De Keukenprinses
& andere sprookjes
Breda 2009.
Voorwoord Een Keukenprinses laat zuiglam uit Baambrugge komen, en ook parmaham, truffels, levende kreeften en vers geplukte zeekraal. Ze verzamelt bergen eten, tafels vol geurend, glanzend voedsel, rijk als een Vlaams stilleven uit het begin van de zeventiende eeuw. Dat alles doet ze omdat ze een prins wil vinden die de kunst verstaat om een aardig potje te roeren. Of het de Keukenprinses lukt om de ware Keukenprins te vinden, komt u te weten wanneer u het sprookje van Kitty Schaap leest. Ik kan alvast verraden dat het merendeel van de prinsen in de groencontainer verdwijnt en dat ten paleize uit een krop andijvie een zoon geboren wordt, die zal opgroeien voor galg en rad. Het is duidelijk: De Keukenprinses en andere sprookjes bezit alle ingrediĂŤnten die in een sprookjesboek thuishoren. De verhalen zijn stuk voor stuk bizar en speels. Ze laten boven alles zien dat schrijven een hoop plezier oplevert. Tegelijkertijd zijn de sprookjes doordesemd van de ernst die bij het vak hoort. Want wie schrijft is de meester van zijn eigen universum en mag bedenken wat hij wil, maar hij heeft tegelijkertijd de plicht om zorgvuldig om te gaan met de vorm, de constructie en de taal. Deze schrijvers weten dat. Hun verhalen zijn nooit te gek voor woorden. Ze hebben een kop en een staart en daartussen een lijn die consequent een eigen logica volgt. Dat die logica los staat van de gangbare moraal en soms gruwelijk en bloedig is, maakt niet uit. Als het verhaal maar goed geschreven is. Zuiglam uit Baambrugge en een zoon in een krop andijvie: de verhalen zijn stuk voor stuk zwanger van beelden. Geen wonder dat tekenaars en schilders van Nieuwe Veste met veel plezier illustraties bij de sprookjes hebben gemaakt. De combinatie van sprookje en illustratie laat ook zien wat de rijkdom van Nieuwe Veste is. Het is een huis vol cursisten die allemaal kunst maken, maar dan op heel veel verschillende manieren. Wat hen bindt is de inspiratie. Als die gedeeld wordt, krijg je iets heel moois: inspiratie in het kwadraat. Dat is geen sprookje, maar tastbare realiteit. Wat je dan krijgt is een compleet sprookjesboek.
Frits Achten hoofd beeldende kunst, theater en schrijven Nieuwe Veste, gemeente Breda
3
22
4
Kitty Schaap
De Keukenprinses
E
r was er eens een stokoude koning die geen zonen had. Hoe de onfortuinlijke vorst het ook probeerde, het lukte hem maar niet om een troonopvolger te verwekken, en de tijd drong. Slechts één prinses was het schamele resultaat. Weliswaar was het meisje beeldschoon, maar ze had een gebrek: ze was dom en blond, en ze wilde alleen maar koken. Van de vroege ochtend tot de late avond was ze in de paleiskeuken in de weer met pureeknijper, groentemandoline en knoflookpers. In een laatste poging de dynastie te redden besloot de koning dan maar de Keukenprinses – want zo werd zij in de volksmond genoemd – uit te huwelijken. Maar hij had buiten de wil van zijn dochter gerekend. ‘Ach vadertje,’ sprak het meisje, ‘waarom doet u het niet zelf? Ik ben niet in mannen geïnteresseerd. Liever ga ik naar bed met een fijn kookboek.’ Haar vader zag in dat de situatie hopeloos was, doch hij wilde nog een poging wagen om het koninkrijk te redden, en schreef een kookwedstrijd voor prinsen uit. Wie de prinses wist te verleiden met zijn kookkunsten of anderszins, mocht haar huwen. Met grote tegenzin stemde de Keukenprinses toe. De dag van de wedstrijd reden er al vroeg tientallen koelwagens het paleisplein op, en spoedig waren al de voorraadkamers tot de nok gevuld met reebiefstuk, parmaham, truffels, levende kreeften, zuiglam uit Baambrugge en vers geplukte zeekraal. Tot grote ergernis van de prinses bevolkten tientallen prinsen met gestreepte schorten de paleiskeuken. Ze klopten en roerden, bardeerden het vlees en flambeerden dat het een lieve lust was. De prinses proefde hier en daar wat, om het subiet weer uit te spuwen. ‘Deze saus is geschift,’ riep ze, ‘en de maker ook. In de groencontainer met hem! Kneuzen zijn jullie, allemaal.’ Toen ontdekte ze tot haar verbazing een vrouwtje van middelbare leeftijd met een gebloemd schort voor. ‘Ik kook andijvie met een sausje, majesteit. Afgewerkt met een kruimig aardappeltje en gehaktballen in vette jus.’ Dat was heel wat beter dan die liflafjes van de prinsen. ‘Met jou wil ik trouwen,’ riep de Keukenprinses. ‘Niets daarvan’, riep de koning, die de bui al zag hangen. ‘Ik trouw met haar.’ En zo geschiedde. De koning trouwde met de kokkin, die Riet bleek te heten, en ze vierden zeven dagen feest met voor alle onderdanen doorlopend gratis andijviestamppot. Negen maanden later kwam er ten paleize uit een krop andijvie een zoon, die zou opgroeien voor galg en rad... De prinses begon een restaurant en werd wereldberoemd.
5
Evi van den Biggelaar
Wolvenpost
Beste Harry, Je raadt nooit wat me is overkomen. Het was een natte dag in februari en mijn hol stond helemaal blank. Dus ik besloot om bij dat ouwe mens dat in mijn tuin woont in te breken. Ik had geluk, want het touwtje hing door de brievenbus. Ik trok eraan en de deur ging open. Ik roepen om te kijken of dat ouwe mens thuis was. Het geluk was die dag echt aan mijn kant. Ze lag ziek in bed, helemaal weerloos. Zo’n maaltje kan ik niet weerstaan, dus peuzelde ik haar lekker op. Na dit middagsnackje wilde ik een dutje doen. Dus trok ik haar pyjama aan en stapte in het lekker voorverwarmde bedje. Een paar uurtjes later wordt er op de deur geklopt, een meisje roept om haar oma. Dus ik antwoord met een hoge piepstem: ’Trek maar aan het touwtje’. Het meisje loopt de slaapkamer binnen en kijkt me een tijdje raar aan. Begint ze daarna allemaal vragen te stellen over mijn ogen, oren, neus en mond. Toen ze de vraag over mijn tanden stelde, kon ik me niet meer inhouden, ik had ondertussen weer zo’n honger gekregen. Ik sprong uit bed, maar helaas was het meisje mij te snel af, ze is ontkomen. Daarom woon ik tegenwoordig in het huis van het ouwe mens. Dus als je een keer langs wilt komen voor een bakkie, ben je van harte welkom. En misschien hebben we wel geluk en komt er een snack binnenwandelen!
Groetjes, Eddie
6
Beste Eddie, Wat fijn om te horen dat het zo goed met je gaat. Helaas gaat het met mij wat minder. Mijn hol staat ook blank. Dus ik vorige week aan de wandel op zoek naar een droog plekje. Zoals je weet wonen er bij mij drie biggetjes in de buurt. Ik dacht: laat ik daar eens aankloppen om te kijken of ik daar mag schuilen. Kom ik bij het eerste biggetje, dat in een strohuisje woont. Ik klop aan en vraag: ‘Biggetje, biggetje mag ik binnenkomen?’ Antwoordt dat biggetje: ‘Nee daar heb ik geen zin in, dus je komt er niet in.’ Dus ik blaas het huisje zo omver. Helaas is het biggetje mij ontkomen. De dag erna loop ik naar het takkenhuisje van het tweede biggetje. Ik klop aan en vraag: ‘Biggetje, biggetje mag ik binnenkomen?’ Ook dit biggetje antwoordt: ‘Nee daar heb ik geen zin in, dus je komt er niet in.’ Dus ik begin weer te blazen en blaas zo het huisje omver. Helaas was ik weer niet snel genoeg. De volgende dag ging ik op pad naar biggetje nummer drie. Die woont in een stenen huisje. Ook hier klop ik aan en vraag ik of ik binnen mag komen. Helaas mocht dat ook niet. Ik ben heel de dag bezig geweest om het huis omver te blazen, maar dat is me niet gelukt. De dagen erna heb ik hem zelfs nog weg proberen te lokken naar een veld vol knollen en een appelboom. Maar dat biggetje is slim en trapte nergens in. ’s Nachts kreeg ik het geweldige idee om door de schoorsteen het huisje binnen te komen. Dus ik de volgende dag zo stil mogelijk het dak op geklommen. Heeft dat biggetje een ketel kokend water op het haardvuur staan. Met als gevolg dat ik nu mijn brandwonden zit te likken in mijn natte hol. Zou ik een paar dagen bij jou in het huis van het ouwe mens mogen logeren, zodat ik mezelf weer een beetje kan opwarmen? Dat zou ik heel fijn vinden. In de lente ga ik ook een stenen huisje voor mezelf bouwen, zodat ik nooit meer kou hoef te lijden.
