 2/2024

ADMINISTRATIE EN REDACTIE

ITAA, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel

Tel.: +32 2 240 00 00

E-mail: info@itaa.be

COÖRDINATIE

Gaëtan Hanot (FR) – gaetan.hanot@itaa.be

REDACTIECOMITÉ

Vincent Delvaux (ondervoorzitter), Liesbet Dhaene, Carine Govaert, Gaëtan Hanot, Caroline Meys, Nele Muys, Nathalie Lambot, François Lezaack, Nathalie Procureur, Bart Van Coile (voorzitter)

AFBEELDINGEN

iStockphoto

VERTALINGEN

Azimut Translations, IGTV

VERANTWOORDELIJKE UITGEVER

B. Van Coile, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel

MEDEDELING VOOR DE LEZERS

De auteurs, het redactiecomité en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. De opinieartikelen vertegenwoordigen de inzichten en de mening van de auteurs en dus niet noodzakelijk die van het Instituut of van het redactiecomité.

Het Instituut van de Belastingadviseurs en Accountants (IBA) is opgericht bij wet van 17 maart 2019. Het IBA gaat door het leven als het ITAA, en is het resultaat van een fusie tussen het IAB en het BIBF. Het ITAA wordt bestuurd door een Raad en een Uitvoerend comité. Voor meer informatie: www.itaa.be

UITGEVER

Wolters Kluwer België Motstraat 30, B-2800 Mechelen

13
13 3
6
iStockphoto.com/Robin Verhoef. iStockphoto.com/in4mal. iStockphoto.com/jacoblund.

Inkomsten uit verhuur

van gemeubeld logies: hoe aangeven in de personenbelasting?

Het is een gezegde dat staat als een huis: de Belg heeft een baksteen in de maag. Naast het bezitten van een eigen woning is ook het verhuren van onroerende goederen, al dan niet gemeubeld, een vaak voorkomend fenomeen, maar met de invoering, vernietiging en wijziging van het stelsel van de deeleconomie zien velen het bos door de bomen niet meer. Te meer daar gekende verhuurplatformen zoals AirBnB en Booking.com niet onder de regels van de deeleconomie vallen. Daarnaast heeft de wet van 21 december 2021 (in uitvoering van de zogenaamde DAC7-richtlijn) een rapporteringsverplichting via fiche ingevoerd voor digitale samenwerkingsplatformen. Die verplichting heeft in de praktijk geleid tot een sterke stijging van het aantal vragen rond de verwerking van huurinkomsten in de aangifte.

1. De ‘nieuwe’ ficheverplichting 281.48

Met de invoering van de DAC7-richtlijn in de Belgische wet, zijn de digitale platformen verplicht om een fiche 281.48 uit te reiken, en dit tegen uiterlijk 31 maart van het aanslagjaar.

Deze fiche bestaat in feite uit drie luiken:

• een algemeen deel met de gegevens van het platform en van de genieter van de inkomsten;

• het brutobedrag ontvangen van het platform; en

• de kosten ingehouden door het platform.

De fiche vermeldt slechts één globaal bedrag, dat ontvangen werd via het platform. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt naargelang het type verhuur. De fiche vermeldt daarentegen wel een activiteitencode, waaruit dan afgeleid kan worden of het om een gemeubelde verhuur gaat met, of zonder diensten.

Daarnaast worden op de fiche ook de kosten opgenomen die het platform heeft afgetrokken voor de diensten die het geleverd heeft.

Rekening houdende met het feit dat de inkomsten vaak een forfaitaire kostenaftrek genieten en de werkelijke kosten veelal lager uitvallen, mag met de werkelijk ingehouden kosten geen rekening worden gehouden. Voor de aangifte dient men dus uit te gaan van de brutobedragen die op de fiche zijn opgenomen.

1 Art. 4, 2°, b) KB/WIB 1992.

Opgelet: in de praktijk blijkt dat de inkomsten die op de fiche vermeld worden vaak niet overeenstemmen met de werkelijke, via het platform verkregen huurinkomsten. In de aangifte personenbelasting dienen echter steeds de werkelijk verkregen inkomsten opgenomen te worden.

2. Verwerking van de inkomsten in de aangifte personenbelasting

Vooreerst is het belangrijk te weten dat de belastingplichtige zelf, via zijn huurovereenkomst, kan bepalen welk deel van het huurinkomen, op welk type van inkomsten slaat, zoals hierna nog wordt toegelicht. Daarbij geldt de theorie van de typedwang: inkomsten kunnen slechts belast worden in de categorie waartoe ze behoren.

Voor de gemeubelde verhuur van onroerende goederen waarvoor een gezamenlijke huurprijs wordt betaald, bepaalde de administratie op forfaitaire wijze de verdeling tussen het roerend en het onroerend inkomen: 40% van het brutobedrag wordt geacht roerend inkomen te zijn, 60% onroerend inkomen.1

Een aandachtspunt is dat hiervan perfect kan worden afgeweken. Dan dient in de huurovereenkomst uitdrukkelijk een andere verdeling vastgelegd te worden. Belangrijk is natuurlijk wel dat de nieuwe verdeling een enigszins redelijke verhouding vertoont.

Dit kan alvast een eerste optimalisatie zijn.

3
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

Wordt op de fiche aangegeven dat er bijkomende diensten werden verleend en werd in de huurovereenkomst geen opdeling gemaakt, dan zal de administratie er automatisch van uitgaan dat 20% van de vergoeding als een divers inkomen wordt beschouwd; de overige 80% ondergaat dan de verdeling zoals algemeen aanvaard wordt door de fiscus (dus: 60% onroerend inkomen en 40% roerend inkomen).

Door de toepassing van de theorie van de typedwang zal een occasionele verhuur nooit volledig als een divers inkomen aanzien kunnen worden.

Een kwalificatie als beroepsinkomen is daarentegen wel mogelijk. 2

2.1. Verhuur van het onroerend goed

Het (deel van het) onroerend goed dat verhuurd wordt, geeft aanleiding tot een onroerend inkomen.

In tegenstelling tot wat geldt bij de roerende en diverse inkomsten wordt hier in de aangifte geen rekening gehouden met de werkelijk verkregen huurprijs (we gaan er hier immers van uit dat de verhuur aan natuurlijke personen gebeurt, die het goed voor privédoeleinden gebruiken).

In de aangifte dient enkel het niet-geïndexeerde kadastraal inkomen van het onroerend goed opgenomen te worden naast de code (.)106.

Indien maar enkele kamers van het onroerend goed (bv. de eigen woning) verhuurd worden, dient enkel het overeenkomstige deel van het kadastraal inkomen opgenomen te worden in de aangifte.

2.2. Verhuur van het meubilair

Het inkomen uit de verhuur van de roerende goederen –namelijk het meubilair dat aanwezig is in het onroerend goed – moet in de aangifte opgenomen worden onder de roerende inkomsten (Vak VII). Dit betreft dus, behoudens anders overeengekomen, 40% van de totale ontvangen huurprijs, eventueel verminderd met de prijs voor de bijkomende diensten. 3

Dit is nog een brutobedrag, wat betekent dat het verminderd mag worden met de bewezen kosten of met het kostenforfait van 50%. 4 Het is het nettobedrag dat opgenomen moet worden in de aangifte personenbelasting. 5

Het inkomen wordt vervolgens belast aan het afzonderlijke tarief van 30%.

2.3. Aanbieden van bijkomende diensten

De verhuurder kan daarnaast nog bijkomende diensten aanbieden aan de huurder, zoals ontbijt, schoonmaak, verversen van bed- en badlinnen, etc. Het inkomen dat voortvloeit uit dergelijke diensten wordt aangemerkt als een divers inkomen. 6

Het is de verhuurder die bepaalt welk deel van de huurprijs betrekking heeft op deze diensten.

2 Art. 37 WIB 1992.

3 Art. 4, 2°, b) KB/WIB 1992.

4 Art. 22, §3 WIB 1992 en art. 4, 2°, b) KB/WIB 1992.

5 Code 1156/2156.

6 Art. 90, eerste lid, 1° WIB 1992.

4
iStockphoto.com/in4mal. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

Daarbij moet een ‘normale’ verdeling gehanteerd worden. Zo zal bijvoorbeeld niet aanvaard worden dat een huurprijs van 100 euro onderverdeeld wordt in 80 euro voor het bedlinnen en slechts 20 euro voor de verhuur van de roerende en onroerende goederen.

In de aangifte (deel 2) moet de verhuurder het brutobedrag van de inkomsten opnemen.7

Naast het brutobedrag kunnen ook de bewezen kosten opgenomen worden. 8 Bij de diverse inkomsten is er geen vast kostenforfait bepaald.

Het inkomen wordt vervolgens belast aan het afzonderlijke tarief van 33%.

2.4. Kwalificatie van het inkomen als beroepsinkomen

Het frequent, intensief, gestructureerd en georganiseerd verhuren van gemeubeld logies kan door de belastingadministratie gekwalificeerd worden als een beroepswerkzaamheid. De inkomsten worden dan aangemerkt als een beroepsinkomen.

De kwalificatie is steeds een feitelijke beoordeling en wordt geval per geval bekeken.

