Goddelijk zoals gewoonlijk

Page 1




Goddelijk zoals gewoonlijk Leven en werk van Mo Mohamed zoals verteld aan Luc Alofs


Goddelijk zoals gewoonlijk Leven en werk van Mo Mohamed zoals verteld aan Luc Alofs

LM Publishers Voorhaven 129 1135 BP Edam Nederland 0031-(0)858772397 info@lmpublishers.nl www.lmpublishers.nl Cas Editorial CHARUBA alivaro@hotmail.com Traveling Caribbean Heritage p.a. Universiteit van Aruba J.E Irausquinplein 4 Oranjestad Aruba luc.alofs@ua.aw © 2021 Luc Alofs ISBN 9789460220210 Grafische vormgeving: ADCTRA Productie: High Trade B.V. ISBN 9789460220210 Deze uitgave is gerealiseerd met steun van Traveling Caribbean Heritage, de Universiteit van Aruba en Cas Editorial CHARUBA.

Universiteit van Aruba


Goddelijk zoals gewoonlijk Leven en werk van Mo Mohamed zoals verteld aan Luc Alofs


Als je zwart bent, hebben ze alle soorten manieren om je eronder te houden Als je zwart bent, gebruiken ze zelfs zwarten om je te breken. Loop

Kijk om je heen.

Ai Zwarte, waarom moeten wij saka saka, nietsnutten blijven? Zwarte, hou op met dat gevecht, hou van je zelf, respecteer jezelf, erken jezelf Zwarte Mo



VOORWOORD

11

MOHAMED

12

V S R T S

K N

P

C A

D

B

12 15 19 23 24

UTRECHT, 1963

31

S J W B V G K T D

31 34 36 37 39 41 42

D

AMSTERDAM, 1965

44

Z S L L A

44 49 50 55 56

,U ,S

-A

,M

REALITY TOUR, 1971

60

F V S A B B

60 62 63 65 66 67

SUMIRE, 1972

70

Hਁ਌ਆ Jਁਐਁ਎ਅਓਅ A H A N S J A

70 72 73 75 76


C S S R E

82 87 91 95 98

P J

AMSTERDAM, 1980

103

V B T P Pਁ਎ ਃਏ਎ Qਕਅਓਏ

103 105 106 108

SURINAME, 1982

110

D D P K W W I

110 114 123 124 130 135 138

C

ARUBA, 1991

143

A G D J ’ P D H B O D R Oਂ਒ਅ਒ਏ Cਕ਌ਔਕ਒ਁ਌ D

143 144 152 153 156 158 162 162 171

GODDELIJK ZOALS GEWOONLIJK

176

WRITING MO

182

OVER LUC

183

COLOFON

184



VOORWOORD Het interuniversitair project Traveling Caribbean Heritage stelt zich ten doel om door middel van onderzoek naar orale traditie, muziek en dans, populaire kunst en street art, alsmede religie en life cycle events inzicht te verkrijgen in vraagstukken van migratie, creolisering en identiteit op de Benedenwindse eilanden en in Nederland. Deze autobiografie staat daar bol van. Het doet verslag van het leven en het werk van Mo Mohamed, een voor velen onbekende, voor anderen vertrouwde zwerver-ambassadeur van Caribisch cultureel erfgoed. Mo blijkt naast beeldend kunstenaar en musicus een begaafd verteller die zijn ervaringen in de Caribische orale verteltraditie aan ons verhaalt en onverwachte inzichten verschaft in de tijdsgewrichten en gemeenschappen waar zijn leven zich afspeelt. Het beschrijft de hyperdiversiteit op het Aruba van de jaren vijftig en de culturele omwentelingen in het Nederland van de jaren zestig. In de jaren zeventig blijken racisme en politiegeweld in Amsterdam, Aruba, Curaçao, Venezuela en Brazilië aan de orde van de dag. De jaren tachtig spelen zich af in artistieke kringen in het grimmige Suriname van na de staatsgreep en de Decembermoorden. Tussen 1990 en 2018 woont en werkt Mo op Aruba. Steeds is er het onderscheid tussen de zelfverklaarde artistieke elite en de culturele arbeider die Mo is. Personalisme, kleinburgerlijkheid en racisme zetten een rem op collectieve artistieke bloei op het kleinschalige eiland. Die boek heeft twee leeslagen, een als biografie, een tweede als erfgoedstudie. Deze tweede laag beschrijft culturele uitwisseling en erfgoeddynamiek op het gebied van muziek en dans van het Leidseplein in Amsterdam tot het Nationaal Ballet in Suriname. Het verhaalt van populaire kunst op het Gomezplein, Curaçao en recente street art in San Nicolas, Aruba. Het legt religie en levensrituelen vast, uiteenlopend van wintiprei ervaringen in Berlijn, Suriname tot allerhande ceremonies en rituelen waarbij Mo niet zelden wordt aangezocht om op te treden als curandero, bonuman of gewoon als artiest. Deze autobiografie gaat zodoende ook over de verbondenheid van de eilanden en landen waar Mo’s bestaan hem bracht. Het biedt steeds weer een blik van onderaf, vanuit het outsider-perspectief van de trickster Kompa Nanzi, de slimme Caribische schelm. Luc Alofs, drie maart 2021. Goddelijk zoals gewoonlijk

11


MOHAMED V K P Faisal Mohamed Noor, mijn vader’s vader komt uit India. Eigenlijk heette hij niet eens zo. Hij vertelde dat zijn hindoenaam Bhagwan Sahay was, echt een Indiase naam. Dat was familie van geleerden, bramanen. Bhagwan Sahay bijvoorbeeld was de Gouverneur van de staat Kerela in het zuiden van India in 1967. In opa’s tijd ging de geschoolde kaste in India reizen. Voor opa was er al eerder een neef op de boot gestapt, maar misschien ook zijn ze wel samen van Kerela vertrokken en naar Trinidad gereisd, ik weet het eigenlijk niet. Daar heeft hij zijn naam veranderd in Mohamed en daarna is hij naar Suriname gegaan. Hij kwam in Berlijn als machinist terecht, een voormalige plantage, vlak onder waar nu vliegveld Zanderij is. Ze hadden daarheen een spoorweg aangelegd naar het binnenland en daar werkte opa. Opa Faisal, zo noemden ze opa Mohamed, was geen arbeidscontractant want alle contractarbeiders uit India die hebben na vijf jaar werken, ze werkten bijna als slaven, maar ze hebben later een stuk land gekregen. Opa Faisal niet, hij heeft geen land gehad. Dat was eigenlijk wel zielig, want hij was niet geronseld, hij was zelf naar Suriname gekomen. Het waren daar in Berlijn afstammelingen van Afrikanen en toen kwam die hindoe. Ik heb gehoord dat opa de tweede hindoe daar was. Mijn grootvader trouwde niet met een hindoestaanse want dat was te laag in de kasten want zo werkte die hindoecultuur. Er is een verhaal dat opa Faisal hindoe was, maar op een gegeven moment is hij christen geworden. Dat was ook fout, je werd verstoten. Toen opa bij de spoorlijnaanleg werkte, was zijn eerste vrouw een Chinese maar die kon geen kinderen krijgen en dus is hij weggebleven. Ze waren denk ik niet getrouwd. In Berlijn heeft opa mijn vader verwekt, Alexander Jozef Philipus Mohamed en ook nog een zusje, maar die is jong gestorven. Vader’s moeder was mijn oma Dofi, zij was van het Lingergeslacht, dus van de familie Linger, een bekende Surinaamse familie. Zij waren op plantage Berlijn slaven geweest van een Schotse eigenaar, James Balfour. Oma Dofi was met opa Faisal, maar later gingen ze uit elkaar en oma trouwde daarna met opa Bijlhout en van hem kreeg ze nog kinderen. Oma Dofi kwam eens naar Aruba en ik ben toen niet zo aardig tegen haar geweest. Dat was wel jammer eigenlijk. Ik was veertien jaar ongeveer. Opa Mohamed heeft ook nog kinderen met andere vrouwen gehad. Wij zijn bijvoorbeeld familie van wijlen minister-president Jopi Pengel, want opa heeft kinderen met zijn tante. En ook zijn we familie van oud-president Venetiaan, want grootvader heeft ook kinderen met een tante van Venetiaan, ze 12

