
Als stenen konden praten • Si piedra por papia
Als stenen konden praten • Si piedra por papia
Gesprekken met Bonairianen over hun voorouders
Als stenen konden praten • Si piedra por papia
LM Publishers
Edam, The Netherlands
www.lmpublishers.nl
info@lmpublsihers.nl
© 2025 – LM Publishers
ISBN: 9789460229510
Tekst en beeld Ruben La Cruz en Karolien Helweg
Redactie Katerna Tekst & Redactie | Clazien Medendorp
Vormgeving Ad van Helmond
Productie Hightrade Bv
Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
De fondsen die het project mede mogelijk hebben gemaakt zijn:
Fonds Herdenkingsjaar Slavernijverleden organiseert projecten in het kader van het Aña di Commemoracion di Historia di Sclavitud. Het fonds maakt deel uit van het Mondriaan Fonds dat beeldende kunst in brede zin stimuleert.
Het Vriendenloterijfonds wordt beheerd door Stichting DOEN. Het fonds genereert geld met een loterij en geeft geld aan kunst en cultuurinitiatieven die midden in de maatschappij staan en onze wereld kritisch bevragen.
Stroom Den Haag is een centrum voor hedendaagse beeldende kunst in Den Haag.
Het fonds beheert subsidies voor kunstenaarsprojecten en initieert tentoonstellingen, publieksprogramma’s en kunst in de openbare ruimte.
‘Als
De stenen van Bonaire hebben alles gezien en gehoord. Ze lagen er al toen de eerste mensen aan land kwamen op Bonaire. Ze waren ook de stille getuigen van de slavernijperiode, die van 1635 tot 1863, oftewel 228 jaar (plus tien jaar Staatstoezicht) heeft geduurd. Als de stenen eens zouden kunnen praten …
Onder het motto ‘Als stenen konden praten’ zijn al dan niet spontaan, interviews afgenomen bij verschillende Bonairianen. Zij vertellen hoe ze aankijken tegen hun eigen leven in de context van het Bonaire van toen en de uitwerking daarvan in het nu. Twee iconische rotsen in Rincon die in vrijwel alle interviews werden genoemd zijn de Piedra Pretu (de Zwarte Steen) en de Grot van Lourdes. Deze plaatsen lopen als een rode draad door de verhalen.
Ruben: ‘Rincon, de oudste nederzetting op Bonaire, heeft een rijke en ruige geschiedenis. Maar wat weten de bewoners van nu daar nog van? Wat weten ze nu nog van de periode waarin de slavernij hoogtij vierde? Met al die vragen ging ik op zoek naar mensen die de verhalen van het ontstaan van hun familie nog weten. Ik wilde onderzoeken of er verbanden zijn tussen de namen die zijn geregistreerd in het inventarisboek van de West-Indische Compagnie vanaf het jaar 1700 en de familienamen van de huidige populatie te Rincon. En wat is de relatie tussen Rincon en de iconische slavenhutjes bij de zoutmeren?
Ik vroeg me ook af hoe er werd omgegaan met de verhalen van bevrijde tot slaafgemaakten tijdens en na de afschaffing van de slavernij.
Ik vroeg mij af: Zijn er mensen die er trots op zijn? Hoe voelt men zich heden ten dage in het besef iemand te zijn met een slavernijverleden? Welke rol speelde de Katholieke Kerk in de ‘onderdrukking’ van de bevrijde tot slaafgemaakten na de afschaffing van de slavernij? Mochten hun verhalen wel verteld worden? Men kon en mocht toen nauwelijks lezen en schrijven, werden de verhalen mondeling overgeleverd? En worden de verhalen nog verteld?
Mijn ervaring is dat de meeste mensen uit de generatie van mijn ouders liever over het verleden zwijgen. Vooral van de pastor kregen ze de boodschap hun mond te houden en het verleden te laten rusten. Is dit allemaal onderdeel van de schaamtecultuur? Werd het hele slavernijverleden gebagatelliseerd uit schaamte voor de onderdrukker die niet met zijn wandaden geconfronteerd wil
worden, of speelde ook het minderwaardigheidscomplex van de slachtoffers, vanwege hun nederige armoedige afkomst, een rol?
Is alles in de vergetelheid verdwenen of is het onder de oppervlakte nog springlevend …?’
Rincon, de hoeksteen van Bonaire
Rincon is de oudste niet-Inheemse nederzetting van Bonaire. Het is een rustig dorp waar het al sinds het ontstaan ervan in 1527 heerlijk toeven is in een soort dal, een miljoenen jaren oude krater, omringd door glooiende heuvels. Er loopt een weg door het dorp, de Camina di piedra, de stenen weg die al eeuwen helemaal van noord naar zuid, van Slagbaai in het noorden naar de zoutpannen in het zuiden loopt. Bij het dorp zit een hoek in de weg, vandaar het woord
Rincon. Rincon is ‘hoek’ in het Spaans, de taal van de stichters van Rincon. En zo is het altijd gebleven.
Het is de plaats waar zeker de helft van Rubens voorouders vandaan komen. Daar begint de zoektocht naar ‘stenen die kunnen praten’. Bij de gesprekken met mensen die in Rincon wonen, viel het op dat er twee stenen zijn die telkens opduiken in de verhalen. Een aan de rand van het dorp aan de kant van de weg naar Washingtonpark en eentje iets buiten het dorp net aan de andere kant.
Een die het duivelse, donkere, het verbodene representeert en een die staat voor het heilige verlichte, het goede in de mens. De een staat voor contemplatie, innerlijk leven, rust en inkeer en de andere staat voor wilde uitgelaten uitspattingen, vermaak en vertier. Die tweestrijd tussen goed en kwaad en het vinden van een goede balans tussen die twee, is van alle tijden en van alle mensen. En dus ook van de bewoners van Rincon. We hebben goed en kwaad allebei nodig om onderscheid te kunnen maken. Maar wat is eigenlijk goed en wat is kwaad? Daar heeft iedereen zo zijn of haar eigen ideeën over.
De Zwarte Steen en de heilige Grot van Lourdes, die eigenlijk ook een steen is, zijn ijkpunten voor het geestelijk leven van de bewoners van Rincon, plekken waar ruimte is voor transformatieve ervaringen.
