Frank Essed. De mobilisatie van het eigene

Page 1


Frank

Frank Essed De Mobilisatie van het Eigene

BIOGRAFIE VAN EEN SURINAAMSE VISIONAIR

Frank Essed • De Mobilisatie van het Eigene

© 2025 LM Publishers

LM Publishers

info@LMPublishers.nl

www.LMPublishers.nl

TEKST EN ONTWERP OMSLAG Roy Khemradj

REDACTIE Katerna Tekst & Redactie | Clazien Medendorp

VORMGEVING Ad van Helmond

FOTO’S Collectie Eva Essed-Fruin, tenzij anders vermeld

PRODUCTIE Wilco bv

ISBN 978 94 6022 982 4

Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt dankzij een bijdrage van Staatsolie Maatschappij Suriname.

Ontwikkeling is niet alleen het streven naar geestelijk en materieel welzijn; het is ook het geloof in onze natie en in onze medemensen, en de bereidheid om voor die natie en die medemensen te werken.

Ontwikkeling begint en eindigt met de kennis dat deze ontwikkeling hoofdzakelijk in onze eigen handen ligt. Laat ons allen werken voor ons land in de wetenschap dat we geen andere keuze hebben dan te groeien uit onze eigen wortels.

Ontwikkeling is de vijand van verval.

Ontwikkeling is de keuze voor de mobilisatie van het eigene.

Frank Essed

Paramaribo, januari 1988

Inhoud

Voorwoord 11

door Eva Essed-Fruin en Kenneth Goedhart

Proloog 13

1 Carline en Leentje 21

Plantage Leasowes  Carline Martzil-Werners  Dochter Cornelia

 Frederik Samuel Essed  Leentje

2 Jeugd- en schooljaren 34

De Gravenstraat  Dokter Frederik Nassy  Strenge opvoeding

 Historische woonomgeving  De mulojaren

3 Landmeter 50

Nieuwe wereld  Discriminatie  Tennisser, Forester en Vrijmetselaar

 Huwelijk met Mathilda Echteld  Baas in eigen huis

4 Landbouwhogeschool Wageningen 70

Technische Bosbouw  Kort gezinsleven  Liefdesrelatie met Eva Fruin  Promoveren

5 In de politiek 92

Welkom thuis  Minister-president Johan Ferrier  Houtvester

 Essed kiest voor de NPS

6 NPS-minister van Opbouw 107

Bauxietexport  Brokopondo-overeenkomst  Minister Essed  Operatie Sprinkhaan  Gevleugelde Verovering  Nederlands media-offensief  West-Suriname in zicht

7 Natievorming en Surinaams nationalisme 132

Vlag en wapen  De vlagaffaire  Het volkslied Opo! Kondreman  Lerares kweekschool  1 juli Dag der Vrijheden  De wereld verkennen  ‘De N in onze naam’

8

Directeur Planbureau 164

Pengel voorzitter NPS  Analyse Bij Commentaar - Esseds ontwikkelingsvisie  Stemrecht Marrons en Inheemsen 

Minister-president Pengel  De val van het kabinet  Een raamwerk voor werkgelegenheid  Werken voor Essed  Het Nationaal Ontwikkelingsplan Suriname  Het oude en het nieuwe land

9 Het politieke manifest ‘Frank en Vrij’ 193

Pengel ontslaat Sedney  Qualitytime met dochter Astrid Essed

 Wijziging kieswet 1963  Pengel wantrouwt Essed  Het ontslag van Rens  ‘Frank en Vrij’

10 Breuk met Pengel 215

Nationale Volks Partij  Progressieve Nationale Partij  Essed noemt

Pengel een leba  Het derde kabinet-Pengel  Essed ontslagen

11 Grenscommissie en nevenactiviteiten 232

Hoofdambtenaar ter beschikking  ‘Een grens scheidt niet, een grens bindt’  Oprichter Jessurun-stichting  Wij ouderen  EBG-jeugddienst  Voetbal- en sportambassadeur  Beschermheer mannenkoor

Maranatha  Vrijmetselaar en Forester

12 Het zakenkabinet May en de groei van de PNP 263

De val van Pengel  PNP-afdeling in Nederland  Verkiezingen in zicht  Rens versus Essed

13 De regering-Lachmon zonder Lachmon 279

Formatieperikelen  Kandidaat-premier Essed  De VHP-PNPregeringsverklaring  Essed lanceert Gemenebestplan  Referendum onafhankelijkheid  Ondertussen valt de PNP uiteen

14 PNP-minister van Opbouw 303

Op zoek naar Surinaams kader in Nederland  Ontwikkelingsstart der zeventiger jaren  De Planverordening  De economie hapert  Nieuwe joint ventures

15 Één volk op weg naar zelfstandigheid 335

Verantwoordelijkheid nemen  Urbanisatie en emigratie  De planontwikkeling van West-Suriname  Grassalco en de Internationale Bauxiet Associatie

16 Ondertussen bij Eva 359

De Sophie Redmondstraat  Literaire gasten  Een pleegdochter ...  ... en Franks zoon  Politieke gasten op het balkon

17 De Mobilisatie van het Eigene 382

Het ‘bredebasis’-plan van Lachmon  Achter de schermen van de vakbondsacties  Minister-president Henck Arron  Onafhankelijkheid op komst  Charmeoffensief op Nederlandse televisie  ‘De Mobilisatie van het Eigene’

18 De CONS tussen onafhankelijkheid en coup 415

Kennismaken met Frank Essed  Het ontwikkelingshulpverdrag  Omvang ontwikkelingshulp  25 november 1975  De CONS tot 25 februari 1980  Werkgroepen  Spanningen tussen Suriname en Nederland

19 Frank Esseds gevangenschap 449

25 februari 1980  Frank Essed gearresteerd  Tweede gevangenschap

 Amnesty International bezoekt Suriname  De vrijheid herkregen

20 Tragisch einde van een nieuw begin 476

Bouterse in dialoog met de oude politiek  Op zoek naar jongeren

 De verkiezingscampagne  Kandidaat-president Frank Essed  Het tragische verkeersongeluk  Begrafenis met Forester-eer

21 West-Suriname: oude en nieuwe uitdagingen 499

De spoorlijn van ergens naar nergens  West-Suriname ‘geabandonneerd’  Het compendium nationaal productieplan

West-Suriname  Kritiek op Esseds West-Surinameplan  De Planatlas 1988 en het Basisplan 1989  Nieuwe uitdagingen

Epiloog 523

Bijlagen

I De aanleg van de airstrip te Langatabbetje 537

II Eén Volk op weg naar Zelfstandigheid – Voorwoord 543

III Actualisering MOP 1975 tot Basisplan 1989 – Inleiding 551

IV Aanwijzende Basis-Conceptie Grondwet (1987) 561

V Curriculum vitae en publicaties van dr. ir. Franklin Edgar Essed 565

Literatuur en interviews 571

Namenregister 577

Lijst van afkortingen 587

Voorwoord

Toen Frank Essed overleed op 21 december 1988 was zijn naam een begrip voor Suriname. Maar zoals het met begrippen gaat, ze vervagen op den duur. De signalen uit Suriname bevestigen dit. Jongeren op zoek naar informatie over Frank, vinden weinig. Zijn naam en beeltenis, zichtbaar in Paramaribo, herinneren aan een verloren tijd. Men praat over zijn werk en persoon, verhalen die niet helemaal of helemaal niet kloppen. We leven in een tijd waarin meningen worden gepresenteerd als feiten en feiten openstaan voor discussie.