In de aangifte dient dan het bruto-inkomen ingevuld te worden 9 en kunnen ook de bewezen beroepskosten opgenomen worden.10

3. Voorbeeld

Een belastingplichtige heeft voor het inkomstenjaar 2022 in totaal voor 20.000 euro aan huur ontvangen (200 nachten aan 100 euro per nacht) door een kamer in zijn eigen woning te verhuren (met een kadastraal inkomen van 650 en een kameroppervlakte die 30% van de oppervlakte van de woning bedraagt), en dit via een niet-erkend digitaal samenwerkingsplatform (zoals Airbnb of Booking.com).

De belastingplichtige heeft een bijkomende dienst aangeboden (ontbijt) en rekent 20 euro per ontbijt aan. Het ontbijt heeft de verhuurder 1.000 euro gekost. Het platform heeft 750 euro kosten in rekening gebracht voor het gebruik van zijn diensten.

Soorten inkomsten Berekening Bedrag in de aangifte

Onroerende inkomsten (1106)

650 (KI) x 30% 195

Roerende inkomsten (1156) [(20.000 huur – 4.000 divers inkomen) x 40%] – 50% kostenforfait

Diverse inkomsten (1200/1201)

20 ontbijt x 200

3.200

4.000 Bewezen kosten:

Door de toepassing van de kostenforfaits wordt geen rekening gehouden met de werkelijke kosten die in rekening werden gebracht door het platform.

Rekening houdend met het feit dat deze verhuurder reeds in de hoogste schijf belast wordt, bedraagt de bijkomende belasting 2.368,01 euro, wat gelijk is aan een belastingdruk van 11,84%.

4. Btw-regime van toepassing op het verschaffen van gemeubeld logies

In principe is een onroerende verhuur steeds vrijgesteld van btw.11

Het Btw-Wetboek voorziet echter wel in een aantal uitzonderingen op dit principe en met name voor het verschaffen van ‘gemeubeld logies’ voor een periode van minder dan drie maanden 12

De verhuurder zal onder deze uitzondering vallen wanneer hij minstens één van de volgende diensten aanbiedt: fysiek onthaal van de gasten, terbeschikkingstelling van huishoudlinnen of dagelijks aanbieden van ontbijt.

Sinds 1 januari 2022 kunnen verhuurders die onder de definitie van ‘gemeubeld logies’ vallen, ook niet langer de vrijstellingsregeling van de kleine ondernemingen genieten.13 Voor een gedetailleerd overzicht wordt verwezen naar het ITAA-zine van juni 2023.

Aaron Vervaeke

Gecertificeerd fiscaal accountant

Xandrine Heyerick

Jurist

7 Code 1200/2200.

8 Art. 97, §1 WIB 1992, code 1201/2201.

9 Code 1650/2650.

10 Code 1657/2657.

11 Art. 44, §3, 2° Btw-Wetboek.

12 Art. 44, §3, 2°, a), 3e streepje Btw-Wetboek.

13 Art. 56 bis, §3, 6° Btw-Wetboek.

5
1.000
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

Btw

Wat verandert er in 2024 en 2025?

Verschillende nieuwe wetten – en dan vooral de wet van 12 maart 20231 en die van 23 november 2023 2 – introduceren in 2024 en 2025 nieuwe elementen in de btw-wetgeving. Hierna overlopen we de belangrijkste wijzigingen in chronologische volgorde, volgens hun datum van publicatie3 .

1. Btw-entrepot: Vrijstelling

Wettelijke basis: art. 39 quater WBTW en KB nr. 54.

In artikel 39 quater van het BtwWetboek wordt een vrijstelling ingevoerd voor bepaalde leveringen van goederen en prestaties van diensten die onder de btw-entrepotregeling worden geplaatst. De vrijstelling beperkt zich tot de verrichtingen die toegestaan worden door de douanereglementering (bewaring van de goederen, verbetering van de presentatie, overdracht).

De vroegere wettekst werd vervangen, met als belangrijkste doelstelling om in artikel 39 quater en in het KB nr. 54 tot uitvoering ervan 4 bepaalde modaliteiten op te nemen die voorheen waren opgenomen in de Circulaire AOIF nr. 14/2003 (E.T.98.973) van 19 mei 2003 5 . Dit na kritiek van het Grondwettelijk Hof 6 en de Raad van State 7 .

2. E-Commerce:

Register van grensoverschrijdende betalingen – Hoofdelijke aansprakelijkheid bij betaling van de btw

Wettelijke basis: art. 93 duodecies-93 duodecies/5 en art. 51 bis, §3 bis WBTW en art. 20 quater en 26 quater KB nr. 1.

In het kader van de e-commerce worden er aan betalingsdienstaanbieders, zoals Payment Service Providers/ PSP’s, PayPal, Mollie, Stripe, enz., bepaalde verplichtingen opgelegd. Die hebben te maken met de financiële bewegingen bij transacties in het kader van de grensoverschrijdende elektronische handel (e-commerce). De voornaamste verplichting vloeit voort uit artikel 93 duodecies/1 van het Btw-Wetboek. Dat artikel verplicht namelijk tot het bijhouden van de registers van de begunstigden en betalingen voor de geleverde betalingsdiensten en tot het ter beschikking stellen van die registers aan de Administratie.

Het betreft hier de ‘grensoverschrijdende’ betalingen, waarbij de betaler zich in een bepaalde lidstaat bevindt en de ontvanger van de betaler zich in een andere lidstaat, een derdelandsgebied of een derde land bevindt.

De verplichting berust bij de leverancier van de betalingsdiensten, wanneer die, in de loop van een kalenderkwartaal, prestaties levert die betrekking hebben op meer dan 25 grensoverschrijdende betalingen aan eenzelfde begunstigde.

De registers moeten elektronisch bijgehouden worden en moeten, na het einde van het jaar van de betalingsdatum, nog gedurende drie kalenderjaren bewaard worden. In de registers moeten de betalingen, de terugbetalingen, de begunstigden van de betalingen (de verkopers) en de betalingsdienstaanbieders van die begunstigden vermeld worden.

De informatie die in de registers is opgenomen, moet elk kwartaal aan de Administratie bezorgd worden. De Administratie geeft die informatie vervolgens door aan de Europese databank (Central Electronic System of Payment Information – CESOP) met

1 Wet van 12 maart 2023 tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën, BS 23 maart 2023.

2 Wet van 23 november 2023 houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde en houdende bijzondere invorderingsregels van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, BS 1 december 2023 ; Err. B.S. 1 maart 2024.

3 Deze bijdrage is niet bedoeld om een grondige uiteenzetting te geven van alle wijzigingen.

4 Koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996 met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39 quater van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, BS 5 maart 1996.

5 Circ. Nr. AOIF 14/2003 (E.T.98.973) dd. 19.05.2003

6 GwH 19 januari 2023, nr. 9/2023.

7 RvS 12 december 2023, advies 75.028/3.

6
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

het oog op de controle van de heffing van de btw in de e-commerce-sector.

Deze informatie moet door ons land ook verstrekt worden wanneer België de lidstaat is:

• van herkomst van de betalingsdienstaanbieder; of

• van ontvangst (waar de betalingsdienstaanbieder een agent of een bijkantoor heeft, of hij betalingsdiensten aanbiedt).

Deze verplichtingen zijn op 1 januari 2024 van kracht geworden. Ze worden verder verduidelijkt in de artikels 20 quater en 26 quater van het KB nr. 1 8 : zo moeten de gegevens, uiterlijk op het einde van de maand die volgt op het kalenderkwartaal waarop de gegevens betrekking

hebben, elektronisch ter beschikking gesteld worden op het ‘MyMinfin’platform, dat beheerd wordt door de FOD Financiën.

Inbreuken worden bestraft met de boetes die opgenomen zijn in afdeling 5 van het KB nr. 44 9

Bovendien bepaalt artikel 51 bis, § 3 bis van het Btw-Wetboek in welke omstandigheden er sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de btw ten laste van online-elektronische interfaces voor de verkoop voor bepaalde nationale leveringen, intracommunautaire verkopen op afstand en verkopen op afstand van goederen geïmporteerd uit derdelandsgebieden of derde landen.

3. Forfaitaire belasting: Caféhouders en kleine caféhouders

Wettelijke basis: art. 56 WBTW en KB’s nr. 2 en nr. 2bis

Ingevolge verschillende rechtszaken die werden aangespannen tegen de forfaitaire regeling voor de cafés uit artikel 56 van het Btw-Wetboek, werd voor de kleine caféhouders een KB nr. 2bis10 uitgevaardigd.

Als ‘kleine caféhouders’ worden beschouwd: de caféhouders die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2 van het KB nr. 2bis; dat zijn de cafés met de volgende kenmerken:

8 Koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, BS 31 december 1992.

9 Afdeling 5. ‘Internationaal’ van het koninklijk besluit nr. 44 van 9 juli 2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, BS 17 juli 2012.

10 Koninklijk besluit nr. 2bis van 15 mei 2022 tot vaststelling van de forfaitaire grondslagen van aanslag inzake de belasting over de toegevoegde waarde voor caféhouders en kleine caféhouders, BS 25 mei 2022.

7
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024
iStockphoto.com/Suriyapong Thongsawang.

