Bijna vernietigd. Drie generaties Jappenkamp

Page 1

Claudia Biegel Bijna vernietigd

‘Toen ik zo oud was als jij, moest ik het kamp in. Toen was mijn jeugd voorbij.’

Bijna vernietigd is gebaseerd op het oorlogsdagboek van Elleke Rosendaal, waarin ze haar jaren in het Tjideng-kamp in Batavia beschrijft. Van een levenslustige puber zien we haar veranderen in een cynische jongvolwassene die haar geloof in de mensheid langzaam maar zeker totaal verliest. Haar dochter groeit op met een moeder die wanhopig probeert van iedere naoorlogse dag een feest te maken. Als de lat zo hoog ligt, kan ontgoocheling niet uitblijven. Ellekes kampervaringen zijn niet alleen bepalend voor haar eigen leven, maar ook voor dat van haar dochter en kleindochter. Oorlogstrauma’s werken door naar volgende generaties.

Claudia Biegel (1957) is geboren en getogen in Amsterdam. Ze studeerde culturele antropologie aan de UvA en was jarenlang werkzaam bij VluchtelingenWerk Nederland. Momenteel is zij als communicatieadviseur verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam. Bijna vernietigd is haar vierde boek.

ISBN 978-94-6022-510-9

9 789460 225109

Claudia Biegel

Bijna vernietigd Drie generaties Jappenkamp



Claudia Biegel

Bijna vernietigd Drie generaties Jappenkamp


Bijna vernietigd

LM Publishers info@lmpublishers.nl www.lmpublishers.nl © 2019 Stichting LM Publishers REDACTIE Thecla Berghuis ONTWERP Ad van Helmond DRUK Bariet bv

ISBN 978-94-6022-510-9


PROLOOG Dit verhaal is geboren uit verraad. Het is gebaseerd op een dagboek dat zij – mijn moeder – had willen vernietigen. Moet je zo’n wens respecteren? Ja, denk ik. Maar in plaats daarvan doe ik het tegenovergestelde. Ik breng het in de openbaarheid ook al kan ik haar niet meer om toestemming vragen. Ook al zal ik nooit weten wat ze ervan vindt dat ik dit bijna vernietigde dagboek tot leven heb gewekt. Waarom doe ik het? Geen idee. Of beter gezegd: geen bewust idee. Iets in mij dwong mij ertoe. Iets in mij wilde haar laten herleven als het levenslustige kind dat ze was voordat de oorlog haar veranderde in een door ptss geplaagd mens. Ik wilde haar nog een keer laten zwemmen in dat zwembad in Tjikini waar ze zoveel had genoten. Mijn vader heeft haar dagboek gered. Hij heeft het stiekem uit de vuilniszak gevist. Een authentiek oorlogsdagboek laten verdwijnen, dat stond zijn historische hart niet toe. Hij verborg het in een oude rode schoenendoos met daarop in grote letters ‘Indië’. In die simpele doos zat alles van zijn jeugd die hij doorbracht in het land van de krontjongmuziek, de muziek die hij op zondagochtend altijd draaide. Liever niet, dacht mijn moeder dan. Zij hield niet van krontjong. De oorlog is verleden tijd, voortaan maken we van iedere dag een feest, luidde haar motto na de bevrijding. En dat het een feest moest worden, hebben we geweten. Haar drang naar euforie maakte een normaal gezinsleven onmogelijk. Wij feestten met haar mee. Ieder dag weer. Als dat niet lukte, verdroegen we met ingehouden adem haar nietsontziende razernij.

5


De posttraumatische oorlogsstress had zich diep genesteld in haar ziel en nam steeds meer bezit van haar persoonlijkheid. Zoals bekend is het makkelijker om een mens uit de oorlog te halen dan de oorlog uit een mens. Soms heelt de tijd niet alle wonden. Posttraumatische oorlogsstress is hardnekkig en wordt doorgegeven aan kinderen en kleinkinderen. De optimistische kant van het verhaal is dat de intensiteit van de stress met elke volgende generatie afneemt. Langzaam maar zeker verstompen de scherpste kantjes.

6


Ze kunnen niet eens fietsen Toen Elleke vanmorgen samen met haar moeder en naaister mevrouw Praoer zat te ontbijten in de binnengalerij hoorden ze over de radio omroepen dat alle blanda-vrouwen op Java uit voorzorg bij elkaar moesten gaan wonen in beschermde buurten. Dat wil zeggen alle blanda-vrouwen van wie de mannen waren opgepakt en geïnterneerd. Had je nog een man in huis van zeventien of ouder, mocht je buiten de beschermde buurten blijven. Voor alle andere vrouwen was het te gevaarlijk om alleen te wonen. Haar moeder: ‘Hoe willen ze dat voor elkaar krijgen, die stomme Jappen?’ ‘Ze kunnen niet eens fietsen met die kleine kromme beentjes,’ voegde mevrouw Praoer toe, terwijl ze de laatste hand legde aan moeders nieuwe toneelpak dat klaar moest zijn voor het eind van de maand. Ze had geen idee in welk stuk haar moeder nu weer speelde. Toneel interesseerde haar niet. Als het aan haar lag schafte ze dat hele toneel af want het bracht altijd een hoop heisa in huis. Haar moeder op het toppunt van haar zenuwen, haar vader brommerig vanwege alle onrust en vreemde toneelmensen – zijn woorden – die in- en uitliepen. ‘Dat kan toch helemaal niet.’ Haar moeder stond op om de radio uit te zetten, wat Elleke vreemd vond want gewoonlijk luisterden ze het nieuws helemaal af. ‘Zelfs de vrouwen uit Batavia krijgen ze nooit allemaal bij elkaar. Laat staan die uit heel Java,’ hoofdschuddend liep haar moeder terug naar de lage rieten stoel waarop ze eerder zat en nam weer plaats. ‘Ze kunnen goed kletsen die Jappen, maar doen: ho maar!’ Mevrouw Praoer hief haar hoofd schuin omhoog waardoor haar kin er nog vierkanter uitzag dan normaal. 7