Groetjes, Harry
7
Els Schuring
De eenzame tafel
D
e oude Gepetto zat aan tafel en las een boek. Sinds zijn zoon de wijde wereld in was getrokken, had hij daar tijd voor. Soms keek hij op de klok, om te zien of het al tijd was om naar bed te gaan of gewoon om te weten hoe laat het was. De dagen duurden lang. Hij verveelde zich. Vaak dacht hij terug aan de tijd dat hij nog een jonge timmerman was. Van het hout dat hij vond in het bos, maakte hij speelgoed en meubels. De kinderen en de mensen uit het dorp wisten hoe knap en handig hij was. Ze vroegen hem vaak om iets te maken of te repareren. Nu was hij oud en moe. Hij leunde met zijn beide ellebogen op de tafel en staarde voor zich uit. Opeens hoorde hij een diepe zucht. Hij keek om zich heen. ‘Is daar iemand?’ vroeg hij verbaasd. ‘Jij denkt zeker dat je de enige bent die oud en eenzaam is!’ riep een krakende stem. Gepetto keek onder de tafel en stoelen. ‘Wie ben je? Waar zit je?’ De stem sprak opnieuw: ‘Ik zit hier vlak onder je neus. Ik ben de tafel waaraan je elke dag zit te dagdromen. Je ellebogen prikken in mijn schouderbladen. Jouw gewicht hangt als een steen om mijn nek. Weet je eigenlijk wel hoe ik me voel? Nooit kom ik van mijn plek en altijd ben ik alleen. Jaloers ben ik op de vrolijke stoelen, die altijd om me heen dansen en soms van plaats wisselen. Het is echt niet leuk om je hele leven tafel te zijn!’ Gepetto haalde verschrikt zijn armen van het tafelblad. ‘Neem mij niet kwalijk, tafel’, sprak hij. ‘Ik wist niet dat het zo erg met je was. Ik heb je ook nooit horen klagen. Wat kan ik voor je doen?’ ‘Je bent zo’n goede timmerman, Gepetto’, fleemde de tafel. ‘Wil je een stoel van mij maken? Niet zo’n gewone, maar een deftige, met armleuningen en gedraaide poten?’ Gepetto dacht even na. ‘Waar moet ik dan mijn boek lezen en eten?’ vroeg hij. ‘Ach Gepetto, je bent oud en versleten. Het kost je moeite om rechtop te zitten. Jouw plaats is in een luie makkelijke stoel waarin je de benen kunt strekken!’ sprak de tafel slim. Toen haalde Gepetto zijn gereedschap tevoorschijn en begon met zagen en timmeren. Na een paar dagen was de stoel gereed. Voorzichtig ging Gepetto zitten. Hij strekte zijn benen zo ver hij kon. Wat zat dat heerlijk! Zijn handen streelden de leuning van de prachtige stoel, die glansde van tevredenheid. Nu voelde hij pas hoe moe hij was. Hij sloot zijn ogen en viel in een diepe slaap.
8
9
Jan Koster
Koning Aap
I
n een ver land aan zee leefde een eenzame Koning De Koningin was weggevaren en nooit meer teruggekomen. Zijn zoon, de Prins, was weggezwommen en nooit meer teruggekomen. Zijn dochter, de Prinses, speelde met dolfijnen en is ook nooit meer teruggekomen. De Koning woonde nu dus helemaal alleen in zijn Koninklijk Paleis. Dat is niet helemaal waar, want er woonde ook nog een aap, een praataap. Een Grote Praataap, een Grote Mannetjes-Praataap. Zijn naam was Pisang. Pisang kon maar vier dingen: praten en praten en praten en praten. Dat was wel gezellig voor de Koning, want nu had hij tenminste iemand met wie hij kon praten en die ook tegen hem aan kon praten. De Koning hield van Pisang.
Maar de Koning werd ouder, ouder en nog veel ouder. Als hij straks dood zou gaan moest er toch een nieuwe koning komen, en waar haal je die vandaan? De Praataap zei:
Laat MIJ maar koning worden, Koning PISANG de EERSTE! En hij roffelde op zijn borst en riep heel hard:
Hoewaai hoewaai hoewaai! Maar de mensen in dat land wilden geen aap als koning, zelfs geen Praataap. Als hij nou een lieve mensenvrouw had, die dan Koningin zou worden…. Ja, dán vonden ze het zo erg nog niet, vooruit dan maar. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan, welke vrouw wil nou met een aap trouwen? De Koning liet in het hele land zoeken en zoeken naar een lieve vrouw voor Pisang. Maar alle vrouwen verstopten zich. Ze wilden wel Koningin worden, maar… Máár er was één lieve jonge vrouw die blind was. Zij had een mooie naam: Chiquita. Chiquita kon dus niet zien dat Pisang een Grote Lelijke Aap was, een Praataap met een Platte Zwarte Neus en Bolle Rode Ogen en Grote Gele Tanden. Zij kon hem niet zien, maar zij kon hem wel horen. En hij zong een lied voor haar.
Chiquita o Chiquita, voor jou zing ik een aria, ik vind je erg LIEF, jij bent mijn HARTEdief! En hij zong nog veel meer moois en nog veel meer liefs.
10
Zij hoorde hem zo mooi zingen en haar hart borrelde van blijdschap. Jaja, en haar hart bleef maar borrelen en borrelen, en ze werd heel verliefd. Z贸 verliefd dat ze van hem ging houden. En ze ging zoveel van hem houden dat ze graag met hem wou trouwen. En toen zij trouwden werd er een groot feest gegeven in het Bananenbos naast het Paleis. De oude Koning hield daar een mooie toespraak en zei dat hij stopte met Koning-zijn, hij ging met pensioen. En alle grote en alle kleine mensen en alle praatapen zongen toen:
Lang leve Koning Pisang en nog langer leve Koningin Chiquita, hoera hoera hoera! En toen is de oude Koning in een bootje gestapt en ook hij is nooit meer teruggekomen. Maar Pisang en Chiquita bleven elkaar zoentjes geven en leefden nog lang en gelukkig.
11
12
Léon Ripmeester
Sneu-wolfje
E
r was eens een Sneu Wolfje dat liever een Rood Katje was geweest. Hij trok dan ook vaak stiekem grootmoeders kleding aan. Dan ging hij in een rood jurkje op oma’s bed liggen. Soms legde hij eerst een bolletje wol onder de matras waar hij dan op ging liggen, zodat hij zich kon verbeelden dat hij de Prinses op de Erwt was, wachtend op haar poezelige prins. Op een dag, toen Sneu-wolfje weer heimelijk aan het grasduinen was in grootmoeders kledingkast, vond hij naast de hem bekende rode mutsjes en jurkjes een paar rode dansschoentjes met hoge hakken. Sneu-wolfje kirde van plezier. Vlug trok hij zijn RoodKatje-outfit aan én gleden zijn keurig gemanicuurde wolvenklauwtjes in de schoentjes. Prompt kreeg hij de dringende behoefte om uitbundig te gaan dansen. Hij bouncete spontaan oma’s huis uit, het sprookjesbos in. Zo kwamen niet alleen de schoentjes, maar ook Sneu-wolfje zelf uit de kast. Wat voelde hij zich bevrijd! De meeste sprookjesbosbewoners waren aangenaam verrast toen ze Sneu-wolfje zo zagen en noemden dit ‘nu typisch een modern sprookje’. Echter, er leefden in het bos ook haatbaardkabouters, en die dachten daar héél anders over. Zij wensten de teksten van Grimm en Andersen namelijk naar de letter te lezen. Het openlijke verkleedgedrag van Sneu-wolfje bestempelden zij dan ook als ‘abject en infaam’. Een en ander baarde hun bijzonder veel haat. Zij gingen zo ver in hun haatbaardkloverijen dat enkelen van hen in de berm in hinderlaag gingen liggen, hun zwavelstokjes in de aanslag. Na enig wachten kwam Sneu-wolfje voorbij huppelen op zijn über-modieuze klik-klakhakjes. Hij neuriede I want to break free van Queen. Zonder pardon bliezen de haatbaardkabouters hem op: KABOEM! Daar zagen ze Sneu-wolfje de lucht in vliegen. Ze wreven in hun moordenaarshandjes van voldoening. Maar tot hun verbazing bleef hij gewoon doordansen! Steeds hoger en hoger trippelde Sneu-wolfje op zijn rode dansschoentjes. Hoger en hoger, richting de schapenwolken, tot ze hem niet meer konden zien. En daar danst hij nu nog steeds. Ergens tussen de Grote Beer en de Kleine Beer, in de Rode-Katjeshemel.