Goddelijk zoals gewoonlijk


heette Snow. Mijn vader heeft zodoende nog meerdere halfbroers in Suriname. Bijvoorbeeld, toen ik in de jaren tachtig met mijn zoons in Suriname woonde, kwamen we een keer twee broertjes van mijn vader tegen vlakbij die school het Vrije Atheneum en het Politie Opleidingcentrum, een wiskundeleraar en een politieagent waren ze. Op een gegeven moment kwam ik erbij staan en een van ze zei, Mo wij willen ook marihuana roken, wij willen ook. Of ik ze geholpen heb? Ik weet het niet meer. Goed, mijn vader is niet helemaal in Berlijn opgegroeid. Opa heeft vader van Berlijn weggehaald toen hij een jaar was. Hij heeft vader op de schouder genomen en hij is naar de stad gelopen. Daar is hij bij een familielid ingetrokken. Opa heeft later bij de waterleiding gewerkt. Hij deed ook conciërgewerk voor de rooms-katholieke kerk, maar hij werd later protestant toen hij een christelijke Surinaamse vrouw kreeg. Opa Faisal had een echt verantwoordelijkheidsgevoel. Dankzij hem is oom Sjaak gaan studeren en rechter geworden en mijn vader pipefitter, loodgieter bij de Lago refinary. Opa zorgde dat ze naar Aruba kwamen om te werken voor de olieraffinaderij. Ik weet niet waarom hij de anderen niet heeft kunnen helpen. Opa had ook kweekkinderen in Suriname, maar zijn meeste kinderen en kleinkinderen lijken niet hindoestaans meer, alleen mijn jongste zoon Takhai en een paar anderen, die wel. Maar dus ja, onze familie is wel echt Surinaams geworden, maar Opa Faisal is toch uiteindelijk op Aruba gestorven. Ik was er toen niet bij want ik zat in Holland, denk ik. Nog even over Berlijn. We zijn nog steeds een familie van Berlijn hoor, we zijn er nog steeds welkom. En hoe weet ik dat? Ik verbleef namelijk met mijn twee zoons een tijdje in Berlijn, jaren tachtig en er was een oud verhaal van elf mensen die van buiten kwamen en in Berlijn gingen wonen en er gebeurde iets. Een jongen overleed in het water, achter een kreekje bij een oude begraafplaats. Dat kwam bijna nooit voor en ze doen daar nu nog rituelen bij de rivier. Veel later, mochten ik en de jongens van de familie daar niet in het water. Toeristen van de stad die daar logeerden mochten wel, maar omdat ik van daar ben, mocht ik niet in het water van ze. Die avond zagen we vanuit onze slaapplaats om twaalf uur onze familie, ze gingen door het dorp met een schaal en een ei om het te zuiveren van de geest die de jongen heeft laten verdrinken. Ze slaan met grote kokers, zingen in Kromantietaal om de geesten tot rust te brengen en het water te bedanken en te vragen om geen lichamen meer te nemen. Dat duurde tot zes uur ’s morgens, zo lang zijn ze doorgegaan. Het is dan een week of twee rustig in het water. Toeristen zijn er niet zo happig op. Als ze vernemen dat er daarachter Goddelijk zoals gewoonlijk

13


ook nog een begraafplaats ligt, dan komen ze niet meer terug. Als je familie bent, dan is baden daar verboden en dus mochten wij het water niet in want we zijn van Berlijn en misschien wil ik er wel weer gaan wonen.

Waterkant, Berlijn

En ja Fred Derby, Fred Derby is volgens mij een neef van ons. Hij was ook geboren op Berlijn. Hij is ontsnapt bij de decembermoorden en niemand weet waarom hij niet is vermoord. Hij is daarna altijd blijven protesteren, maar hij is inmiddels gestorven. We hebben met Danspassie Collectief meteen na die moordpartij een show gegeven in Thalia Theater, State of Shock. Want waarom? Om te laten zien that we still were there, in shock, but we were still there. The eighties in Surinam, dat was een heavy tijd, veel angst, spanning, geweld. Bouterse, Brunswijk, later Nationaal Front, ze vochten om de macht and you never knew who was on whose side. We waren getuigen van die tijd, ik vertel het later. 14

Goddelijk zoals gewoonlijk


S N Volgens mij heeft vader mijn moeder op de boot ontmoet toen ze naar Aruba kwamen, 1938 ongeveer. Vader was pipefitter en hij had in Suriname drie verloofdes achtergelaten, dat is wat er verteld wordt. Moeder heette Adeleide Meta Mohamed-Blatz, 1922 in Suriname geboren. Ikzelf ben geboren zesentwintig, twaalf, negentienhonderdvierenveertig. We zijn met zijn tienen, vijf broers en vijf zussen, Wally, ik, Hellen, she was the first black woman to become Aruba beauty queen. Dan heb je Norma en Carla, zij is de rebel in Nederland, Ingrid, ook in Nederland, Hugo, Humphrey, Eric, en dan Eugenie. Zij is lang in New York geweest en nu weer op Aruba. She is strong, ze laat me aan mijn oma Blatz denken. Zij kende me vroeger eigenlijk niet want ik ging al jong naar Nederland. Alleen de oudste, Wally is gestorven, twaalf februari 2019, op moeders verjaardag. Mijn echte naam is Humbert Ronald Mohamed, but later I transformed my self into Mo.