Die middag in het zwembad van Tjikini trok Jaap de badmuts van haar hoofd. Nou dat werd flink stoeien natuurlijk! Ze lag lang wakker. Het regende nog steeds en ze genoot van het geluid van water dat vanaf het afdak naar beneden kletterde op het platje. Om de tijd te doden, gluurde ze door haar wimpers naar het witte klamboegaas. Een van haar favoriete spelletjes. Met toegeknepen ogen leek het net of ze werd omringd door besneeuwde berghellingen en kon ze zich wanen in Zwitserland. Daar kwam nu natuurlijk ook niets meer van. Die vakantiereis naar Europa – met als hoogtepunt Zwitserland – kon ze voorlopig zeker vergeten net zoals de stiekeme avondwandelingen over de dijk met Jaap. Sinds de Jap een avondklok had ingesteld, kwam je ’s avonds het huis niet meer uit. Ook overdag amper trouwens. Sinds Nippon het voor het zeggen had, waren haar ouders veranderd in echte zenuwpezen. Alles vonden ze gevaarlijk. Tenminste alles van buiten. Terwijl dat eigenlijk reuze meeviel. Okay, er stampten Jappenlaarzen door de straten. Maar die sukkels met hun vleermuizen helmen waren zo klein dat ze amper het gewicht konden dragen van hun eigen geweren. Dus laten we wel wezen: hoe gevaarlijk waren die nou echt? Nergens voor nodig om zo angsthazig te doen en daardoor de sfeer te verpesten. Hoe lang was het geleden dat ze samen met de hele familie iets leuks hadden gedaan? Boomtikkertje op het achtererf of beeldentrekkertje? Ze kon zich de laatste keer niet eens meer herinneren. Nee, het was een dooie boel geworden hier in huis. Met snelle bewegingen schudde ze de goeling op zodat hij beter paste tussen haar benen. Gelukkig kleefde er ook een voordeel aan deze hele toestand. Een groot voordeel zelfs: alle scholen waren gesloten. Wat dat betreft mochten die Jappen eeuwig blijven, ook al wist iedereen natuurlijk dat het niet lang zou duren voordat de Amerikanen landden en ze er allemaal uitgooiden. Maar tot die dag aanbrak, kon ze lekker lanterfanten. Haar ouders waren zo druk met het regelen van god weet wat voor zaken, dat 8


niemand meer lette op wat zij en haar broer Does – eigenlijk Didier geheten en eigenlijk haar halfbroer – allemaal uitvoerden. Of beter gezegd, niet uitvoerden. Zelf sliep ze lang uit en hing uren rond in de bediendenverblijven (wat verboden was). Heerlijk ook om Tommie iedere dag in bad te stoppen (mocht eigenlijk niet want door veel badderen werd hij extra vatbaar voor teken). Piano oefenen, behoorde tot het verleden. Evenals schoenen aantrekken. Does en zij liepen blootvoets. Bovendien bleven ze de hele dag lekker ongebaad in pyjama rondlopen in plaats van netjes aangekleed omdat – woorden van haar moeder – er altijd bezoek kon langskomen dat je op gepaste wijze moest kunnen ontvangen. Het gekke was, en dat waren zo’n beetje haar laatste gedachten voordat ze (eindelijk) in slaap viel, aan de ene kant wilde ze deze nieuwe vrijheid niet kwijt. Aan de andere kant haatte ze het om die Nippon-vlag overal te zien hangen en maakten de verlaten straten haar zenuwachtig. Net alsof er iets heel ergs ging gebeuren. Een soort einde-van-de-wereldgevoel.

9


Beschermde buurten Baboe Sjuuleke – die geen Sjuuleke heette maar zo’n onuitsprekelijke inlandse naam had dat iedereen haar Sjuuleke noemde – kwam thuis van de pasar met een van opwinding verhit gezicht. Wat er nu weer was… De Jappen hadden twee buurten ontruimd: Kramat en Tjideng. Zomaar alle mensen op straat gezet. Met barang en al. Te erg toch? Kassian die lui. Hoewel ze ondertussen wel een en ander waren gewend, verstomden Elleke en haar vader bij dit nieuws. Ze vermeden het om elkaar aan te kijken. Alsof er ineens een muurtje tussen hun instond waar ze niet overheen konden kijken. Waar moesten die mensen heen, waar moesten ze nu wonen, tolde het door Ellekes hoofd. In gedachten zag ze vrouwen en kinderen zo’n beetje radeloos naar achter kijken, naar het huis waaruit ze net waren gezet. De kinderen trokken aan hun moeders rokken: duimende peuters, baby’s met vieze luiers. In Kramat en Tjideng woonden alleen Indischen. Europeanen kwam je daar niet tegen. Op een verdwaalde ziel na, zoals zij ooit. Een tijd geleden alweer. Ze hadden amper een woord met elkaar gesproken – zij en Lilie – totdat ze samen een werkstukje moesten maken over de moord op Willem van Oranje. Hè bah, had ze gedacht. Waarom moet ik met die stomme Lilie? Een gedachte waarvoor ze zich onmiddellijk zo schaamde dat ze na school met Lilie opfietste in plaats van met haar vaste groepje. Zover zelfs dat Lilie begon te protesteren dat het nergens voor nodig was om zo’n stuk om te rijden. Waarom niet gewoon ieder haar eigen weg? Omdat het zo gezellig is, antwoordde ze en lette 10


