10 minute read
Thema: Energiezuinige/ groene machines + smart industry
Dat blijkt uit verkennend onderzoek van CE Delft in opdracht van Natuur & Milieu. De Nederlandse industrie is verantwoordelijk voor zo’n 30 procent van de CO2-uitstoot in Nederland. Om de klimaatdoelen te halen, is er een grote verandering in het Nederlandse industriële landschap nodig zodat ook de industrie minder energie gebruikt en minder vervuilt. Het kabinetsbeleid is gericht op het verduurzamen van de huidige industrie.
“Door slim in te zetten op een industrie die bij Nederland past, qua ligging, kennisniveau, doen waar we goed in zijn en hier schoon te gaan produceren, kunnen we onze positie behouden én gaan voldoen aan de 1,5 graad-doelstelling. Daarvoor moeten we nú gaan bouwen aan de industrie van morgen”, aldus Marjolein Demmers, directeur van Natuur & Milieu.
Het rapport ‘Verkenning van een fossielvrije industrie’ van CE Delft beschrijft hoe de transitie naar een schone en concurrerende industrie in 2037 - wanneer het koolstofbudget van Nederland op is - eruit kan zien. De huidige basisindustrie kan stapsgewijs veranderen in een schone maakindustrie. Ook voor recycling en een industrie voor levensduurverlenging is plek. Halffabricaten importeren we voor de verdere hoogwaardige productie hier, die minder energie-intensief is. Deze transitie vraagt om beleid dat echt gericht is op het steunen van de ontwikkeling van deze nieuwe industrie. Demmers: “Met goed beleid kun je gericht sturen op industrie die minder energie gebruikt en schoner produceert. Daarmee stimuleer je de circulaire economie. In deze nieuwe industrie zitten ook de banen van de toekomst.”
DIVERS
De transitie naar een fossielvrije industrie is een vorm van creatieve destructie, waarbij oude technieken en toepassingen verdwijnen door de opkomst van nieuwe. Daarom is het belangrijk om aandacht te besteden aan de kansen die de transitie biedt, door een aantal sectoren te schetsen waar goede kansen liggen voor Nederland.
Nederland heeft een hoogopgeleide beroepsbevolking, goede fysieke en digitale infrastructuur, een goed onderwijs- en onderzoekssysteem, uitstekende landbouwgrond, weinig criminaliteit en corruptie en een stabiel politiek klimaat. Ook zonder goedkope fossiele energie zijn er dus voldoende redenen waarom bedrijven zich in Nederland zouden vestigen. Voor de fossielvrije industrie in Nederland liggen kansen bij processen die veel toegevoegde waarde leveren aan de economie per gebruikte eenheid energie.
De maakindustrie is de laatste schakel in de industriële keten van grondstof naar eindproduct. Deze sector is weinig energie-intensief, maar genereert wel veel hoogwaardige werkgelegenheid en toegevoegde waarde. De metaal-/elektro-industrie genereert bijvoorbeeld ongeveer 40 procent van de omzet van de industrie, terwijl zij slechts 5 procent van de energiekosten van de industrie veroorzaakt. De maakindustrie is divers en beslaat zowel traditionele sectoren zoals de machinebouw en de auto-industrie, als nieuwe sectoren, zoals fabrieken voor zonnepanelen en batterijen. Een groei van de maakindustrie kan een bijdrage leveren aan de Nederlandse economie zonder gebruik van fossiele brandstoffen voor energie.
Circulair
Een van de meest efficiënte manieren van duurzaamheid is een circulaire economie. En in Nederland blijken we er goed in te zijn, in vergelijking met de andere EU-landen. Tussen 2015 en 2021 steeg het aandeel hergebruikte materialen naar 33,8 procent. Overigens nog steeds te weinig, concludeerde de Europese Rekenkamer in een begin juli verschenen voortgangsrapport. Om de doelen uit de Europese Green Deal te bereiken en tot een klimaatneutrale economie te komen, moeten de lidstaten in 2030 twee keer zoveel materialen hergebruiken als in 2005. Gemiddeld steeg het percentage hergebruikte producten in de EU tussen 2015 en 2021 slechts met 0,4 procentpunt.
Ook FME en Koninklijke Metaalunie vinden dat de inzet van het kabinet op de circulaire economie onvoldoende is. “Het stimuleren van de circulaire economie is goed voor het klimaat en goed voor werknemers, onderzoekers en bedrijven die aan een circulaire maatschappij willen werken”, aldus FME-voorzitter Theo Henrar.
Het kabinet blijft echter kiezen voor verkenningen, maar stelt nog geen structurele middelen beschikbaar voor het uitvoeren van de achterliggende acties die nodig zijn om de aangescherpte doelen te halen. Een gemiste kans, vinden Theo Henrar en Mark Helder, voorzitters van FME en Metaalunie.