Het wordt ongemakkelijk als de verhalen over Frank een eigen leven gaan leiden en de mogelijkheden om te corrigeren, verminderen. Het aantal mensen dat Frank heeft gekend, neemt snel af. Straks zijn wij, zijn directe kring, er ook niet meer. De vraag is wat dan overblijft. Dát is de aanleiding voor dit boek. De kans om vanuit ons perspectief te vertellen over de nalatenschap van doctor ingenieur Frank Essed: zoon, echtgenoot, vader, oom, vriend, mentor, collega, Surinamer met een groot hart voor zijn land.

Het streven was een verhaal dat hout snijdt; over Frank zoals hij was, waar hij voor stond en waar hij voor leefde. Wij konden het daarom niet zelf schrijven. Het boek moest komen van iemand waar geen persoonlijke band mee was. Een onafhankelijk auteur die de regels van de journalistiek respecteert en toepast. Het moest een Surinamer zijn. We kwamen uit bij Roy Khemradj. Deze ervaren journalist en auteur gaven wij het vertrouwen om deze biografie te schrijven. De afgelopen jaren dook hij met tomeloze inzet, nieuwsgierigheid en respect in het leven van de man die zoveel voor ons en voor vele anderen heeft betekend.

Wij hopen dat dit boek de vage herinnering aan een hoopvol, democratisch Suriname doet opleven en een volgende Surinaamse generatie inspireert tot de mobilisatie van een eigen toekomst.

Eva Essed-Fruin (†) en Kenneth Goedhart

Proloog

In het najaar van 2017 kreeg ik telefoon van Eva Essed-Fruin, die daartoe op het spoor was gezet door schrijfster Usha Marhe. Zij dacht dat ik wel geschikt zou zijn om een boek over Frank Essed te schrijven. Eva nodigde mij uit om in haar woonplaats Amsterdam koffie te drinken samen met haar aangenomen en Franks zoon, Kenneth Goedhart. Het verzoek was, wat Eva betreft, een leesbaar boek te schrijven voor de jongeren van nu in Suriname over wat haar man, dr. ir. Frank Essed, heeft betekend voor de ontwikkeling van het land. Of ik dat zou kunnen en willen.

Kenneth wilde de legacy, de nalatenschap van zijn vader vastgelegd zien. “Soms krijgt de familie in Suriname vragen over mijn vader, waar geen goed antwoord op gegeven kan worden. Daarnaast gaan er verhalen rond waar elke nuance in ontbreekt. Misschien ook omdat informatie is versnipperd. Het zou mooi zijn als alles over Frank Essed in een vakkundig samengesteld document terug te vinden is. Ik zou het eeuwig zonde vinden als we de kans niet grijpen nu Eva er nog is. Er zijn daarna geen mogelijkheden meer om haar kennis en haar documentatie te benutten”, motiveerde Kenneth Goedhart de noodzaak van het boek.

Ik voelde mij vereerd met het verzoek maar was tegelijkertijd huiverig om meteen ‘ja’ te zeggen. Nippend aan de percolator-koffie mét een plakje cake, dat bij elk bezoek aan Amsterdam standaard was, soms afgewisseld met Surinaams gebak, reconstrueerde ik mijn herinneringen aan Frank Essed. Die waren op een hand te tellen. Een naam inderdaad verbonden aan het mislukte West-Surinameproject. Ik had meneer Essed voor het eerst gezien toen ik als radioverslaggever een werkbezoek van de Venezolaanse president Carlos Andrés Pérez aan Bruynzeel Suriname Houtmaatschappij, waarvan Essed president-commissaris was, moest verslaan. Ik wist ook dat hij een bekende NPS’er was en minister van Opbouw. En dan hield het op. Ik kreeg een doos met documentatie mee om alvast te bestuderen, kennelijk in afwachting van mijn ‘ja’, bestaande uit privé-exemplaren van publicaties van Frank Essed, gedrukte teksten van lezingen met handgeschreven correcties enzovoorts.

Eva gaf mij ook een dun groen boekje mee met een beknopte levensloop van Frank Essed, zijn cv, en een overzicht van zijn publicaties. Het boekje kwam in 1995 uit, toen het borstbeeld van Frank Essed voor het Regeringsgebouw aan de Sophie Redmondstraat onthuld werd. Ik had de indruk dat het ‘leesbare boek’

waar Eva naar uitzag eigenlijk om een uitgebreidere levensbeschrijving ging dan in het groene boekje. Ook bekroop mij het gevoel dat het beoogde boek dan op de herdenking van Esseds 100ste geboortedag op 21 april 2019 gepresenteerd zou moeten worden. Maar mij werd geen deadline gesteld.

Het gesprek met Eva en Kenneth vond plaats op een moment dat ik werkte aan de biografie van dokter Otmar Buyne, die op zijn 90ste verjaardag op 29 november 2019 gepresenteerd moest worden. Dus moesten vooraf gestelde deadlines gehaald worden. Achteraf constateer ik dat zelfs als ik niet met het boek van Buyne bezig zou zijn geweest, ik het onmogelijk zou halen een biografie over Frank Essed op zijn honderdste geboortedag te presenteren. Wel had ik mij erop ingesteld om vanaf januari 2020 aan Essed te beginnen als mijn antwoord ‘ja’ zou zijn.