• maximum 17.400 euro aan jaarlijkse aankopen van koude dranken;

• geen brutowinst van meer dan 165% van de aankoopprijs, wat het bier op vat betreft, en van meer dan 235% van de aankoopprijs, wat de andere koude dranken betreft;

• niet uitsluitend of niet bijna uitsluitend koffie of andere warme dranken serveren;

• geen frisdranken verkopen door middel van post- of pre-mixinstallaties.

Over de forfaitaire grondslagen van de aanslag vonden er gesprekken plaats tussen de Administratie en de betrokken beroepsfederaties. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de volgende cijfers:

• het aangenomen verlies op bier in vaten stijgt van 4% naar 7,5%;

• de coëfficiënt voor de verkopen van bier in vaten stijgt van 2,55 naar 2,64 (belastbare opbrengst = inkoopprijs x coëfficiënt);

• de coëfficiënt voor de verkoop van bier in flessen en andere koude en warme dranken stijgt van 3,2 naar 3,28 (belastbare opbrengst = inkoopprijs x coëfficiënt).

4. Gemengde belastingplichtigen: Algemeen verhoudingsgetal –Werkelijk gebruik

Wettelijke basis: art. 46 WBTW en KB nr. 3.

4.1. Algemeen verhoudingsgetal van de handelingen

Als een belastingplichtige in de uitoefening van zijn economische activiteit ook andere handelingen verricht dan handelingen waarvoor hij aanspraak kan maken op aftrek

van btw (gemengde belastingplichtige), dan kan hij ingevolge artikel 46 §1 van het Btw-Wetboek en het KB nr. 3 tot uitvoering ervan 11 , de btw op die goederen en diensten alleen in aftrek brengen volgens het algemeen verhoudingsgetal dat gevormd wordt door het bedrag van de laatstbedoelde handelingen af te zetten tegen het totale bedrag van de verrichte handelingen. Dat algemeen verhoudingsgetal wordt vastgelegd per jaar en wordt voorgesteld in de vorm van een percentage.

Het algemeen verhoudingsgetal wordt voor elk lopend jaar voorlopig vastgelegd, op basis van het werkelijke en gekende bedrag van de verrichte handelingen met elke afnemer in het vorige jaar. Wanneer een dergelijke referentie ontbreekt of niet relevant is, wordt het verhoudingsgetal voorlopig geraamd, uitgaande van de exploitatievooruitzichten.

De belastingplichtige moet de voornoemde verhoudingsgetallen meedelen aan de Administratie. Er moet dus gewacht worden op de definitieve bedragen van het voorbije jaar om het definitieve algemeen verhoudingsgetal te kunnen berekenen.

Als het algemeen verhoudingsgetal hoger is dan het voorlopige verhoudingsgetal, kan de belastingplichtige een bijkomende aftrek krijgen ten belope van het verschil.

In het omgekeerde geval, wanneer de voorlopige aftrek meer bedraagt dan het definitieve bedrag waarop hij recht heeft, moet de belastingplichtige het verschil (terug)storten.

De Administratie kan echter verplichten om de btw af te trekken volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten, of van een deel ervan, indien de toepassing van het algemeen verhoudingsgetal tot ongelijkheid in de heffing van de belasting leidt.

Belastingplichtigen die op 31 december 2023 gebruik maakten van de aftrek volgens het algemeen verhoudingsgetal dienen dit vóór 1 juli 2024 aan de Administratie te melden

4.2. Werkelijk gebruik van de goederen en diensten

Artikel 46 §2 van het Btw-Wetboek bepaalt dat een belastingplichtige de btw kan aftrekken volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten die hij ontvangt, of van een deel ervan.

De belastingplichtige gebruikt de goederen en diensten dan:

• ofwel exclusief voor de bedrijfsafdeling waarvoor de aftrek is toegestaan,

• ofwel exclusief voor de bedrijfsafdeling waarvoor de aftrek niet is toegestaan,

• ofwel voor beide bedrijfsafdelingen, en past vervolgens een of meer bijzondere verhoudingsgetallen toe.

Gaat het om een gebouw dat voor beide afdelingen gebruikt wordt, dan kan de gemengde belastingplichtige het criterium van de ingenomen oppervlakte hanteren.

De belastingplichtige moet de bijzondere verhoudingsgetallen melden aan de Administratie.

Ter herinnering: de Administratie kan verplichten om de btw af te trekken volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of van een deel ervan, door de toepassing van het algemeen verhoudingsgetal te verwerpen indien dat tot ongelijkheid in de heffing van de belasting leidt.

De belastingplichtige die, op 31 december 2022, het recht op aftrek uitoefende met inachtneming van het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of van een deel ervan, moest de betreffende kennisgeving m.b.t.

11 Koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, BS 12 december 1969.

8
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

de bijzondere verhoudingsgetallen verrichten vóór 1 juli 2023.

4.3. Kennisgeving voor 1 juli 2024

Als we artikel 46 van het Btw-Wetboek en het KB nr. 3 combineren, dan volgt daaruit dat de inlichtingen die aan de Administratie gemeld moeten worden m.b.t. het algemeen verhoudingsgetal en de bijzondere verhoudingsgetallen van het werkelijk gebruik, elektronisch moeten doorgegeven worden.

Er wordt door de Administratie voortaan geen voorafgaandelijk akkoord meer gegeven en de Administratie behoudt op elk moment de mogelijkheid om zich te verzetten tegen de door de belastingplichtige gekozen aftrekmethode.

De gemengde belastingplichtige moet naast de elektronische kennisgeving ook informatie meedelen over de criteria die hij voor de aftrek heeft toegepast, en dit bij de indiening van de periodieke aangifte van het eerste kwartaal van het jaar (voor wie kwartaalaangiftes indient) of van de drie eerste maanden van het jaar (voor wie maandaangiftes indient).

De vroegere versie van artikel 46 van het Btw-Wetboek schreef al voor dat gemengde belastingplichtigen die de aftrek volgens het werkelijk gebruik toepasten op 31 december 2022, hun melding vóór 1 juli 2023 moesten uitvoeren. De wet breidde die verplichting op 1 januari 2024 uit naar de gemengde belastingplichtigen die op 31 december 2023 het algemeen verhoudingsgetal toepasten. Zij moeten de betreffende kennisgeving vóór 1 juli 2024 doorgeven.

Op kruissnelheid bevat het KB nr. 3 modaliteiten voor de jaarlijkse mededeling van de voorlopige en definitieve algemeen verhoudingsgetallen van de gemengde belastingplichtigen. Elk jaar hanteren belastingplichtigen

die voor de aftrek gebruikmaken van het algemeen verhoudingsgetal, voor de voorlopige aftrek van het lopende jaar het definitieve algemeen verhoudingsgetal van het vorige jaar. Dat algemeen verhoudingsgetal wordt dus definitief vastgelegd uiterlijk op 20 april van het jaar na de indiening van de periodieke aangifte van het eerste kwartaal (voor belastingplichtigen die kwartaalaangiftes indienen) of van de maand maart (voor belastingplichtigen die maandaangiftes indienen).

Laten we hier ook even de aandacht vestigen op de wijziging van de indieningsdata van de periodieke kwartaalaangiftes in 2025, nl. uiterlijk op de 25e dag van de volgende maand, in plaats van op de 20 e dag.

De belastingplichtige past de jaarlijkse herzieningen van de aftrek toe op de verschillen tussen de voorlopige en de definitieve aftrek in de voormelde periodieke aangiftes. Hij wordt verzocht om die algemene verhoudingsgetallen via INTERVAT door te geven bij de indiening van de periodieke aangifte van het eerste kwartaal (voor belastingplichtigen die kwartaalaangiftes indienen) of van de eerste drie maanden van het jaar (voor belastingplichtigen die maandaangiftes indienen). Maar als de belastingplichtige zijn activiteit begint of zijn activiteit wijzigt, zodat hij in de loop van het jaar een gemengde belastingplichtige wordt, moet hij de verhoudingsgetallen doorgeven bij de indiening van de periodieke aangifte die betrekking heeft op het begin of de wijziging van zijn activiteit en dit via het elektronische formulier E-604A of B.

Het berekeningsblad dat de vaststelling bewijst van het definitieve algemeen verhoudingsgetal – dat dus het voorlopige algemeen verhoudingsgetal van het volgende jaar wordt – moet in het kader van deze gedigitaliseerde procedure niet langer systematisch aan de Administratie doorgegeven worden. De belastingplichtige is

echter wel verplicht om het betreffende berekeningsblad overeenkomstig artikel 60 van het Btw-Wetboek te bewaren en het op verzoek aan de Administratie te bezorgen (art.61 WBTW).

Voor het overige verwijzen we onder meer naar de artikelen 14 tot 18 bis van het KB nr. 3.

5. Bijzondere landbouwregeling

Wettelijke basis: art. 57 WBTW en KB nr. 22.

Het gewijzigde artikel 57 van het Btw-Wetboek en het KB nr. 22 tot uitvoering ervan 12 zijn van toepassing op de bijzondere landbouwregeling. In wezen stelt die bijzondere regeling de landbouwer vrij van de belangrijkste btw-verplichtingen.