Piedra Pretu, de steen des aanstoots van Rincon
Het eiland Bonaire is uitzonderlijk rijk aan magische rotspartijen, grotten en stenen, maar de Piedra Pretu is een begrip. De Zwarte Steen ligt in Rincon en hoewel haar fysieke aanwezigheid vrijwel is weggevaagd, is de herinnering eraan nog springlevend, vooral bij de oudere generatie. Het is nog steeds een
bijzondere locatie waar het lijkt of een vreemde zwarte massa zich langzaam maar zeker uit het binnenste van de aarde een weg naar buiten tracht te wringen.
De originele steen is grotendeels aan het oog onttrokken door, hoe ironisch, een kerkje van het Amerikaanse evangelische kerkgenootschap Misa di Aliansa Evangelico. In 1960 werd hiervoor de eerste steen gelegd. De Zwarte Steen bevond zich op de plek die in de volksmond Ser’i Diabel genoemd wordt. De heuvel van de duivel. Mensen houden hardnekkig vast aan die naam en wijzen ook nog steeds trots naar die plek als Ser’i Diabel, ondanks het feit dat de namen van de straten in de hele buurt radicaal zijn vervangen na een opknapbeurt. Ze zijn daarna voorzien van bloemennamen en er is nergens een straatnaambordje met Ser’i Diabel te vinden. Het lijkt of er heel langzaam maar zeker door bepaalde krachten wordt afgerekend met de Piedra Pretu en de Ser’i Diabel en vooral met waar ze voor staan. Telkens als je denkt dat de eens zo luidruchtige barí-traditie bijna een stille dood gestorven is en uit het geheugen van de mensen is gewist, borrelt hij toch weer op omdat het bloed nu eenmaal kruipt waar het niet gaan kan. En goed nu eenmaal niet zonder kwaad kan. En omgekeerd.
Het monument voor de Zwarte Steen en barí te Rincon
Monument
In de buurt van de plek waar men vroeger barí speelde, rondom een soort kei (een restje van de oorspronkelijke Piedra Pretu), is een monument voor ‘barí’ en de helden van de ‘barí’ gemaakt. Op het plakkaat staan de namen van gerenommeerde baríspelers. Aan de masten kunnen vlaggen hangen. Het monument is onthuld op de Dia de Rincon in 1997. Prominent ligt daar een brokstuk van de oorspronkelijke Piedra Pretu dat na de ‘verdwijning’ van de grote Zwarte Steen is overgebleven.
Barí is de Bonairiaanse oervorm van wat de tambú1 is op Curaçao. Een muziektraditie die haar oorsprong vindt in Afrika, meegenomen in het DNA van de slaafgemaakten. De barí-trommel geeft het ritme aan en de zangers en zangeressen zingen spontaan over allerlei onderwerpen, uit het leven gegrepen. Traditiegetrouw vonden rond de jaarwisseling legendarische sessies plaats, waarbij iedereen die het afgelopen jaar iets spraakmakends had gedaan op de korrel werd genomen. Een hele goede manier om als community bepaalde (on) genoegens te kanaliseren.
Deze uitingsvorm was sinds haar ontstaan altijd al omstreden en uiteindelijk werd hij zelfs verboden door zowel de kerk als het gouvernement, die zich erdoor bedreigd voelden omdat ze het niet begrepen. Waarschijnlijk vooral omdat zij zelf vaak het onderwerp van de spottende gezangen waren. Maar ook het sensuele karakter van de dans die onlosmakelijk bij het baríspel hoort, was sommige vertegenwoordigers van de Katholieke Kerk te gortig.
De Piedra Pretu op Ser’i Diabel is traditioneel de plek in Rincon waar de dorpsbewoners samenkwamen en waar de barímuziek een keer in het jaar werd gemaakt. In het begin van de slaventijd was Rincon het enige dorp op Bonaire. Alle activiteiten waren toen voornamelijk gesitueerd bij wat nu Washingtonpark is en Slagbaai was de belangrijkste haven van Bonaire. Het begon ergens in oktober al te borrelen en had zijn hoogtepunt rond Kerst en Nieuwjaar. Het kloppend hart en belangrijkste instrument met de voornaamste aantrekkingskracht was de trommel, de barí. De barí-traditie als geheel bestaat uit de trom en andere instrumenten als de wiri, de chapi, de zang, de dans en het moment, de tijd aan het eind van het jaar.
De mannen speelden de trom en de vrouwen zongen en dansten meestal en communiceerden over en weer met elkaar, heel vaak over amoureuze thema’s, liefde en seks. Ook mensen uit het dorp werden bezongen en op de hak genomen. Bijvoorbeeld als een meisje van een goede familie ineens zwanger is geworden ... De namen van de betrokken personen werden niet genoemd maar iedereen wist over wie het ging. Als er een geit was gestolen, dan kon je er zeker
van zijn dat de dader geen rust had de laatste dagen van het jaar en openbaar te schande werd gezet tijdens de barí.
Je kon als publiek ook een duit in het zakje doen door iets op een vlaggetje of papiertje te schrijven voor de spelers die daar vervolgens ter plekke een lied over maakten. Bijvoorbeeld: ‘Als je niet opstaat, is het afgelopen met je in de wereld.’
Vrouwen waren er meester in om de mannen van repliek te dienen tijdens de barí. Zij uitten hun mening over de positie van mannen in de samenleving, over de vrijheden die zij zich permitteerden terwijl de vrijheid van vrouwen door diezelfde mannen aan banden werd gelegd.
Deze manier van uiten was ook gebruikelijk bij het Maskeradefeest dat gehouden wordt aan het begin van het nieuwe jaar. Dan werden de teksten op de kostuums vastgemaakt zodat men ze kon lezen. Mensen die van zogenaamd ‘goede’ huize kwamen lieten zich niet zien op de barífeesten, maar verscholen in het donker keken ze stiekem toch mee, nieuwsgierig naar het verloop.
Mannen en vrouwen gaven zich over aan het ritme, de zang en de dans en de andere mensen stonden eromheen te kijken. Sommigen durfden mee te doen, anderen bleven schuilen uit angst voor hun reputatie. Er waren namelijk ook spionnen van de pastoor aanwezig die later bij hem gingen klikken wie er allemaal bij waren. Onder geen beding liet hij deze duivelse elementen in zijn parochie toe.