Werkend aan Buyne, bestudeerde ik tussendoor wel alvast de Essed-documentatie, totdat ik stuitte op de naam Roy Somaroo, een medewerker van Frank Essed op het Planbureau. Ik kende hem. Toen Somaroo in de jaren ’80 in Nederland woonde was hij actief in het Suriname Forum, waarin verder de internist Theo Hiemcke en oud-ambassadeur John Leefmans zaten. Het Forum zette zich in voor de terugkeer naar de democratie in Suriname en het herstel van de verstoorde relatie met Nederland. Ik wist dat Somaroo inmiddels weer in Suriname woonde, maar toen ik contact zocht bleek hij in Nederland te zijn. Ik sprak met hem af om mijn kennis over Frank Essed bij te spijkeren.

Dat gesprek was zo inspirerend dat ik spontaan het ‘werkmateriaal’ begon te verzamelen. Interviews in Nederland en in Suriname; literatuuronderzoek; Esseds publicaties lezen – geen sinecure als je niet in de materie bent ingewijd – en ik was dagen zoet met filteren op bruikbaarheid van ruim 700 krantenartikelen die de zoekmachine Delpher van het Nationaal Archief genereert als je de naam ‘Frank Essed’ invoert. Het is jammer dat de uitgever van dagblad De Ware Tijd nooit een licentie heeft gegeven aan de Koninklijke Bibliotheek om de krant via Delpher beschikbaar te stellen. Dagblad Vrije Stem deed dat wel en voor wat het avondblad De West betreft zijn de kranten van 1 oktober 1909 tot en met 31 december 1951 wel opgenomen. Het wordt tijd dat bij De Ware Tijd en De West het slot eraf gaat, zodat iedereen kennis kan nemen van onze rijke geschiedenis. Bij het Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum bekeek ik een dag lang al het filmmateriaal waarin Frank Essed te zien is. Zijn welbespraaktheid, zijn mimiek, zijn bevlogen visie en zijn innemendheid maakten indruk. Van Eva kreeg ik ook een ‘dik’ digitaal album op schijf mee. De foto’s van Essed als tweejarige baby op de arm van zijn moeder tot aan foto’s van een paar maanden vlak voor zijn tragische overlijden in december 1988, verrijkten mijn beeld van deze veelzijdige Surinamer.

Frank Essed kwam als het ware weer tot leven in de interviews met oudere Surinamers en Nederlanders die met hem hebben gewerkt of hem goed heb -

ben gekend. Achter in het boek is een lijst opgenomen met mensen die mij te woord stonden voor deze biografie. Het aanvankelijk beoogde boek als een verrijkte en aangeklede levensloopbeschrijving was met alle verzamelde informatie allang passé. Mijn vraag aan Eva of ik de reis- en onkosten kon declareren was een informele bevestiging dat ik al was begonnen. Aan een biografie, wel te verstaan.

Toen kwam corona en in maart 2020 ging Nederland op slot. Gelukkig kon ik de biografie van Otmar Buyne in januari 2020 nog net in Suriname presenteren. Gebruikmakend van het verblijf in Paramaribo maakte ik ook aanvullende interviews over Frank Essed. Gekluisterd aan huis vanwege de lockdown begon ik alle interviews uit te tikken en bood die daarna aan voor commentaar aan de geïnterviewden. Helaas behoorde geoloog Hans Prade daar niet meer bij. Hij was in Nederland een van de eerste bekende Surinaamse slachtoffers van corona. Hij had mij behalve over Essed vooral ook over het ontstaan en de ondergang van de Progressieve Nationale Partij (PNP) verteld. Prade was korte tijd voorzitter en Statenlid van deze partij. Tussen 1967 en 1973 was Frank Essed ook lid van de PNP samen met twee andere voormalige NPS’ers, Just Rens en Jules Sedney.

In Suriname bleek socioloog Deryck Ferrier, groot kenner van de Surinaamse bauxietsector, ook een belangrijke informatiebron te zijn over het kortstondige bestaan van de PNP. Maar meer nog bleek Ferrier zo enthousiast te zijn dat er eindelijk een biografie geschreven werd over Frank Essed, dat hij onmiddellijk aanbood mee te lezen en mij met alles van dienst te zijn. Hij mailde regelmatig om te informeren naar de stand van zaken. Helaas werd Deryck Ferrier ook het slachtoffer van Covid-19. Ik geef hem op deze plek grani, de eer en grote dank, voor zijn inspirerende steun omdat hij deze biografie van Frank Essed belangrijk vond voor de geschiedenis van Suriname. Ik was in Suriname toen Deryck Ferrier in de nacht van 6 op 7 januari 2022 overleed. Die ochtend hadden we om 10 uur een afspraak om de eerste zes concept-hoofdstukken te bespreken die ik hem had gemaild.

Het overlijden van Hans Prade in Rotterdam, Deryck Ferrier in Paramaribo en kort na Ferrier ook het overlijden van Marcel Meyer in Suriname met wie ik ook contact onderhield over Frank Essed, waren een wake-upcall om vaart te maken. Als ik koffie ging drinken bij Eva die al over de 90 was, vertelde ik zonder dat zij daar specifiek naar vroeg, wat de stand van zaken was. Ik zei: “Beste Eva, ik mocht haar absoluut niet met ‘u’ aanspreken maar deed dit toch instinctief, ik voel dat uw verlangen het uiteindelijk resultaat, de biografie, in handen te hebben, als het zwaard van Damocles boven mijn hoofd hangt. Maar ik kan er geen haastwerk van maken. Regelmatig duikt er nieuwe informatie op die ik moet onderzoeken met behulp van schaarse bronnen. Bovendien heeft uw

man een belangrijke rol gespeeld in de Surinaamse geschiedenis. Alles moet kloppen.” Noch Eva, noch Kenneth drong aan op een deadline, beseffend dat het geen gemakkelijke opdracht was die zij mij hadden toevertrouwd.

Gaandeweg ging Eva’s zicht achteruit en kon zij niet langer de concepthoofdstukken die ik haar mailde van commentaar voorzien. Gelukkig had zij dit voor het grootste gedeelte wel kunnen doen. Ik genoot vaak van haar reactie, hier en daar doorspekt met droge humor, of achtergrondinformatie over een gebeurtenis die ik dan weer goed kon gebruiken omdat deze niet in de interviews ter sprake kwam. Als neerlandica met jarenlange werkervaring in Suriname was zij ook scherp op woordgebruik. Zo schreef ik in een zin dat ‘Frank Essed hijgend en puffend’ liep over het fabrieksterrein. Eva stelde voor het woord ‘puffend’ maar weg te laten omdat dit in Suriname iets heel anders betekent.