Voor de landbouwer zijn de voornaamste kenmerken:

• Hij hoeft geen periodieke aangiftes in te dienen.

• Hij is niet verplicht om facturen uit te reiken. ‘Professionele’ klanten moeten hem een aankoopborderel bezorgen.

• Hij mag een vereenvoudigde boekhouding voeren.

• Hij mag de btw die door de leveranciers in rekening werd gebracht, niet aftrekken.

Landbouwexploitanten moeten echter steeds de verplichtingen nakomen die verband houden met de intracommunautaire verrichtingen. Zelfs als ze onder de bijzondere regeling vallen.

De niet-aftrekbaarheid van de door de leveranciers in rekening gebrachte btw wordt vervangen door een forfaitaire en verplichte financiële compensatie van bepaalde ‘professionele’ klanten. Het betreft een prijssupplement dat door dergelijke klanten aan de landbouwer wordt gestort en dat een

12 Koninklijk besluit nr. 22 van 15 september 1970 met betrekking tot de bijzondere regeling voor landbouwondernemers inzake belasting over de toegevoegde waarde, BS 19 september 1970.

9
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

procentuele compensatie vertegenwoordigt voor de niet-aftrekbaarheid van de door de leveranciers in rekening gebrachte btw. Voor de ‘professionele’ klant die het betreffende supplement op de aankoopprijs aan de landbouwer heeft gestort – een forfaitaire vermeerdering van 6% voor landbouwproducten en van 2% voor hout – vertegenwoordigt die procentuele vermeerdering een aftrekbaar btw-bedrag.

De bijzondere landbouwregeling is en blijft facultatief. Anders wordt de normale regeling toegepast, met alle gevolgen: periodieke aangiftes, facturering, aftrekbaarheid van de door leveranciers in rekening gebrachte btw, enz.

De Raad van State was van oordeel dat sommige bepalingen van de bijzondere landbouwregeling rechtstreeks moesten worden opgenomen in artikel 57 van het Btw-Wetboek, en niet in het KB nr. 22. Dat is de belangrijkste rechtvaardiging voor de nieuwe versie van artikel 57.

6. Teruggave van de btw-tegoeden – 1 januari

2025!

Wettelijke basis: art. 76 WBTW.

Artikel 76 van het Btw-Wetboek behandelt de voorwaarden voor terugbetaling van de btw-tegoeden uit de periodieke aangiftes, wanneer het bedrag van de aftrekbare btw dus hoger is dan dat van de verschuldigde btw. Vanaf 2025 is die terugbetaling onderworpen aan de voorwaarde dat alle periodieke aangiftes van de zes maanden vóór de aangifte waarin het btw-tegoed is vastgesteld, inclusief die laatste aangifte, binnen de voorgeschreven termijnen en voorwaarden werden ingediend. Artikel 76 wordt daartoe gewijzigd, met

inwerkingtreding op 1 januari 2025 (niet: 1 januari 2024).

In 2025 krijgen nog andere wetswijzigingen uitwerking. Doorgaans wordt daarnaar verwezen met de termen ‘nieuwe btw-ketting’. Die nieuwe btw-ketting werd ingevoerd door de wet van 12 maart 2023 over de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën 13 , maar de inwerkingtreding ervan werd verschoven van 1 januari 2024 naar 1 januari 2025.

Voor het jaar 2024 wordt het tegoed teruggegeven onder de voorwaarden

die eerder al van toepassing waren: uitdrukkelijke aanvraag tot terugbetaling, indiening van periodieke aangiftes binnen de termijnen, minimumbedrag aan btw-tegoeden, teruggaveperiode, enz.

We merken nog op dat de terugbetaling wordt geweigerd:

• ten belope van een belastingschuld;

• indien er ernstige vermoedens of bewijzen zijn dat de periodieke aangiftes onjuiste gegevens bevatten die een belastingschuld laten vermoeden.

13 Wet van 12 maart 2023 tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën, BS 23 maart 2023.

10
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024
iStockphoto.com/Robin Verhoef.

7. Toevallige btwplichtigen: Nieuw gebouw – Zakelijke rechten – Bijhorende terreinen

Wettelijke basis: art. 8 WBTW en KB nr. 14.

Aangezien deze problematiek regelmatig over het hoofd wordt gezien, besteden we er hier extra aandacht aan. Een persoon die geen vastgoedpromotor is en die ook geen professionele aannemer is, die een ‘nieuw’ onroerend goed bezit dat met btw is gekocht en die dat goed in uitzonderlijke omstandigheden wil verkopen met btw, moet zijn intentie om met btw te verkopen, kenbaar maken. Op de vastgoedverrichting zijn dan geen registratierechten verschuldigd.

Het betreft hier alle btw-plichtigen, met of zonder recht op aftrek, die een niet-vastgoedgerelateerde economische activiteit uitoefenen, en alle niet-btw-plichtigen (de overheid, particulieren, enz.).

De huidige btw-regeling wordt hier met name gekenmerkt door:

• een toevallige btw-plicht voor die op zich staande vastgoedverrichting;

• een onroerend goed dat voor de btw als ‘nieuw’ wordt beschouwd (zakelijke rechten en bepaalde gerenoveerde oude gebouwen);

• een recht om, op het moment van de verkoop, de btw die aanvankelijk op het gebouw in rekening is gebracht en die oorspronkelijk niet aftrekbaar was, af te trekken, of bevestiging van de toegepaste aftrekbaarheid;

• een specifieke aangifte om de verschuldigde btw vooraf en achteraf vast te stellen.

De bepalingen die gelden voor deze uitzonderlijke vastgoedverrichting

vinden we terug in de artikels 1, § 9, 1° en 2°, en 8 van het Btw-Wetboek en in het KB nr. 14 14

Volgens de vroegere wetgeving werd deze problematiek geregeld via verplichtingen ‘op papier’, waaronder de optie om met btw te verkopen. De wet moderniseert en vereenvoudigt dit in 2024:

• De verplichting om een voorafgaande verklaring van toevallige btw-plicht in te dienen, wordt eenvoudigweg afgeschaft.

• Het vervolg van deze aan de btw onderworpen vastgoedverrichting vindt voortaan plaats, (i) ofwel vanaf de eerste akte, tussen de partijen, waarin de intentie van de verkoper om op de verrichting btw in rekening te brengen, wordt opgenomen, (ii) ofwel tijdens de notariële akte, tussen de partijen, waarin de verschuldigde btw op de onroerende overdracht wordt vermeld (en bijgevolg een daaruit voortvloeiende vrijstelling van de registratierechten).

Laten we met een voorbeeld uit de praktijk even bekijken in welke mate het interessant is om de betreffende vastgoedtransactie te verrichten met toepassing van het btw-regime.

Gegevens

Een bank, d.i. een gemengde btw-plichtige, laat een agentschap bouwen.

Het algemeen verhoudingsgetal voor de aftrek bedraagt 5%.

De bank besluit echter om dat agentschap te sluiten en het gebouw ‘nieuw’ te verkopen (dat kan tot 31 december van het 2e jaar na het jaar van eerste ingebruikneming of bewoning).

De koper is een handelaar.

Eerste situatie – Verkoop met toepassing van het btw-regime

De bank int 21% btw van de koper.

De bank brengt op de 21% die ze van de handelaar ontvangt, de 95% btw in mindering die aanvankelijk niet aftrekbaar was.

Bovendien past de bank geen herziening toe van de aftrek over de 5% die is afgetrokken bij de bouw (geen vijftienjarige herziening van de btw in het nadeel van de bank die op dit ‘bedrijfsmiddel’ is afgetrokken aangezien het verkocht is met btw).

In de veronderstelling dat de bank een lagere prijs krijgt dan de prijs van de bouw, vloeit daaruit voort dat het bedrag van de aftrekbare btw hoger is dan de verschuldigde btw op de verkoop. Dat positieve verschil wordt door de Staat terugbetaald aan de verkoper.

De koper trekt in zijn periodieke aangifte de btw op zijn gebouw af.

Tweede situatie – Verkoop met registratierechten

Aangezien de bank verkoopt onder het regime van de registratierechten, blijft de 95% van de btw op de bouw van het kantoor die aanvankelijk niet aftrekbaar was, definitief ten laste van de bank.

Bovendien moet de bank gedurende een termijn van vijftien jaar de aftrek van de 5% die bij de bouw is toegepast, herzien ten belope van 1/15e van het bedrag van de btw dat nog moet worden herzien per niet afgelopen jaar.

De koper betaalt de registratierechten op zijn handelspand.

14 Koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970 met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein en de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van een zakelijk recht in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde op zulke goederen, BS 5 juni 1970.

11
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

iStockphoto.com/DGLimages.

8. Nieuwe btw-ketting –Uitstel tot 1 januari 2025

De wet van 12 maart 2023 moderniseert de btw-ketting wat de inning van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën 15 betreft. Die wet zou op 1 januari 2024 van kracht worden, maar de datum van inwerkingtreding is intussen uitgesteld tot 1 januari 2025.