13
Marlene Lunter
De rode spikes
V
an jongsaf aan wilde Karen al hardlopen. Niet zomaar hardlopen. Nee, ze wilde net als Ellen van Langen op de Olympische Spelen de 800 meter winnen. Elke dag rende ze naar school. Als ze boodschappen voor haar moeder moest doen, rende ze naar de winkel. Als er iemand was die het verdiende om Olympisch kampioen te worden, dan was zij het wel. Jammer genoeg had ze weinig talent. Op een dag zag ze in de sportwinkel een paar rode spikes staan. Ze kocht ze van het geld dat ze uit haar moeders portemonnee had gepikt. Toen ze ze aantrok voelde ze het meteen, dit waren echte Kampioensspikes. Ze ging twee keer zo hard als voorheen en ze kon het veel langer volhouden. De spikes aan haar voeten bleven doorhollen. Op haar sloffen haalde ze de limiet voor de Spelen. Als een speer schoot ze door de series en door de halve finale. Aan rust tussendoor kwam ze niet toe, de spikes bleven hollen. De finale zelf won ze met een halve baan voorsprong. Toen Karen op het podium stond, trappelden haar voeten in de spikes op de plaats, terwijl het orgel het Wilhelmus speelde en zij met haar zuivere stem uit volle borst meezong. De warme zonnestralen schenen helder en haar hart was vol vrede en vreugde. Na de Spelen zetten ze de spikes in een glazen kast in de woonkamer, samen met haar gouden medaille, en jarenlang vertelde Karen iedereen over haar hardloopavonturen. Pas na haar honderdste vloog haar zieltje naar God, die haar hartelijk ontving, want zoveel Olympische kampioenen waren er niet in de hemel.
14
15
Colette Versteegh
Moeder gaat uit werken
C
oby ligt al in een diepe slaap verzonken. Zo aantrekkelijk als een grasmat in het vroege voorjaar, is de enige conclusie die haar man nog kan trekken. Voor het slapengaan is hij nog even de slaapkamer van zijn kinderen binnengegaan. Hij heeft ze zacht in hun magere wangetjes geknepen en gezegd: ‘Welterusten lieverds, pappa zal altijd voor jullie zorgen.’ Met wijd opengesperde ogen ligt hij nu bed. Hoe kan hij die belofte ooit waarmaken? Coby heeft zijn zoontje en dochtertje zo goed opgevangen toen hun moeder, Antje, ziek werd en uiteindelijk overleed. Nergens zou hij zo’n zorgzame moeder voor zijn kinderen vinden, zei Antje, die haar zus kende als geen ander. Op haar sterfbed vroeg ze hem met Coby te hertrouwen. Maar nu neemt Coby de kinderen telkens mee als ze in het bos moet werken. En steeds vaker komt ze zonder hen thuis, zodat hij ze moet gaan zoeken. Plotseling begint Jan te transpireren. Zon Antje op wraak omdat hij wel eens een nachtje bij de buurvrouw doorbracht toen zij zo ziek was? Voorzag ze dat Coby zich als een boze stiefmoeder zou ontpoppen? Nooit aan gedacht dat ze hem na haar dood zo'n loer zou draaien. Jan ligt klappertandend in bed, hij voelt een golf van misselijkheid opkomen. Hij ziet Grietje voor zich, en Hans, die nietsvermoedend liggen te slapen. En dan Coby, met haar rode ogen, haar benige handen en scherpe tong. De heks.
16
Lucia Rozendal
Nieuwe kleren voor de koning
W
illem-Alexander en Máxima lopen door de P.C. Hooft. Alexander heeft dringend een stel nieuwe kaplaarzen nodig. Met zijn watermanagement komt hij vaak op plaatsen waar kaplaarzen een eerste levensbehoefte zijn. Natte voeten kun je als staatshoofd natuurlijk niet gebruiken! Alexander twijfelt nog over grijze of blauwe, maar Máxima is zeer gedecideerd en kiest voor hem frivole rode met witte stippen, die passen leuk bij de laarsjes van de kinderen. En er is tenslotte al genoeg truttigheid in de wereld. Alexanders oog valt op een prachtige mantel, maar Máxima trekt hem mee. Verderop zit een kleermakerszaak waar de meest exclusieve stoffen gebruikt worden. De kleermaker heeft hen al zien aankomen en heet hen van harte welkom: ‘Treed binnen, Sire!’ ‘Zie je wel dat ik gelijk heb’, kirt Máxima. Prachtige stoffen, in mooie kleuren, stralen hun tegemoet; koningsblauwe kasjmier, vermiljoen velours en zilvergrijs satijn. De kleermaker laat Alexander een aantal mantels passen. Alexander, traditiegetrouw, voelt het meest voor een grijze mantel van zuiver lamswol. Terwijl hij zich het pashokje in wringt, wenkt de kleermaker Máxima. ‘Kijkt u eens, hoe mooi deze mantel is!’ Máxima gooit haar blonde lok opzij en zet haar meest intelligente blik op, toch ziet ze geen barst! Zou ze aan een bril toe zijn? De kleermaker voegt toe: ‘Deze mantel is alleen zichtbaar voor de meest intelligente mensen, domme mensen zien hem niet!’ ‘Oh’, zegt Máxima. Dan dringt tot haar door wat de goede man zegt. ‘JA, MAAR NATUURLIJK! Prachtig, prachtig. Alexander, schiet toch eens op, ik heb nu toch iets gevonden!’ Alexander komt uit het pashok. ‘Kijk eens Alexander, hoe mooi – en alleen zichtbaar voor de intelligentsten onder ons…’ Ze geeft hem een vette knipoog. Alexander laat het muntje direct vallen. ‘Nou, dan zal ik deze prachtige mantel maar eens passen.’ Jullie begrijpen: hij zit als gegoten. Alexander komt fier uit het pashok en roept: ‘Ik wil hier niet alleen een mantel, maar ook een pak van.’ ‘Oh ja!’ roept Máxima. ‘En een overhemd met stropdas.’ ‘Oh ja!’ roept Máxima. ‘En doe er dan ook maar een leuke boxer bij!’ De volgende dag trekt Alexander zijn nieuwe pak aan. Het voelt heerlijk, alsof hij helemaal niets aan-heeft, zo soepel en zacht. Hij vertrekt met zijn outfit en zijn nieuwe kaplaarzen naar de Deltawerken, die nodig een inspectie behoeven. Er wordt nog lang over gesproken…
17
Kees Vreeburg
Liselotte
E
r was eens, in een ver land, een meisje dat Liselotte heette. Ze woonde alleen met haar vader in een klein vervallen huisje in een klein dorpje. Ze waren arm, maar gelukkig was Liselotte zo handig dat ze alles kon repareren wat kapot was. Ze hielp dan ook vaak de mensen in het dorp met allerlei klusjes. Haar apetrotse vader schepte graag over haar op, maar op een dag ging hij te ver. Hij vertelde de bakkersvrouw dat alles wat Liselotte vastpakte in goud veranderde. De vrouw van de bakker vertelde dit snel door aan de burgemeester. Die gaf zijn zoon, op wie Liselotte heel erg verliefd was, de opdracht om haar te halen. De burgemeester zei tegen haar: ‘Zo, dus jij kunt alles in goud veranderen? Zorg er dan maar eens voor dat mijn hele huis van goud wordt.’ Liselotte keek de burgemeester verschrikt aan. ‘Als het je lukt, dan mag je met mijn zoon trouwen. Lukt het je niet, dan wil ik je nooit meer zien in het dorp.’ Diepbedroefd keerde Liselotte terug naar huis. Ze wilde dolgraag met de burgemeesterszoon trouwen, maar ze kon onmogelijk het burgemeestershuis in goud veranderen. Terwijl dikke tranen nog over haar wangen rolden, viel ze in slaap.
Midden in de nacht klopte er een klein, lelijk mannetje tegen haar raam. Liselotte werd wakker en deed het raam open. Het mannetje zei tegen haar: ‘Ik wil je wel helpen om het huis van de burgemeester in goud te veranderen, maar dan wil ik jouw eerste kindje hebben.’ Liselotte was zo wanhopig dat ze het beloofde. De volgende dag gonsde het nieuws door het dorp: het huis van de burgemeester was helemaal in goud veranderd. Snel trok Liselotte haar jas aan en rende naar het burge-
18
meestershuis. Haar mond viel open van verbazing. In het ochtendlicht fonkelde het huis als een ster. Alles was veranderd in goud. De deuren, de ramen, zelfs de planten in de tuin. Trots stond de burgemeester bij zijn gouden hek. Toen hij Liselotte zag, wenkte hij haar. Hij zei: ‘Dat heb je prachtig gedaan, meisje. Nu mag je met mijn zoon trouwen.’ Wat was Liselotte blij. Liselotte en de burgemeesterszoon trouwden en een jaar later kregen ze een zoontje. Ze noemden hem Repelsteeltje en waren dolgelukkig. Precies een nacht na de geboorte van hun kindje klopte het kleine, lelijke mannetje weer op hun raam. Liselotte werd wakker en barstte meteen in tranen uit toen ze hem zag. Ze was hem al helemaal vergeten, maar nu wist ze weer precies wat ze hem had beloofd. Hij kwam haar zoontje halen. Zo hard huilde ze, dat het mannetje tegen haar zei: ‘Als je raadt hoe ik heet, hoef je je kindje niet af te staan.’ Liselotte noemde alle namen die ze kende. Hans, Klaas, Pieter, Joost, zelfs Repelsteeltje kwam voorbij. Maar het mannetje schudde alleen maar zijn hoofd. ‘Helaas,’ zei hij, ‘als je het morgennacht nog niet weet, neem ik je kindje mee.’ En hij verdween in de nacht.