De laatste hoofdstukken van het manuscript heeft de slechter ziende Eva toch nog kunnen lezen. Kenneth las haar voor en koppelde haar commentaar terug naar mij. Hoewel ik zag dat Eva ook lichamelijk achteruitging, broos en kwetsbaar was – gelukkig nog helder van geest – koesterde ik de hoop dat ze, komend uit een sterk geslacht, het nog even zou volhouden in ons midden te zijn om het boek te zien. Helaas overleed zij op 22 december 2023, de sterfdag van haar man.

Esseds levensloop beschrijf ik tegen de achtergrond van de Surinaamse geschiedenis vanaf de jaren twintig tot en met de jaren tachtig van de vorige eeuw, een periode die gaat over het leven in de koloniale tijd met rangen en standen en huidskleur als belangrijke maatschappelijke graadmeter; de weg naar autonomie na de oorlog met het Statuut van 1954; de staatkundige onafhankelijkheid van 1975, de militaire coup van 1980 en ten slotte het herstel van de democratie in 1987, waaraan Essed ook een bescheiden bijdrage heeft kunnen leveren.

Van al zijn publicaties heb ik twee belangrijke inleidingen uit respectievelijk Eén volk op weg naar Zelfstandigheid (1973) en Het Basisplan 1989 als bijlage opgenomen. Andere inleidingen, bijvoorbeeld uit Frank en Vrij, een belangrijke publicatie over interne aangelegenheden van de NPS, zijn in het manuscript verwerkt – de inleiding is een brief van Frank Essed aan zijn dochter Astrid. Als bijlage is ook een interview met Carlho Abrahams opgenomen over hoe een airstrip in het binnenland werd aangelegd toen de kettingzaag nog geen gemeengoed was. Dit naar aanleiding van Operation Grasshopper, waarbij onder verantwoordelijkheid van minister Frank Essed van Opbouw zeven airstips in het binnenland werden aangelegd. In veel aanhalingen uit Esseds publicaties en enkele krantenartikelen komen woorden voor in de oude spelling. Omwille van de originaliteit is dit gehandhaafd. Voor de leesbaarheid is

in langere aanhalingen, bijvoorbeeld een inleiding, de spelling wel aangepast. Dit staat dan ook met een noot aangegeven.

Bijzonder was het om met privédocumenten van Frank Essed op mijn bureau te werken. Ik trof veel haast onleesbare krabbels, tussen de regels en langs de kantlijn, doorhalingen in gedrukte teksten en een paar handgeschreven notities zoals voor een lezing over de rol van de landmeter in de samenleving. Essed had een mooi schuin handschrift, zoals blijkt uit een kopie van een brief aan zijn zoon Kenneth die in Nederland studeerde (opgenomen in hoofdstuk 19).

Ik ben de Sranan-kenners Julian Neijhorst, Hans Breeveld, Stuart Rahan en Guillaume Pool dank verschuldigd voor hun hulp bij vertalingen van teksten en woorden in het Sranan en, waar nodig de aanpassing aan de nieuwe spelling. Bij enkele hoofdstukken van het levensverhaal van Frank Essed die technisch of economisch van aard zijn waren econoom Roy Somaroo en ingenieur Hillebrand Ehrenburg meelezers. Hillebrand bedank ik ook voor het mogen gebruiken van enkele foto’s en kaarten uit Bouwen aan de Wilde Kust II dat hij samen met ingenieur Marcel Meyer heeft geschreven, over de geschiedenis van de civiele infrastructuur van Suriname.

In alle bescheidenheid meen ik te kunnen stellen dat in deze biografie voor het eerst het ontstaan en de ondergang van de politieke partij PNP voor de geschiedenis is vastgelegd, dankzij de interviews met Hans Prade, Deryck Ferrier en met Eddy Jozefzoon van de toenmalige Progressieve Bosneger Partij; ook zo’n belangrijke informatiebron die niet meer in ons midden is.

Van Eva kreeg ik behalve de schijf met gedigitaliseerde foto’s, ook een dikke harmonica-ordnermap van folioformaat met vakken van A tot Z gelabeld. Ik schat dat deze bruinkleurige map uit de jaren ’60 dateert – hij wordt met twee touwtjes gebonden – waarin per periode of gebeurtenis zwartwit foto’s over Esseds leven geordend zijn. Eén uit de PNP-periode bijvoorbeeld met Frank Essed, Jules Sedney en Just Rens op het verkiezingspodium in 1967 is uniek en historisch. Over de humor van Eva gesproken, de digitale kopie van deze foto kreeg vele jaren later bij het opslaan als naam ‘gezworen vrienden’. Uiteraard is deze foto een illustratie bij de geschiedenis van de PNP in deze biografie.

Uit één periode zijn er geen foto’s. Dat zijn de jaren van de militaire dictatuur in Suriname waarbij Frank Essed twee keer in totaal negen maanden gevangen heeft gezeten wegens vermeende corruptie met de Nederlandse ontwikkelingshulp voor Suriname. De eerste foto’s die ik weer aantref, zijn met Henck Arron tijdens de verkiezingscampagne van 1987 en met medewerkers van de Volkskredietbank, tijdens een busreis naar Nickerie op 8 en 9 oktober 1988, ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan van de vestiging in het rijstdistrict. Essed zat toen in de Raad van Commissarissen.

De voltooiing van deze biografie is een niet verwachte en onderschatte lange reis geworden, met tussen alle andere werkzaamheden door toch consistent Frank Essed in het hoofd. Wat mij persoonlijk raakte, is de vernederende gevangenschap van Frank Essed en het lezen van een reconstructie van zijn tragische overlijden op 22 december 1988, in een vonnis van het Hof van Justitie. Maar ook de manier waarop hij het ontwikkelingsplan De Mobilisatie van het Eigene realiseerde en na de onafhankelijkheid als voorzitter van de Surinaamse sectie van de CONS, de belangen van zijn land verdedigde, heeft blijvende indruk op mij gemaakt.

Ik bedank aan het eind van de reis door het leven van Franklin Edgar Essed, allereerst de geïnterviewden voor hun ruimhartige medewerking. Kenneth Goedhart, zoon van Frank Essed, Ingrid Winter, pleegdochter van Eva, en postuum mevrouw Eva-Essed-Fruin voor hun onmetelijke geduld vanuit het besef dat het eindresultaat ook Frank Esseds goedkeuring moet kunnen wegdragen als hij nog in ons midden zou zijn.