Alexander Jozef Philipus Mohamed en Adeleide Meta Mohamed-Blatz

Ik weet niet of oom Nelis samen met vader is gekomen of later. Volgens mij was hij een halfbroer van mijn vader, een mooie mulatto-achtige man, maar hij was alcoholist, hebben ze me gezegd. Hij is later naar Suriname teruggegaan en waar ging hij werken? Juist, precies bij Parbobier. Oom Nelis heeft twintig kinderen gehad. Ik heb zeker negentien ervan persoonlijk ontmoet. Zij zijn mijn lievelingsneven en volgens mij is een van hen ongeveer tien jaar geleden Goddelijk zoals gewoonlijk

15


uit New York op Aruba gekomen. Hij had iedereen van de familie bezocht behalve mij, maar op een gegeven moment kwamen we elkaar toch tegen. Later zei hij nog, Mo ik ga je wat vertellen, als ik jou niet had ontmoet, dan was mijn hele trip naar Aruba waardeloos. Dus eerst kwam oom Nelis naar Aruba en daarna ook oom Sjaak. We hebben nog een foto van toen hij aankwam. Oom Sjaak is later griffier en daarna rechter geworden, een zwarte rechter op Aruba, dat was wat. Veel mensen praten nog steeds over hem, dat hij ze goede raad gaf en zo. Ze hebben bij hem voor het Gerecht gestaan en hij heeft ze altijd iets van goede raad gegeven. Laatst vertelde een meneer Geerman me dat hij toen hij jong was, iets met een auto had gedaan in examentijd. Hij moest voor het Gerecht komen. Oom Sjaak had verteld dat de boete eigenlijk zeshonderd gulden was, maar dat hij er driehonderd van maakte en hij legde uit, Als je een auto heb, heb je vier soorten papieren nodig en zus en zo. Dat is wat ik bedoel, mensen praatten goed over hem. Oom Sjaak woonde een tijd in Zeist, Nederland allemaal mooie grote huizen met een tuin. Ik was toen, 1965 ongeveer, met Susan Beth Morrison, een Amerikaanse. Met haar ben ik een keer daar bij ze op bezoek gegaan, ik heb daar toen gelogeerd, ja. Vroeger woonden we in Standardville, San Nicolas, later noemden we dat Congoweg. Mijn vader was pijpfitter en supervisor in de Lago olieraffinaderij, maar ik wist nooit wat hij er echt deed. Hij was een korte man, net als ik, en hij sprak niet veel. Mijn vader was van thuiskomen, eten, slapen, zich nergens mee bemoeien, maar als het te erg werd met de kinderen, dan zei mijn moeder, Hé, neem de riem en dan kwam vader, Eh-pats! eh-pats! eh-pats! Veel en hard, maar als je snel begon te huilen dan hield hij wel wat eerder op. Surinaamse ouders kunnen streng zijn hoor. Mijn vader was een goede vriend van Charlie van Charlie’s Bar, heel bekend in San Nicolas naast de raffinaderij waar toen al die zeelieden kwamen. Daar kwamen ook de Nederlandse en de Surinaamse gemeenschap. Mijn vader en moeder waren goede dansers. You know, they used to swing. I was not my mother’s favorite. Ik zou zeggen, elke vrouw is moederlijk. Nou, mijn moeder was extra moederlijk. Die was moeder in het kwadraat, maar ze zag dat het niet werkte bij mij, Moeder wilde me controleren weet je, en dan ze ging me aftakelen. Eens ging ze op me zitten, maar ik huilde niet. Ik heb zelfs een kap bij mijn lip, die heb ik daaraan overgehouden. Als moeder me sloeg, huilde ik nooit. Dat vond ik wel vreemd. Mijn zus Hellen heeft vroeger eens voor me opgenomen. Ze zei, Ma, je hebt tien kinderen gehad die kunnen niet alle tien hetzelfde zijn. Mo is een buitenbeentje, laat hem. Maar niemand weet, ik stond wel in de nacht op als mijn broertje Eric niet kon 16

Goddelijk zoals gewoonlijk


slapen en ik liet mijn zusje Eugenie op een paard rijden. Ik hield toch veel van mijn moeder. Ik was geen boos kind, ik kon niet boos worden, ik accepteerde. But you know, I met female friends all over the world, maar de enige liefde die ik nooit heb gekregen is van the person who made me. Dat is iets wat ik niet bij mijn moeder heb gevonden. Ik was een straatmadelief. Als ik in mijn jeugd van school kwam, borg moeder gewoon mijn kleren op, ik moest naakt lopen want anders was ik direct weer de straat op, de buurt in. Maar als ik wel kleren had, dan was ik weg. Bijvoorbeeld ook, er waren een paar opgeschoten meisjes, eentje was van hindoestaanse afkomst, mooie meisjes met een beetje standing. Ze vonden me een mooie zwarte jongen en die namen me mee. Lekker zwerven. Ik kende alle vruchtenbomen in de buurt persoonlijk. Amandelbomen, daar was ik dol op. Dus daarom nam mijn moeder mijn kleren van me af als ik van school kwam. Ik had een buurmeisje, Ada en zij liep soms bij ons thuis langs, boodschappen doen voor haar moeder. Als ze bij ons in huis kwam, probeerde ik mij dan achter een tafel te verschuilen, you know what I mean. Al die dingen hebben me wel vrijgemaakt voor allerlei bullshit-taboes. Ons huis op de Congoweg was te klein geworden en we zijn op Zeewijk gaan wonen, naast de begraafplaats. Heilig Vormsel, ik was twaalf, denk ik, 1955 ongeveer. Het doopsel was ’s morgens en ’s middags moesten we in de kerk gevormd worden. Een hele hoop mensen waren bij ons thuis. Familie en zo, allemaal well-dressed, netjes voor mijn Vormsel, maar ikzelf was er niet, ik was niet bij de gasten. Want wat was het geval? Hier verderop aan zee was een dump, een afvalplaats. Smal, we used to call it, het strand naast the refinary. Let’s go to Smal, we used to say en vaak gingen we daar koper zoeken, lood en zo. Ook kon je met een melkblik in het water. Er kwam water van de zee bij het vuil en met dat blik gingen we tussen de golven en het zand op stuivers and quarters zoeken. Die dag van Vormsel ging ik daar en was er een man, Sola, hij leek op een magere indiaan. Hij dronk Bay-rum, vijftig cent, goedkoop spul voor Bay-rum-junkies. Goedkoper kon je geen alcoholist zijn. Hij zag me toen tussen die troep lopen, tussen die rotzooi en hij ging met stenen naar me gooien, waarom weet ik niet. Ik rende weg, wat zeg ik? Ik sprintte weg, maar ik kwam met mijn voeten in een gebroken fles. Bloeden, het ging bloeden! Ik naar huis bij kerkhof Zeewijk, helemaal onder het bloed. Iedereen was in paniek. Alle ooms en tantes waren overstuur en moeder ook. Jongen, je moet nog naar de kerk! Ze hebben me opgelapt, schoenen aan, kleren aan en zo kwam ik veel te laat in de kerk. Moeder was niet mee, geloof ik. Monseigneur Holterman, de bisschop, deed de mis. Iedereen werd gevormd, maar ik kreeg een klap van de monseigneur. Ik was een mis-vormsel. Goddelijk zoals gewoonlijk