erop om niets over te nemen van Lilies stevige Indische tongval. Stel je voor, straks ging ze net zo praten als Does. Het Indische accent van Does was een doorn in het oog, of beter gezegd in het oor, van vader die Does al zo vaak voor straf zijn mond had laten wassen met groene zeep, dat hij er inmiddels immuun voor was geworden. Hij was het zelfs lekker vinden, beweerde hij maar dat geloofde zij niet. Als hij het echt lekker vond, waarom poetste hij zijn tanden er dan niet mee? Doe niet zo dom, kreeg ze als antwoord en dat ze kassian mataglap was. Hoe dan ook, aangekomen bij de rand van Kramat-buurt waar Lilie woonde, stapte ze tegelijk met Lilie af van haar fiets. Of ze iets wilde drinken, vroeg Lilie. Nee, had ze willen zeggen maar in plaats daarvan zei ze ja en zag Lilie schrikken. Ze had waarschijnlijk nooit verwacht dat Elleke deze beleefheidsuitnodiging daadwerkelijk zou aannemen. Met de fiets aan de hand liep ze achter Lilie aan over de slingerweggetjes tussen houten huizen die zo dicht op elkaar stonden dat er amper zonlicht naar binnen viel waardoor het wel avond leek in plaats van dag. Terwijl haar fiets wegzakte in de modder, vervloekte ze zichzelf. Ze had moeten weigeren. Natuurlijk had ze nee moeten zeggen. Als dat stomme schuldgevoel er niet was geweest, zou ze hier nu niet lopen te moddertrappen. Toen Lilie zich omdraaide en wenkte, had ze het liefst gezegd dat ze zich had bedacht. Dat ze toch maar naar huis‌ Voor de huizen zaten mensen op stoepjes. Bruine mensen. Iedereen is bruin behalve ik, schoot het door haar hoofd. Ze rilde. Koud ineens. Alsof ze te lang in de regen had gestaan en door en door nat was geworden. Het moest geen pretje zijn voor Lilie‌ Als enig bruin meisje op een blanke school. Zoals meerdere klasgenootjes, begreep ze niet waarom Lilie niet gewoon naar een inlandse school ging. Daar zou ze beter op haar plek zijn. Ja, toch?

11


Bij een vierkant huis helemaal opgetrokken uit gevlochten bamboe, liet Lilie haar plaatsnemen op de enige stoel in de krappe voorgalerij. Of ze haar even wilde excuseren. Terwijl Elleke daar zo zat en keek naar een rij eenden – moeder en kuikens – voelde ze zich bespied vanaf alle kanten. Elleke kreeg een glas koele stroop soesoe van Lilie, die haar schoolkleren had uitgedaan. In de batikrok en de eenvoudige kabaja die ze nu droeg, zag Lilie er ineens veel Indischer uit dan op school. Ongemakkelijk schoof Elleke heen en weer. Hoelang moet ze nog…? Weg, ze wilde weg van hier. Weg van de lucht die hier hing en weg van alle ogen die haar in de gaten hielden als een hongerige tijger die een kantjil besloop. Toen ze met een ruk opstond, de stroop nog niet eens opgedronken, zag ze Lilies handen lichtelijk beven en begreep ze er verkeerd aan had gedaan door hier te komen. Ze had een grens overschreden en hun allebei in verlegenheid gebracht. Hoewel ze het werkstuk samen afmaakten, zagen ze elkaar nooit meer buiten de schoolmuren. Na dat jaar ging Lilie van school. Niemand had vragen gesteld. Eerlijk gezegd had ze nooit meer aan Lilie gedacht. Tot vandaag. Tot dit nieuws over Kramat. Had Lilie haar huis moeten verlaten om plaats te maken voor alleenstaande Nederlandse vrouwen en zo ja, was ze nu dakloos? ‘Jij hoeft je in ieder geval geen zorgen te maken,’ zei haar vader na een tijdje op de toon die hij altijd gebruikte wanneer hij haar wilde geruststellen. Gek genoeg maakte die toon haar nu juist meer ongerust. ‘Waar moeten die mensen nu wonen?’ Haar stem klonk raar in haar oren, of ze sprak met een gezwollen keel. Haar vader keek op van zijn krant en boog zich voorover om een slok koffie te nemen uit de grote Delfts blauwe mok waaruit alleen hij dronk. ‘Welke mensen?’ Zijn kop terugzettend op de glasplaat van de lage tafel. 12


Ze zaten in de buitengalerij tussen potten met varens en hangplanten die omhoog kronkelden langs de hoge witte muren en in de avond leken op grijppoten van hagedissen. Hoewel het niet meer regende, hing de geur van natte aarde nog vers in de lucht. Op het kwaken na van de kikkers hoorde je amper geluid. ‘Die uit Kramat.’ Weer met die rare stem. Dat zij zich nergens zorgen over hoefde te maken, herhaalde hij en pakte zijn krant weer op. ‘Het gaat niet om mij,’ kwam het korzelig haar mond uit terwijl ze een elastiekje van haar hansop om de top van een vinger draaide en die langzaam blauw zag worden. Alsof hij haar woorden niet had gehoord, zei haar vader dat ze niet moest piekeren. Zelfs als hij werd opgepakt, was er nog geen reden tot zorg. Met Does in huis waren ze echt veilig genoeg. Met een zucht bevrijdde ze haar vinger uit het elastiekje en wilde net opstaan om te gaan baden toen haar vader ineens zijn krant op schoot legde, haar recht in haar ogen aankeek en op zachte toon zei: ‘Heus El, voor je het weet is alles weer normaal en lachen we hierom.’ ‘Waarom moeten die vrouwen verhuizen?’ ‘Welke vrouwen?’ Met zijn neus alweer in de krant. De vrouwen zonder man…en hun kinderen, wilde ze zeggen maar deed dat niet. Net zoals ze niet vroeg naar het waarom van de beschermde buurten. En hoe dat moest met verhuizen. Per slot van rekening hadden ze het niet over een klein groepje maar over honderden vrouwen. En, en wanneer komen ze voor jou, papa? Waarom zouden ze jou sparen? En, en … zullen we vandaag nog het aapje kopen dat je me beloofde? En, en … wil je Does alsjeblieft niet naar kostschool sturen want dat overleef ik niet. Wil je aardiger tegen hem doen zodat hij niet wegloopt of gaat wonen in de kampong? En, en …laat mama haar gang maar gaan met dat toneel, zonder dat wordt ze onuitstaanbaar en wil ze mijn haren vlechten zodat die niet zo slordig om me heen hangen en dan trekt ze zo hard dat mijn hoofhuid ook uren daarna nog pijn doet. Daarom haat ik haar. Is dat erg? Is het erg dat ik haar soms haat? Heel erg? Ik ben bang dat ik daardoor in de hel kom. Haal je me daar dan uit? Jij bent dan allang 13