De volgende dag vertelde Liselotte alles aan de vrouw van de bakker. Die was al heel vroeg het bos ingegaan om hout te hakken voor de oven. Toen ze het verhaal had gehoord, zei ze: ‘Dat is toevallig! Toen ik vanmorgen vroeg in het bos liep, hoorde ik een stemmetje zingen: Niemand weet dat ik ook Liselotte heet.’ De nacht daarop kwam het mannetje weer naar het raam van Liselottes kamer. ‘En?’ vroeg hij met een gemene glimlach op zijn gezicht. Liselotte antwoordde: ‘Ik weet wel wie je bent, hoor. Jij bent Liselotte.’ De ogen van het mannetje draaiden weg en hij tuimelde achterover uit het raam. Toen Liselotte naar beneden keek, zag ze alleen de schoentjes van het mannetje liggen, waar een klein rookwolkje uit kwam. Nooit hoorde ze meer iets van hem. En Liselotte en de burgemeesterszoon? Die leefden nog lang en gelukkig.
19
20
Helene Witkop-Jonker
Het elfje & de witte kater
E
r was eens een witte kater, die woonde in het bos. Dat witte was op zich vrij bijzonder, want zoveel witte katers zijn er niet. Maar zelf vond de kater het maar niks. Hij schaamde zich en kwam het liefst niet al te veel meer bij de andere dieren. En eigenlijk werd dat gevoel elk jaar erger. Nu was het idee dat hij niet mooi was of niet goed genoeg, niet zomaar uit de lucht komen vallen. Al toen hij een kitten was, werd het altijd al gezegd door z’n vader. Dat hij te wit was, te langzaam, en (heel spottend) dat ze z’n jachtinstinct waren vergeten aan te leggen. Dan wilde de witte kater wel door de grond zakken. De vader zelf kwam iedere dag wel met een gekraakte muis of vogel in zijn bek naar huis. Maar de witte kater hield gewoon niet van jagen. Hij wilde liever spelen en vrienden zijn met de andere dieren. Toen nog wel. Maar toen ze allemaal groter werden, begonnen de muizen hem te mijden. Ze dachten: Alles goed en wel, maar hij blijft een kater, dus pas op! Vroeg of laat komt z’n ware aard naar boven! De vogels waren al veel eerder afgehaakt. En de witte kater voelde zich alleen. Op een dag kwam er een afzichtelijk monster in het bos wonen. Maar het gekke was, het was een monster met een hele lieve stem. En hij begon te spreken tegen de witte kater op zo’n manier dat deze het monster niet als lelijk zag. Maar wat hij hem te zeggen had, daar werd de kater niet blijer van. En tegelijkertijd wilde hij toch steeds die stem weer horen. Zo liefelijk, zo zacht. Tot hij vanzelf ging geloven in wat het monster allemaal zei. De kater dacht: Hij heeft gelijk. Wat doe ik hier nog! Ik heb genoeg van het grote bos, ik wil weg van hier. Ook al weet ik niet precies waarheen.
21
Net op dat moment gebeurde er iets wonderlijks. Er fladderde ineens iets om zijn kop, heel snel en licht. Hij kon zo gauw niet zien wat het was, een vogel of een vlinder. Maar toen het op een tak ging zitten, zag de kater dat het een elfje was! Een echt elfje, zoals je ziet in sprookjes. Ze was heel mooi. Ze had een fijn gezichtje en prachtige zilveren vleugels. Ze zei: ‘Waarde kater, ik ben gestuurd om jou te helpen je los te maken en weer vrij te zijn.’ ‘Maar ik ben vrij’, zei de kater. ‘Ik kan gaan en staan waar ik wil.’ ‘Nee, nee, dat denk je maar. Je zit gevangen in je eigen hoofd. En dat komt omdat je altijd hebt geloofd wat anderen over je zeiden. Dat je langzaam bent en lelijk wit, zonder jachtinstinct en niet de moeite waard. Maar ik zal je eens wat zeggen. Diep in jou zit iets prachtigs wat veel wezens niet hebben, namelijk het vermogen om lief te hebben. Dat is meer waard dan wat ook ter wereld.’ De kater werd er verlegen van. Op dat moment werd het elfje besprongen door het monster van Zelfmedelijden, want dat wilde de kater niet zomaar opgeven. Maar zodra het monster het elfje raakte, was er als het ware een beschermende bel om haar heen (als een zeepbel van onbreekbaar glas), zodat hij het elfje niets kon doen. Daar schrok het monster zo van, dat hij het op een lopen zette en nooit meer terugkwam. Toen toverde het elfje in een oogwenk een heerlijk maal voor twee personen op een picknickkleed op de grond. En zo zaten ze, wel ruim twee uur, te praten en te eten, aan een kabbelend bosbeekje op het groene gras. Ten slotte zei het elfje: ‘Nu weet je weer wie je werkelijk bent. Handel ernaar en ga weer vrienden maken, net als vroeger.’ Toen was ze net zo plotseling verdwenen als ze gekomen was. Een week later ontmoette de witte kater een prachtige gestreepte tijgerpoes. Zij viel direct op z’n mooie witte vacht en hij viel op haar mooie ogen, met hele lange wimpers. Ze werden tot over hun oren verliefd en kregen een heleboel kittens. Als je goed zoekt in het bos, kom je ze nog altijd tegen. Want ze leven daar al heel lang, en gelukkig!
22
Tanja van den Hout
Hasj & Wietje
H
asj en Wietje waren broer en zus en woonden aan de rand van Sprookjesland met hun vader de Hasjkoning. Maar de zaken gingen slecht en de Hasjkoning stuurde ze het woud in om zaken te gaan doen met de Grote Dealer. Dus gingen ze op
weg. Na een lange wandeling kwamen ze uit bij de ultieme coffeeshop van de Grote Dealer. Overal hingen joints en waterpijpen en op het dak lag voldoende stuff om een heel jaar heel Sprookjesland te kunnen voorzien. Uit de schoorsteen kwam de geur van overheerlijke wiet. Hasj kon zich niet beheersen en trok een joint uit het raamkozijn.
Knibbel knabbel knuisje, Wie rookt er van mijn huisje? Hasj en Wietje schrokken zich wild. Had de Grote Dealer hen gesnapt? ‘Kom binnen’, zei ze en ze schoof de deur open. ‘Binnen heb ik nog veel meer lekkers.’ Ze gingen naar binnen. De Grote Dealer maakte een waterpijp voor ze aan en na enige tijd waren de kinderen zo stoned als een garnaal. Maar de Grote Dealer had kwaad in de zin. Ze wilde Hasj en Wietje doden en hen als één superjoint oproken. Ze bracht het vloei in gereedheid, pakte de kinderen op en legde ze erop, zodat ze hen tot joint kon rollen. De kinderen hadden gauw hun knietjes opgetrokken. De Grote Dealer begon te rollen en te rollen en toen het vloei goed genoeg gerold was, wilde ze het dichtplakken. Net op het moment dat de joint dichtgelikt zou worden, trapten Hasj en Wietje het vloei van zich af. De grote dealer viel achterover. De kinderen plakten haar snel in het vloei en staken haar aan. ‘Wie is hier nu de superjoint?’ riepen ze en ze dansten om de Grote Dealer heen, die gilde als een speenvarken. Hasj en Wietje pakten zoveel hasj en wiet als ze konden dragen en liepen snel terug naar hun vaders huis. En ze rookten nog lang en gelukkig.
23
René Haans
Wie is er bang voor...