17


Ouderlijk huis Zeewijk, San Nicolas

Ik plaste nog in bed toen ik twaalf was. Als mijn moeder rijst ging wassen, dan moest ik dat water drinken en als ik dan naar bed ging, was die plas nog groter. ’s Avonds om twaalf uur maakte ze me altijd wakker. Op een dag schreef mijn moeder een briefje voor mee naar school, Hij plast in zijn bed en dat speldde ze op de rug van mijn hemd. Die dag heeft niemand me gezien hoor. Ik ging gewoon spijbelen. Ik ging naar school, maar halverwege ging ik ergens in een bosje schuilen tot de school uit was en dan ging ik terug naar huis. Ik heb er geen trauma van overgehouden, maar toen ik in 1963 naar Holland ging, zag ik er wel tegenop om met allemaal mannen op een kamer te liggen en dan in mijn bed te plassen. Maar gelukkig was het plotseling over. Je plast hier nog in bed, je stapt in het vliegtuig, je komt in Holland en je gaat slapen en weg, nooit meer in bed geplast. Dat was een pak van mijn hart. Toen ik later in Amsterdam op de Zeedijk woonde, hadden we een vriend, we noemden hem Juan Piso. Hij liep altijd met zijn hand in zijn broekzak. Hij hield steeds zijn penis vast tegen het plassen. Ik dacht bij mezelf, Mijn God, zo had ik dus ook moeten lopen als ik er niet vanaf was gekomen. Op veertienjarige leeftijd maakte ik brood, tachtig van die kleine broodjes voor de hele familie. Elke woensdag en zaterdag maakte ik brood en ze vonden allemaal dat mijn brood het beste was. Ik heb altijd van koken gehouden en bezig zijn met de keuken en dingetjes. 18

Goddelijk zoals gewoonlijk


Kijk ja, we waren dus de familie Mohamed en ik moest constant horen, Denk aan de naam, denk aan de naam, maar ik kwam toch in aanraking met de politie. Weet je, ik was veertien, vijftien jaar oud en ik was een paardenliefhebber. Ik heb nooit een paard gehad, maar ik had er altijd twee of drie in mijn tuin van mensen die ze bij me brachten om te onderhouden, om ze eten te geven. Dat was wel veel werk. Ik liet mijn zusje Eugenie op hun rug rijden zonder zadel, maar het ging goed. Op een dag staan we voor die paarden. We vonden dat die beesten heel mooi en bol konden zijn, maar deze waren een beetje magertjes. Ik weet niet wie met het plan is gekomen, maar verderop was er een grote chicken farm en dus er was maïs. Toen ben ik ’s nachts met een paar vrienden en een paard daarheen gegaan. We hebben een paar mooie zakken maïs op dat paard gezet en meegenomen. Maar ze zijn erachter gekomen. We hadden een oud tapijt op dat paard gezet en dat was er onderweg afgevallen. Toen zijn ze gaan checken. Een stuk tapijt, paardenhaar. Wie zijn hier bezig met paarden? O ja, die jongens van Zeewijk. Nou ja, het was op een woensdagmiddag, ik was net brood aan het maken en ik moest van de bereden politie mee naar het bureau. Daar zag ik een paar jongens die hadden meegedaan en ik zei, Hé luister eens, jullie hebben genoeg namen genoemd en er zijn nog een paar jongens, maar die laten we eruit. Die werden toen niet meer opgepakt, maar wij moesten blijven. Vader was woest, want toen hij me om twaalf uur van het politiebureau kwam halen, nam hij een achterweg naar huis en op een gegeven moment viel hij mij aan. Jawel, ik moest wegrennen. Dat was wel moeilijk voor vader. En ja, toen moest ik voor het Gerecht verschijnen, want je was een dief. Het is met een sisser afgelopen, maar het was wel een schande voor de familie. Maïs gaan stelen voor een paard. Die paarden waren blij, maar ja, onze ouders waren niet zo blij. Voor die paarden was het een mooie ramp en dus we hadden toch ons doel bereikt. R Bij de grote vakantie ging ik vaak naar mijn moeders’ vader en moeder in de Ranchostraat, Oranjestad, aan de andere kant van het eiland. Het was een oud Arubaans gehucht met veel oude herenhuizen en een paar hutten voor bediendes. Veel huizen met oude dikke muren. Daar had grootvader, opa Blatz zijn drukkerij. Hij was typograaf en maakte met lood eigen platen en daarmee kon je dan afdrukken. Ik hielp met het vergullen van heilige communiekaarten, trouwkaarten, maar ook deed hij bijvoorbeeld reclame van een koe met een melkbus. Zo heb ik met koperpoeder leren werken en dat doe ik de laatste tijd weer veel in mijn werk, mooie werken zijn het, mooi, donkere, zwarte achtergrond met gouden gezichten en gedaantes. Goddelijk zoals gewoonlijk