Van de duivel
De pastoor ging zelfs zo ver dat hij met geweld probeerde de feesten te stoppen door op zijn paard te verschijnen en de mensen op het feest uiteen te slaan met een zweep. Zo kwam de plek waar deze bijeenkomsten plaatsvonden, die volgens de pastoor ‘van de duivel’ waren, uiteindelijk aan de naam ‘Heuvel van de duivel.’ Nu gaan we wel namen noemen. Het was namelijk pastoor Meyknecht die rond 1895 uit naam van het katholieke geloof ten strijde trok tegen barí.
Toen de pastoor uiteindelijk inzag dat hij niet in staat was om de barí te stoppen werd zijn houding iets toleranter, maar de barí werd nooit helemaal geaccepteerd. Vooral de manier van dansen door de vrouwen en het overmatige alcoholgebruik vonden de autoriteiten onacceptabel. Daardoor ontstonden er vaak ruzies die uitmondden in gewelddadige gevechten.
Sommigen zijn ervan overtuigd dat de mensen die destijds problemen hadden bij de Piedra Pretu het ook een beetje aan hun eigen ongeremde gedrag te danken hadden. Als ze werden gearresteerd verdwenen ze een tijdje maar daarna kwamen ze toch weer tevoorschijn. Het culturele systeem dat zich in de loop der eeuwen gevormd had in Rincon liet zich niet onderdrukken.
De pastoor vond dat alleen heidenen de barí konden praktiseren en dat het uit den boze was voor katholieken. Ouderen uit de gemeenschap bevestigen dat alleen ervaren volwassen vrouwen de barí gingen dansen.
Behalve van de pastoors hadden de barí-evenementen ook veel last van de politie die allerlei restricties toepaste. Pas is de jaren 1930 werd men iets toleranter en konden de feesten officieel georganiseerd worden. Maar voor die tijd zat de politie er bovenop om streng te handhaven. De politie maakte daarbij geen onderscheid tussen mannen vrouwen. De deelnemers aan de barí waren op hun beurt ook niet van plan die onderdrukking zomaar te accepteren en waren erop voorbereid om weerstand te bieden aan de politie.
Ouderen die zich het nog kunnen herinneren vertellen smeuïge verhalen over die tijd. Als de politie bijvoorbeeld kwam controleren, verstopten de vrouwen de trommels snel onder hun lange rokken en gingen erop gingen zodat de politie er niets van kon zien. Die controles werden vooral uitgevoerd op openbare plekken als bij Piedra Pretu; bij de thuisfeesten zagen ze meer door de vingers. Maar ze vielen wel binnen om te kijken of alles wel netjes verliep. In zulke gevallen liet men de trommels op miraculeuze manier verdwijnen en deed men of men op de tafel trommelde. Of men gebruikte alleen de tafel om te voorkomen dat de trommels in beslag genomen werden. Als er toch een trommel werd aantroffen, werd deze meteen vernietigd. Er deden zich ongeregeldheden voor door de feesten, waarbij in de lucht moest worden geschoten of gezwaaid moest worden met machetes om de boel te kalmeren. Berna Polis en Totch Polis waren gevreesde figuren in die tijd te Rincon.
In de loop van de tijd verspreidde het verschijnsel zich over heel Bonaire en behalve in Playa werd het overal gepraktiseerd. Meestal op plaatsen die buiten het zicht en op veilige afstand van de autoriteiten waren. In deze buurten kon men op net zo veel weerstand van de politie en de Katholieke Kerk rekenen als in Rincon, omdat barí nu eenmaal met de duivel werd geassocieerd.
Rondom de feesten doen vele verhalen de ronde. Bijvoorbeeld in Antriol, op de bekende plek ‘Palu di Kadushi’, over de bekende figuur ‘Tata Melano.’ Hij ging altijd goed gekleed, had een gouden tand en danste beter dan iedereen. Op een gegeven moment verspreidde iemand de roddel dat hij een staart zou hebben. Iedereen maakte zich meteen geschrokken uit de voeten voor deze man die wel een zoon van de duivel moest zijn, geboren om de barí te dansen en anderen ertoe te verleiden hetzelfde te doen.
In Antriol, in de buurt Mexico, sloeg de mensen altijd op de tafel in plaats van te spelen op een trommel om te tonen dat ze veel nettere mensen waren. Daar heette het ook geen barí maar de ‘juffrouwendans.’
Flora Molina, een beroemde zangeres, vertelt over haar ervaring met barí: ‘Ik herinner me dat ik een enorm pak slaag van mijn vader kreeg omdat ik zo veel van folkloristische muziek hield. De dans die bij de barí hoort vond hij ordinair en ik moest liegen dat ik bij de buren ging spelen terwijl ik eigenlijk naar de Piedra Pretu ging om naar Nemencio Chabeka en Eligio Mercera te kijken. In die tijd keken de ouderen er heel streng op toe of er geen kinderen bij de barí aanwezig waren. Zij zagen mij en gingen klikken bij mijn vader. Toen heeft ie mij zo’n pak slaag gegeven dat ik het nu nog voel. Het heeft niet geholpen want de barí trekt mij nog steeds.’2
De instrumenten die gebruikt werden bij de barífeesten waren wiri (rasp), triangel, chapi (spade) en de barí, de trommel. Later werd dit aangevuld met de meer melodieuze snaarinstrumenten de gitaar kitara en de minigitaar met vier snaren de kuarta.
Er lopen momenteel allerlei programma’s om deze muziek levend te houden en de jeugd weer aan het trommelbouwen en baríspelen te krijgen, onder andere bij Mangazina di Rei.
Feitelijk zijn de barí en haar Curaçaose zusje de tambú geëvolueerd in nieuwe, hedendaagse en al even omstreden muziekgenres zoals de bobbeling of bubbling: ritmische zang- en dansvormen waarbij het zwaartepunt bij de bilpartij ligt. Geworteld in het Caribisch gebied, werden ze in Nederland geïmporteerd en geïntroduceerd in de jaren 1980 samen met de golf Antilliaanse immigranten. Om precies te zijn door DJ Moortje en MC Pester.3
Verdriet
De Extra van 22 november 1996 kopt: ‘Het uiteenvallen van de Zwarte Steen.’4 In het stuk beklaagt Elogio (Loi) Winklaar zich over wat er met de prachtige zwarte rots in Rincon is gebeurd: ‘Wat een pijn iedere keer als ik kijk naar hoe ze de solide rots onklaar hebben gemaakt. Een rots die een van de historische ijkpunten zou moeten zijn voor onze buurt. Dit doet mij pijn.’