E
r was eens een geit die zeven jonge geitjes had. Zij hield van allemaal evenveel. Op een dag wilde zij het bos in om voedsel te halen. Tegen haar kinderen, die naar een tekenfilm over De Drie Biggetjes zaten te kijken, zei ze: ‘Laat niemand binnen en pas op voor de wolf.’ De geitjes zeiden: ‘Lieve moeder, wij zullen goed oppassen, u kunt rustig weggaan.’ Voordat moeder Geit het huis verliet, haalde zij uit de la een mobiele telefoon en gaf deze aan de oudste met de woorden: ‘Als er iemand aan de deur komt die je niet vertrouwt, bel dan meteen de boswachter.’ Zo vertrok moeder Geit. De wolf, die op de uitkijk had gestaan, liep meteen naar het huis toe. Hij klopte aan en riep met luide stem: ‘De playstation-man!’ Helaas had hij niet gezien dat er twee dagen van tevoren een camera, zo onopvallend mogelijk achter een klimop, boven de deur was opgehangen. De geitjes zagen meteen dat het de wolf was. Zij riepen: ‘Wie is daar?’ De wolf zei: ‘Ik kom jullie een nieuw playstation-programma brengen.’ Daar trapten de geitjes niet in. Vlug belde het oudste geitje de boswachter met de mededeling: ‘Kom gauw, want er staat een wolf voor de deur.’ De andere geitjes riepen door de brievenbus: ‘Even wachten, even geld pakken.’ De wolf wachtte terwijl hij zijn snorrenbaarden likte. Voordat hij weer kon kloppen omdat het toch wel heel lang duurde, zag hij de boswachter zijn geweer richten. Vluchten kon niet meer. Hij probeerde nog even de boswachter op andere gedachten te brengen door te zeggen: ‘In het sprookje De wolf en de zeven geitjes word ik opengesneden en vullen ze mijn buik met stenen.’ Het mocht niet baten. Hij kende de verhalen: de boswachter miste nooit. Toen moeder Geit thuiskwam, zaten alle geitjes weer netjes voor de tv te kijken naar Wie Is er bang voor…
24
25
Kitty Schaap
De borstvergroting
E
r was eens een koningin die heel ontevreden over haar uiterlijk was. Iedere ochtend keek ze in de spiegel, en vroeg om raad. ‘Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van dit land?’ Altijd noemde de spiegel de naam van een bekende televisiepersoonlijkheid of een fotomodel. De koningin kon het niet uitstaan. Karrenvrachten goud en juwelen besteedde ze aan haar uiterlijk: ze liet vet wegzuigen, haar lippen opvullen en hangende oogleden liften, maar niets hielp, zelfs botoxen niet. ‘Lieverd, je bent toch prachtig?’ zei haar gemaal. ‘Dat zeg je alleen maar om te slijmen’, krijste de koningin, en ze moest zo hard huilen dat ze er de hele dag niet uitzag. ’s Avonds keek ze weer hoopvol in haar toverspiegel. ‘Lief spiegeltje, wie is het mooiste van het hele land?’ vleide ze. ‘Jij niet, je borsten zijn te klein’, schimpte de spiegel. Met een zwaai gooide ze hem kapot tegen de paleismuur, zodat hij in duizend stukken uit elkaar viel. Als dat maar geen zeven jaar ongeluk betekende. Op dat moment klingelde de paleisbel. Voor de deur stond een lelijke, gebochelde dwerg. ‘Majesteit,’ sprak hij, ‘ik heb wat u zoekt: een schoonheidsspreuk. Wie deze uitspreekt, wordt meteen de mooiste van de hele wereld.’ De koningin haalde begerig haar goudbrokaten beurs uit haar decolleté. ‘Denk erom,’ sprak de dwerg vermanend, ‘u mag de spreuk maar één keer gebruiken.’ Gauw betaalde de vorstin hem en nam het papier in ontvangst. Ze rende ermee naar haar boudoir en deed de deur op slot. Met haar leesbril op prevelde ze het ingewikkelde toverwoord. En daar gebeurde het: haar borsten begonnen te groeien en groeien en groeien. Nu was ze vast de mooiste van de hele wereld. Snel ging ze naar bed om een schoonheidsslaapje te doen. Wat zou haar gemaal verrast zijn! Terwijl de koningin sliep, kwam de koning thuis. Hij zocht zijn gade in haar boudoir, maar vond haar daar niet. Er lag slechts een briefje met een spreuk. Hardop las de koning het toverwoord. Uit de slaapkamer klonk een luid gekrijs. Het was de koningin. Haar borsten groeiden, en waren nu zo groot als pompoenen, nee, als skippyballen. En nog hield het groeien niet op. Ze kwam klem te zitten tussen de kast en het hemelbed. ‘Zoek de dwerg!’ gilde de koningin, terwijl de muur begon te barsten. De koning rende tussen het vallend puin door naar buiten, maar hoe hij ook zocht, de kabouter was voorgoed verdwenen.
26
27
Hellen de Kanter
Wordt vervolgd
H
oi, met mij. Hoe gaat ie? Hmmm. Nog tv gekeken? Jammer. Heb je even?
Mijn stiefzussen waren naar een feest. Helaas mocht ik niet mee. Ze hadden nogal een bende achtergelaten, dus ik was aan het ruimen. Sta ik plots in de spotlights en zit ik midden in zo’n soort Metamorfose. Ken je dat programma? Nooit echt gezien? Ik ook niet hoor. Maar ze gaan dan dus iemand een opknapbeurt geven. Nee heb ik ook niet nodig. Ze vroegen wel naar mijn zus. Maar die waren natuurlijk beide niet thuis. Ja, ik wilde het niet zeggen. Zij zouden er meer baat bij hebben. Ik zag er natuurlijk weer lekker slonzig uit, omdat ik aan het werk was. Ze vonden mij dan ook een dankbaar object om op te knappen. Voor ik het wist stond ik daar dan ook ingesnoerd in een jurk, gezicht dik in de plamuur, haren in de plooi. Het werd nog gekker. Ik zit in Got You, dacht ik. Je weet wel, zo’n programma met verborgen camera. Ik werd opgehaald door een soort rijdende pompoe– Wacht even, er komt een ander lijntje binnen. Ik bel je zo terug. Waar was ik gebleven? O ja. Ik werd naar een paleisachtig gebouw gebracht. Daar moest ik een felverlichte catwalk op. Komt er uit het donker een jongen naar me toe joh. Hij leek wel op dat lekkere jong uit So You Think You Can Dance. En dansen kon hij! Met mij! Heerlijk. Toen ging het licht in de zaal aan. Blijken er enkel meisjes op hun mooist te zijn. De Liefdesmakelaar, dacht ik. Via sms en telefoon wordt dan de ideale partner gekozen of zoiets. Dan zie ik ook mijn stiefzussen tussen het publiek. Ik kreeg het plots Spaans benauwd en het was ook al twaalf uur. Snel heb ik de benen genomen. Verlies ik in de haast nog een van mijn schoenen op de trap. Ik zou niet weten hoe ik thuis ben gekomen, maar ik ben daar sne– O, ik moet hangen. Hoor mijn stiefmoeder komen. Sms je. Doei kus Hi, Kijk eens op www.uitzendinggemist.nl/prinszoektvrouw/prinsvindtschoen xxx Cindy
28
Karin Kraaijvanger
Het Erwtendrama — De Prinses op de Erwt, hoe het verder ging‌
D
e prinses en haar prins aten voortaan iedere dag een erwt, omdat deze groente hen bij elkaar had gebracht. Zij leefden gelukkig samen in het grote Groene Kasteel in het Klimopbos. De vierjarige Snertje had het leven van het stel compleet gemaakt, al hun dromen waren uitgekomen. Op een dag verslikte de prinses zich in de erwt en haar gezicht werd groen. De groene kleur verdween niet meer, zelfs niet toen ze de erwt gewoon weer had doorgeslikt. Snertje begon heel hard te huilen, en dacht dat zijn moeder veranderd was in een monster. En inderdaad, het was echt een drama om te zien. Iedere dag werd het een stukje erger, ook nadat zij erwten voorgoed had afgezworen. De prins deed zijn best, maar kon de groene kleur op een dag niet meer verdragen. Hij verliet haar. Dan maar geen prinses als vrouw. Hij liet haar en Snertje in dikke tranen en wanhoop achter, maar wat moest hij dan? Zijn liefde was over, hij kon geen groen meer zien. Er wordt rondverteld dat de prins dezer dagen getrouwd is met een boerendochter die van bloemkool houdt.
29
30
Marianna Geraci
Doornroosje
D
oornroosje was een prinses die al honderd jaar sliep. Ze was een mooie prinses. Zeiden de mensen. Ze wachtte in haar kasteel op een prins die haar wakker kwam kussen. Liefst heel lang en vol op de mond. Die prins moest wel eerst door een dikke haag van doornen van elk één meter. Vele prinsen probeerden het maar gaven het op. Zo moeilijk was het om erdoorheen te komen. ‘Da's een klusje voor mij’, zei de dappere Prins ZonderMeer. ‘Er is niets wat mij niet kan lukken.’ Hij was een knappe prins bovendien. En hij hield van mooie meisjes. Zeker voor een mooie prinses ging hij tot het eind. Maar het viel nog niet mee. Op een dag raakte hij ernstig gewond. Hij moest daar lang van herstellen. Zo sliep Doornroosje nog langer dan honderd jaar, wel honderdvijfentwintig. Toch zette hij door, toen hij eenmaal weer kon. Hij was erdoorheen! Door die ellendige struiken! Na een lange strijd stond hij eindelijk aan haar zij. Om vervolgens vreselijk te schrikken. Ze was niet mooi, nee zelfs heel lelijk. Met twee grote wratten op haar kin. Ze snurkte als een varken. Uit haar neus stak een lange haar. Hij zag een spoor slijm om haar lippen. En in de kamer stonk het geweldig naar slaap van honderd-en-nog-wat jaar.
31
‘Die ga ik niet zoenen!’ riep prins ZonderMeer heel hard. Daar werd de arme Doornroosje toen wakker van. Heel anders dan in haar dromen. Er stond een prins, een knappe prins, maar niet om haar te kussen. Hij liep boos weg en zei, zo dat zij het nog net kon horen: ‘Wanneer je de volgende keer gaat slapen, zet je maar een wekker naast je bed!’