dood en kan misschien een goed woordje voor me doen? Maar ik wil niet dat je doodgaat, ik wil ook niet dat ze je oppakken. Alsjeblieft papa, beloof je dat dit niet gebeurt? Dit had ze allemaal willen zeggen. Dit en nog veel meer. Maar ze zweeg. Ze was gek genoeg niet in staat om woorden uit haar mond te krijgen. In plaats daarvan probeerde ze zich voor te stellen hoe een grote groep vrouwen met hun kinderen koers zette naar de andere kant van de stad. Waar lieten ze hun huisraad? Kregen ze verhuiswagens van de Jap? Kregen ze überhaupt iets om in te zitten of moesten ze te voet? Moesten ze in die hete zon, over het gesmolten asfalt … Nu niet, ze schudde haar hoofd heen en weer. Nu niet meer denken. Nu, niet. Voorzichtig spreidde ze haar tenen wijd uiteen en constateerde tevreden dat ze nog steeds niet was vergeten hoe dit te doen. Onzin dus, dat de kinderen – Does en zijzelf – al die Indische dingen vanzelf wel zouden vergeten, zoals ze haar vader hoorde zeggen tegen haar moeder de avond voordat hun werd verboden binnen te gaan in de bediendenverblijven. Dat wil zeggen: zonder vooraf toestemming te vragen. Renden ze tot die dag blootvoets en slechts gekleed in hansopjes bij elkaar in en uit – Todjo (zoon van baboe Sjuuleke) Does en zij – dat moest afgelopen zijn. Daar werden ze te oud voor, luidde haar vaders veto dat ze hem tot de dag van vandaag kwalijk nam. Niet zozeer omdat ze bij de bediendes wilde zijn – dat was meer het pakkie aan van Does– maar omdat het oneerlijk was. Does was ouder dan zij. Hoe kon het dan zijn dat ze tegelijkertijd ergens te oud voor waren? Toen ze die vraag stelde, zag ze zowel haar vader als haar moeder van kleur verschieten. Hadden ze niet aan gedacht… Daar zaten ze, met de mond vol tanden, als twee kleuters die een koekje hadden gestolen. ‘Zeker omdat ik een meisje ben,’ had ze eruit gegooid. Iets wat haar ouders direct en opgelucht beaamden zonder zich te realiseren wat voor cadeau ze daarmee van haar kregen. Liever dit dan die machteloosheid zien in ogen van degenen die het toch beter moesten weten. 14


‘Ze willen ons alleen bang maken, die Jappen,’ haar vader richtte zijn blik op de vruchtenbomen achter op het erf en sprak zo zacht dat ze hem amper hoorde. Alsof hij meer tegen zichzelf sprak dan tegen haar. Moest hij niet naar zijn werk? Ze probeerde op de klok te kijken en bedacht toen dat het zondag was. Nu de scholen dicht waren, leken alle dagen op elkaar en wist je niet meer welke dag het was. Dat de Amerikanen ze er wel uitschoppen, besloot haar vader en hij stond op voor een rondje door de tuin. Zijn meest geliefde bezigheid op zondag. In tegenstelling tot haar moeder die niets moest hebben van planten of bloemen, want die stikten van de beestjes, genoot hij van een flamboyant die in bloei stond en van de geur van de melati. Toen ze hem daar zo zag rondlopen, de zoete ochtendlucht opzuigend, kromp haar maag ineen. Hij leek wel een oude man met die neerhangende schouders. Waar was de onbezorgdheid waarmee hij normaliter door de tuin liep? In plaats van te fluiten of een populair deuntje te neuriën, hield hij zijn lippen stijf op elkaar. Terwijl de ochtend langzaam op gang kwam – met aanzwellende stemmen vanuit de bediendenverblijven, het gonzen van de insecten, het gekoer van de woudduiven uit de bamboe vogelkooien op het achtererf, en muziek uit de kamer van Does – liep Elleke naar binnen en probeerde te bedenken wat ze zou doen. De padvinderij, haar normale zondagse bezigheid, had de deuren gesloten. Evenals de tennisclub, de bibliotheek en sinds kort (het ergste ooit) het zwembad. Het werd inderdaad de hoogste tijd dat de Amerikanen een einde maakten aan deze flauwekul. Hopelijk namen ze kauwgum mee. Omdat ze echt geen idee had wat te doen, liep ze bij Does binnen en trof daar ook Todjo aan. Ze hadden twee tjitjaks meegenomen en probeerden die samen te laten vechten. Een van de vele stomme spelletjes die ze eropna hielden, beesten tegen elkaar ophitsen en kijken wie er won. Net zoals de hanengevechten in de kampong waar Does – dat wist ze zeker – stiekem heenging. 15