Naar de mening van Winklaar is hier een grote fout gemaakt en hij waarschuwt dat we dit soort dingen in de toekomst moeten zien te voorkomen. Winklaar legt uit dat hij is opgegroeid in een tijd dat er geen elektriciteit en licht was, laat staan radio en tv en andere moderne apparaten. Hij herinnert zich nog goed dat toen hij klein was iedereen aan het einde van het jaar naar de Zwarte Steen ging om plezier te hebben, te dansen en te zingen: ‘Het was een onvergetelijke ervaring om te zien hoe enthousiast iedereen luisterde en op die manier informatie tot zich nam. Anderen klapten in hun handen en antwoordden met dansen. De trommelvellen resoneerden zodanig dat je begon te dansen zonder het zelf in de gaten te hebben. Alle mogelijke
roddels over wat er het voorgaande jaar gebeurd was, werden bezongen in prachtig resonerende liederen.’
Winklaar zegt verder dat niets de herinnering aan de Zwarte Steen zal kunnen uitwissen, vooral aan het eind van het jaar moet hij er vaak aan denken hoe mooi het was. Hij gaat zelfs nu nog regelmatig terug naar de plek waar het vroeger allemaal plaatsvond om herinneringen op te halen, nu met pijn in het hart omdat de steen helemaal ontmanteld is om er gebouwen voor in de plaats te zetten.
Winklaar: ‘Jammer genoeg denken de moderne mensen alleen maar aan geld als ze toestemming geven om huizen te bouwen op deze rots. Zo gaat er wel een heel stuk historie verloren.’ Hij kan begrijpen dat er kerken gebouwd moeten worden zodat het evangelie gepredikt kan worden, maar waarom net op die plek, waar er een hele historische rots voor vernietigd moet worden? ‘Hoe ga ik nu mijn kleinkinderen uitleggen hoe die rots vroeger onze radio en tv was?’
‘Ik herinner mij hoe de pastoor kwam om de mensen uiteen te slaan die hier kwamen dansen en zingen, hoe hij ze achterna zat en ze dwong te biechten. Hij noemde die plek Ser’i Diabel, dat is de reden dat de plek nu bekend staat als de duivelsheuvel. Onze jeugd van nu is daar niet van op de hoogte.’
Tot besluit zegt Winklaar: ‘Ik heb er altijd voor gepleit dat Rincon mensen nodig heeft die voor haar opkomen en dat het niet zo kan zijn dat er dingen gebeuren in het dorp zonder ons van tevoren te raadplegen. Als het zo doorgaat zullen ze zo meteen korte metten maken met onze cultuur.’
Het katholieke geloof heeft niet alleen een rol gespeeld bij het onderdrukken en doen verdwijnen van volgens de pastoor en katholieke leer ongewenst gedrag, dat volgens vele anderen een waardevolle culturele traditie is. Of zou moeten zijn. Ook hebben de nazaten van de slaafgemaakten geleerd om het verleden dood te zwijgen. Zo wordt een heel belangrijk deel van het erfgoed dat van onschatbare waarde is, ook voor de eigenwaarde van de mensen wiens erfgoed het is, gereduceerd tot iets waarvoor men zich zou moeten schamen …
Broertje Janga
Een andere theorie voor de afnemende interesse voor het goede gebruik om de barí te bespelen is het overlijden van Broertje Janga in 2003. Hij was een groot voorvechter van de Rinconese volkscultuur en oprichter van Dia di Rincon die voor het eerst gevierd werd op 30 april 1989. ‘Broertje’ Janga was activist, schrijver en politicus en met de hulp van zijn partij, de ondertussen ter ziele gegane Bonairiaanse Arbeiderspartij (Partido Obrero Boneriano), werd Dia di Rincon een dag waarop de bewoners van Rincon hun cultuur, tradities en geschiedenis vieren. Ook schreef Broertje Janga een wonderlijk verhaal waarin
Borstbeeld van Broertje Janga gemaakt door Briceño (Venezuela) in 2014
Ser’i Diabel een rol speelt.5 Na zijn overlijden heeft zijn zoon Francisco ‘Bubuchi’ Janga het roer overgenomen. Broertje Janga heeft een standbeeld in Rincon dat in 2014 is onthuld.
Siegfried Beaumont heet eigenlijk Juliano Friedrich Beaumont en is geboren op 23 mei 1954. Hij heeft een broer en twee zusjes. Naar eigen zeggen is hij als een kat met zeven levens, want hij komt in gevaarlijke situaties altijd weer op zijn pootjes terecht. Hij was een nakomertje en werd geboren op een bloedhete zondagmiddag. Hij had bronchitis als kind en heeft meerdere malen de dood in de ogen gezien. Hij heeft een tanig en lenig lichaam en houdt ervan het lot een beetje te tarten door te kijken hoe ver hij kan gaan. Hij is bijvoorbeeld bij het zoeken naar de eetbare reuzenschelpen konche en kokolishi een keer gegrepen door een hoge golf die hem op de rotsen had kunnen werpen, maar hij overleefde het. Zijn ouders stuurden hem naar Curaçao om van zijn chronische bronchitis te genezen. Hij woonde toen in Scharloo en ontmoette Ruben. Zij werden vrienden voor het leven.
Ruben en Siegfried kunnen samen uren doorbrengen met het ophalen van herinneringen. Ruben: ‘Siegfried was mijn beste vriend in de jaren zeventig en wij deden erg stoute dingen samen, zoals het begluren van de buurvrouw als ze zich aan het omkleden was. Via het dak van het magazijn van mijn opa braken we in om stiekem drank te pakken. Maar we hadden ook een keer geweldige kostuums met wijde pijpen als kerkklokken en jasjes met monumentale revers laten maken van gordijnstof met een overdreven bloemenpatroon. Vol overtuiging en zelfvertrouwen gingen we uitgedost in deze verbluffende outfits op zondag naar de kerk om de blits te maken. Wij dachten dat we er tiptop uitzagen maar we werden uitgemaakt voor homo door stinkjaloerse types. Dat soort dingen, weet je nog Siegfried?’