32
Peter Tomesen
Passeoester
M
adeleine woonde in een lelijke Vinex-wijk aan de rand van de snelweg en had twee zusjes, die allebei in de reclamewereld zaten. Wat een snobs waren dat. Madeleine werkte gewoon achter de kassa bij de Hema. Al jaren wilde ze eens naar zo’n openlucht-dance-festival toe. Een beetje thuis indrinken of in de plaatselijke zuipkeet misschien, een half tabletje xtc erbij en uit je bol gaan maar. Op een dag sloeg ze de krant open en las over een ontwerpwedstrijd waarmee je toegangsbewijzen kon winnen voor het dance-festival een paar weken later. De zusjes van Madeleine deden natuurlijk mee en wonnen. Madeleine had tot hun grote spot ook meegedaan, maar was buiten de prijzen gevallen. Voor de bewuste avond hadden de twee zusjes al een paar flinke piercings laten zetten in hun navel, die ze geraffineerd onder hun strakke truitjes lieten zien. ‘Nou, veel plezier dan maar hè, met Goede tijden, Slechte tijden!’ riepen ze Madeleine spottend ten afscheid toen ze in hun snelle Volkswagen cabriolet stapten. Madeleine was er kapot van dat het feest van haar dromen zo haar neus voorbij ging. Ongeveer vijf minuten later, toen ze toch een xtc-tabletje had genomen en naar buiten stond te staren, zag ze plots een verschijning die zo uit de lucht naar beneden scheerde. Hij leek op een kruising tussen George Clooney en Brad Pitt en hij was nog op zo’n revival-scooter ook. Toen de dingdongbel ging, wist ze zeker dat hij voor haar kwam. Snel verruilde ze haar kousenvoeten voor de fijnste gympies die ze had, en sprong achterop. Hij steeg zowaar op, vloog door de lucht en landde pal achter de deejay op het immense terrein. De lucht kleurde al donkerrood op die prachtige zwoele juli-avond en de vette, hypnotiserende klanken van hypno, trance en lounge leken wel over het publiek te zweven. Haar Adonis zei dat hij bijtijds weer naar huis moest omdat hij de volgende dag vroege dienst had. Als ze er om twaalf uur niet was, zou ze alleen naar huis moeten. Na een uur of twee brak er grote paniek uit op het veld, waardoor Madeleine in het gedrang haar gympies kwijtraakte. Ook wist zij door alle cocktails niet meer waar ze nou met haar Adonis had afgesproken. Treurig speurde ze om half acht ’s morgens op haar blote voeten het verlaten terrein af naar haar schoeisel. Thuisgekomen na een lange lift plofte ze haar bed in en sliep twee nachten en een dag. In de rubriek ‘Gezocht’ van de weekendkrant stond een oproep van een man die op zoek was naar de eigenaresse van die prachtige hippe gympen op het dance-festival. Toen ze naar hem e-mailde dat ze van haar waren, bleek het een vies mannetje te zijn dat op heel andere dingen uit was. Uit wraak sms’te ze dat de gympen waarschijnlijk haar zusjes ook zouden passen. Maar dat feest, dat konden ze haar niet meer afpakken. Aan die Adonis dacht ze nog vaak met een glimlach terug. Wat was die cool…
33
34
Jaklien Jansen
De eenzame wolf
E
r was eens een heel gemeen wolvenbeest dat nooit eerder zó alleen was geweest Tja, hij had ook liever vriendjes gehad maar hij zou sterven als hij niks at En vriendschap sluiten met je prooi dat klinkt natuurlijk wel heel mooi maar geen enkel dier zou het hebben gepikt door z’n vriend aan de vork te worden geprikt
D
e wolf nam daarom een moedig besluit: met het jagen was het van nu af aan uit Hij trok toen de stoute schoenen aan en is naar het huis van de geitjes gegaan Per brief heeft hij ze toen duidelijk gemaakt dat hij zijn leven als schurk had gestaakt De geiten hapten niet dadelijk toe ze waren zijn sluwe streken reeds moe
‘Om jouw GELOOFWAARDIGHEID te checken willen we dat je je TANDEN laat TREKKEN!’
D
e eis van de geiten ging ver, zeker weten maar ’t gevaar te worden opgegeten had hen zó erg getraumatiseerd dat ze hun lesje wel hadden geleerd De wolf ging akkoord, met pijn in zijn hart Een heel nieuw leven, een frisse start Alles werd getrokken, tot de laatste tand en toen reikten de geitjes hem stevig de hand
E
en innige vriendschap is er ontstaan De wolf had immers iets nobels gedaan Wat moest hij nu eten? hoor ik je denken De geitjes zouden hem geitenmelk schenken Ze maakten er pap van en hij at non-stop elke dag weer, alles héél netjes op Zij leefden heel lang en gelukkig zo voort omdat dat in sprookjes nu eenmaal zo hoort
35
Léon Ripmeester
Frans & frietje
E
r was eens een jongetje dat weggelopen was van huis. Hij was weggelopen omdat hij thuis altijd te weinig te eten kreeg. Tenminste, dat vond hij zelf. Zijn moeder noemde hem juist altijd ‘een gezellig dikkertje’ en de schooldokter had hem laatst zorgelijk aangekeken en iets gemompeld over ‘suikerspiegels’. Frans, want zo heette de smulpaap, zwierf door de Vinex-wijken van zijn middelgrote provinciestad. Hij was dus al snel verdwaald. Hij liep en hij liep, hij wist eigenlijk niet eens precies waarnaartoe. Wat hij wél wist, was dat hij honger kreeg. Honger. Steeds meer honger. Zijn bolle buikje rommeldebommelde en rammeldebammelde er lustig op los. Juist toen Frans heimwee begon te krijgen naar moeders keukentafel, zag hij plots op een klein verlaten pleintje een frietkraam staan. ‘Holle Bolle Saucijs’ stond er in uitnodigende lichtletters op de kar. Snel waggelde Frans ernaartoe. In de kraam stond een oude vrouw met een grote haakneus en rode ogen. Boeien! dacht Frans, betoverd als hij werd door een plotse patattenwalm. ‘Wat zal het wezen, jongeman?’ kraste de vrouw, terwijl ze naar hem grijnsde. ‘Doe maar een frietje buikgriep met ui, een smekbek pinda, een gepaneerde SAS-dag en een portie boterballen met bollewoppiesaus!’ zei Frans opgetogen. Hij likte alvast zijn lippen af. De vrouw keek hem strak aan. ‘Weet je waarom mijn vette happen zo lekker zijn? Omdat ik ze bak in de reuzel van jonge jongens! Wil je dat eens meemaken misschien?’ Voor Frans er erg in had, stond hij in het frietkot bij een kokende ketel met vet. Het vrouwmens wreef in haar knokige handjes. ‘Ga maar op het emmertje fritessaus staan, en kijk maar eens goed in de frituurpot… mollig maatje van me!’ Enthousiast klom Frans op het emmertje en wiebelboog over de rand van de frituur. Zag hij daar een geflambeerde krokodel drijven? Wat hij niet zag was dat de vrouw, die eigenlijk een sneks was – dat is een heks in een frituurkot die vooral voorkomt in Belgische sprookjes – de frietschep had gepakt. Ze stond klaar om Frans met een kittige kontklop tegen zijn royaalronde blubberbips in de frituur te laten tuimelen. De sneks haalde haar arm naar achteren om een mep te geven… Toen was daar opeens Graatje, de zus van Frans, die haar broer stiekem was gevolgd. Dat was niet moeilijk geweest, want ze was tamelijk, zeg maar gerust zorgwekkend, mager. Ze viel dus niet erg op tussen de straatlantaarns. Precies op het juiste moment dook Graatje op achter de sneks en gaf haar een stevige duw. De sneks viel nu zélf met een luide gil naar voren, plons-plof-spletsj in de kokende frituurolie! Direct begon de olie te borrelen en te sissen en de sneks ging krijsend kopje-onder. Toen was het stil. Frans en Graatje vluchtten het frietkot uit. Nog voor ze het pleintje verlaten hadden stond de Holle Bolle Saucijs al in lichterlaaie. Want sneksen met de reuzel van jonge jongens, dat is best wel explosief, zoals je zult begrijpen! Frans en Graatje renden en renden. Door de Strandvogelbuurt. Door de Insectenbuurt. Door de Zeeheldenbuurt. Door de Pastoorsbuurt. Al snel kreeg Frans toch weer honger. Hij stelde voor om ergens een superslurpse smikkelsorbet te gaan kopen. Pardoes gaf Graatje hem twee rijstwafels. Zo snaaiden ze nog lang en gelukkig.
36
Colette Versteegh
Zusterliefde
Lieve Rika, Graag wil ik je waarschuwen voordat Zijne Koninklijke Hoogheid zich aandient met een schoen. Vanmorgen staat toch plotseling die prins voor me, met een schoen van een dwerg in zijn hand! Als ik hem zou passen mocht ik mee. Je weet het, ik heb voeten zo groot als een slagschip, dus ik wist niet hoe snel ik bij de keukenla moest komen. Ik slijp nog even het mes, knijp mijn ogen dicht en denk: Suus, het is voor het goede doel. En met ĂŠĂŠn klap laat ik het mes vallen. Ik bloedde als een rund, maar ik dacht: beter mank dan onbemiddeld door het leven. In de voorkamer aangekomen pas ik zowaar het schoentje. Maar denk je dat de prinsgemaal een beetje blij naar me keek? Welnee! Ik zag hem wit wegtrekken, hij pakte nog net op tijd de deurklink en verliet ons huis. Dus als hij bij jou met die schoen aankomt, je hiel afhakken heeft geen zin.