‘Wegwezen,’ gebood Does direct. Todjo negeerde haar zo totaal dat ze als vanzelf rechtsomkeert maakte om de kamer te verlaten. Vlak voor deur draaide ze om, wat zou papa ervan zeggen als hij wist dat Does met tjitjaks bezig was. Dat werd een fikse straf… Als zwijggeld kreeg ze – nadat Does en Todjo elkaar een paar keer hadden aangekeken alsof ze woordeloos overlegden wat ze ervoor overhadden – twee toverplaatjes die ze gelijk op de grond gooide. Waren ze helemaal betoeterd? Dachten ze nou echt… Toverplaatjes gaf je aan kinderen, niet aan iemand van bijna veertien. Na wat aandringen kreeg ze het gedaan dat ze de fiets van Does mocht lenen. Mieters! Does had die rammelkast omgebouwd tot een racefiets. De kettingkast was er afgesloopt, net zoals de bagagedrager, en een stuk of vier versnellingen – die niet werkten – gaven de fiets een stoer aanzien. Geen meisje in heel Batavia reed op zo’n fiets. Behalve zij. Maar ja, zij was ook geen gewoon meisje, zij was een meid met lef, zoals Todjo ooit had gezegd vlak voordat hij haar de bamboestruiken induwde en zij haar arm brak. Ze haalde Machteld – haar beste vriendin – over om mee te gaan. Makkelijk ging dat niet. Was het niet veel te gevaarlijk buiten? Wat als ze een Jap tegenkwamen? ‘Als we een Jappenwacht tegenkomen, stappen we af en buigen we, daarna fietsen we gewoon verder. Niets aan de hand.’ Machteld snoof een paar keer achter elkaar alsof ze wilde zeggen: noem dat maar niets, buigen voor de Jap. Toch ging ze mee. Overal waar je keek, zag je Nippon-vlaggen. Ze hingen aan de daken maar ook aan bomen of eetstalletjes. Alsof er iets bijzonder feestelijks op stapel stond. Terwijl dat natuurlijk niet zo was. Helemaal niet. In tegendeel zelfs. Op straat heerste een bijna angstaanjagende doodsheid. Weinig mensen. Degenen die zich buiten waagden, leken allemaal haast te hebben. 16


Zelfs met keihard trappen kon Machteld haar niet bijhouden. Niet zo hard, riep ze keer op keer. Maar Elleke wilde racen. Wie weet wanneer ze nog eens de fiets van Does mocht lenen. Alles eruit halen dus. En dat deed ze. Pas op het Koningsplein stopte ze zodat Machteld de achterstand kon inhalen. ‘Je lijkt wel een omaatje.’ Elleke lachte zo hard dat een paar mensen achteromkeken. ‘Sst, niet zo hard. Iedereen kijkt naar ons.’ Elleke haalde haar schouders op en probeerde te balanceren op de stilstaande fiets. Laat ze maar kijken, dacht ze en helde een beetje meer naar rechts om het evenwicht te bewaren. Ze had maling aan de mening van andere mensen. Net zoals ze maling had aan de slechte naam waarvoor haar moeder steeds waarschuwde. Heb je eenmaal een slechte naam, dan kom je daar nooit meer vanaf… Of het iets uitmaakte wat die slome kliek in Batavia dacht. Zo gauw ze kon, heel snel dus, trok ze de wereld in. Zij wilde een avontuurlijk leven leiden. Geen dag hetzelfde. Net zoals in Reis om de wereld in tachtig dagen. Een boek dat ze stuklas. Of zoals in De drie musketiers. Omdat boeken haar het hoofd op hol zouden brengen, kreeg ze een leesverbod (na negen uur ’s avonds het bedlampje uit). Wat weer een zoveelste voorbeeld was van het meten met twee maten waaraan zij zo’n hekel had. Terwijl zij zich moest houden aan zo’n stomme regel, kon Does alle boeken lezen die hij wilde. Alleen deed hij dat niet. Hij slenterde liever over straat of laafde zich in de bediendenverblijven aan de griezelverhalen die daar werden verteld zodat hij ’s nachts niet alleen naar de wc durfde en in zijn bed plaste. Maar dat was lang geleden – van dat plassen. Later luisterde hij niet alleen naar de verhalen maar vertelde die zelf. Dat had ze ontdekt toen ze op zoek was naar Tommie en hem terugvond in de bijkeuken waar hij – heel stout – een halve bak gezouten visjes had opgegeten. Met Tommie onder haar arm – hij was toen een stuk kleiner – liep ze langs de achtergalerij en zag daar in een van de bediendenverblijven haar broer staan met een kring luisteraars om hem heen. Hij leek wel in trance zoals hij daar stond te vertellen 17


en naar de gezichten te oordelen, verkeerden zijn toehoorders in de dromerige waan waarin een goede verteller zijn publiek kan brengen. Waar het verhaal overging, geen idee. Does praatte in het snelle straat-Maleis dat veel moeilijker te verstaan was dan het Maleis van de pasar. Tenminste voor haar. En voor alle andere totoks die zich nooit waagden in de straten van Batavia waar dit taaltje werd gesproken: de straten van inlanders en indo’s. Does was lang zonder moeder geweest (zijn half-Soendanese moeder stierf toen hij nog geen half jaar oud was). Daardoor was hij ‘verwilderd’, zoals vader het uitdrukte. Met verwilderen bedoelde hij dat Does liever onder inlanders vertoefde dan onder Hollanders. Dit had vader helemaal aan zichzelf te danken, aldus Ellekes moeder. Nadat de moeder van Does stierf, liet hij de zorg voor het kind helemaal over aan baboe Sjuuleke en ja, dan kreeg je natuurlijk een baboekind. Tot een jaar of drie sprak Does alleen Maleis en vertikte het om Nederlands te spreken. Pas op de kleuterschool gaf hij zich gewonnen en ging hij noodgedwongen over op Nederlands omdat alle klasgenootjes de opdracht hadden hem te negeren als hij Maleis sprak. Helemaal vlot Nederlands sprak hij ook nu niet. Bovendien, alweer in de woorden van vader, had hij een typisch Indische manier van spreken en dat zou zijn toekomst kunnen schaden. Jazeker, deed haar moeder er nog een schepje bovenop: Indische jongens redden het niet in Nederland. Zeker niet met dat verhaspelde taaltje dat zij Nederlands noemen en aan elkaar hangt van grammaticale blunders en onjuistheden, Ellekes moeder moest weinig hebben van alles wat Indisch was. Indië was haar land niet en zou dat nooit worden. Hoelang ze er ook verbleef. Ze ergerde zich werkelijk aan alles: de hitte, de insecten, de geur van de houtskoolvuurtjes, de krontjongmuziek en ze kreeg al migraine wanneer iemand het woord gamelan alleen maar uitsprak. Haar dromen gingen over sappige groene weiden, een witte kerst, korfbal en schaatsen. 18