De ‘btw-ketting’ begint bij de inning van de belasting door de btw-plichtige bij zijn klanten, en eindigt bij de periodieke aangifte en de betaling of terugvordering van het tegoed door de btw-plichtige. De wet introduceert een grondige hervorming van de administratieve verwerking van de periodieke btw-aangiftes, evenals van

de betaling van de btw-schulden en de terugbetaling van btw-tegoeden die uit de betreffende aangiften voortvloeien.

Vanaf 1 januari 2025 wordt de ‘btw-ketting’ namelijk gekenmerkt door:

• de afschaffing van de btw- rekeningcourant ten voordele van een systeem waarbij btw-plichtigen hun verplichtingen en rechten zelf eenvoudiger kunnen beheren (beheer van hun btw-schulden en terug te vorderen btw-tegoeden);

• het opleggen van nieuwe termijnen voor de periodieke kwartaalaangiftes (indiening en betaling op de 25e dag van de volgende maand, in plaats van op de 20 e dag zoals nu het geval is);

• de invoering van een geautomatiseerde procedure voor het nietindienen van periodieke aangiftes, waarbij er een voorstel van vervangende aangifte wordt bezorgd om de niet-ingediende aangifte te vervangen door een verschuldigd btw-bedrag dat automatisch wordt vastgesteld. Door die procedure wordt ook de ‘bijzondere rekening’ afgeschaft (art. 53, §1 ter WBTW);

• de vastlegging van de termijnen waarover btw-plichtigen beschikken om te antwoorden op vragen om inlichtingen;

• een herziening van de procedure voor teruggave van de btw-tegoeden van de periodieke aangifte, inclusief de standaardisering van de maandelijkse teruggave van die btw-tegoeden voor btw-plichtigen die maandelijkse aangiften indienen;

• de invoering van een ‘provisierekening btw’, d.i. een nieuw boekhoudkundig instrument om de btw-tegoeden die niet onmiddellijk worden terugbetaald en de door de btw-plichtige uitgevoerde betalingen te beheren;

• een wijziging van de inning van de btw en de invoering van de bankdomiciliëring als betaalmiddel (art. I.9.13° van het Wetboek van economisch recht).

9. HORECA –Geregistreerd kassasysteem

De artikels 101 en volgende van de wet van 22 december 2023 16 wijzigen de wet van 30 juli 2013 met betrekking tot de certificatie van een geregistreerd kassasysteem in de horecasector. Aangezien die wijzigingen voornamelijk betrekking hebben op technieken voor gegevensbeveiliging, gaan we er hier niet dieper op in.

15 Wet van 12 maart 2023 tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën, BS 23 maart 2023. 16 Art. 101-103 Wet 28 december 2023 houdende diverse fiscale bepalingen, BS 29 december 2023.

12
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

Flexi-jobs: een ommekeer op de arbeidsmarkt, maar de complexiteit neemt toe

We kunnen er niet naast kijken: de arbeidsmarkt is in volle beweging. De flexi-jobs werden in 2015 ingevoerd om werknemers die minstens 4/5e werken én gepensioneerden de kans te geven extra te werken, en toch binnen een voordelig fiscaal en sociaal kader te blijven. Op 1 januari 2024 werd het regime van de flexi-jobs uitgebreid en hervormd. Het is dan ook interessant om de balans op te maken van een materie die almaar complexer wordt. We gaan hier niet in op de politieke kant van deze evolutie, maar enkel op de technische aspecten.

1. Toepassingsgebied

Op 1 december 2015 1 werd het stelsel van de flexi-jobs gecreëerd. Aan dat stelsel is een fiscaal en sociaal gunstregime gekoppeld. Aanvankelijk was het stelsel enkel van toepassing op de werknemers en werkgevers die onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf (PC 302) vielen of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid wanneer de gebruiker onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf viel.

Daarna werd het stelsel voortdurend verder uitgebreid. De programmawet van 25 december 20172 breidde het toepassingsgebied op 1 januari 2018 uit naar de distributie- en bakkerijsector. Alle regels die gelden voor de flexi-jobs in de horecasector zijn ook van toepassing op de flexi-jobs in die sectoren.

Een wet van 27 maart 2023 zorgde voor een uitbreiding naar de artisanale chocolatiers 3

Sinds 1 januari 2023 4 is het stelsel van de flexi-jobs ook van toepassing in de

sport- en evenementensector en in de gezondheidszorg, met uitsluiting van enkele specifieke functies. Een diversebepalingenwet van 16 oktober 2023 5 zorgde voor een nieuwe uitbreiding in de gezondheidszorg – en dit met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023, eveneens met uitsluiting van enkele specifieke functies

2. Programmawet van 22 december 2023

De programmawet van eind vorig jaar6 breidt het toepassingsgebied van de flexi-jobs opnieuw uit, maar op een andere manier.

2.1. Lijst t.e.m. 31 december 2023

Nemen we even de aanvankelijke lijst erbij. Daarin gaat het om de werknemers en werkgevers die ressorteren onder het:

1° Paritair Comité voor de handel in voedingswaren (PC 119);

2° Paritair Comité voor de zelfstandige kleinhandel (PC 201);

3° Paritair Comité voor de bedienden uit de kleinhandel in voedingswaren (PC 202);

4° Paritair Subcomité voor de middelgrote levensmiddelenbedrijven (PSC 202.01);

5° Paritair Comité voor het hotelbedrijf (PC 302);

6° Paritair Comité voor de grote kleinhandelszaken (PC 311);

7° Paritair Comité voor de warenhuizen (PC 312);

8° Paritair Comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen (PC 314);

9° Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder een van de hier vermelde paritaire comités en/of onder het [hierna] bedoelde Waarborg- en Sociaal Fonds;

10° Paritair Comité voor de sport (PC 223);

11° Paritair Subcomité voor de exploitatie van bioscoopzalen (303.03);

12° Paritair Comité voor het vermakelijkheidsbedrijf (PC 304) [ ];

1 Wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, BS 26 november 2015.

2 Programmawet van 25 december 2017, BS 29 december 2017.

3 Wet van 27 maart 2023 houdende wijziging van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, BS 13 april 2023.

4 Programmawet van 26 december 2022, BS 30 december 2022.

5 Wet van 16 oktober 2023 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, BS 31 oktober 2023.

6 Programmawet van 22 december 2023, BS 29 december 2023.

13
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

13° Paritair Comité voor gezondheidsinrichtingen en -diensten (PC 330) of voor openbare instellingen en diensten van de publieke zorgsector met als NACE-code 86101, 86102, 86103, 86104, 86109, 86210, 86220 (praktijken van specialisten), 86230 (tandartspraktijken), 86901, 86903, 86905, 86906, 86907 (activiteiten van vroedvrouwen), 86909, 87101, 87109, 87203 (instellingen met huisvesting voor personen met psychiatrische problemen), 87205 (activiteiten van beschut wonen voor personen met psychiatrische problemen), 87301, 87302 en 88102 (activiteiten van dag- en dienstencentra voor ouderen);

14° Paritair Comité voor de voedingsnijverheid (PC 118) met als hoofdactiviteit de detailhandel in artisanale chocoladeproducten in gespecialiseerde winkels zoals omschreven in NACE-code 47242.

Het stelsel is ook van toepassing op de werkgevers en werknemers die vallen onder het toepassingsgebied van het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de bakkerij, banketbakkerij en consumptiesalons bij een banketbakkerij, opgericht in de schoot van het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid (PC 118), subsector voor industriële broodbakkerijen.

2.2. Redders

De programmawet breidt het toepassingsgebied vooreerst uit naar de private of publieke werkgevers en de werknemers die zij tewerkstellen in de functie van redder in publiek toegankelijke zwembaden en zwemvijvers of op het strand, maar alleen voor werknemers die een diploma van redder hebben.

2.3. Nieuwe sectoren

Worden vervolgens aan de lijst toegevoegd (door aanpassing van artikel 2 van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake

sociale zaken), de werknemers en werkgevers die ressorteren onder het:

14/1° Paritair Comité voor de voedingsnijverheid (PC 118), behorend tot een van de volgende paritaire subsectoren:

a) 118.03 industriële en ambachtelijke bakkerijen, ambachtelijke banketbakkerijen, ambachtelijke roomijsfabrikanten en de consumptiesalons bij een ambachtelijke banketbakkerij;

b) 118.07 brouwerijen en mouterijen;

c) 118.08 drankennijverheid;

d) 118.09 groentenijverheid;

e) 118.10 vruchtennijverheid;

f) 118.11 vleesnijverheid;

g) 118.12 zuivelproducten;

h) 118.14 chocoladefabrieken – suikerbakkerij;

i) 118.21 aardappelverwerkende nijverheid;

j) 118.22 aardappelschilbedrijven;

15° Paritair Comité voor het garagebedrijf (PC 112);

16° Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen (PC 320);

17° Paritair Comité voor de ondernemingen van technische land- en tuinbouwwerken (PC 132);

18° Paritair Comité voor de landbouw (PC 144);

19° Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf (PC 145);

20° Aanvullend Paritair Comité voor Bedienden (PC 200) met als hoofdactiviteit autorijscholen zoals omschreven in NACE-code 85.531;

21° Paritair Comité voor het beheer van gebouwen, vastgoedmakelaars en dienstboden (PC 323);

22° Paritair Subcomité voor de verhuizing (PSC 140.05);