Liefs, Suus
37
Helène Friebel
De prinses & de muis
i
n een land heel ver van hier woonde prinses Jasmijn ze speelde altijd in de tuin in jurkjes van satijn en altijd helemaal alleen een vriendje had ze niet totdat een muisje haar bezocht hij had haar stil bespied Jasper was geen gewone muis dat vond Jasmijn juist leuk ze speelden altijd met elkaar lagen soms in een deuk
d
at ging zo jaren, jaren door ze werden dikke vrienden totdat de koningin langskwam met een van haar bedienden ze zei: ‘Jasmijn, het wordt nu tijd om met kinderen te spelen altijd maar samen met die muis dat moet toch gaan vervelen’ Jasmijn zei: ‘mama, hou eens op want dit wil ik niet horen ik heb een vriendje en we zijn echt voor elkaar geboren’
t
oen Jasper zijn Jasmijn zo zag begon hij te vertellen: ‘ik ben betoverd door een heks maar jij kunt dat herstellen jij houdt van mij, ik hou van jou durf jij mijn staart te zoenen? dan word ik weer gewoon een prins en blijf alle seizoenen’ voorzichtig pakte ze hem op en kuste toen zijn staart daar stond een wondermooie prins zonder zijn witte paard
38
s
tralend bekeken ze elkaar en gingen gauw naar binnen de koningin die zat al klaar om een feestje te beginnen de appeltaart werd aangesneden drankjes ingeschonken en daar werd op een levenslange liefde toen geklonken en jaren later op een dag kwam er een klein prinsesje haar troetelnaam was ‘kleine muis’ dat stond ook op haar flesje
39
40
Els Schuring
De jongen in de waterput
V
er hier vandaan woonde een kleine jongen, die zo boos en verdrietig was, dat hij zich vaak verschool in de lege waterput van het dorp. Daar huilde hij dikke tranen. Omdat hij niet wist hoe hij weer vrolijk kon worden, werd hij bleek en mager; zijn ogen stonden mat en donker. De mensen in het dorp vonden het vreemd. Ze begrepen niet waarom de jongen zo somber was en niet speelde met de andere jongens uit het dorp. Op een dag kwam er een nieuw meisje in het dorp wonen. Ze hoorde over de vreemde jongen in de waterput en nieuwsgierig zocht ze hem op. ‘Waarom zit je hier en huil je?’ vroeg ze verbaasd. De jongen veegde met zijn hand over zijn ogen en keek naar boven. ‘Ik ben alleen, daarom valt het leven me zwaar’, zei hij met een zucht. ‘Het zou beter zijn als ik niet geboren was.’ Het meisje werd stil en wist even niet wat te doen. Ze keek om zich heen en zag een vogelveer liggen op de grond. Ze pakte de veer en liet hem in de put naar beneden dwarrelen. Toen de jongen de veer steeds dichterbij zag komen, moest hij glimlachen. ‘Dag’, riep het meisje. ‘Morgen kom ik weer!’ De jongen droogde zijn tranen en streelde zacht over de veer. ‘Dank je, wat mooi!’ stamelde hij. Hij rechtte zijn schouders en klom uit de put. Eenmaal buiten keek hij om zich heen, maar het meisje was verdwenen. Plotseling stak de wind op en rukte de veer uit zijn handen. De jongen schrok. ‘Afblijven, hij is van mij!’ riep hij naar de wind. Maar die stoorde zich niet aan de jongen en blies met volle kracht de veer verder en verder. De jongen rende mee met de wind en holde de veer achterna. Zo werd hij meegevoerd naar het huis van het meisje. Daar wervelde de veer nog één keer hoog op en bleef toen liggen op de mat voor de deur. De jongen klopte aan. Het meisje deed open. ‘Ben je daar al’, zei ze blij. De jongen raapte de veer op en liep met het meisje mee naar binnen.
41
Hannah Hamans
Brief van Brood aan Appel Appel Aan de appelboom Postbus 2306C Land van Vrouw Holle
Brood In de oven Postbus 2309X Land van Vrouw Holle
Lief Appeltje van me, Laatst heb ik me toch iets meegemaakt. Ik stond te bakken in de oven en heerlijk te geuren. Langzamerhand kreeg ik een goudbruin korstje om me heen. Ik gilde hard: ‘Ik ben klaar! Haal me eruit!’ En twee prachtige witte ranke vingers met netjes gelakte nagels verschenen en pakten mij vast. Ze haalden me uit de oven en aaiden me zacht. Nog nooit ben ik zo teder aangeraakt. Twee dagen later werd ik weer gebakken in de oven. Langzamerhand kreeg ik een goudbruin korstje om me heen en ik gilde hard: ‘Ik ben klaar! Haal me eruit!’ Van ver hoorde ik een brute meisjesstem schreeuwen: ‘Bah, nee hoor, zo meteen brand ik mijn vingers nog!’ Daar zat ik dan, gevangen in de oven, en mijn goudbruine korstje veranderde langzaam in zwarte aangebrande korst. Ik gilde en gilde, maar ze kwam niet terug. Aan de andere kant moet ik niet zeuren. Van veraf kon ik haar dikke worstachtige met wratten bedekte handen al zien. Moet je nagaan, als haar vingers met nagels waar vuil van wel twee weken oud onder zat mij zouden hebben aangeraakt… Gelukkig gaat het nu weer wat beter met me. Moet af en toe hier en daar nog wel wat zwart van me afschrapen. Ben jij deze twee paar handen ook tegengekomen?
Liefs, je Brood
42
Silvester van Rijckevorsel
Er was eens een hoop ellende
E
r was eens een meisje dat helemaal niet zo lang en gelukkig leefde. Nee, ’t was snel gedaan met haar. Ook was ze in haar korte leventje helemaal niet zo gelukkig geweest. Het enige kleine lichtpuntje dat ze in haar leven had gekend, was dat een prins haar eens wakker kuste. Maar op dat moment lag ze opgebaard in een glazen kist, dus om nou te zeggen dat het geweldig romantisch was of dat ze daarna de nacht van haar leven heeft gehad, nee. Okee, ik geef toe dat het wel romantisch is als je tot leven wordt gekust, maar als er bij die geweldige kus zeven kleine mannetjes toe zitten te kijken, dwergen die nog nooit het bed met een vrouw hebben gedeeld – en bij dwergen betekent dat dan dus dat ze al heel lang droog staan, want zoals wij allemaal weten worden dwergen minstens vijfhonderd jaar –, dan snap je ook wel dat de dame en heer in kwestie zich niet direct lieten gaan. Tot zover dus dat ene kleine lichtpuntje. Verder was het een en al ellende. Een verknipte stiefmoeder, die eigenlijk een heks was en die haar dood wilde hebben en die het ook nog lukte om dat te bewerkstelligen, door het meisje een vergiftigde appel te voeren; een tijd lang leven in een veel te klein huis, met veel te kleine meubels, dus ook een veel te klein bed, dus elke ochtend wakker worden met een stijve nek of überhaupt niet hebben kunnen slapen omdat je heel de nacht dubbelgevouwen lag of omdat je koude voeten had door de te kleine dekentjes; een huisje dat ook nog eens gelegen was in een donker bos, waar volgens mij weinig leuks te beleven viel; daarvóór een leven in een paleis, wat natuurlijk geweldig lijkt, maar vriendjes en vriendinnetjes had ze niet, behalve de hofjager, maar die durfde maar half tegen de stiefmoeder in opstand te komen toen deze laatste hem opdroeg het meisje te doden, dus erg veel had ie niet voor het meisje over; een vader die in heel het verhaal geen rol speelde, dus zeer waarschijnlijk ook maar een slapjanus was; en dan ook nog eens een moeder die vlak na de geboorte van het kind stierf, maar haar wel opzadelde met een belachelijke naam, die ongetwijfeld voor veel pesterijen had kunnen zorgen, ware het niet dat ze, zoals ik hierboven al zei, geen vriendjes en vriendinnetjes had. Het moge duidelijk zijn: sprookjes zijn helemaal niet zo geweldig.
43
44
Helene Witkop-Jonker
De stenen duifjes
E
r waren eens twee stenen duifjes. Al sinds lange tijd stonden ze op een muurtje in de tuin. De tuin was geen gewone tuin, o nee. Maar dat was niet voor iedereen te merken, alleen voor mensen die de fantasie uit hun kindertijd niet hadden verloren. Lang geleden was het heel anders geweest in de tuin, toen er nog mensen woonden in het grote huis. Dat was de tijd van de geurende rozenstruiken, de kwakende kikkers, de zangvogels en: de sprekende bomen! Het was fijn en vredig in de tuin, tot er op een dag een grote zwarte kraai kwam wonen. Hij joeg alle zangvogeltjes weg met zijn krassende stemgeluid. En wat nog erger was, was dat hij z’n vrienden ook had meegenomen. Zo was er een giftige Zwarte Weduwe, een verraderlijke Adder, en een deftige maar zeer gevaarlijke Wespenkoningin. Zij was wel de ergste van allemaal. Natuurlijk kon ze zelf niet veel uitrichten, maar ze stookte de zwarte kraai op en die deed precies wat ze zei, alsof hij geen eigen wil had. Voordat de kraai in de mooie tuin kwam wonen, had hij altijd bij de heks van Donkerland gewoond, waardoor hij een heleboel toverspreuken kende. En de wespenkoningin wist dat, want eigenlijk was zij de heks van Donkerland! Ze had zichzelf op een dag per ongeluk omgetoverd in een wespenkoningin. En dat kon ze nooit meer ongedaan maken. Daar was ze zo woedend over dat ze voortaan alles wat mooi was lelijk wilde maken. Ze zei tegen de kraai dat hij de duifjes moest veranderen in steen, en de rozen kregen een geheimzinnige ziekte en verstikten onder het onkruid, alle zangvogels waren verdwenen en de bomen stonden triest te zwijgen.