Ware het niet dat ze zich in Indië had kunnen ontpoppen tot toneelspeelster – en dat alleen omdat ze door haar lengte zo goed paste in mannenrollen en ze bij het toneel altijd mannen tekortkwamen – had ze de eerste de beste boot genomen terug naar Holland. Kortom Ellekes moeder was en bleef in alles een echte totok en daardoor liep het huishouden faliekant verkeerd. Ze sprak nog steeds zo slecht Maleis dat ze moeite had met het aansturen van de bediendes. Liever dan de taal beter te leren, ontliep ze de bediendes door zich op te sluiten in haar kamer met een met eau de cologne besprenkelde zakdoek op haar hoofd – tegen de migraine- en haar voeten in een teil koud water. Dat water moest ieder kwartier worden ververst omdat het anders niet koud genoeg meer was. Aangezien haar moeder zich niet liet gelden als hoofd van de huishouding – zelfs de sleutelmand was geheel in handen van baboe Sjuuleke – pikten de bedienden uit de provisiekast. Het was dat vader af en toe ingreep anders roofden ze het hele huis leeg. Op de terugweg naar huis, toen de hbs in zicht kwam, gebaarde Elleke naar achter – waar Machteld met rood hoofd keihard trapte om niet te veel achterop te raken – dat ze wilde afstappen. Ze zetten de fietsen tegen de oude waringinboom waaronder ze in pauzes zo vaak hadden gebikkeld. Gek genoeg voelde ze een knauw in haar maag bij zien van die vertrouwde hbs-gebouwen en toen ze naar binnen gluurde, kreeg ze moeite met slikken. Idioot gewoon! Nog niet zolang geleden wist ze niet hoe snel ze van school weg moest om naar Tjikini te gaan en heerlijk te zwemmen. En nu had ze opeens heimwee naar school. De wereld stond echt op zijn kop. Machteld zag plotseling zo bleek dat ze vroeg of het wel goed met haar ging. Eerst schudde ze van ja, maar even daarna bekende ze dat ze slecht sliep. Soms zelfs helemaal niet. Geen idee waarom, voegde ze eraan toe en keek daarbij zo verdrietig dat Elleke twee armen om haar heen wilde slaan. In plaats daarvan zei ze dat het ook zulke rare tijden waren. Dat iedereen zenuwachtig was. Als troost kochten ze schaafijs en aten dat heerlijk langzaam op in de schaduw van de waringin. Daarna reden ze nog twee keer heen 19


en weer in de straat van Jaap maar die was niet thuis anders had hij vast wel gereageerd op haar fluitje. Eenmaal thuis, ze had snel de allerergste modder van de fiets geboend, klonken er stemmen vanaf het platje achter. Ze herkende die van haar vader maar daarnaast hoorde ze ook een onbekende stem. ‘Waar kom jij vandaan?’ vroeg haar vader. Naast hem zat een magere man met witte benen en een sikachtig baardje. Ze zag zijn handen trillen toen hij het longdrink glas terugzette op tafel. ‘Even naar Machteld,’ loog ze en was blij dat er iemand op bezoek was zodat hij niet doorvroeg. Sinds de Jappen er waren, hield haar vader de hele familie het liefst de hele tijd binnen. Ze zag iets van twijfel in zijn ogen. Zou hij toch doorvragen ondanks het bezoek? Ze bereidde zich voor op verdere ondervraging maar in plaats daarvan gebaarde hij naar de man naast hem en zei: ‘Maak kennis met Johan Sikkes, El. Hij gaat jou en Does lesgeven zolang de scholen dicht zijn.’ Ze schudden handen en zij wist niet of ze erbij moest gaan zitten of naar haar kamer gaan. Does was nergens te bekennen, die verstond de kunst om zich te onttrekken aan alles waarin hij geen zin had. Uiteindelijk besloot ze erbij te gaan zitten, schoof de Arabische poef dichterbij en nam daarop plaats. Dat ze zich gelukkig moest prijzen met Johan. Privéleraren waren niet aan te slepen tegenwoordig en zeker niet zo’n goede als Johan. Na die woorden keek haar vader haar afwachtend aan en zij kon niets anders bedenken dan instemmend knikken hoewel ze ernstig twijfelde of deze schuchtere, ielige man haar iets kon bijbrengen en dat hij Does niet aankon, kon ze nu al voorspellen. Al langere tijd was er gezocht naar een privéleraar omdat de kinderen – Does en zij – te veel achterstand opliepen. Als ze op deze leeftijd zoveel misten, hadden ze later geen goede aansluiting op het onderwijs in Nederland dat toch al op een veel hoger niveau stond, 20


aldus vader. Dat ze in Nederland zouden studeren, stond vast. In ieder geval voor haar vader. Gelukkig duurde het nog wel even voordat het echt zover was. Wat dat betreft, vormde de oorlog een welkom oponthoud. De taak om een privéleraar te vinden lag in de eerste instantie bij haar moeder. Maar die was zo druk bezig met de aanstaande première van haar toneelstuk, dat het nog wel even kon duren voordat ze zich aan deze taak zou wijden. Tot vreugde van Does en haarzelf. Hun vrije dagen waren voorlopig niet voorbij. Met een beetje geluk kwam die leraar er nooit, hadden ze stilletjes gehoopt, maar hun vader had die hoop de grond in geboord. Zoals altijd raakte haar moeder op van de zenuwen naarmate de datum van de première dichterbij kwam. Ondanks haar forse gedaante die haar stoer deed overkomen, had ze een teer zenuwstelsel dat gauw van slag raakte. Zo gauw zelfs dat ze sint-janskruid slikte ondanks dat dit je reinste kwakzalverij was, volgens haar vader. Neem dan liever valeriaan, daarvan was in ieder geval aangetoond dat het werkte. Op dit moment was ze niet zozeer van streek door de première maar door sluiting van de soos. Dat was een van de eerste verordeningen die de Jap uitvaardigde na inname van Batavia. Gevolg hiervan was dat de toneelgroep moest uitwijken naar een of ander oud clubgebouw buiten de stad. Een locatie die beslist minder toeschouwers zou trekken. Dat mensen deze dagen wel iets anders aan hun hoofd hadden dan naar toneel gaan, zei vader. Het kwam er onaardig uit. Voor zijn doen althans. Hij was kampioen in hand-boven-moeders-hoofdhouden. Zelfs al was het overduidelijk dat ze de fout in was gegaan door bijvoorbeeld te snauwen tegen de bediendes of veel te veel te betalen voor iets onbenulligs. Volgens Does koos hij altijd moeders kant omdat hij er nog steeds niet aan was gewend getrouwd te zijn met zo’n mooie vrouw. Does wierp zich graag op als vrouwenkenner hoewel hij dat niet was. Helemaal niet. Een echt vriendinnetje had hij nooit gehad. Alles 21