19


Ik hielp met het vergullen van heilige communiekaarten

20

Goddelijk zoals gewoonlijk


My grandfather, he was very respected in the neighbourhood. Een zwarte man uit Suriname met een drukkerij. Zijn beste vriend was dr. De la Fuente, die was voor de Surinamers in de politiek en al die politici kwamen bij opa. He had connections, you know. Opa Blatz’ jaardag is een juli en dan is het Keti Koti want de slavernij was op die dag afgeschaft. Daarom mocht opa zijn verjaardag niet vieren. In Suriname niet en in Aruba niet, toentertijd. Hij moest het een dag ervoor of erna vieren. Opa Blatz was een van de oprichters van club Suriname. Hij was een heel culturele man. Hij was een zwarte man, echt uit Afrika, maar hij gaf ook tangolessen. Hij kon alle soorten dansen en er lopen nog steeds mensen rond die kunnen zeggen dat ze van mijn opa tangoles hebben gehad. Hij heeft ook nog een boek geschreven, Het Killingerkabaal. Frans Killinger was een Hongaarse soldaat die in 1910 een coup wilde plegen in Suriname tegen de corruptie. Niets geworden hoor, maar mijn opa heeft toen dat boek geschreven. Ik moet het opzoeken. Oma Blatz was a beautiful woman van de Dominicaanse Republiek, een te gekke vrouw. Zij kon niet lopen want ze had een of ander eczeem. Ik heb veel tijd met haar doorgebracht en zij heeft mij leren koken. Als mijn broers en zussen in de vakantie op Zeewijk waren, dan was ik bij oma in Rancho. Zij was mijn beschermengel. She protected me. Iedere keer dat het vakantie was, ging ik daar naartoe en tussendoor ook. Mijn zusjes Hellen en Norma woonden vaak ook in de Ranchostraat bij opa en oma Blatz. Opa had geen personeel, er valt me alleen een persoon te binnen, Wally Warning. Een bekende persoon vroeger, hij was gitarist. Hij was niet vast, want mijn zusjes die hielpen veel, want die woonden daar met opa. Vooral mijn oudste zuster. Norma was heel veel in de drukkerij, veel meer dan ik. Ik ben dus half opgegroeid in Rancho en ik vond het heerlijk daar, lekker rustig en de mensen waren vriendelijk. Toentertijd was er een opslagplaats van mensen met een barretje met avocado, mango’s en bananen in kisten, die daar werden bewaard. Ook Padú Lampe, die zie ik nog voor me. Padú del Caribe was zijn artiestennaam. Padú was een van de beste kunstenaars van het Caribisch gebied, hij maakte platen en speelde in Venezuela en zo. Padú nodigde me later altijd uit, misschien omdat wij allebei aap zijn, het Chinese sterrenbeeld aap. Hij is stier en aap. Ik ben steenbok en aap. Het eerste beeld dat ik van hem heb is toen ik dertien, veertien oud was. Hij was helemaal the big rockstar. Ik zag hem dan met zijn lange auto voorbijrijden, daar bij La Linda kledingwinkel, altijd zo’n Clark Gable-achtig type, zo’n filmster, strak gezicht, very serieus. Ik vond hem artsy zo met dat creatieve kapsel. Op een gegeven ogenblik, 1954, we verbleven toen in Rancho, Oranjestad bij opa Blatz, want het was orkaantijd en de orkaan Hazel kwam naar Aruba Goddelijk zoals gewoonlijk

21


en Zeewijk was te gevaarlijk want het lag aan zee. Ik was met mijn broer Wally naar de film gegaan zonder te vragen. We waren op het Rialto-theater geklommen en daar stonden we ergens te gluren want we hadden geen geld om binnen te gaan. Het was donker en we lopen later op weg naar huis en ineens zien we onze opa en die had zo’n balatazweep bij zich, zo’n paardenzweep. My God, what! Wij sprintten naar huis en Oh my God, twee van die tikken is genoeg hoor. Nou ja, daar in de Rancho was ik ook wel stout hoor. Als ik aan de drukkerij denk, denk ik altijd aan een tafel met een la voor boodschappengeld en zo. Het kleingeld ging altijd in die la. Ik was vaak in die la aan het kijken. Je nam niet veel, weet je wel. Je nam stiekem vijftig cent, kan je het je voorstellen, vijftig cent stelen van je opa? In mijn jeugd hebben ze ook gezegd, ik weet niet, of misschien ben ik er zelf achter gekomen dat ik niet lief was voor oma Dofi. Ze was van het Lingergeslacht, de moeder van mijn vader en toen kwam ze vier weken op bezoek. Ik was veertien, vijftien, dertien jaar en ik was een plaaggeest en ik heb die vrouw niet leuk behandeld. Oma Blatz was voor mij een Godin en dan ineens komt er een andere oma en ik was niet leuk voor haar want ik had al een grootmoeder. Ik kon het niet verwerken, Wat, heb ik nog een grootmoeder? En ik ging haar plagen of zoiets. I didn’t treat her nice en ik werd agressief tegen dat mensje. Volgens mij kon ze niet aardig tegen mij zijn door mijn houding. Het was een mooie vrouw hoor, heel slank, sterke persoonlijkheid. Als ik in Suriname zou zijn gegaan, zou ik misschien een goede kleinzoon voor haar zijn geweest, maar niet op Aruba. Ik was gewoon een bully. Ik ontmoette een paar jaar geleden een buurmeisje van San Nicolas in de bus. Ze zei me, Mo you used to bully me, man. I went to your mother to complain. So I wasn’t easy. Ook niet voor oma Dofi. Drie van mijn grootouders zijn hier gestorven, maar ik weet niet eens waar hun graven zijn, because I don’t go to funerals. Opa en oma Blatz zijn hier gestorven en opa Mohamed, mijn opa uit India ook, want hij kwam altijd zijn zonen opzoeken. We hadden toen die oom die rechter Mohamed was en dus waren al die hoge pieten op de begrafenis, maar niemand kende opa. Het was een begrafenis terwijl niemand die man zelfs maar kende. Ik was op dat moment niet op Aruba en ik hoef ook niet naar elke begrafenis, echt waar niet. Ik ben opgegroeid naast het kerkhof van Zeewijk, San Nicolas. Dat was mijn speelplaats en ik heb afstand van die plaats genomen. Bijvoorbeeld, soms ga ik nog steeds in Rancho, naar het huis op de hoek waar al die chollers, die straatverslaafden verblijven. Niemand gaat er, maar ik wel. Ik ga dan lekker met ze praten. Die mensen die daar wonen ken ik en als ik daar ga dan beschermen ze me want ze weten, Mo is van de Rancho. 22