Jaren gingen voorbij. Tot er op een dag iets gebeurde waar de wespenkoningin nooit aan had gedacht. Er kwam een klein meisje de tuin in gelopen, met een wit jurkje, mooie blauwe ogen en een helder stemmetje. ‘Ooh,’ zei het meisje, ‘wat een mooie tuin. Kijk eens mama, stenen duifjes, en hier: rozenstruiken onder al het onkruid!’ De wespenkoningin kon het niet aanhoren! Dat stemmetje! Afschuwelijk! Ze bedacht een vreselijk plan. Ze vloog weg en laat in de avond kwam ze terug met een grote zwerm soortgenoten. Het was een zeer kwaadaardig wespenvolk. Ze zouden het meisje aanvallen en steken waar ze maar konden. Zoveel wespensteken zou ze nooit overleven.
45
Maar wat de wespenkoningin niet wist, was dat de kraai het meisje ook had gezien. En toen bleek dat er toch nog een klein beetje medelijden over was in het donkere hart van de kraai. Er was iets waardoor hij niet wilde dat er zo iets ergs zou gebeuren met het meisje. Toen de volgende morgen een man de tuin in kwam, probeerde de kraai zijn aandacht te vestigen op het grote nest dat de wespen de hele nacht hadden gebouwd. Het hing in een oude appelboom. De kraai vloog steeds tot vlak bij het hoofd van de man en dan richting wespennest. En, het lukte! De man zag het direct en ging naar binnen om te bellen om hulp. Maar de wespenkoningin had gezien wat de kraai had gedaan. ‘Verrader’, siste ze. En ze gaf de Zwarte Weduwe opdracht om de kraai uit te schakelen. Toen hij op een tak zat van de grote eik, sloop de Zwarte Weduwe naderbij en stak hem met haar gifangel, waardoor hij uit de boom viel en stierf. Het meisje mocht van haar vader niet in de tuin komen tot het wespennest was vernietigd, met alle wespen erbij en ook de wespenkoningin. Direct daarna werd de betovering verbroken en veranderden de stenen duifjes weer in echte tortelduiven. Ze wisten niet wat er allemaal gebeurd was, en dat was maar goed ook. De zangvogels zongen weer hun mooiste lied; in één nacht kwamen de rozen weer boven en nog veel meer andere bloemen, en ze geurden als nooit tevoren. De bomen werden ook weer zichzelf en joegen al het ongedierte weg dat niet in hun takken thuishoorde. En zo werd het weer fijn in de tuin, ja zelfs nog fijner dan eerst. Want alle dieren vonden het kleine meisje lief, omdat zij ook goed was voor de dieren. De kraai werd door het meisje begraven op het mooiste plekje van de tuin, bij de vijver onder de heg. Een echte ereplaats. En precies op die plaats kwamen bijzondere bloemen op, die nog nooit eerder ergens waren gezien. Ze hadden een geur die nog nooit iemand had geroken, zo heerlijk. En hun kleur was zo mooi, of er licht uit straalde met een weerschijn als van parelmoer. Het meisje gaf ze een naam: ‘Tilgivelse’. Nooit heeft ze verteld wat dat betekende. Dat was een geheim, en dat is het nu nog steeds. Alleen de duifjes weten het; zij zijn tenslotte ook geen gewone duifjes. Maar dat zie je alleen als je je fantasie nog niet hebt verloren.
46
Wim Buutveld
De sprookjesschrijver
E
r was eens een man die graag sprookjes schreef. Maar sprookjesschrijven is een kunst, dat doe je niet zomaar! Een passende opleiding is raadzaam, aanleg wenselijk en tijd om te schrijven cruciaal. Omdat de man alleen maar aanleg had, stopte hij zijn grote wens schrijver te worden diep weg. Hij had wel veel andere dingen geleerd, was bekwaam en succesvol in zijn werk, maar ergens knaagde er wat: zijn grote wens bleef onvervuld en dat liet hem niet los. Op zekere dag nam hij een ingrijpend besluit: hij schraapte al zijn geld bijeen, vertrok bij zijn baas en kocht een vissershuisje aan de kust. Een schilderachtig optrekje in de duinen, aan het zicht onttrokken door vliegdennen, ondoordringbare duindoorn en kamperfoelie. Het bood hem rust, privacy en voldoende ontbering om tot grote prestaties te komen. Als hij bij het knetterend haardvuur zat te schemeren en de wind om zijn huisje speelde, kwamen wonderlijke gedachten bij hem op. Het flakkerende licht toverde mysterieuze gedaanten op de ruwhouten wanden. Dat prikkelde zijn fantasie. Maar daarmee kon hij nog niet schrijven! Want veel verder dan Er was eens‌ kwam hij niet.
47
Teleurgesteld in eigen kunnen zat hij te tobben. Kreeg zijn familie dan toch gelijk? Ze hadden hem nog zó gewaarschuwd: ‘Waar begin je aan, je wordt doodongelukkig, je zal verkommeren en vereenzamen.’ Zijn dagelijkse wandelingen langs de kust, waarvan hij altijd zo genoot, verloren hun bekoring door z’n gepieker. Tijdens een van die tochtjes werd zijn aandacht getrokken door een drietal paarden die uitgelaten met elkaar speelden. Toen de dieren hem opmerkten, kwamen ze naderbij en namen hem op van top tot teen. De grootste van de drie keek hem hooghartig aan en sprak: ‘Wie bent u en wat kom u hier doen?’ De man schrok een beetje, want pratende paarden was hij nog niet eerder tegengekomen. Als aankomend sprookjesschrijver wilde hij zich echter niet laten kennen, dus hij vertelde wie hij was en waarom hij zich in de duinen had gevestigd. Zijn toehoorders, die zich zij aan zij tegenover hem hadden opgesteld, luisterden aandachtig. Soms knikten ze of schudden het hoofd met een meewarige blik. ‘Kán je eigenlijk wel schrijven?’ vroeg het middelste paard onbeschaamd. ‘Nog niet zo goed’, antwoordde de man. Vervolgens legde hij uit met welke problemen hij te kampen had. ‘Hebt u wel genoeg meegemaakt?’ vroeg nummer drie. Er ontspon zich een levendige discussie. Daarna trokken de paarden zich terug voor beraad. ‘Loop nog niet weg!’ riep het grote paard nog even achterom, waarop de man besloot te wachten. Er werd op zijn schouder getikt. Toen hij zich omdraaide, zag hij een onbekende vrouw. Ze keek hem vriendelijk aan. ‘Zijn ze niet schattig?’ begon de vrouw. Ze bleek de eigenaresse van de paarden te zijn. ‘Ik stond al even achter u en wilde me er niet mee bemoeien.’ ‘Ze zijn erg ontwikkeld. Hoe komen ze aan die kennis?’ vroeg de man. ‘Ik lees ze wel eens voor uit eigen werk en vraag daarna om hun mening.’ ‘U schrijft! Wat leuk, en wat een toeval eigenlijk.’ De man voelde dat hij bloosde. ‘Ik kan u misschien een beetje op weg helpen. Schrijfproblemen..., daar weet ik alles van.’ De goede fee! dacht de man toen ze even later samen door het duin liepen. ‘Het is vlakbij’, zei hij. Toen hij achterom keek, zag hij de paarden reikhalzend bij het hek. Hun blik bleef op hem gericht totdat hij uit het zicht verdween.
48
49
50
Illustraties Omslag: Wendy Schouwenaars Titelpagina: Femke Wareman Pagina 4: Cara Rutten Pagina 5: Ella van Dorst, Femke Wareman Pagina 9: Pauline van Zundert Pagina 12: John Verkooijen Pagina 14: Nienke van den Broek Pagina 15: Jack van Steen Pagina 17: Lucia Rozendal Pagina 18 en 19: Julot Verstraeten Pagina 20: Pauline van Zundert Pagina 21: Sanne Kelder Pagina 25: Mare Harzing Pagina 27: Len Munnik Pagina 30: Marianna Geraci Pagina 31: Vera van Immerseel, Andrea van der Heijden Pagina 32: Cis Valkema-Porrenga Pagina 34: Willemijn Smit Pagina 38: Pernille Vije Pagina 39: Vera van Immerseel Pagina 40: Antoon van Tuijl Pagina 41: Anneke Oonincx Pagina 42: Lisa Levelt Pagina 44: Antoon van Tuijl Pagina 45: Peter Verheulen Pagina 47: Jacinta Simjouw Pagina 48: Fatima Pagina 49: Antoon van Tuijl
Begeleiding schrijvers, schilders, tekenaars Judy Elfferich, Monique Laros, Bianca de Leuw, Jos Thommassen
Redactie & opmaak Judy Elfferich
Druk Salsedo
51