23° Paritair Subcomité voor de autobussen en de autocars (PSC 140.01);

24° onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve

arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, en wiens hoofdactiviteit in de evenementensector bestaat uit een van de volgende activiteiten:

a) de beoefening van uitvoerende kunsten, waaronder wordt verstaan de beoefening van uitvoerende kunsten door zelfstandig werkende artiesten (NACE 90011) alsook de beoefening van uitvoerende kunsten door artistieke ensembles (NACE 90012);

b) het ontwerp en de bouw van podia (NACE 90022);

c) de gespecialiseerde beeld-, verlichtings- en geluidstechnieken (NACE 90023);

d) ondersteunende activiteiten voor de uitvoerende kunsten (NACE 90029);

e) de beoefening van scheppende kunsten (NACE 90031);

f) ondersteunende activiteiten voor scheppende kunsten (NACE 90032);

g) de exploitatie van schouwburgen, concertzalen, music-halls, cabarets en andere accommodaties voor podiumkunst (NACE 90041);

h) de exploitatie van geluidsopnamestudio’s voor rekening van derden (NACE 90041);

i) het beheer en de exploitatie van culturele centra en multifunctionele zalen ten behoeve van culturele evenementen (NACE 90042);

j) de organisatie van congressen en beurzen (NACE 82300);

k) de organisatie van sportevenementen (NACE 93199);

l) de verhuur en lease van televisietoestellen en andere audio- en videoapparatuur (NACE 77292);

m) de verhuur en lease van vaat- en glaswerk, keuken- en tafelgerei, elektrische huishoudapparaten en andere huishoudelijke benodigdheden (NACE 77293);

n) de verhuur en lease van tenten (NACE 77392);

o) de verhuur en lease van andere machines en werktuigen en andere materiële goederen (NACE 77399).

Opgelet! Alleen functies die rechtstreeks verband houden met de organisatie van de evenementen zelf

14
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

komen in aanmerking komen voor een flexi-job. Zo kan bijvoorbeeld voor de functie van boekhouder bij een dergelijk bedrijf nooit een flexi-jobber worden ingezet7

2.4. Opting out en opting in

De nieuwe wet legt ook een procedure vast voor een gedeeltelijke of volledige opting in of opting out. Zo krijgen de sociale gesprekspartners van de toegevoegde bedrijfstakken de mogelijkheid om flexi-jobs in de volledige sector of in een deel van de sector uit het toepassingsgebied te sluiten, en om ze ook weer volledig of gedeeltelijk toe te laten. Werknemers kunnen in deze nieuwe sectoren dus als flexi-jobber aan de slag gaan, behalve indien de sociale gesprekspartners dat uitsluiten. De sociale gesprekspartners kunnen op deze uitsluiting terugkomen via een volledige of gedeeltelijke toelating. De uitsluiting of toelating gebeurt bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, op unaniem verzoek van het bevoegde paritair comité of subcomité, op voorwaarde dat er een cao is afgesloten die een kader biedt voor flexi-jobs in de sector.

Opgelet: bedrijfstakken die vóór de huidige uitbreiding al onder het toepassingsgebied van de flexi-jobs vielen, beschikken niet over de mogelijkheid tot uitsluiting.

2.5. Opting in en opting out

Alle bedrijfstakken die onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en die nog niet onder het toepassingsgebied van de flexi-jobs vallen, kunnen – in de mate dat ze in piekperiodes ook flexibele arbeidskrachten nodig hebben – eveneens beslissen om flexi-jobs volledig of gedeeltelijk toe te laten in hun sector, en ze ook weer volledig of gedeeltelijk uit te sluiten.

Het principe wordt hier dus omgekeerd: in deze sectoren is het gebruik van flexi-jobs in principe niet mogelijk, behalve als de sociale gesprekspartners daar anders over beslissen. Ze kunnen ook terugkomen op deze toelating.

2.6. Principiële uitsluitingen

De volgende functies zijn echter in elk geval uitgesloten van het stelsel van de flexi-jobs:

1) artistieke, artistiek-technische of artistiek-ondersteunende functies die activiteiten omvatten zoals bepaald door de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers;

2) functies die taken omvatten die onder het materiële toepassingsgebied vallen van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

Deze uitsluitingen bestonden al voor de vermakelijkheidssector en de gezondheidszorgsector, maar ze worden nu algemener, omdat ze nu van toepassing zijn op alle activiteitstakken.

2.7. Uitbreiding op vraag van een deelstaat

Op vraag van de Vlaamse regering werden nog bepaalde activiteitstakken toegevoegd.

Zo kan het stelsel worden uitgebreid voor:

1. de werknemers en werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de Vlaamse welzijnsen gezondheidssector (PC 331) met als hoofdactiviteit kinderopvang (NACE 88.91) of, wat de werkgevers betreft die niet onder de wet van 5 december 1968 vallen, met als hoofdactiviteit kinderopvang (NACE 88.91);

7 Parl.St. Kamer, zitting 2023-2024, nr. 55-3697/001, blz. 142.

8 Parl.St. Kamer, zitting 2023-2024, nr. 55-3697/001, blz. 143.

2. het officieel onderwijs en het gesubsidieerd personeel van het door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde vrij onderwijs;

3. de werknemers en werkgevers uit de sport- en cultuursector, voor zover de werkgevers niet onder de wet van 5 december 1968 vallen en hun hoofdactiviteit overeenstemt met de beschrijving van één van de NACE-codes onder categorie 93.1 of 90.

De volledige of gedeeltelijke toelating of uitsluiting van de activiteitstakken gebeurt bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, op vraag van de deelstaat.

De andere deelstaten hebben geen gelijkaardige vragen geformuleerd. Aangezien de vraag van de Vlaamse regering momenteel niet wordt onderschreven door de regeringen van de andere deelstaten, bepaalt de Programmawet dat elke deelstaat, na overleg in het Overlegcomité, zelfstandig kan beslissen over het al dan niet toelaten van flexi-jobs in de genoemde sectoren 8

2.8. Sinds 1 januari

De uitbreidingen die door de programmawet van 22 december 2023 werden doorgevoerd, gelden sinds 1 januari 2024. In 2024 is een volledige of gedeeltelijke toelating (of uitsluiting) van de sectoren mogelijk op kwartaalbasis.

3. Wie mag een flexi-job uitoefenen?

3.1. Tot 31 december: 4/5e-tewerkstelling bij een andere werkgever

Om in het stelsel van de flexi-jobs te kunnen werken, moet de werknemer tijdens een referentiekwartaal T-3 tewerkgesteld zijn bij een andere

15
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

werkgever (of bij meerdere andere werkgevers) voor minstens 4/5e van een voltijdse baan. Om bijvoorbeeld te weten of een werknemer een flexijob kan uitoefenen tijdens het eerste kwartaal van 2023, moeten we dus nagaan of hij al minstens voor 4/5e aan de slag was bij een andere werkgever (of bij meerdere andere werkgevers) tijdens het tweede kwartaal van 2022.

Om deze tewerkstelling van minstens 4/5e te kunnen beoordelen, moeten bepaalde types van tewerkstelling buiten beschouwing worden gelaten, namelijk de prestaties: in het kader van een flexi-job; als leerling; als student voor de 50 dagen tewerkstelling die onderworpen zijn aan een solidariteitsbijdrage; door jongeren die gedeeltelijk onderworpen zijn aan de sociale zekerheid, namelijk tot 31 december van het jaar van hun 18e verjaardag; als gelegenheidswerknemers in de land- en tuinbouw, aangegeven met een forfait; of als gelegenheidswerknemer in de horeca: a rato van maximaal 2 opeenvolgende dagen en maximaal 50 dagen/jaar.

Aan de andere kant moet er rekening worden gehouden met alle werkelijke en gelijkgestelde prestaties die de werkgever heeft betaald, en met de periodes van schorsing van de overeenkomst die de werkgever niet heeft betaald (bv. moederschapsverlof, arbeidsongeval, adoptieverlof, enz.).

Er worden overigens ook bepaalde beperkingen opgelegd: zo mag de werknemer de flexi-job niet presteren bij de werkgever bij wie hij zijn hoofdactiviteit van minstens 4/5e uitoefent. Bovendien mag de werknemer zich niet in een periode bevinden die gedekt wordt door een verbrekingsof opzeggingsvergoeding bij de werkgever waarbij hij de flexi-job uitoefent. Hij mag ook geen flexi-job uitoefenen tijdens het presteren van een opzeggingstermijn.

3.2. Uitzendkantoren

Er werd vastgesteld dat sommige werkgevers de vereiste tewerkstelling bij een andere werkgever probeerden te omzeilen door een beroep te doen op een uitzendkantoor. Een wet 9 heeft een verbod op dat soort praktijken ingevoerd. Zo is het verboden om een werknemer via een uitzendkantoor als flexi-jobber tewerk te stellen bij dezelfde werkgever als diegene waarmee de werknemer rechtstreeks verbonden is door een arbeidsovereenkomst. Deze bijkomende voorwaarde verhindert dat de werknemer van een gebruiker, ook als flexi-jobber bij dezelfde gebruiker wordt ingezet via een uitzendkantoor. Een werknemer van een uitzendkantoor kan echter altijd als flexi-jobber met een arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid bij een andere werkgever (gebruiker) worden tewerkgesteld via hetzelfde uitzendkantoor10 .