Henrar: “We missen een duidelijke link tussen het klimaatbeleid en een circulaire economie, investeren in de circulaire economie is kostenefficiënt.” FME en Metaalunie roepen het kabinet dan ook op om de daad bij het woord te voegen en middelen vrij te maken voor de circulaire economie. Circulariteit moet ook nadrukkelijk onderdeel zijn van het Klimaatbeleid.
Een circulaire economie levert een enorme bijdrage aan het halen van de klimaatdoelen. TNO en Ecorys hebben becijferd dat in 2030 een reductie van 7,2 megaton CO2-uitstoot kan worden bewerkstelligd. Daarnaast is het van belang dat Nederland en Europa de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen niet inruilen voor afhankelijkheid van kritieke grondstoffen uit andere landen. Ook zorgt een circulaire maakindustrie jaarlijks voor 3,2 miljard euro extra toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie.
Metaalunie en FME nemen het potentieel om te verduurzamen bijzonder serieus en zien daarbij een grote rol weggelegd voor onderzoekers bij kennisinstellingen en werknemers bij industriële maakbedrijven. “Een volledig circulaire economie vraagt om veel R&D en technologische innovaties”, zegt Mark Helder. “Veel van de circulaire technologie staat nog in de kinderschoenen en deze valt nog niet snel uit te rollen. Daar zijn nog heel forse investeringen voor nodig.”
FME en Metaalunie constateren dat door een gebrek aan investeringen het kabinet echte stappen richting een circulaire maakindustrie niet of nauwelijks maakt. Het kabinet heeft slechts 69 miljoen euro gereserveerd voor deze belangrijke transitie. Dit bedrag staat niet in verhouding tot de vele miljarden die het kabinet heeft gereserveerd voor klimaatbeleid.
Metaalunie en FME roepen het kabinet dan ook op om meer geld te investeren in de circulaire maakindustrie, te beginnen met in ieder jaar minimaal 100 miljoen euro.
Nieuwe FPT-VIMAG voorzitter Eddo Cammeraat:
Eddo Cammeraat is de nieuwe voorzitter van FPT-VIMAG. Verwacht van hem geen revolutie, maar er zal wel wat gaan veranderen. Cammeraat wil meer samenwerking, zowel met de bedrijven in de keten van de productietechnologie als met brancheorganisaties. “FPT-VIMAG is deel van een groter geheel.” strijdzeiler. Tijdens een zeilwedstrijd moet je altijd bereid zijn om je aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Bijvoorbeeld de wind en de stromingen zijn telkens anders. Minimaal net zo belangrijk is communicatie en samenwerken. En ik denk dat we met het bestuur, onze leden en het brancheteam van FPT-VIMAG een mooie groep bij elkaar hebben. Het klikt.”
Eddo Cammeraat is gepokt en gemazeld in de wereld van de brancheorganisaties. Zo is hij al een aantal jaar commissielid van FPT-VIMAG, waar hij zich bezighield met de TechniShow. Ook is hij - tot nu - bestuurslid bij FEDA, de vereniging voor aandrijf- en automatiseringstechniek. Dit naast zijn werk als managing director (en eigenaar) bij Laagland en De Graaf Aandrijvingen.
Hij kan volgens eigen zeggen best een ‘druk mannetje’ zijn. Hij praat veel, heeft flink wat ideeën en schuwt zeker niet om zijn mening te verkondigen. Maar chaotisch wordt hij niet. Dat heeft hij te danken aan zijn grote liefde: zeilen. De nieuwe voorzitter van FPT-VIMAG doet aan wedstrijdzeilen. Geregeld is hij te vinden op het water. Daar leert hij om bij te sturen, wanneer een nieuwe situatie (lees: andere wind, andere stromingen) daar om vraagt. De meer extraverte Cammeraat is nogal een koersverandering ten opzichte van zijn voorganger André Gaalman. Die was juist wat meer ingetogen en beschouwend.
FPT is geprofessionaliseerd onder André Gaalman. Wat nu?
“Als je kijkt naar de toekomst van FPT-VIMAG, moet je zorgen dat het een heel efficiënte organisatie is, van goede kwaliteit. Ik denk dat kansen voor FPT-VIMAG liggen op het gebied van onderwijs en scholing. Denk daarbij aan netwerken met andere brancheverenigingen, zodat we een veel bredere laag krijgen in de keten en we meer schakels in de keten erbij pakken, met meer diversiteit. Er moet ook samenwerking zijn met andere, gelieerde brancheverenigingen die in dezelfde markt actief zijn. En er is het belang van publiciteit, die je organiseert naar de leden, maar ook naar de afnemers van de leden.”