Mijn meelezers in Suriname Hans Breeveld en Harrold Sijlbing dank ik voor hun kritische commentaar. Ik blijf nog even in Suriname om een aantal andere personen te bedanken: Ganeshkoemar Kandhai, Prem Shankar, Raymond Wimpel en Daniël (Danny) Lachmon. Ganeshkoemar Kandhai is hypotheekbewaarder bij het MI-GLIS, het instituut voor grond- en landinformatiesystemen, en was behulpzaam met data over verschillende woonadressen van Frank Essed. Prem Shankar was intermediair. Hij printte hoofdstukken waarin zijn vader wordt aangehaald, bracht deze naar hem voor commentaar dat ik vervolgens gescand terugkreeg via de mail. Ook zorgde Prem voor een foto van zijn vader als minister van LVV uit de jaren ’70.

Met Raymond Wimpel, onder meer oud-sportcommentator, had ik veelvuldig contact voor informatie over de periode dat Frank Essed voorzitter was van de Surinaamse Voetbal Bond. Bij de selectie van enkele foto’s uit deze periode was Raymond onmisbaar om in het onderschrift personen op de foto van naam en/of functie te voorzien. Danny Lachmon, directeur van de Stichting Planbureau Suriname dank ik voor de informatie over de toekomstplannen van de regering-Santokhi voor West-Suriname.

De eerdergenoemde Roy Somaroo, was de trouwste medewerker van Frank Essed. Hij bleef regelmatig informeren wat de stand van zaken was met de biografie – ‘Is het geen tijd voor een vakantie na al dat monnikenwerk?’ Zo ook André Sahiblal die mij via de berichtendienst messenger aanspoorde vol te houden. Dank voor de morele ondersteuning.

In Nederland was ik erg ingenomen toen collega Hans Buddingh’, eindredacteur van de krant NRC, aanbood mee te lezen. Hans is auteur van de bestseller De geschiedenis van Suriname, onlangs ook in het Engels uitgekomen. Hij

waarschuwde mij vooraf dat hij erg streng zou zijn als ware het een stuk voor de krant dat hij moest redigeren. Ik heb het geweten. Als een schoolmeester schreef hij vaak in de kantlijn ‘dit is de laatste keer dat ik hier een opmerking over maak!’ Maar Buddingh’ was ook complimenteus als hij weer een goed onderbouwd verhaal las. En als het manuscript af was wilde hij het nogmaals maar dan uitgeprint herlezen. Hans heeft, zo vertelde hij me, Frank Essed hoog zitten en vindt dat hij in de geschiedenis van Suriname ondergewaardeerd is. Ik onderschrijf dit.

Net als in Suriname moet ik ook enkele personen in Nederland bedanken voor hun medewerking. Bas Achterberg, archivaris bij het Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum en kenner van het archief, maakte het mogelijk dat ik alle beeld- en geluidfragmenten van Frank Essed kon bekijken en beluisteren. Fotograaf Hans Samsom – zijn zus is de echtgenote van wijlen Siegfried Werners, een halfbroer van Frank Essed – stelde enkele foto’s uit een reportage van Frank en Eva in hun woonomgeving aan de Dokter Sophie Redmondstraat, gemaakt in 1969, belangeloos ter beschikking. Susan Ng A Tham zorgde voor foto’s van haar vader. Voor een vriendenprijs kreeg ik een prachtige foto van Deryck Ferrier, gemaakt door fotograaf Raúl Neijhorst. Evert Gonesh was behulpzaam met informatie uit de periode van de VHP-PNP-regering onder leiding van premier Jules Sedney en hielp mee met de namen van personen op foto’s. Prem Girjasing raadpleegde ik voor de juiste schrijfwijze van voornamen en de familienaam van Hindostaanse politici – hij stelde ook enkele foto’s beschikbaar uit zijn privécollectie en Rosalinda Wijks, kleindochter van Frank Essed stelde een huwelijksfoto van haar opa en oma beschikbaar.

Ten slotte. Een boek uitgeven kost tegenwoordig veel geld. Gelukkig is er voor non-fictie zoals deze biografie, subsidie mogelijk. Ik had zeker kunnen aankloppen bij het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten in Amsterdam, dat bijvoorbeeld het boek De Doorsons – Een Afro-Amerikaanse slavenfamilie in het Caribisch gebied van Roline Redmond mede mogelijk heeft gemaakt. Het onderzoek van het Nederlandse slavernijverleden geniet al een paar jaar grote belangstelling. Nadat de Nederlandse regering excuses heeft aangeboden voor dat slavernijverleden zijn nu geoormerkte fondsen beschikbaar voor onderzoek naar met name doorwerking van het slavernijverleden. Deze biografie gaat helaas niet over dat slavernijverleden – misschien voor een deel over de doorwerking daarvan, want Frank Esseds grootmoeder is in slavernij geboren. Afijn, ik wilde echter uit nationalistische overwegingen dat deze biografie van een groot, veelzijdig en zeer verdienstelijk Surinamer met een voorbeelden inspiratiefunctie, mede mogelijk zou worden gemaakt door sponsors in Suriname. Dit is voor een belangrijk deel gelukt en daar ben ik erg trots op. Ik heb gericht gezocht naar bedrijven die met hun core business passen in de

ontwikkelingsfilosofie van Frank Essed, namelijk het benutten van de natuurlijke hulpbronnen voor welvaart en welzijn van de Surinaamse bevolking. Zo kwam ik uit bij Staatsolie Maatschappij Suriname N.V. die de publicatie van deze biografie mede mogelijk maakt. Staatsolie, dat geen nadere introductie nodig heeft, kent bovendien als slogan Vertrouwen in Eigen Kunnen, een variant op Esseds ontwikkelingsplan De Mobilisatie van het Eigene. Ik bedank algemeen-directeur Annand Jagesar van Staatsolie Maatschappij Suriname N.V. voor zijn sponsorbijdrage.

Mijn reis door het leven van dr.ir. Franklin Edgar Essed is voltooid en deze heb ik kunnen maken met geduld en ondersteuning van mijn echtgenote.

Dit is mijn derde boek uitgegeven door Ron Smit van LM Publishers. Ik mag inmiddels spreken van een vertrouwd team, verbonden aan deze leuke, kleine uitgeverij, dat aan de productieplanning, tekstredactie, vormgeving, fotobewerking en publiciteit/marketing van deze biografie heeft gewerkt. Daarbij had ik als journalist/auteur ook zo mijn eigen wensen over het omslag, lettertype, opmaak en zelfs de kleur van het papier. Dank weer voor de prettige samenwerking.

Ondanks de zo groot mogelijke zorgvuldigheid die ik heb betracht, sta ik open voor commentaar en nieuwe informatie. Ik ben er zelfs nieuwsgierig naar aangezien het een tour de force was om in het leven van Frank Essed te kruipen.