wat hij wist van vrouwen, had hij geleerd in de kampong en dat kon je niet echt vrouwenkennis noemen. Tenminste niet wat Europese vrouwen betrof. De enige reden waarom hij moeder mooi vond, betrof haar blonde haar. Zelfs een aap met blond haar zou hij mooi noemen. Liet Elleke zich vroeger makkelijk meeslepen door de meningen van Does – tenslotte was hij haar stoere oudere broer – vanaf de hbs ontwikkelde ze een eigen mening. Ook wat betreft schoonheid. Moeder was allesbehalve mooi met dat grote hoekige lijf waarmee ze zich onbeholpen voortbewoog alsof ze nog steeds niet was gewend aan de abnormale lengte van haar ledematen. Gezien de kijk van Does op vrouwen, was Elleke heel benieuwd met wie hij uiteindelijk zou trouwen. Vader schoot hem nog liever eigenhandig dood dan toe te staan dat hij beneden zijn ‘ras’ trouwde. Zelfs een Indisch meisje was niet acceptabel. Daarin was vader heel strikt. Voordat Does de puberteit bereikte, had hij daar al een punt van gemaakt. Niet zo expliciet maar verstopt in zijdelingse opmerkingen over inlandse vrouwen die nergens anders mee bezig waren dan met pogingen een Europese echtgenoot aan de haak te slaan. Als Does zo doorging, was Elleke bang dat vaders dreigement – kostschool in Nederland – waarheid zou worden. Gelukkig was die dreiging nu even uit de lucht door de Duitse bezetting. Wie stuurde zijn zoon rechtstreeks de armen van de vijand in? Bovendien was het onmogelijk om Indië uit te komen. Ellekes vader – Theo Rosendaal – maakte kennis met Ellekes moeder – Anneke Teljer – toen hij tijdens een dienstreis een werkbezoek bracht aan de apotheek van zijn latere schoonvader, Wilhelm Teljer. De Teljers waren al generaties lang eigenaar van de deftige apotheek Teljer in het centrum van Den Haag. Anneke hielp mee in de apotheek en hoewel ze haar opleiding tot apothekersassistente nooit had afgemaakt, zag Theo dat ze handig was in het bedienen van klanten en nauwkeurig bovendien. Dat Theo dit opmerkte en langer dan nodig met Anneke bleef praten, 22


had er alles mee te maken dat hij sinds langere tijd op zoek was naar een nieuwe vrouw. Hoewel hij na de dood van zijn geliefde Helène zwoor nooit meer te hertrouwen, kwam hij daar na verloop van tijd op terug. Niet alleen miste hij een vaste gezellin om zijn leven mee te delen, hij had ook een moeder nodig voor zijn zoon Does die hij niet in de hand had en voor zijn ogen verwilderde. Tot slot, maar dat was eerder bij- dan hoofdzaak – kon hij een paar ervaren handen goed gebruiken in zijn eigen apotheek. Anneke paste zo precies in dit profiel dat hij snel de knoop doorhakte. Geen hofmakerij of andere fratsen, maar meteen een huwelijksaanzoek dat zij vrijwel direct accepteerde. Ze trouwden op een van zijn laatste verlofdagen en pas op de boot naar Indië vonden ze elkaar in de vleselijke liefde waarbij Theo tot zijn verbazing constateerde dat Anneke nog maagd was, iets dat hij niet had laten meewegen bij zijn besluit om met haar te trouwen. Sterker nog, gezien haar leeftijd – ze was zeventwintig – was hij ervan uitgegaan dat ze zeker een paar ongelukkige liefdes achter de rug had en niet onbesmet met hem het huwelijk zou ingaan. Niet dus. Hij was haar eerste. Een buitengewoon goede vangst, concludeerde hij tevreden toen hij met een zakdoek het speldenknopje bloed van het onderlaken wegveegde. Vanaf aankomst in Indië leek Anneke te veranderen in een ander mens. Zo nuchter als ze was in Nederland, zo lichtgeraakt toonde ze zich in haar nieuwe vaderland. Alle pluspunten van Anneke bleken in Indië te verdampen. Achteraf gezien besefte Theo dat het dom was geweest om te trouwen met een vrouw die hij amper kende en niet eens uit verliefdheidswaanzin maar om allerlei redenen waarvoor hij goed beschouwd ook een huishoudster had kunnen inhuren. Met een beetje fantasie zou je kunnen zeggen dat hij was getrouwd met de handschoen en iedereen wist ondertussen dat die huwelijken bijna altijd mislukten. Met Does kon Anneke al vanaf de eerste dag op Indische bodem niet opschieten. Ze had eenvoudigweg geen idee wat ze tegen de 23