Onlangs nog overleefde Siegfried een bloedvergiftiging door een verwaarloosde wond waardoor hij een been verloor. Na zijn pensionering voert hij
vooral klussen uit voor de buren in Rincon. Op een dag tijdens het snoeien voor de Dia di Rincon, kwam het kapmes in zijn scheenbeen terecht. Hij had er niet zo’n erg in en is ermee doorgelopen totdat de verwaarloosde wond ernstig ontstoken bleek te zijn en zijn been aan het afsterven was. Dat heeft geleid tot de acute amputatie van zijn been op de Dia di Rincon in 2023. Daar kwam nog bij dat zijn huis overstroomde tijdens een van de extreme regens die Bonaire de laatste tijd treffen. Hij woonde jarenlang in zijn ouderlijk huis te Rincon, op de Ser’i Diabel, nu Kaya Rosa geheten. Hij moest worden opgenomen voor revalidatie bij de Zorg en Welzijn groep te Rincon, in de volksmond beter bekend als Cocari, waar zijn pijnkreten nu nog naklinken. Toen we op Bonaire kwamen met de missie Siegfried te laten deelnemen aan het project ‘Si piedra por papia’ heeft het ons ruim twee weken gekost om hem uiteindelijk, goed verscholen in Antriol, terug te vinden. Hij leeft daar nu semi-zelfstandig in een piepklein kamertje met wat begeleiding van de hospita. Siegfrieds broer heeft de stamboom van Beaumont helemaal uitgezocht, maar Siegfried zelf weet het fijne er niet van. Na enig speuren is een ding zeker, hij stamt af van de eerste families van slaafgemaakten die op Bonaire aankwamen, begin achttiende eeuw. Ze stammen oorspronkelijk uit Afrika, maar hun reis naar Bonaire ging via de Kaapverdische eilanden, Hispaniola het huidige Santo Domingo en Curaçao.6 Hun familienaam was Coffie. Door manumissie werd de naam van Louis van Ignees Coffie, Ignees’ zoon, omgezet in Louis Beaumont in 1858, vier jaar voor de afschaffing van de slavernij. Hij kreeg als eerste de naam Beaumont. Ignees Coffie leefde van 1806 tot 1878. De vader van Louis heette Andries Helena Pauletta. Louis Beaumont kreeg veel kinderen met Rosina Catar (Makaai), wel vijftien. Daardoor is niet helemaal te achterhalen hoe de lijn doorloopt naar Siegfried.
Op Bonaire is Siegfried vooral bekend van zijn muurschilderingen in Rincon, met name die bij restaurant ‘Kos bon so’. Samen met Emma Sint Jago organiseerde hij onder andere vele malen de alom vermaarde en geliefde jaarlijks terugkerende ‘Dia di Arte’ te Playa waar alle kunstbeoefenaars van Bonaire samenkwamen. Een minder bekende muurschildering op een van de huizen in het dorp op het terrein dat vroeger van Siegfrieds familie was, is de beeltenis van de engel Michael die met een zwaard en een weegschaal een draak van een duivel tracht te verslaan. Een mooi symbool voor de mens en de overwinning op het kwaad. Een gevecht waaraan Siegfried zelf ook geenszins ontkomt in het leven.
Siegfried is een geboren schilder. De eerste keer dat hij zich daar echt van bewust werd als kind, was op het atelier van zijn grote neef die karkoschelpen
beschilderde. De kleuren en geuren van de olieverf betoverden hem en hij was op slag verliefd op het vak. Alle hotels en souvenirwinkels verkochten toen van die beschilderde karko’s, maar toen de karko een bedreigde diersoort werd, kwam daaraan abrupt een einde.
Groovyhuis
Siegfried bleef sindsdien altijd schilderen en toen hij in de jaren 1970 in Scharloo op Curaçao verbleef, ging hij ook groot werk maken.
Ruben: ‘Hij beschilderde alle muren van het ‘Groovyhuis’. Nadat mijn moeder naar een andere wijk was verhuisd, heb ik mijn ouderlijk huis getransformeerd in een jeugdhonk annex buurthuis. De surrealistische voorstellingen kwamen vooral ’s avonds bij blacklight echt goed tot hun recht.
Het ‘Groovyhuis’ was een soort spontane voorloper van het buurthuis en de openluchtversie ervan, het Highflying park. Het was voor ons jongeren in Scharloo ook een manier om het trauma van 30 mei 1969 te verwerken.
De engel Michael in gevecht met de duivel, geschilderd door Siegfried Beaumont op een huis te Rincon
Het interieur van het Groovyhuis te Scharloo op Curaçao in de jaren ’70
Er vonden dansavonden plaats waar met bellbottom spijkerbroeken, Indiase hemden, gehaakte giletjes, plateauzolen en afrokapsels geschuifeld werd op de klanken van Led Zeppelin, maar er werd ook geoefend door de buurtband,
Mothers Madsons. Het was een plek waar de jeugd zichzelf kon zijn. Er werden hotdogs verkocht en er werd geen alcohol geschonken maar een ander genotsmiddel had al wel zijn intrede gedaan, cannabis …’ Bezoekers van buiten Scharloo ontdekten het Groovyhuis, zoals de kunstenaars Felix de Rooy en Capricorne, die er in 1971 kwamen kijken. Ze waren onder de indruk. Capricorne schreef er een stuk over en beloofde de weg te wijzen naar de kunstacademie in Nederland. Ruben is een paar jaar later in 1973 zelf die kant opgegaan en kwam op Vrije Academie Psychopolis en de Koninklijke Academie in Den Haag terecht. Het Groovyhuis bleef alleen achter en bloedde langzaam dood.
Siegfried ging ook naar Nederland maar in plaats van naar de academie te gaan, ging hij werken bij de Verkade-koekjesfabriek in Zaandam. Hij had inmiddels een gezinnetje te onderhouden. Daar schilderde hij portretten van de werknemers, ook de natuur en zijn dochtertje waren zijn inspiratiebronnen. Maar hij verliet Nederland weer en terug op Bonaire werkte hij jarenlang als bewaker en klusjesman.
Siegfried herinnert zich de Piedra Pretu als een steen met een oppervlakte van ongeveer 3 bij 3 meter en plat van boven. Siegfried: ‘Boven op de Piedra Pretu was een hol en daar lag een andere steen in. In de zon wordt die steen heel heet, zo heet dat je er een eitje op kunt bakken. Want het is vulkanische steen.’