Goddelijk zoals gewoonlijk


Ik ben een van hun, maar op een gegeven moment zegt een van die mensen, Hé Mo, nu wegwezen, nu moet je weg. Ik denk niet dat ze me gaan aanvallen, maar ik neem dan het zekere voor het onzekere. Daar is ook mijn huis hoor, want ik kom daar al zeventig jaar. T C In mijn jeugdtijd, ik was veertien jaar en ik ging in de Lago Colony werken. Je zou denken dat ik als zoon een wat betere behandeling zou krijgen, maar ik niet hoor. Bijvoorbeeld, ik kan me nog herinneren, een broek van me was tussen de ketting van de fiets gekomen en die was kapotgegaan. En het werd niet genaaid voor me, het werd gewassen en zo moest ik weer met die kapotte broek naar school. En zodoende dacht ik bij mezelf, Okay, ik krijg geen nieuwe broek, dan ga ik zelf werken. Ik ging in the Colony tuinen bijhouden, dingetjes maken voor die mensen die daar woonden. Er leefden alleen maar Amerikanen die voor de Lago raffinaderij werkten daar. Volgens mij woonde daar een Amerikaan met een Cubaanse vrouw, maar verder geen zwarte Amerikanen hoor, een paar Hollandse families ook misschien maar niet veel. Een witte apartheidswijk was het met een hek eromheen en een toegangspoort met van die guards. Verboden voor Arubanen. Whites only, de bewakers, die waren wel zwart maar ze kwamen van de Caribische eilanden. Ik deed daar tuinen schoonmaken, bladeren vegen, want ik hou ervan. I loved to do it. Ik heb zelfs een keer van dat verdiende geld een deel aan mijn oudste broer gegeven. Dus dat had ik al gedaan en daarna ga ik lekker amandelen eten. Ja, die vruchtenbomen plunderen bij kleine beetjes. Daar had ik contact met die mensen, met die meisjes van mijn leeftijd in the Colony. Ik ken de namen nog, familie Osborne en de Amerikaanse familie Jansen. Die familie Jansen hadden een dochter Debby, die was ook mijn leeftijd. Toen ik voor mister Jansen werkte, stelde ik mij altijd netjes voor en omdat hij Ronald heet, net als ik, zei ik vaak Ronnie Mohamed, mijn officiële naam. Op een gegeven ogenblik stelde meneer Jansen mij voor aan mister Osborne en die man vroeg, Are you a black moslim? Nou, ik wist dat ik zwart was en verder niet, dus zei ik, Yes sir. Toen kreeg ik een extra goede behandeling, because they thought you were a black muslim. Een keer wilde ik schoolvrienden meenemen naar the Colony, maar die werden teruggestuurd bij de toegangspoort. No blacks allowed. Ik vond dat heel vreemd. Maar ja, ik was veertien jaar en wat weet je dan van racisme, van moslims, Marcus Garvey, et cetera, et cetera? Die Colony wijk was gewoon for whites only. Ik kende wel een heleboel Arubaanse vrouwen die daar werkten in de keuken, een huishoudster uit Zeewijk, twee buurvrouwen van me. Zij kookten voor die mensen en als ik klaar was met werken, verwenden ze mij. Oh mijn Goddelijk zoals gewoonlijk

23


God, die hamburgers waren good food. En bruinbrood, de Arubanen kenden toen geen bruinbrood, maar ik at bruinbrood, peanut butter en cold milk, tot nu toe ben ik daar verslaafd aan. Ik heb dat werk gedaan tot ik wegging om te studeren. I had a good time there. Toen was het schoner daar. Geen kapotte gebouwen, maar mooi. The Colony, het is nu een rotzooi. S A D B Ik ben hier in San Nicolas naar de middelbare school gegaan. Ik heb nooit van school gehouden, dus ik was veel bezig met het tekenen van gezichten, jurken, kapsels, en ik heb op school ook een gedicht geschreven toen ik veertien jaar oud was, Wie ben ik? Ik kan me dat moment herinneren, want ik denk dat ik toen voor het eerst wist dat ik anders was dan anderen, een buitenbeentje. Zwart was ik al, dus dat kon ik niet meer worden, maar wel een schaap met vijf poten. Dat gedicht was echt tienertaal, iets van, Wie ben ik? wat ben ik? waar ben ik? waarom ben ik? wat ben ik? Ja, ik ben ik. Ik had toentertijd ook een bijnaam gekregen, Mohammad Hatta. Toen was Soekarno met de bevrijdingsstrijd van Indonesië bezig en Mohammad Hatta hoorde daar ook bij. Ik zat eerst op de Sint Augustinusschool, maar ze hebben me eraf getrapt en toen moest ik naar de Don Boscoschool. Dat was een B-school, dat had je toen, voor de armere kinderen van San Nicolas. Dat was een zwartere school, meer zwarte jongens van the Village, de shanty town kwamen daar, kinderen met Sint Maartenouders, Statia-ouders en cetera, al die eilanden, die in San Nicolas woonden. Daar op die school was het niet gemakkelijk voor me. Er was altijd een strijd tussen Surinaamse afkomst, afkomst Sint Maarten, en noem maar op, al die Bovenwindse eilanden. They were English. En dat had je die blanke Arubaanse jongens van Savaneta en wij Surinamers waren dan toch anders, we were black, maar van huis uit spraken we Nederlands. Op school had je dan niet zoveel problemen, maar de Engelssprekende jongens probeerden de Nederlandse taal beter te leren dan jij. Dat was een soort competition. Ik werd veel geplaagd want die jongens van de Village, they were from the Caribbean islands en ik werd uitgemaakt voor bosneger. En dat door die zwarte jongens uit de Village. Er was er eentje, die woont nu al vijftig jaar in Duitsland, die 24

Goddelijk zoals gewoonlijk


zei dat ik slangenogen had vanwege mijn wimpers. Toen ik jong was, trok ik ze eruit omdat het te vrouwelijk was en de Engelssprekende jongens, die noemden mij daarom bosneger. Maar weet je wat het is? Vrouwen vonden mijn wimpers mooi, dat is tot vandaag aan toe. Mijn jongste dochter zei weleens tegen me, Papa, weet je hoeveel vrouwen jouw wimpers zouden willen hebben? Praat me niet over wimpers, trauma! Daar op Don Boscoschool ben ik overgegaan en ik moest weer terug naar de Augustinusschool voor de bovenbouw. Oh my God, er was een onderwijzer daar, leraar Frans, he didn’t like me, he didn’t like me at all. Misschien had hij geen zin meer in lesgeven of zo. En ik werd gedwarsboomd door een onderwijzer, frère Leo. Hij liet me een eindje strafwerk maken en drie weken deed ik erover, maar niemand kwam erop terug. Ik kon wel leren hoor, ik heb nog vrienden die zeggen van, Mo was sterk en, Mo is intelligent, maar de onderwijzers vonden anders. Via Jan Helman kwam ik in contact met Elis Juliana. Van Helman moest ik een boek lezen, de Stille Plantage, een mooi Suriname boek. Ik weet niet of ik het gedicht van Juliana, He Patú op de radio heb gehoord toentertijd. Weet je, je groeit op in een wereld van verschillende civilisaties. Muziek moesten we op onze manier ontdekken. We hebben het geluk gehad, want in de Aruba melting pot, je luisterde naar alles, je was beïnvloed door alles. Eerst Nat King Cole en dan hoor je Celia Cruz en wij met onze Surinaamse muziek in de familie en je ging ook naar de katholieke kerk, daar hoorde je weer iets anders. Zelfs opera hoorde ik want toen ik bij opa Blatz verbleef, woonde er een Nederlandse vrouw die een operazangeres was. Ik ben opgeroeid met haar zang. En ineens hoor je de gedichten van Elis Juliana en dan, je weet dat er ook iemand is die zich één voelt met ons. Juliana was black as us, from Curaçao. Hij maakte poëzie als van een tambu, het slavenritme, zonder woorden klonk het al mooi, Takata takata, takata takata! Ritmisch, dat was voor mij een groot voordeel. Het is me altijd bijgebleven omdat hij ook een zwarte man was.

Goddelijk zoals gewoonlijk

25


He Patú

Waggeleend

Hé patu ta yanga. Hé patu ta rondia Hun tiki cuminda Pa su muchanan.