En Onderwijs?
“Daarbij gaat het om kennisoverdracht. Enerzijds is er een chronisch kennistekort, er is te weinig technische kennis van de primaire processen waar we ons op richten. Dat is dus het vakmanschap. Dit betreft het programmeren van machines, het bedienen ervan, en service en onderhoud. Dat is het hele pakket dat daarbij komt kijken. We vissen in een steeds kleinere vijver. De andere kans is dat het opleidingsniveau van de mensen niet voldoende is als ze van school komen. Dat snap ik, want de scholen hebben de kennis van de markt niet. Dus moet je vanuit de markt de scholen zelf gaan opleiden. Dat betekent goed trainen en opleiden van de scholen zelf. Tegelijkertijd moet je een academie zijn voor je afnemers.”
Hoe zie je dit concreet voor je?
Wat gaat het verschil worden, met jou als voorzitter?
“André Gaalman heeft de vereniging naar de moderne tijd gebracht. Ze is een stuk professioneler geworden. We zijn klaar voor de toekomst en die toekomst betekent meer samenwerken. Dat vraagt om een transitie en mijn rol is die transitie te organiseren.”
Jij bent als persoon meer extravert. Past dat bij een voorzitter? “Ik ben iemand met een vrij uitgesproken mening, dat klopt. En ik zal die mening ook niet onder stoelen of banken steken. Maar als ik het verkeerd heb, zal ik direct bijstellen. Dat heb ik geleerd als wed-
“Als je kijkt naar de opleidingscapaciteit in de markt, en initiatieven die er op private gronden worden gedaan, zou je die krachten moeten bundelen en moeten zorgen dat je ze op een goede manier kan aanbieden. Moeten wij een eigen productietechnologie-mbo oprichten? Nee, dat niet. Maar je moet zorgen dat je de kennis organiseert. Je kan met de leden samen die kennis overbrengen, met behulp van opleidingsinstituten. Daarbij moet je goed kijken hoe je dat kan organiseren. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld via de FEDA; zij hebben een academie. Dat is een vehikel dat ontwikkeld is om die kennisoverdracht mogelijk te maken. Leden brengen hun kennis in en daar wordt lesmateriaal van gemaakt. Mensen kunnen dan kiezen om er opleidingen te volgen en certificaten te halen bij het aanbod aan opleidingen dat vanuit de academie wordt aangeboden.”
De aansluiting vanuit het onderwijs naar de markt past niet?
“De aansluiting met de praktijk is marginaal. De grote vraag is: hoe kan je dat verbeteren? Die mbo’s voorzien van allemaal machines, gaat niet werken. Dat kost veel te veel geld er zijn mensen nodig die erin lesgeven. Je moet het dus op een andere manier organiseren.
Als jongeren van school komen, moet je de mogelijkheid bieden om specialist te worden en er opleidingen voor te kiezen. Als vereniging kan je je koppelen aan onderwijsinstellingen en dat aanbieden aan de markt.”
Dus geen mbo-productietechnologie?
“Nee, je moet niet zelf een onderwijsinstituut worden. Kijk naar brancheverenigingen als ION en FEDA. Die gebruiken het model van samenwerking met de onderwijsinstellingen. Het is voor ons goed om dit soort ontwikkelingen te analyseren, en om samen te werken.”
Dat is je volgende speerpunt: netwerken.
“Alle brancheverenigingen hebben dingen waar ze sterk en minder sterk in zijn. Ze worstelen allemaal met dezelfde vragen. De ene brancheorganisatie is verder dan de ander. Je kunt dus van elkaar leren, bijvoorbeeld op gebieden als onderwijs, kennisdeling en promotie. Ook de relaties van brancheverenigingen onderling is een keten.”
Wat is de rol van een brancheorganisatie volgens jou?
“De primaire rol is zorgen dat je bedrijven bij elkaar brengt. Met die bedrijven ga je projecten aan, waarbij de vereniging het projectmanagement levert. Dat zijn trajecten met een kop en een staart, van bijvoorbeeld twee jaar. Aan het eind ga je evalueren. Soms is het klaar, soms gaat het verder. De vereniging zorgt voor een voedingsbodem en is facilitator.”
FPT-VIMAG en NEVAT, de brancheorganisatie voor toeleveranciers, werken steeds meer samen. Wat is de toegevoegde waarde van NEVAT voor FPT-VIMAG?