Siegfried werkt aan zijn impressie van de Zwarte Steen
Volgens Siegfried groeit de berg nog steeds omdat er zwarte steen, een slapende vulkaan onder de oppervlakte verborgen is. Hij komt tergend langzaam naar boven op verschillende plekken in de omgeving. Er worden nog steeds zwarte stenen ‘geboren.’ Het is een soort zwartgroene massa met veel kiezels erin. Het is een vulkanische steen, lava. Het gebeurt vooral op de Ser’i Diabel, in de buurt van Siegfrieds ouderlijk huis aan de Kaya Rosa.
Siegfried: ‘In december pakten de mensen de barí-traditie weer op. Ze grepen hun trommel en chapi en dan gingen ze los. Het was vooral de generatie van mijn ouders die de onderdrukking van de traditie moest ondergaan. Wij woonden op zo’n twintig meter van de steen. Als kind mocht ik daar ook niet altijd spelen, want mensen dachten dat er geesten waren. Of de pastoor verspreidde die geruchten, om mensen bang te maken. De pastoor indoctrineerde de vrouwen die naar de kerk kwamen om hun mannen tegen te houden om te gaan spelen. Zo bleef het zwartmaken van de Zwarte Steen doorgaan, tot nu. Nu horen we er niets meer over. Toen ik klein was in de jaren 1950 speelde het nog wel, maar toen ik een tijdje op Curaçao geweest was en terugkwam was het eigenlijk voorbij en hoorde ik er niets meer over.’
Siegfried neemt ons mee op een rondleiding door het Rincon van de familie Beaumont. We belanden uiteindelijk bij zijn achterneef Nemencio Beaumont. Hij woont vlak bij de Piedra Pretu op het grote terrein in Rincon dat vroeger van de uitgebreide familie Beaumont/Mercera was en waar ze eeuwenlang gewoond hadden, in lemen huisjes met maisbladeren op het dak. Na de afschaffing van de slavernij kreeg de familie Beaumont en aanverwanten dit stuk land in gebruik: een kunuku in Rincon bij de Piedra Pretu en de Ser’i Diabel. Maar dat is nu helemaal verkaveld en ook bebouwd met eengezinswoningen van de overheid. Voor de familie voelt het echter nog altijd als ‘hun’ land. Het eigendomsrecht konden ze niet bewijzen met officiële papieren omdat die nooit gemaakt waren. Het was een soort vanzelfsprekend erfrecht, een ongeschreven wet voor de families. Zij konden wel zeggen ‘dit is ons terrein, dit is van mij’ maar officieel is al het land dus eigenlijk van de overheid. De vader
van Siegfried Beaumont was er verantwoordelijk voor op het moment dat de overheid erop wilde gaan bouwen. Maar hij was oud en kon de consequenties niet goed overzien. Hij heeft toen maar bij het kruisje getekend dat hij van het terrein afzag en dat is nu nooit meer terug te draaien natuurlijk. Inmiddels is het helemaal verkaveld is en zijn er allemaal sociale huurwoningen gebouwd. Huisjes in pasteltinten geschilderd in een ruime tuin met een hek eromheen. Nemencio woont zelf in zo’n huisje, met zijn familie. Maar wat blijft is toch een gevoel van verontwaardiging over de gang van zaken rond het terrein.
Hij herinnerde zich dat het vroeger in de tijd van Oud en Nieuw, iedere avond feest was bij de Piedra Pretu. Maar ook bij mensen thuis. ‘Dat waren mooie tijden,’ zegt hij met een grijns op zijn gezicht. Hij herinnert zich ook dat de politie soms kwam om het feest te verstoren en te stoppen.
Nemencio: ‘Die werden gestuurd door de pastoor, want die hield er niet van als er barí gespeeld werd, haha. Maar we hadden altijd iemand die op de uitkijk stond om ons te waarschuwen als er politie aankwam. Dan riepen ze ‘Politie, politie!!’ en dan rende iedereen weg. De barí werd ook wel eens afgepakt. De pastoor en politie hebben de Piedra Pretu een slechte naam gegeven. Voor die tijd had de Zwarte Steen helemaal geen slechte naam.
Een van de bekendste vrouwen uit die hoogtijdagen was Adeleida, de moeder van mijn vrouw. Mijn moeder was een hele goede zangeres. De beste zangeres van Simadan, het oogstfeest, was Regina. Ze leven allemaal niet meer. Mensen weten het niet meer. Wat ik grappig vond was de gewoonte om gedurende het hele jaar te onthouden wat mensen fout deden, er het hele jaar stil over te blijven en het dan aan het eind van het jaar tijdens barí naar voren te brengen. Ook als de pastoor iets fout had gedaan werd dat bezongen. De mensen deden helemaal niets slechts als ze de barí speelden. Daarom veroordeel ik die politie die de feesten kwamen stoppen meer dan de barítraditie zelf, want de mensen deden echt niks verkeerd. Ze zongen op een smeuïge manier over de gebeurtenissen, dingen die fout waren gegaan dat jaar. De ongeschreven regel was wel dat ze daarbij nooit de namen van de betrokken personen noemden. Ondanks dat, wist men natuurlijk donders goed over wie het ging. Je voelde je dan heel slecht hoor, als je bezongen werd! Want iedereen kwam luisteren naar wat er allemaal gebeurd was natuurlijk. Als je iets misdaan had kon je er vrijwel zeker van zijn dat het bij barí aan het licht kwam. Men dreigde er ook wel mee zo van: als je dat doet, dan breng ik het naar voren bij barí hoor, pas maar op!! Het einde van het jaar was het moment waarop het orale jaaroverzicht van alle gebeurtenissen werd gegeven.
Het feit dat mensen vroeger niet konden lezen noch schrijven maakte barí van groot belang voor de mondelinge overdracht van informatie. Het was
gewoon een essentieel onderdeel van het leven in de gemeenschap in die tijd. Van mond tot mond. Bovendien was het ook een manier om gedrag te corrigeren, want je dacht wel drie keer na voordat je iets deed, om maar niet in de barí terecht te komen aan het einde van het jaar. Er waren een aantal groepen baríspelers. Mensen konden naar die groepen gaan om alles te vertellen over bepaalde dingen die iemand verkeerd gedaan had, ter inspiratie. Je kon bijvoorbeeld een zanger benaderen en zeggen: ‘Mijn vrouw heeft hele foute dingen gedaan, zing erover tijdens de barí voor mij.’ Je kon de zangers er ook voor betalen. Dan wist je gegarandeerd dat hij het erover zou hebben.