jongen – die in haar ogen meer weghad van een halfaap dan van een mens – moest zeggen. Daar kwam bij dat hij een soort onverstaanbaar Nederlands sprak en smakte als een zeematroos. Moederschapsgevoelens waren wel het laatste wat ze voelde opkomen bij deze stiefzoon die ook nog eens geen enkele gelijkenis toonde met haar man – dat was wellicht een verzachtende omstandigheid geweest – maar het evenbeeld bleek van zijn overleden moeder, een vrouw aan wie zij het liefst zo min mogelijk werd herinnerd. Daarnaast weigerde de kersverse echtgenote om in de apotheek te werken. Als getrouwde vrouw paste dat niet, beweerde ze, maar dat was een leugen. De waarheid was dat de nieuwe woonplaats haar zo beangstigde dat ze het liefst vertoefde in haar eigen kamer waar ze zich helemaal kon terugtrekken met alle luiken potdicht. Anneke wilde zeker een goede echtgenote voor Theo zijn, al was het alleen maar omdat ze, vanwege haar leeftijd, niet meer had verwacht te zullen trouwen. Ze had zich al neergelegd bij een toekomst als oude vrijster. Maar de rol van echtgenote viel haar zwaar. Dit had niet zozeer te maken met Theo als wel met Indië zelf, een land dat haar zo tegenstond dat ze van heimwee al vele kilo’s had verloren. Ten eerste was daar het smoorhete klimaat dat ze slecht verdroeg en dat haar kriebelig maakte, en daarnaast een taal die zo onlogisch in elkaar stak dat ze geen zin kon uitspreken plus een schreeuwend gebrek aan privacy doordat er altijd bediendes opdoken op de meest vreemde plekken en momenten. Gelukkig voor haar was Theo geen veeleisende echtgenoot. Zelfs in de eerste dagen van het huwelijk liet hij zich zonder morren wegsturen wanneer zijn Annie – het koosnaampje dat hij tot zijn dood voor haar zou gebruiken – gesmoord door hitte en alle vreemde indrukken niets van hem wilde weten. Bovendien was hij lang genoeg in Indië om te weten op welke plekken van Batavia hij altijd aan zijn trekken kon komen. Niet dat hij daarheen ging. Zijn van nature sobere levensinstelling maakte dat hij goed kon omgaan met uitstel 24


van zijn behoeftes en ’s avonds even tevreden was met een goed glas whisky, het avondblad en het aanzicht van zijn tropentuin als met de warme schoot van zijn vrouw. Tenslotte hechtte hij er meer aan dat zij langzaamaan haar draai zou vinden dan dat hij zich opdrong en haar van streek maakte. Ongeveer een jaar later werd een dochtertje geboren dat in tegenstelling tot zijn zoon Does, niet een hele ris namen kreeg maar slechts het eenvoudige Elleke, dat al gauw werd verbasterd tot: El. Op meer kinderen hoefde hij niet te rekenen, dat maakte Anneke direct duidelijk na de bevalling. Deze ellende wilde ze nooit meer meemaken. Met ‘ellende’ doelde ze niet alleen op haar zwangerschap, het baren en zogen maar ook op het feit dat Elleke was geboren met twee klompvoetjes, die maakten dat ze haar eerste levensjaar meer binnen dan buiten het ziekenhuis doorbracht. Vele operaties later waren de beentjes weliswaar bijgetrokken maar niet helemaal normaal zodat het meiske nooit naar balletles zou gaan en daar had Anneke zich – wellicht ter compensatie van haar eigen forse lichaamsbouw – juist enorm op verheugd. Nadat ze privéleraar Johan Sikkes hadden uitgezwaaid, viel het Elleke op hoe stil het was in huis en niet alleen vandaag maar eigenlijk al een tijd lang. Hoe goed herinnerde ze zich de vroegere bridgeavonden van haar ouders of de tennisvrienden die bleven hangen tot ver na middernacht en zich graag waagden aan een dansje op het een of ander. Tegenwoordig kwam er weinig of geen bezoek en als er iemand langskwam, zaten ze in tegenstelling tot vroeger amper buiten. Noch in de galerij aan de voorkant noch op het platje achter. Sinds Nippon, leefden ze zo’n beetje ondergedoken als stille spoken. Ook de bedienden toonden zich stiller dan ooit. Wanneer klonk er voor het laatst gelach uit het washok of de zware Soendanese stem van Omdoe – hoofd djongos – schallend over de galerij? Zelfs baboe Sjuuleke bewoog zich voort als onopvallende schim en de magere kippen rondom haar huis leken het tokken te zijn verleerd. 25


Bloedlip Hoe oud ze ook werd, wat ze ook allemaal nog zou meemaken in haar leven – en dat was veel want ze was tenslotte pas dertien (bijna veertien) – deze dag vergat ze nooit. Niemand kon haar nu nog wijsmaken dat er niets was veranderd. Vanaf vandaag wist ze beter. Het enige goede wat uit deze dag voortkwam, was dat iedereen zo geschrokken was dat niemand meer dacht aan inhuren van de privéleraar, Johan Sikkes. Dit is er gebeurd. Ze lag op bed – het was middag. Ze herinnerde zich nog goed dat ze besloot zo gauw mogelijk een andere goeling te kopen want deze was echt te oud om nog iets voor te stellen. Terwijl ze de goeling zo goed en kwaad als het ging, opklopte zodat de kapok zich beter verdeelde, hoorde ze opgewonden stemmen vanaf de galerij. Het waren de vertrouwde stemmen van haar ouders, maar ze klonken anders dan normaal. Een beetje hijgerig. Alsof ze net een stuk hadden gerend en adem te kort kwamen. Vreemd dat papa er nu is, dacht ze en richtte zich op. Normaal kwam hij pas tegen zessen thuis en soms zelfs later. Hoewel ze gewoonlijk nog wat bleef soezen na haar siësta, schoof ze nu meteen de klamboe opzij en zonder zelfs maar haar slippers aan te doen, liep ze naar buiten. De walm van zoete natte aarde hing nog in de lucht. Niets heerlijkers dan de geur van de tuin wanneer er net een bui was gevallen. Langzaam liep ze de galerij op en zag haar ouders zitten achter de palmen die nodig verpot moesten worden naar grotere bakken, wilden ze niet uit hun voegen barsten. Terwijl ze daar zo liep, voelde ze plotseling kippenvel op haar armen. Tegelijkertijd bekroop haar een nachtmerrieachtig gevoel alsof alles wat ze om zich heen zag niet echt was en iedere moment kon verdwijnen. 26


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.