Ik koester de hoop dat, als West-Suriname ooit tot ontwikkeling zal komen zoals Frank Essed dit had uitgetekend, met de maximale benutting van alle natuurlijke hulpbronnen in het gebied, zijn naam weer met veel respect en eer zal worden aangehaald.

Roy Khemradj Zeist, augustus 2024

Carline en Leentje

Plantage Leasowes

Carline had een drukke week achter de rug. Zij stond op het punt van haar woonplaats, de plantage Leasowes in het district Coronie, naar Paramaribo te reizen. Een hele onderneming die voor een alleenstaande vrouw veel voorbereiding vereist. Van plantagebewoners die terug waren van de zeereis naar de hoofdstad had ze de boodschap ontvangen dat haar dochter op het punt stond te bevallen. Carline zal met deze reis daarom langer van huis zijn. Ze moet vooral voldoende kokosolie meenemen om haar eerste kleinkind goed te kunnen masseren – fu set a skin – zodat het babylijfje soepel blijft. Gelukkig had ze sinds de feestdagen in december een flinke hoop gedroogde kokosnoten verzameld, achter haar huis op de plantage Leasowes. Goed voor een paar liter kokosolie die ze zelf bereidt nadat een paar jongemannen uit de buurt haar in de middagen komen helpen met het openkappen van de gedroogde noten. En passant helpen ze ook met het oogsten van aardvruchten en van groene bananen. Er gaat voldoende voorraad mee naar de stad in zeker twee jutezakken.

Een reis van Coronie naar Paramaribo aan het begin van de twintigste eeuw is een zware en soms gevaarlijke beproeving. Die reis kan tot 1940 alleen gemaakt worden met een van de stoomboten van de K.N.S.M., de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij, zoals het ss. Albina of het ss. Koningin Wilhelmina, meestal vaartuigen die een dienst onderhouden van de hoofdstad naar Nickerie en het toenmalige Demerara in het buurland Guyana en terug.

Voor de kust van Coronie wordt het anker uitgeworpen, zodat de passagiers met hun bagage kunnen overstappen in houten vaartuigen, die ze vervolgens aan land afzetten, via het kanaal van Totness dat in 1858 onder meer voor dit doel was aangelegd door het gouvernement.

Een ambtenaar die vaak naar Coronie reist, vraagt met een ingezonden brief in De West van 20 juni 1919 de aandacht van het gouvernement om het afvaarschema aan te passen.

‘De Koloniale stoomer naar Coronie vertrekt om 2 uur ’s middags uit de stad en komt te Coronie ’s nachts tussen 2 en 3 uur aan. Het verkenningslicht heeft tot kortgeleden goede diensten bewezen totdat het wegens afspoeling van de kust opgeruimd moest worden. Nu wijst een olielantaarn – indien ze tenminste aangestoken is – den weg. Voor de

passagiers is het nachtelijke overstappen alles behalve prettig. Als de boot om 6 uur ’s middags zou mogen vertrekken, dan zou de aankomst voor de kust van Coronie tussen 4 en 7 uur in de ochtend zijn. Ambtenaren b.v. die voor een dienst reizen, kunnen flink aan het werk gaan. Zij hebben behoorlijk geslapen en komen niet half geradbraakt aan. Bovendien zoude het verkenningslicht kunnen vervallen. Wat een bezuiniging!’

Notabelen in het land zoals hogere ambtenaren, politie-inspecteurs, onderwijzers, geestelijke voorgangers en mensen die het kunnen betalen, beschikken op zo’n reis over een hut, blijkt uit de scheepsberichten in de krant; per afvaart worden hun namen vermeld. Het scheepsbericht meldt ook hoeveel dekpassagiers meevaren op zo’n nachtelijke zeereis van Paramaribo naar Coronie, die meestal met een stevige noordoostpassaat ook zorgt voor misselijkmakende deiningen van het schip door de hoge golven. Het overgrote deel van de passagiers komt geradbraakt aan op de bestemming.

Carline peinst er echter niet over met de stoomboot te reizen – wat ze wel eens heeft gedaan, als hutpassagier – en ze kan het betalen. Maar deze keer heeft ze extra bagage. Ze voelt zich overigens meer op haar gemak bij een reis met andere plantagebewoners met de Batto. Dit is een in Coronie gebouwde zeilkotter, waarmee ook het vervoer plaatsvindt van de landbouwproducten en zelfs levende varkens naar de markt van Paramaribo, het eindstation van de zeereis. Een twintigtal zeilkotters, allemaal in particulier bezit, onderhoudt dit intensieve personen- en goederenverkeer met de hoofdstad. Door de stevige tegenwind van de noordoostpassaat kan de reis soms wel drie dagen in beslag nemen. De nachtelijke terugreis daarentegen verloopt voorspoedig vanwege de wind in de rug. De Batto die altijd aanmeert achter de markt aan de Waterkant, verlaat Paramaribo bij het invallen van de schemering om Coronie nog voor de kentering en bij zonsopkomst te bereiken.

In de eerste decennia van de twintigste eeuw werd intensief gereisd tussen Coronie en de hoofdstad. Na het verval van de katoen- en cacaoproductie stimuleerde en financierde het gouvernement de omschakeling naar de kleine landbouw. De plantagebewoners waren echter ook creatief en probeerden van alles om in hun levensonderhoud te voorzien. En met succes, blijkt uit de statistische gegevens in de Surinaamsche Almanak voor het jaar 1910. Ondanks de krullotenziekte, die de cacaoteelt de das had omgedaan, was er toch nog een redelijke cacao-oogst van 56.329 kilo in het district. Er was ruim 900 kilo koffie geoogst; 15.485 kilo mais; 48.611 kilo aardvruchten; 47.736 bossen bananen; 3850 bossen bacoven en maar liefst 1.011.259 stuks kokosnoten. Alleen al de plantage Leasowes was goed voor 128.400 noten.

Tien jaar later was de jaarproductie van Sarah Leasowes – de plantages

waren samengevoegd – gestegen naar 157.000 kokosnoten. Kopra, het kokosafval, was weer goed voor de opkomende varkenshouderij. Het ontstaat wanneer het zongedroogde kokos wordt uitgeperst tot kokosolie. Behalve kokosolie produceerde Coronie ook suiker. In die tijd was de plantage Burnside de meest productieve suikerplantage van Suriname. Bij dit rooskleurige beeld van de economische bedrijvigheid in Coronie is het niet verwonderlijk dat Carline, als inwoonster van de plantage Leasowes zich in die tijd een hut op de stoomboot had kunnen permitteren.

Carline Martzil-Werners

Plantage Leasowes omstreeks 1900. Fotograaf en bewaarplaats onbekend.