Maar toen kwam er een pastoor uit Amerika en die wilde per se zijn kerkgebouw precies op de Zwarte Steen zetten. Hij heeft nooit aan iemand verteld waarom hij dat nou zo nodig wilde doen. Hij kreeg toestemming van de overheid. Het getuigt van weinig historisch besef om juist die plek ter beschikking te stellen aan een Amerikaanse pastoor. Hij heeft de prachtige plek met zijn kerkgebouw afgedekt. De hele Zwarte Steen, die een perfecte vorm had om op de zitten, werd opgeslokt en daarmee heeft hij de mond van de gemeenschap van Rincon gesnoerd en haar ontdaan van haar levenskracht. De bijzondere schoonheid van die historische plek, die al bestond voordat Rincon gesticht werd en die zoveel gezien en gehoord heeft, is gewoon vernietigd. Ik vind het echt verschrikkelijk wat ze gedaan hebben. Ik weet niet of er nog ergens een foto van is, maar hij was echt heel mooi die Piedra Pretu.
Ik was ook betrokken bij de inrichting van de Gruta di Lourdes. De heilige Bernadette staat erin. Ik heb geholpen om de rots te modelleren tot grot en beelden naar hun plek op het altaar-plateau te dragen. Vroeger kwamen er veel mensen en werden er regelmatig ‘kerk’-diensten in de open lucht gehouden. Iedere zondag. Dit jaar bestaat die plek 65 jaar. Nu is dat iets minder geworden maar de plek is op zich nog steeds redelijk goed bezocht.
Maar net als met de barítraditie, de mensen hebben het een beetje laten varen. De tijden zijn veranderd. Vroeger zou je in deze tijd van het jaar overal de trommels horen klinken. Toen ik jong was, was ik op dit moment al volop bezig met baríspelen en vechten tegen de politie om op te komen voor de traditie. Ik was heel streng en niet iemand die over zich heen liet lopen hoor.
Dan gingen we naar de Piedra Pretu, mijn moeder en mijn tantes deden ook mee. Maar in die tijd kon de politie elk moment komen om het feest te verstoren. Als ze eraan kwamen werd er geroepen: de politie komt, de politie komt!! De vrouwen hadden van die wijde rokken in die tijd en dan deden ze vlug de trommels onder hun rokken en gingen ze erop zitten. De sterkste mannen
gingen om hen heen staan en zeiden: ‘Hier zijn geen barí. We weten niet waar de trommels zijn.’
Mijn vader was ook een goede baríspeler. Hij maakte de trommels zelf en ik hielp hem daarbij. We bogen het hout rond en trokken het vel strak om de trommel tot hij goed gestemd was, bonden het vast en sloegen er een paar spijkers in en dan was de trommel klaar. Ik gebruikte zowel geiten- als koeienvel. Het vel van de geit is iets dikker en daardoor iets moeilijker om te bewerken. Op Bonaire wordt gebruikgemaakt van kalk en de vrucht van de watapana om de huid zacht te maken. Men gebruikte de wortel van de kwihiboom om de huid op de trommel te spannen. Sommigen zeggen dat je er rum op moet smeren om het strak te krijgen, maar dat deden wij niet. Ik bewaarde hem onder mijn bed.’
Ruben: ‘Klopt. Ik heb het zelf op Curaçao samen met mijn vader gedaan. Maar de koehuid heeft de voorkeur omdat hij flexibeler is. Het kost veel tijd om een goeie trommel te maken.’
Nemencio: ‘Ik was altijd met mijn vader. Mijn vader speelde alle instrumenten en zong ook. Er waren tijden, toen ik jong was, dat er wel vijftig trommelspelers waren, onder wie mijn stoere ooms en mijn neven. Ik speelde zelf ook heel goed barí en deed volop mee. Het was zo dat wanneer ik begon te spelen zelfs de meest verstokte ouderen opstonden en begonnen te dansen. Maar geen van mijn kinderen heeft het opgepikt. Mijn vrouw heeft haar moeder ook niet opgevolgd als zangeres.
Vroeger deed iedereen mee. Mensen met een andere seksuele geaardheid houden ook van het dansen en zingen. Dat was de normaalste zaak van de wereld en hoorde er gewoon bij. Ik weet niet waarom daar de laatste tijd zo moeilijk over gedaan wordt. Ik denk er zo over: alle mensen zijn mensen. Zoals de mens geboren is, moet men ze accepteren. Je gaat een mens niet om zijn of haar seksuele geaardheid slecht behandelen en buitensluiten. Nee nee nee … Maar de mensen doen het toch. Het zou kunnen dat het katholieke geloof dat negatieve oordeel over de homoseksuele geaardheid heeft geïntroduceerd. Het kwam zelfs regelmatig voor dat twee homoseksuelen tijdens barí hun ongenoegens over elkaar oog in oog als kemphanen kwamen uitvechten ten overstaan van het hele dorp. Niemand kon dan meer ontkennen of negeren wat er gaande was.’
Ruben herinnert zich dat hetzelfde gebeurde op Curaçao vroeger toen zijn vader tambú speelde. ‘Maar daar gingen ze ook vechten … Op Bonaire gebeurde dat toch niet?’
Nemencio: ‘Wat? O jawel hoor! Hier vochten ze ook. Wat dacht je! Onze voorouders gingen heel erg tekeer! Ze werden soms ook boos als ze hoorden wat er over ze gezongen werd …
In de familie van mijn moeder – zij had drie achternamen, Mercera, Winklaar en Beaumont – waren een paar kerels die van vechten hielden, hele sterke mannen waar je beter geen ruzie mee kon krijgen. Iedereen had respect voor ze. Ze woonden hier op het terrein. Eentje heette Matin, wat ‘hamer’ betekent. Het waren mooie tijden. Mensen gingen gewoon met elkaar op de vuist, zonder wapens. En iedereen dronk veel rum.
De steen had een geweldig mooie vorm. Siegfried heeft hem precies goed geschilderd. En dat terwijl hij er eigenlijk als kind niet mocht komen van zijn moeder. Je kon er net zo goed op zitten als op een stoel en daarom was hij ook ideaal om trommel op te spelen. En er stond een boom naast die schaduw gaf. De zogenaamde siaboom. Het was de plek waar mijn vader en moeder elkaar ontmoetten, samen dansten, hun familie stichtten.’