“In de keten waar de leden van FPT-VIMAG in zitten, heb je de leveranciers, de afnemers, de system integratoren, de softwarebouwers. Die zijn ook allemaal onderdeel van de maakindustrie. Je bent niet meer alleen een leverancier van een machine, je bent met partners leverancier van oplossingen waar een machine in zit, maar ook gereedschappen, software of robots. FPT-VIMAG is deel van een groter geheel. Zie het als ketensamenwerking, niet als ketenintegratie. Uiteindelijk willen we allemaal de maakindustrie behouden voor Nederland. We zijn een groot ecosysteem.”
Productietechnologie is een ecosysteem, en ook brancheorganisaties zijn een ecosysteem?
“Kijk naar de scheepvaart. De brancheorganisatie voor de maritieme maakindustrie heeft machinebouwers als lid. Maar ook de toeleveranciers van equipment en deelsystemen, scheepsbouwers en engineers. Alles rond de scheepsbouw is daarin vertegenwoordigd. Dat is een interessante groep mensen die elkaar opzoeken omdat ze een relatie met elkaar hebben. Of FPT-VIMAG ook zo moet werken? Laten we eerst beginnen met samenwerken, zoals met Metaalunie en NEVAT. Misschien werken we nu nog te afgebakend. Samen zijn we sterker.”
Wat is de kracht van de Nederlandse maakindustrie?
“We zijn een bizar landje eigenlijk. Want we drukken een behoorlijke stempel op andere landen als het gaat om de ontwikkeling van technologie. Wij waren één van de eerste landen die flexibele robotsystemen inzetten. En als je praat over de mate en schaal van automatisering in Nederland, dan produceren wij op een manier waarop alles door elkaar heen werkt, met een hoge kwaliteit en ook nog eens just-in-time. Dat vraagt om een hoge mate van kennis en ervaring op het gebied van automatisering. Ook binnen het mkb. Ons mkb acteert heel snel en past zich ook nog eens snel aan veranderingen in de markt aan. Eigenlijk hebben we een soort chaos-automatisering uitgevonden, vrij naar het idee van de chaostheorie.”
Hoe kijkt de wereld naar onze productietechnologie?
“Ik denk dat ze in bijvoorbeeld Duitsland jaloers kijken naar onze kwaliteit. En dat hebben wij als markt zelf geregeld. Onze industrie groeit, ondanks alle bemoeienissen van de overheid en niet dankzij alle bemoeienis van de overheid. De overheid zou ons wel wat meer kunnen helpen in het uitstralen van wat we doen in Nederland, bijvoorbeeld met handelsmissies. En de overheid moet blijven faciliteren als het gaat om ontwikkelingen van nieuwe ondernemingen. Niet via subsidies. Maar door een beter start-up-klimaat te creëren.”
Welke maatregelen zijn dan wel nodig?
“De lastendruk op de kleinere ondernemingen neemt hand over hand toe. En dan moeten bedrijven ook nog aan allerlei eisen voldoen. Dat is allemaal relevant, maar het vraagt heel veel van die mkb-ondernemer, die zich primair wil richten op het ontwikkelen van nieuwe producten. Nederland is een mkb-land en moet dat blijven. Want het mkb is flexibel en succesvol. Maar dat is direct een groot gevaar. Want investeerders zien dat ook en die zien ook dat de maakindustrie in Nederland de komende vijf jaar verdubbelt. Dus investeerders kopen bedrijven op en maken er grotere conglomeraten van. Dat zal onze flexibiliteit gaan schaden. Want vergis je niet: grote bedrijven zijn net zo afhankelijk van het mkb als het mkb afhankelijk is van multinationals.”
“VERGIS JE NIET: GROTE BEDRIJVEN
ZIJN NET ZO AFHANKELIJK VAN HET
MKB ALS HET MKB AFHANKELIJK IS VAN MULTINATIONALS”
Maar ASML dan?
“We zijn misschien wel wat afhankelijk geworden van ASML. Maar niets is voor de eeuwigheid, ook ASML niet. Op een gegeven moment stabiliseert de groei van ASML zich. Dat is normaal en zagen we ook bij bijvoorbeeld DAF, Philips, Stork. Dus zal er ook wat nieuws komen. Wat? Ik denk dat de energietransitie heel belangrijk gaat worden. Daar is nog veel ontwikkeling nodig. Want we moeten af van het verbranden van fossiel. En ik denk dat de meeste van onze leden zich daar ook bewust van zijn.”
Behalve als duurzame noodzaak ook als economische kans?
“In Nederland maken we niet veel machines zelf. Ook de software komt over het algemeen niet van hier. Maar wij zijn heel goed in het handelen. En we zijn goed in implementeren. Daarom werken buitenlandse fabrieken graag met ons samen. Er vindt een continue uitwisseling van kennis plaats. Dat maakt Nederland toch relevant in de energietransitie.”