3.3. Uitbreiding naar gepensioneerden

Het stelsel van de flexi-jobs werd uitgebreid naar de gepensioneerden, om hen in staat te stellen een type van activiteit uit te oefenen en een hoger extra netto-inkomen te verkrijgen 11 Dat inkomen wordt als een beroepsinkomen beschouwd en wordt in aanmerking genomen bij de beoordeling van de limieten inzake de toegestane cumul.

Onder een ‘gepensioneerde’ verstaan we de persoon die een pensioen geniet, zoals bedoeld in artikel 68, §1, eerste lid, a) en b), van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, met uitzondering van de overgangsuitkering. Personen die een overgangsuitkering krijgen worden uitgesloten, om hen aan te sporen om in de eerste plaats opnieuw een klassieke beroepsactiviteit te zoeken,

eerder dan een flexi-job. De gepensioneerden die aanspraak kunnen maken op een flexi-job zijn dus zij die een uitkering uit de eerste pensioenpijler ontvangen, ongeacht of deze wordt betaald door een Belgische pensioenregeling, een buitenlandse pensioenregeling of een pensioenregeling van een internationale organisatie, met uitsluiting van personen die een overgangsuitkering ontvangen. Het gaat dus om een ruime definitie, aangezien die alle vormen van vervroegd pensioen omvat, maar met uitsluiting van de personen in een stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.

Eén van de voorwaarden waaraan een flexi-jobber moet voldoen, is dat hij tijdens het derde kwartaal vóór de tewerkstelling (‘kwartaal T-3’) al voor 4/5e van een voltijdse baan aan de slag moet zijn bij één of meer andere werkgevers. Om flexi-jobs mogelijk te maken voor gepensioneerden, geldt deze tewerkstellingsvereiste niet wanneer de werknemer tijdens referentiekwartaal T-2 met pensioen was. Zo komt een gepensioneerde bijvoorbeeld in aanmerking voor een flexi-job tijdens het eerste kwartaal van 2023 indien hij tijdens het derde kwartaal van 2022 met pensioen was.

3.4. Nieuwigheden ingevoerd door de Programmawet 12

Om recht te hebben op een flexi-job mag de werknemer voortaan niet meer voorafgaandelijk of bijkomend tewerkgesteld zijn onder een andere arbeidsovereenkomst of statutaire aanstelling bij de werkgever voor wie hij de flexi-job uitoefent. Er wordt dus niet meer verwezen naar een tewerkstelling van minstens 4/5e. De werknemer wordt dus ook uitgesloten als hij eerder in dienst was met een andere arbeidsovereenkomst.

9 Wet van 1 april 2022 tot wijziging van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, BS 27 april 2022.

10 Advies nr. 2.231 van 29 juni 2021 van de Nationale Arbeidsraad.

11 Programmawet van 25 december 2017, BS 29 december 2017.

12 Programmawet van 22 december 2023, BS 29 december 2023.

16
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

In de omgekeerde situatie geldt de uitsluiting niet: dat is voor een werknemer die bij de aanvang van een kwartaal onder een flexi-jobovereenkomst werkt en nadien een overeenkomst van onbepaalde duur aangeboden krijgt bij dezelfde werkgever13

Een andere antimisbruikmaatregel: het zal niet meer mogelijk zijn om een flexijob uit te oefenen in een onderneming die verbonden is – zoals gedefinieerd in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen – met de onderneming waarbij men een arbeidsovereenkomst heeft aangegaan voor ten minste 4/5e van een voltijdse baan. Het moet blijkbaar wel om een verbonden onderneming uit dezelfde sector gaan.

Tot slot geldt voor personen die overschakelen van een voltijdse betrekking in T-4 naar een 4/5e -betrekking in T-3 voortaan een wachtperiode tijdens de kwartalen T en T+1. Zij kunnen pas vanaf T+2 opnieuw een flexi-job uitoefenen, uiteraard op voorwaarde dat zij ook aan de andere voorwaarden voldoen.

4. Vormvoorwaarden

4.1. Raamovereenkomst én flexi-jobarbeidsovereenkomst

Vóór de eerste tewerkstelling moeten de werknemer en werkgever een raamovereenkomst sluiten die minstens de volgende informatie bevat:

• de identiteit van de partijen;

• de wijze waarop en de termijn waarbinnen de werkgever de flexi-jobarbeidsovereenkomst moet aanbieden aan de werknemer;

• een korte beschrijving van de uit te oefenen functie(s);

• het flexiloon, rekening houdende met het minimumloon;

• de wettekst die de tewerkstellingsvoorwaarde vermeldt.

Niets belet een werknemer om een raamovereenkomst te sluiten met verschillende werkgevers14

Wanneer de werknemer een uitzendkracht is, moet er geen raamovereenkomst worden opgesteld. Het uitzendkantoor moet enkel de vermeldingen opnemen in de overeenkomst die al met de uitzendkracht moet worden gesloten op basis van de bestaande wetgeving.

De minister van Economie en Werk heeft verduidelijkt dat de raamovereenkomst als een bescherming van de belangen van de werknemer gezien moet worden, en dat ze altijd schriftelijk moet worden gesloten zodat ze bij controles kan worden voorgelegd15

Daarnaast moeten de werknemer en werkgever een arbeidsovereenkomst sluiten voor het feitelijke werk. Die flexi-jobarbeidsovereenkomst wordt voor een bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk gesloten. Ze kan schriftelijk of mondeling gesloten worden 16

Er wordt ook bepaald dat de werkgever de raamovereenkomst en de flexi-jobarbeidsovereenkomst op de werkplaats van de flexi-jobber moeten bewaren.

4.2. Registratie van de uren en Dimona-aangifte

De werkgever moet een DIMONAaangifte invullen in functie van het type flexi-jobovereenkomst.

Bij een schriftelijke overeenkomst moet de aangifte voor elk kwartaal van de looptijd van het contract worden opgesteld. Wanneer de overeenkomst

13 Parl.St. Kamer, zitting 2023-2024, nr. 55-3697/001, blz. 144.

14 Parl.St. Kamer, zitting 2014-2015, nr. 54-1297/001, blz. 11.

15 Parl.St. Kamer, zitting 2014-2015, nr. 54-1297/004, blz. 18.

16 Parl.St. Kamer, zitting 2014-2015, nr. 54-1297/004, blz. 3.

17 Art. 152/2 Sociaal Strafwetboek.

18 Programmawet van 22 december 2023, BS 29 december 2023.

mondeling gesloten werd, gebeurt de DIMONA-aangifte op dagelijkse basis. Bij DIMONA-aangifte van een flexi-job waarbij de werknemer niet aan de voorwaarden ervan voldoet, wordt de tewerkstelling als een klassieke job beschouwd. Op het flexiloon worden dan de gebruikelijke sociale bijdragen voor klassieke overeenkomsten geheven, verhoogd met een percentage dat overeenstemt met minimaal 50% en maximaal 200% van het flexiloon.

Daarnaast moet de werkgever de aanwezigheden van de flexi-jobbers registreren en bijwerken. Hij moet het exacte tijdstip van begin en einde van hun arbeidsprestaties opgeven. De praktische regels van deze registratie moeten bij koninklijk besluit worden vastgelegd. Bij gebrek aan een dergelijke registratie, en behoudens bewijs van het tegendeel, gaat men ervan uit dat de werknemer voor het betrokken kwartaal een gewone voltijdse arbeidsovereenkomst heeft uitgevoerd.

4.3. Sociaal Strafwetboek

Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die flexi-jobwerknemers tewerkstelt zonder het juiste tijdstip van begin en einde van de arbeidsprestatie via een systeem te registreren en bij te houden, zoals bepaald in artikel 24 van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken 17 .

Om misbruiken tegen te gaan, werd zopas nog een sanctie toegevoegd aan het Sociaal Strafwetboek voor ondernemingen die zich niet aan de wettelijke voorwaarden houden 18 , zoals werkgevers uit de evenementensector die flexi-jobs gebruiken voor activiteiten die geen verband houden met de organisatie van een evenement.

17
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

Zo sanctioneert men ook de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die een werknemer als flexi-jobwerknemer heeft tewerkgesteld, terwijl de prestaties die deze werknemer verricht, niet onder de activiteiten vallen waarvoor een flexi-jobwerknemer kan worden tewerkgesteld in toepassing van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken of de uitvoeringsbesluiten ervan 19 . Zowel de strafrechtelijke als de administratieve geldboetes worden vermenigvuldigd met het aantal werknemers waarop de inbreuk betrekking heeft.

Er wordt ook een andere sanctie opgelegd voor diegenen die de bepalingen inzake de raamovereenkomst voor flexi-jobs niet naleven.