Uit: D. Lee Kong & P. Dikland, ‘Katoenplantage Leasowes aan de Coroniaanse kust’

Carlines volledige naam luidt: Carline Elisabeth Werners. Haar slavennaam was ‘Carline’, niet op z’n Nederlands maar deftig op z’n Engels uitgesproken. Plantagebewoners noemden haar ook ‘Carolina’. Voor haar achterkleinkinderen en voor anderen was haar geliefkoosde naam echter Fofo, afgeleid van afo, het Sranan of Surinaamse woord voor overgrootmoeder. Carlines leven en de familienaam ‘Werners’ zijn verbonden met de geschiedenis van kolonisatie en slavernij in het westen van Suriname. Vanuit het Engelsprekende Caribische gebied streken Schotse en Engelse plantage-exploitanten neer in British Guyana. Een deel stak ook de Corantijnrivier over om in Dutch Guyana plantage-ondernemingen op te zetten in Nickerie en in Upper Nickerie, zoals Coronie destijds heette. Carlines grootmoeder is de stammoeder van het Werners-geslacht. Zij had als slavennaam ‘Greekie’ – ook op z’n Engels uitgesproken als ‘Greeky ’ – en werd geboren in 1798 in Upper Nickerie – de plantage Leasowes bestond nog niet. In 1816 werd haar dochter Fortuna geboren. Zij kreeg bij haar manumissie in 1851 als familienaam Werners en als tweede naam Catharina.1 Zij was toen een bediende van 47 jaar en lid van de EBG, de Evangelische Broeder Gemeente. Deze geloofsgemeenschap ontstond op 20 augustus 1735 toen de eerste Duitse zendelingen, de Hernhutters, naar Suriname kwamen. Vanaf 1754 werden vanuit de Hernhuttervestiging in Zeist (Nederland) regelmatig zendingsmis-

sies naar Suriname uitgevoerd die leidden tot de oprichting van de EBG in Suriname, ook wel de Broedergemeente genoemd. In het manumissie-register staat een aantekening dat Fortuna ook een broer had, Constantijn Paulus Werners, die in Nickerie bij de familie G.W. Faverey woonde.

In de historische context van toen was het woord ‘bediende’ vaak synoniem voor ‘bijvrouw’ van de plantage-eigenaar of directeur, in dit geval van Anthony Dessé. Hij was geboren op het Caribische eiland Guadeloupe en op 16-jarige leeftijd in 1823 naar Suriname gekomen, waar hij zich opwerkte tot eigenaar van vele plantages in Nickerie en in Coronie. In 1854 werd Anthony Dessé, volgens Dennis Lee Kong en Philip Dikland, auteurs van Leasowes aan de Coroniaanse kust, eigenaar van drie katoenplantages in Coronie en Nickerie: Leasowes en Clyde met 322, Good Intent met 141, en Inverness met 56 slaven. Drie jaar later werd Anthony Dessé ook eigenaar van de katoenplantage Sarah in Coronie, met driehonderd slaven, de suikerplantage Paradise in Nickerie en in 1864, een jaar na de afschaffing van de slavernij, kocht hij in Saramacca de grote plantage Catharina Sophia.

Bij de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 bezat Anthony Dessé 1140 slaven en was hij eigenaar van 51 privéslaven. Hiermee was hij de op een na grootste slavenhouder van Suriname.2 Dessé was weliswaar eigenaar en administrateur van zijn plantages in Coronie, maar hij woonde zelf in het district Nickerie. Hij bezat een luxewoning en gedroeg zich als iemand afkomstig van de Engelse adel. Dessé’s ‘bijvrouw’ Fortuna Werners kreeg drie dochters: Magdalena Catharina, geboren in 1835; een jaar later werd Daphina Cornelia geboren en pas veertien jaar later, in 1849, werd Carline Elisabeth Werners geboren. Zij overleefde haar twee zusters en na de afschaffing van de slavernij bleef zij op de katoenplantage Leasowes wonen, waar zij tot haar veertiende jaar slavin was. De grond had haar moeder gekregen van Anthony Dessé.

De zendelingen van de Hernhuttergemeenschap uit Duitsland, waren vooral na de afschaffing van de slavernij gericht op het werven van leden voor de eerdergenoemde Evangelische Broeder Gemeente. In 1839 kreeg de kerkgemeenschap grond op de plantage Clyde en bouwde men een woonhuis voor de eerste zendeling. Een jaar later, werd de kerk gebouwd voor een gemeenschap van zeker zestig leden. Deze eerste vestiging of zendingspost van de EBG in Coronie heette Salem.3 Jaren later, in 1908, kocht de EBG de plantages Sarah en Leasowes die naast Clyde lagen. Vandaar dat we in de literatuur de samentrekking Sarah-Leasowes tegenkomen.

Alle plantages in Coronie lagen met de voorkant aan de zeekust en eindigden aan de achterkant aan een dam, een schelprits die als verbindingsweg diende en waarover later een deel van de oostwest-verbinding is aangelegd.4 Aan de voorkant konden de plantagebewoners elkaar bezoeken via een dam

waar alle sluizen waren aangelegd. De Coronianen konden zich via het toen bestaande wegenstelsel goed verplaatsen met hun goederen en diensten en via het kanaal te Totness kon men over zee naar Paramaribo reizen. Dankzij de vroege vestiging van de Hernhutters in Coronie had de aan deze geloofsgemeenschap verbonden handelsfirma C. Kersten & Co in Paramaribo al vroeg in de twintigste eeuw een handelscentrum gevestigd te Totness. Zo zichtbaar was de Broedergemeente in het kokosdistrict aanwezig. Waar nu het logeergebouw van de overheid staat, was voorheen dit handelscentrum gevestigd.

Carline was een trouwe bezoekster van deze eerste EBG-kerk te Clyde, die geleid werd door de zendeling Jacobs en zijn echtgenote. Zij was ook erg begaan met het wel en wee van de kerkgemeenschap. Als meisje had ze van de Hernhutters leren lezen en Carline kende zelfs de bijbelteksten van de Srananversie die later uitkwam uit het hoofd. Op oudere leeftijd had zij de gewoonte deze teksten vaak in haar conversaties te herhalen, zoals Masra, yu genade bigi so té, God, uw genade is groot! In het Koloniaal Nieuwsblad van 21 januari 1870 maakte de burgerlijke stand van het district Coronie het voorgenomen huwelijk bekend van Carline Werners met Carolus Petrus Martzil. Carline was toen 21 jaar. Aankomend echtgenoot Martzil was de koetsier die de leriman, de dominee, met paard en wagen door het district vervoerde. ‘Baas Karel’ was zijn roepnaam. Zo’n huwelijk was anno 1870 op de plantage een deftige gebeurtenis die ook het aanzien van Carline Werners als vooraanstaand lid van de kerk- en de woongemeenschap verhoogde.