Het eendje dat waggelt, Het eendje dat scharrelt Op zoek naar wat voer Voor haar jongen;

Hé p’aki, hé p’ayá. Hé p’aki, hé p’ayá.

Hóp naar links! Hóp naar rechts! Hóp naar links! Hóp naar rechts!

Hé patu ta zoya. Su yunan den fila Nan rabu ta zoya Meskos cu mama.

Het eentje dat waggelt, De kuikenstoet wiegelt, Doet ‘waggeldewiegel’ De moedereend na.

Hé p’aki, hé p’ayá. Hé p’aki, hé p’ayá.

Hóp naar links! Hóp naar rechts! Hóp naar links! Hóp naar rechts!

Hé patu ta mira Hun tiki kuminda Proné den bleki Den huki cura.

Het eendje – op zoek Ziet wat voer in ’n hoek, Verstopt in een blik Op het erf:

Hé p’ ki, muchanan Hé p’ayá, ban purá.

Vlúg nu kuikentjes! Hóp naar links! Hóp naar rechts!

Hé patu ta kome. Su yunan ta kome Te ora nan laga Hé bleki bashi.

Hap, doet het eendje En hap doen de kuikens: Ze happen en legen Het blik.

Kiko ta Muchanan Kico ta? He baricanan tur ta jena?

En kuikentjeslief, is alles naar wens? Je buikjes mooi rond gegeten?

Hé patu ta kanga Su saya di patu. Su yunan ta sigui Den fila su tras.

Hóp! Schort de eend weer Haar eendenrok op Met haar kroost Op een rijtje erachter

Hé p’aki, hé p’ayá. Hé p’aki, hé p’ayá.

Hóp naar links! Hóp naar rechts! Hóp naar links! Hóp naar rechts!

Elis Juliana 26

Vertaling Fred de Haas, 2011 Goddelijk zoals gewoonlijk


Op San Nicolas hadden we een meisje Marva Hodge. Ik weet dat ze vierentwintig oktober jarig wordt. Zij is later een grote zangeres geworden in Holland. Ze had een hit uit de musical Hair, Let the Sunshine In. Ze heeft veel geld gemaakt toen. Dat was in 1969. Zij was een jaar voor mij in Holland en ik heb haar toen opgezocht, maar dat is daarna verwaterd. Volgens mij was ze met een schoolvriend van me, Ivan Groeneveld. He was always funny. Ja, we zaten samen op Augustinus college. Je kon met hem lachen toen, altijd grappig. Ivan was later Spooky van Spooky and Sue. Zij hadden hits in Nederland, ze deden mee met het Eurovisiesongfestival, shows in Frankrijk, Japan ook, maar toen hield het op. Maar weet je, Ivan deed alleen de optredens, op de opnames zong een Surinaamse jongen, Big Joe Russel. Net als Boney M. eigenlijk, die danser daarvan Bobby Farrell kwam ook uit San Nicolas en hij zat bij mijn zus Hellen in de klas. Bobby mocht ook alleen met de shows van Boney M meedoen. Je had ook nog Lord Cobashi Groeneveld, de grote Calypsonian. Ik weet eigenlijk niet of dat Ivan zijn grotere broer is. San Nicolas tabata biba e tempo ey, San Nicolas leefde toentertijd. Creatief, creatief. Ik was veertien jaar en het was Paasmaandag. De hele familie was uitgegaan, maar ik bleef thuis, want ik mocht niet mee. Ik was thuis en de buren kwamen en we gingen lekker rum drinken. Later zei mijn moeder dat ze vijftig cent miste, maar ik pikte nooit geld van mijn ouders, want ik werkte al in the Colony. Maar omdat ik die dag alleen thuis was geweest, werd ik beschuldigd. Moeder bleef maar volhouden dat ik het had gedaan, maar het was niet waar. En toen ineens was het geld er weer en ik weet niet of ik het moet vertellen, maar ik wist wie het gedaan had. Mijn broer zat erachter, volgens mij pikte hij weleens als kind, zelfs uit het loonzakje van vader. Maar moeder bleef erop hameren dat ik de dief was. Eindeloos en op een gegeven moment zeg ik tegen haar, Vrouw jij liegt, jij liegt en niet ik. Ze was razend en kwam met een kapmes achter me aan. Ik kon nog net een lange broek nemen en wegrennen. Ik vlucht, wooohht, wegwezen, het huis uit en de straat op. Ik weet het nog, er kwam net een man langs die in Zeewijk huis aan huis sierkussens verkocht. Je had in de Lagotijd in San Nicolas een vrijgezellenkwartier, Bachelor Quarter, woonbarrakken voor vrijgezellen van de raffinaderij. Daar woonde de familie Brown. Zij beheerden de golfclub, volgens mij zijn zij nu advocaten. Ik was goed bevriend met Ronny Brown, hij is later naar de HBS gegaan. Ronny had een ruimte in de barakken en hij bood me een plek aan om te blijven want ik was weggelopen. Ik ging niet terug naar huis, maar wel naar school. Ik sliep daar en overdag ging ik gewoon naar school. Vraag me niet hoe we aten, maar ik kon al koken en dat hielp. Ik ging ook weleens eten bij een nicht, Maria, ze is gestorven, ik ging soms bij haar eten. Maria was Goddelijk zoals gewoonlijk

27


een toffe meid, my God. Ze was een dochter van oom Nelis, mijn vaders broer. Haar kleinzoon is in Rotterdam doodgeschoten, gewoon zomaar in een winkel. Twee weken bleef ik daar. Mijn zusje Carla was bezorgd. Zij kwam me opzoeken na schooltijd, ze wilde dat ik weer naar huis kwam. Ze vroeg me steeds, Wanneer kom je naar huis, wanneer kom je naar huis? Ik antwoordde, Wanneer de geesten me naar huis sturen. Na twee weken, op maandagnacht ben ik naar huis teruggegaan. Mijn ouders waren niet thuis, ze waren canasta spelen, dat wist ik. Ik ben gaan slapen en toen vader me zag, zei hij, Moet je je excuses niet aan je moeder aanbieden? Maar ik weigerde want ik was niet fout geweest. Dat kan ik me nog herinneren, nee, nee, geen excuses. So, I used to be the bad boy. Er is een politieagent waarmee ik naar school ging, hoofdinspecteur Peterson, hij ze me later nog, Mo vroeger was je echt gevaarlijk, nou niet meer. Echt waar, dat was in 2010, op tien februari, weet ik nog. Zestien jaar was ik en na school ging ik altijd in het sportpark gewichtheffen. Een keer ging een vriend Arthuro Legrand met me mee. Hij was mijn klasgenoot, ze noemden ons de musketiers, Arthuro, verder waren we met Ramfis Kolvin, he became a conference speaker, Roy Richardson, gestorven nu, en Leon Berenos, die leidt nu toeristen rond door San Nicolas, een prater hoor, oh God. Op een gegeven moment sta ik met die halters omhoog en voel ik aan een kant teveel gewicht. Dat was Legrand, aan een kant achter mijn rug trok hij aan me, ik weet niet waarom, ik weet niet waarom, en ik hoorde krak, krak beneden in mijn rug. Krak! Ik gooide mijn gewichten van me af en voelde dat er iets gebeurd was. Vanaf toen heb ik pijn in mijn rug. Dat is nog voordat ik naar Nederland ging. Ik had toen al pijn, maar het was te dragen. Op Curaçao ben ik daarna door een politieagent, volgens mij Zimmerman mishandeld en werd het erger, tot aan vandaag de dag iedere dag, ieder uur heb ik pijn, maar ik heb het zestig jaar tot nu overleefd. Na veel jaren komt Arthuro Legrand bij me thuis waar ik nu woon, Seroe Bentana, jaren negentig, maar heb ik hem toen wel een vuistslag toegediend hoor, echt waar. Toen ik zestien was wilde ik niet meer naar school. Ik was bij opa’s drukkerij en toen zei ik, Opa, ik heb geen zin om naar school te gaan. Opa zei dat ik in de drukkerij kon komen werken. Dat leek mij wel interessant want ik wilde echt van school. En toen zei hij, Weet je, op die grote cruise ships heb je ook een drukkerij. Hij zei niet, Maak de ulo af. Hij zei, Maak een keuze, wat doe je? Je kan daar gaan, maar je kan ook je school afmaken. Dat cruise ship leek me wel interessant. Ik zeg, Wow, wat als ik daar kan komen? Maar toen kwam 28