5. Welk loon?

5.1. Oorspronkelijk stelsel

Het flexi-loon is het nettoloon waarop de werknemer die prestaties verricht in het kader van een flexi-job, recht heeft. Het bedraagt minimaal 8,82 euro per uur (wettelijk bedrag). Dit bedrag wordt aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Op het flexiloon wordt ook vakantiegeld berekend, het zogenaamde flexivakantiegeld. Het bedraagt 7,67% van het flexiloon. Het flexiloon en flexivakantiegeld worden samen aan de werknemer betaald. Concreet geeft dit een minimaal te betalen bedrag van 9,50 euro per uur. Het loon dat in het kader van een flexiloon wordt betaald, komt in aanmerking voor de berekening van het rustpensioen, voor de werkloosheid, de uitkeringen inzake arbeidsongeschiktheid, arbeidsongevallen en beroepsziekten.

Als gevolg van een indexoverschrijding bedraagt het flexiloon sinds 1 november 2023 minimaal 11,19 euro per uur en het flexivakantiegeld minimaal

0,86 euro per uur (dus in totaal 12,05 euro).

Voor activiteiten binnen het Paritair Comité voor gezondheidsinrichtingen en -diensten (PC 330) of voor openbare instellingen en diensten van de publieke zorgsector, hebben flexi-jobwerknemers sinds 1 november 2023 recht op een flexiloon van minimaal 14,57 euro per uur en een flexivakantiegeld van minimaal 1,12 euro per uur (dus in totaal 15,69 euro).

5.2. Nettobasisloon

Het begrip flexiloon werd al gewijzigd door de programmawet van 26 december 2015 20 . Zo wordt verduidelijkt dat het hier om het nettobasisloon gaat, aangevuld met de vergoedingen, premies en voordelen van welke aard ook die door de werkgever toegekend worden ter vergoeding van diezelfde prestaties, en waarop sociale bijdragen verschuldigd zijn. Het flexiloon omvat dus alle vergoedingen die in het kader van de uitvoering van de flexi-jobarbeidsovereenkomst verschuldigd zijn en die op het vlak van de sociale zekerheid als bezoldiging worden aangemerkt. Hiermee worden onder meer de aanvullende sectorale voordelen bedoeld, zoals premies voor nacht- en zondagswerk.

Er wordt ook verduidelijkt dat het minimale wettelijke bedrag van 8,82 euro per uur betrekking heeft op het basisloon. Alleen dit laatste moet in de raamovereenkomst worden vermeld.

5.3. Aanpassingen door de Programmawet van 22 december 2023

5.3.1. Minimumloon

Voortaan 21 , sinds 1 januari 2024, moet het basisloon minimaal gelijk zijn aan

19 Invoering van een artikel 152/3 in het Sociaal Strafwetboek.

20 Programmawet (I) van 26 december 2015, BS 30 december 2015.

21 Programmawet van 22 december 2023, BS 29 december 2023.

22 Parl.St. Kamer, zitting 2023-2024, nr. 55-3697/001, blz. 145.

het uurloon bepaald op basis van het baremieke loon dat geldt voor de door de flexi-jobwerknemer uitgeoefende functie en dat is bepaald door een collectieve arbeidsovereenkomst.

Voor flexi-jobwerknemers die niet onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, is het basisloon minimaal gelijk aan het uurloon zoals bepaald op basis van het baremieke loon dat geldt voor de door de werknemer uitgeoefende functie, in overeenstemming met de regels van het wettelijk statuut die op hem van toepassing zijn.

Voor flexi-jobwerknemers voor wie geen baremiek loon is vastgelegd, is het basisloon ten minste gelijk aan het uurloon bepaald op basis van het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen zoals vastgelegd in Cao nr. 43.

Opgelet: er komt een uitzondering voor de horecasector (PC 302). Voor die sector blijft het minimumbasisloon gelden zoals dat momenteel van toepassing is.

Voor de sector van de gezondheidszorg, waar momenteel een specifiek minimumbasisloon van toepassing is, zal er daarentegen geen uitzondering meer gelden.

Het minimumbasisloon zal, zoals vroeger, uitgedrukt worden in de vorm van een uurloon. Het baremieke loon of het GGMMI dat op maandbasis is vastgelegd, moet dan ook omgerekend worden naar een uurloon 22

5.3.2. Maximumloon

De nieuwe programmawet voert een maximumbedrag in voor het flexiloon, teneinde loonexcessen te vermijden. Het flexiloon bestaat zoals vroeger uit

18
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

een basisloon, namelijk een nettoloon bedoeld om een in het kader van een flexi-job geleverde prestatie te vergoeden, aangevuld met alle vergoedingen, premies en voordelen van welke aard ook die door de werkgever toegekend worden ter vergoeding van diezelfde prestaties en waarop sociale bijdragen verschuldigd zijn.

Het flexiloon (inclusief vergoedingen, premies en voordelen) mag voortaan niet meer bedragen dan 150% van het minimumbasisloon (zie hierboven).

De sociale gesprekspartners kunnen op sectoraal niveau een ander plafond vastleggen via een collectieve arbeidsovereenkomst.

6. Socialezekerheidsstelsel en fiscaal stelsel

6.1. Sociale zekerheid

Het flexiloon en flexivakantiegeld vallen niet onder het loonbegrip.

Daardoor zijn ze vrijgesteld van de gewone sociale bijdragen.

De werkgever moet op het flexiloon en flexivakantiegeld wel een bijzondere patronale bijdrage van 25% betalen. Deze bijdrage is fiscaal aftrekbaar23

De nieuwe programmawet heeft deze bijzondere bijdrage met ingang van 1 januari 2024 verhoogd van 25% naar 28%24

6.2. Fiscaal stelsel

6.2.1. Vrijstelling en plafond

De bezoldigingen die effectief onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage, worden vrijgesteld van inkomstenbelastingen 25

Met ingang van 1 januari 2024 wordt voor niet-gepensioneerden een plafond inzake fiscale vrijstelling van de bezoldiging ingevoerd 26 . De vrijstelling geldt nog enkel voor de eerste 12.000 euro op jaarbasis. Voor gepensioneerden die een flexi-job uitoefenen, wordt de vrijstelling niet beperkt.

Het maximumbedrag van de vrijstelling wordt pro rata berekend wanneer de belastbare periode minder dan 12 maanden telt 27

Het deel van de inkomsten uit een flexi-job dat niet kan worden vrijgesteld omdat het maximumbedrag overschreden werd, wordt als een normale bezoldiging belast tegen het progressieve tarief. De toepassing van de afzonderlijke tarieven wordt formeel uitgesloten 28

De Raad van State merkte op dat het legaliteitsbeginsel niet wordt gerespecteerd als de fiscale vrijstelling ook zonder meer zou gelden voor de bezoldigingen voor de flexi-jobs die sinds de uitbreiding bij koninklijk besluit onder het toepassingsgebied vallen. Daarom verleent de programmawet een delegatie aan de Koning, waardoor, in overeenstemming met het legaliteitsbeginsel, die koninklijke besluiten enkel gelden wanneer ze binnen het jaar door de wetgever worden bekrachtigd.

6.2.2. Bedrijfswagens

Hoe zit het met het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een bedrijfswagen met het oog op privégebruik? Kan de fiscale vrijstelling voor het flexiloon naar dit voordeel worden uitgebreid?

Volgens de minister van Financiën vallen alle voordelen die op sociaal vlak van het loonbegrip worden uitgesloten, niet onder de vrijstelling, en dat geldt dus ook voor de vergoedingen waarvoor een specifieke bijdrage geldt, zoals de voordelen met betrekking tot de bedrijfswagen 29

Sommigen betwisten deze zienswijze, maar het standpunt van de minister werd intussen wettelijk bekrachtigd 30 door artikel 38, §1, 29° van het WIB 1992 aan te vullen met een uitdrukkelijke verwijzing naar de bijzondere bijdrage: als de inkomsten niet onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage, is er geen vrijstelling.

7. Evaluatie

Twee jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe maatregelen inzake de flexi-jobs zullen deze geëvalueerd worden 31 . Er zal ook gekeken worden of er geen oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van het stelsel in de evenementensector.

Bernard Mariscal Gecertificeerd belastingadviseur ITAA Hoogleraar aan de ESSF (ICHEC)

23 Art. 52, 3°, e) WIB 1992.

24 Programmawet van 22 december 2023, BS 29 december 2023.

25 Art. 38, §1, 29° WIB 1992; dit artikel werd aangepast om rekening te houden met de verhoging van de bijzondere bijdrage.

26 Programmawet van 22 december 2023, BS 29 december 2023.

27 Aanpassing van artikel 129/1, eerste lid WIB 1992.

28 Invoering van een nieuw artikel 171/1 WIB 1992.

29 Parl.St. Kamer, nr. 54/355, Commissie voor de Financiën (Mond. vr. nr. 9251 Roel DESEYN).

30 Wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën, BS 20 december 2016; bepaling ingevoerd bij amendement.

31 Programmawet van 22 december 2023, BS 29 december 2023.

19
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2024

DAT IS ZOALS FRIETEN ZONDER SAUS.

Bij Partena Professional krijg je als accountant gebruiksvriendelijke tools en persoonlijke service die perfect op elkaar aansluiten.

En het mooiste is, JIJ kiest hoe je bediend wordt!

Maak nu een afspraak met de accountmanager in jouw regio. partena-professional.be

JE PAPIERWERK REGELEN MET DIGITALE TOOLS ZONDER PERSOONLIJK CONTACT

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.