Siegfrieds impressie van de Zwarte Steen
Oergevoel
Maar de Piedra Pretu was niet alleen een plek voor het houden van feestelijke bijeenkomsten en vermaak. Het was bijvoorbeeld ook de plek waar in de vroege ochtend bij dag en dauw alle werklui bepakt en bezakt samenkwamen om te zitten wachten op het transport naar Washingtonpark en Slagbaai. Dat was ook een heel mooi moment van de dag. Er werden dan nieuwtjes uitgewisseld. De verhalen gingen van mond tot mond voor ze naar het werk gingen. In die tijd kwamen er veel mensen uit Noord-Saliña in Washington op de aloë-plantage werken en soms bleven ze wel een week lang in het park. Aloë moet je op een bepaalde manier snoeien en oogsten, zodat de plant door blijft groeien en dat konden de mensen uit Noord-Saliña heel goed. Zij waren hoofdzakelijk van Inheemse afkomst. De mensen met Afrikaanse roots waren weer beter in het carbon of houtskool maken.
Nemencio: ‘Mijn vader werkte in Washingtonpark. Hij heeft daar 48 jaar lang als opzichter gewerkt en is er nooit weggegaan. Mijn vader controleerde iedereen bij de poort. Ik ging altijd met hem mee. Ik vond school maar niks dus dan ging ik met mijn vader mee. Toen ik zei dat ik niet meer naar school wilde antwoordde hij: “Dat is goed jongen, maar dan kom je met mij mee om te leren werken want je moet straks wel voor jezelf kunnen zorgen. Je kunt niet voor eeuwig thuisblijven en ik ben er straks ook niet meer.” Mijn moeder vond het verschrikkelijk en die maakte een hoop stampij tot bij de entree van Washingtonpark want zij vond dat ik wel naar school moest. Maar ik ben nooit meer naar school gegaan. Ik was iedere dag met mijn vader, soms sliepen we thuis, maar we sliepen vaker in de open lucht gewoon onder een boom in Washingtonpark. Dan bleven we een hele week weg, samen met de andere werklui. We plantten een fakkel bij onze slaapplek en die hield gedurende de nacht de wilde dieren op afstand. Er liepen allerlei dieren rond, waaronder ook geiten en koeien en zo.
We oogsten sentebibu (aloë) en kruiden van de velden en brandden houtskool van de kuida, kibrahacha- en obada-bomen. We snoeiden de bomen op een manier die duurzaam was, het snoeien deed de bomen beter groeien tot ze een mooie stam hadden. We kapten ze niet zomaar in het wilde weg. Het kan zijn dat de bomen die ik snoeide toen ik veertien jaar was er nu nog zijn. Die hele traditie van houtskool maken is nu ook bijna verloren gegaan. Vroeger maakten ze veel houtskool voor de scheepvaart. De vader van mijn vader werkte trouwens ook in Washington. Dat was iets dat van generatie op generatie overging.
Ik groeide op in een tijd dat er nog geen waterleiding was. Nu hebben we water dat uit zeewater gedestilleerd wordt. Maar toen hadden we echt lekker
zoet water, dat we in een grote ton bewaarden zodat het lekker koud bleef. En we hadden ezels die zo waren afgericht in die tijd, dat ze zelfstandig naar huis liepen of naar de tanki, de put met het drinkwater. En dan durven ze te zeggen ze dat ezels dom zijn. Als ze weten dat ze goed te eten krijgen zijn ze heel rustig en trouw, die buriku’s.
Als ik de vraag ‘Als de steen zou kunnen praten, wat zou je hem dan vragen?’ moet beantwoorden, dan zou ik niets vragen, ik zou alleen willen zeggen: we hadden je beter moeten verzorgen, we hadden je intact moeten laten en niet als een gek met beton moeten afdekken, maar omringen met mooie planten zoals aloë vera en olijfbomen. En we hadden fakkels neer moeten zetten en een mooie vloer moeten maken van twijgen rondom de steen, om je te beschermen. Samen met Broertje Janga had ik vroeger de Dia di Rincon in handen. Alles is bij de Zwarte Steen begonnen en die plaatsnaam wordt nog altijd gehanteerd als herkenningspunt voor de start of het einde van een optocht. Als de steen er nog zou zijn zou je nu een fantastische toeristische trekpleister hebben en iedereen zou er foto’s van maken …
Ik heb heel veel barí gespeeld voordat de kerk gebouwd werd en ik heb zelfs in de kerk gespeeld. Ik ben nu 82, dus ga maar na. Ja ik wil graag dat het verhaal van de Piedra Pretu verteld en gedocumenteerd wordt vanaf het begin
tot nu. Want de Piedra Pretu was een steen die kon praten. Via de trommels en de mensen sprak de steen de naakte waarheid, zonder terughoudendheid. Nu ik ouder word, zie ik dat er al heel veel verloren is gegaan en de jongere generatie is er nauwelijks in geïnteresseerd. Zo verdwijnt het verhaal van onze voorouders in de vergetelheid. En dan is het afgelopen. Onze kinderen krijgen op school geen les over deze oer-Bonairiaanse tradities, soms heb ik het gevoel dat ze informatie over onze geschiedenis zelfs op Bonaire achterhouden. De bomen, het eten dat we hier kunnen eten van het land: de kinderen weten er niets van. In Washington is in de natuur zo veel te eten te vinden, maar de mensen kennen de planten niet meer. Ik ken Washington Slagbaai als mijn broekzak. Daar was mijn leerschool.
Ik werkte lang geleden als jonge man van een jaar of zeventien ook korte tijd op Curaçao bij de houtopslag van Maduro en verbleef toen zoals veel Rinconeros, tijdelijk in Scharloo. Er woonden en werkten veel Bonairianen in Scharloo. En we waren allemaal familie van elkaar. Ik ken de familie Vriend goed, Mario Vriend kende ik en Jaime Sprock ook. Mijn familieleden, de Beaumonts, waren er ook allemaal. Alles was toen heel anders. Het was in de tijd van de Neggera en de Isidel. De Isidel was een zeilboot en die ging iedere zondag. Vooral oude mensen namen de boot naar Bonaire hoor. Die hielden niet van vliegen.
Ik speelde heel veel voetbal in die tijd, bij Fleur de Marie, op blote voeten op een heel slecht voetbalveld vol stenen, maar er was niets anders … Maar ik hield niet zo van Curaçao. Je moet daar altijd op je hoede zijn om niet in de problemen te geraken. Ik had heimwee dus ik wilde snel weer terug naar Bonaire. Terug naar Washingtonpark.’