Goddelijk zoals gewoonlijk


oom Sjaak, de griffier, Jij daar, school afmaken, huiswerk maken, papiertje halen, dit en dat. Blablabla, familie, zus en zo. Pff, okay, laten we dat maar doen en dat heb ik toen maar gedaan. Op het Sint Augustinus college was al vijf jaar achter elkaar iedereen geslaagd. Dat was een soort record. Wat was het geval? Je mocht ’s avonds komen studeren voor je examens, van tien tot twaalf uur ’s avonds op school. Maar ik kwam nooit, ik was bij Lago Sport Park, baseball kijken en gewichten oefenen of ik ging naar de bars in hanchi, het hoerensteegje in San Nicolas naar die dametjes kijken. Die mooie Latino vrouwen grapten tegen me, Papi dit, Papi dat. De eerste waarmee ik contact had was Eleonora. Zo leerde ik op straat mijn eerste Spaans. En het was vreemd op school, iedereen ging steeds naar huis met een grote tas vol boeken, maar ik had alleen twee schriftjes. Ik weet nog dat frater Laurentius is gaan rondvertellen dat er dit jaar zeker één persoon zou zakken. Ja dat was ik, omdat ik niet kon studeren. En ik denk natuurlijk, Ik slaag, fuck you. Ja, we hebben het examen gedaan. Niet op Augustinusschool, maar in Oranjestad bij Caribe Club. Ik had een blauwe guayaberoblouse van mezelf en ik had een broek van mijn vader gestolen om aan te trekken want dat had ik niet zoveel kleren. We begonnen om acht uur en om drie uur in de middag was ik klaar. De laatste leerling was om vijf uur. Ik moest dus twee uur wachten op de uitslagen. Die kwam de koster brengen. Everybody was afraid of him, maar ik niet. Hij kwam en al voor de uitslag, gaf hij mij een hand. Toen iedereen het hoorde, zeiden ze, Maar dat kan niet? Mohamed geslaagd? Een paar vroegen zich af of mijn cijferlijst verwisseld was, maar ik had geen problemen met leren. I don’t have a problem with that, no. Ik dacht alleen maar hoe ik van Aruba weg kon komen. Je kon een beurs aanvragen toentertijd. Dus dat was het voor mij, ik vroeg een beurs aan en ik ben ook gegaan. Weet je, ik ga je wat vertellen. Toen ik opgroeide was mijn vader pipefitter en ik zag dat dat niks voor mij was. Oom Hugo heeft nog geprobeerd om mij zoiets te laten leren, maar dat ging niet goed. Al die apparaten, ik vroeg me alleen maar af, Wat is dit voor, wat is dat voor? Ik zag mijn moeders broer, volgens mij was hij accountant, a very intelligent man, maar ik dacht, Nee, ik niet. Ik vroeg me ook af, Wat ga ik zelf worden? Ik was zeventien jaar en op een gegeven ogenblik had ik een soort plan gemaakt. Tot mijn achtentwintigste doe ik dit en tot mijn tweeëndertigste doe ik dat et cetera, et cetara, maar het zou niet voor een baas zijn. Dat nooit, ik zou nooit voor een baas werken, al moest ik blijven zwerven. En dat is ook wat is gebeurd. Toen ben ik gaan solliciteren, uit mezelf, brieven schrijven naar het ziekenhuis en toen ben ik aangenomen, Sint Joannes de Deo ziekenhuis van de Barmhartige Broeders van Montabaur in Utrecht, Mariaplaats bij de Goddelijk zoals gewoonlijk

29


Dom. Mijn ouders waren blij want ik ging naar de broeders in Holland. Die zouden me wel een diploma bezorgen. Ik kreeg een mooi pak, pet, schoenen en heb afscheid genomen. Ik had een vriendin toen, eigenlijk was ik eerst verliefd op haar zusje, maar zij had mij overrompeld. Later is ze een grote zangeres geworden op Curaçao, getrouwd met een bekende komiek. Ik zeg, Wij ontmoeten elkaar op vliegveld. Maar waar gaan we afscheid nemen? Er is er geen toilet. En ze zegt, Ja Mo, daar, beneden. Wij de trap af, ik daarzo, zeventien jaar oud, lekker de grote loverboy uithangen met mijn meisje. Lekker. Zo hebben we afscheid genomen en ik ging dan op reis naar New York. Later toen ik in 1971 terugkwam met Reality band heb ik haar op Curaçao ontmoet. Ze was getrouwd, maar ze vertelde haar man dat ik een neef was. Haar dochtertje had volgens mij wel door dat het anders zat. Anyhow, ik vertrek met het vliegtuig en daar ontmoet ik Norma, een mooie Curaçaose vrouw, verpleegster was ze. Zij heeft tot New York heerlijk op mijn borst geslapen. In New York moesten we vier uur wachten. Ik begon te wandelen, stond op een kruising en ik dacht bij mezelf, Mo, je kunt hier blijven of doorgaan naar Nederland, maar ik denk aan mijn ouders en voor ik het wist, I was on the plane to Amsterdam, negenentwintig september 1963, de dag dat televisiezender Telearuba voor het eerst in de lucht ging.

St. Joannes de Deo, Utrecht

30

Goddelijk zoals gewoonlijk


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.