Uit het huwelijk werden twee kinderen geboren: Adriana Jane Martzil, op 16 mei 1871 en Johannes Hermanus Evert Martzil. Hij overleed 5 maanden na zijn geboorte op 3 mei 1878, vermeldt de geraadpleegde overlijdensakte in het digitale archief van de Burgerlijke Stand van Suriname. In dit archief heb ik de overlijdensakte van Adriana niet gevonden, maar volgens de familie-overleving is Adriana op jonge leeftijd gestorven. Uit veel publicaties over het slavernijverleden in Suriname blijkt dat het sterftecijfer na de afschaffing van de slavernij in 1863 erg hoog bleef. Ook kinderen hadden een lage levensverwachting als gevolg van onder meer ondervoeding (eenzijdig eten) en veel voorkomende tropische ziekten. ‘Baas Karel’ overleed in 1882, ook op relatief jonge leeftijd. Zijn overlijdensakte vermeldt dat hij 44 jaar oud is geworden. Daags na zijn overlijden zeiden de mensen op de plantage tegen Carline: yu sa go nyan yu bigi kasi nanga meti, vrij vertaald: we zullen zien hoe je het nu verder gaat rooien nu de luxe je is komen te ontvallen. Op de plantage was men een beetje jaloers op haar. Natuurlijk brak er een moeilijke tijd aan voor de weduwe, maar zij sloeg zich erdoorheen. Ook al had zij alleen leren lezen, dom was zij zeker niet. Zij kende veel mensen uit Leasowes en omgeving en was een hardwerkende vrouw die veel arbeid verzette op haar grond.

De eerste EBG-kerk Salem op de plantage Clyde omstreeks 1915.

Foto: Augusta Curiel.

Collectie Stichting Surinaams Museum

Tien jaar na het overlijden van haar echtgenoot werd Carline zwanger van schoolmeester Bernardus Jacott van de Salemschool, een getrouwde man. Pikant detail; Bernardus Jacott was in 1870 getuige bij het huwelijk van Carline Werners en Petrus Carolus Martzil. De zwangerschap was natuurlijk een vreselijke schande voor Carline, een vrouw die zich altijd als deftige dame gedroeg. Om deze schande te verhullen, verhuisde zij al vroeg tijdens haar zwangerschap naar Paramaribo om daar te bevallen. Op 3 september 1892 werd Cornelia Catharina Werners geboren, haar derde kind. Carline was toen al 43 jaar oud. Na een paar maanden keerde zij met baby Cornelia terug naar haar woning op de plantage Leasowes. Dit leidde niet tot roddel en achterklap. In de Creoolse plantagecultuur vermoedde men wel wat er was gebeurd, maar daar werd nooit over gesproken. Bovendien hadden veel Creoolse vrouwen zogenoemde kweekjes, pleegkinderen, in hun gezin opgenomen, soms al vanaf de babyleeftijd. Dus op zich was Carlines terugkeer met een baby uit de stad niet zo vreemd. Wat ook maskerend werkte was dat Carline door het overlijden van haar twee kinderen uit het huwelijk met Martzil, ook peet was geworden van veel andere kinderen op de plantage. Zij had hierdoor thuis veel aanloop. Ze genoot hiervan maar was ook streng voor haar peetkinderen. Als ze thuis ondeugend waren geweest dreigde hun moeder met beklag bij Peetje.

Dochter Cornelia

Als alleenstaande moeder mopperde Carline wel eens op meneer Jacott. Jacotu didibri – Jacott, die ellendeling, van wie ze nooit meer iets had gehoord. Ondanks zijn afwezigheid voedt Carline haar enig kind met heel veel liefde en warmte op. Cornelia wordt een flinke meid op Leasowes en doet het zo goed op de lagere school van de Broedergemeente te Salem, dat twee verschillende onderwijzers haar willen meenemen naar Paramaribo waar ze verder school kan gaan.5 Coronie kende alleen lager onderwijs; een school van de EBG, twee

van de rooms-katholieke missie en twee van het gouvernement. Voor een districtsbevolking van 2.116 personen in 1910 een ruim aanbod, blijkt uit de statistische bijzonderheden van het district Coronie in de eerdergenoemde Surinaamsche Almanak. Carline was er echter op tegen dat haar dochter naar de stad werd meegenomen. Zij was bang dat Cornelia als kweekje zou worden misbruikt als veredelde huishoudhulp. Daar vond zij haar kind te goed voor.

Gelukkig verliep het leven voorspoedig voor Cornelia. Voor een alleenstaande moeder had Leasowes genoeg uitdagingen om de kost te kunnen verdienen. Nadat Cornelia de lagere school had doorlopen hielp ze haar moeder met het melken van koeien en het bewerken van de kostgrond. Dat laatste lag Cornelia niet zo. In 1909 toen Cornelia 17 jaar was besloot zij toch naar Paramaribo te verhuizen – met instemming en zegen van haar moeder. Op weg naar volwassenheid wilde zij haar eigen rok kunnen ophouden. Cornelia was geïnteresseerd in het naaien van dameskleding.

In de stad ging zij in de leer bij een modiste die uit Nickerie kwam en een bekende was van haar moeder. Onderdak vond Cornelia bij het echtpaar Bockhove-Muller aan de Prinsessestraat 92 – Jacobus Carolus Bockhove was hoofdtelefonist van beroep. Helaas stierf de modiste nog voordat Cornelia voldoende had geleerd om zelfstandig met het naaiwerk aan de slag te kunnen gaan.

Zij moest nu naar iets anders omkijken om geld te kunnen verdienen en kwam terecht bij de Firma C. Kersten & Co aan de Domineestraat, waar zij bij een Duits gezin dat boven de winkel woonde aan de slag ging als dienstmeisje. Naar alle waarschijnlijkheid behoorde het echtpaar Bockhove-Muller tot de Hernhutter-gemeenschap en had dit een bemiddelende rol gespeeld. Bij de kennismaking presenteerde Cornelia zich als trotse dochter van mevrouw Carline Martzil, en niet als Werners, omdat Martzil erg bekend was in de EBGgemeenschap in Coronie. Eenmaal aan de slag, breidden Cornelia’s werkzaamheden zich uit want ze werd ook door andere mensen uit het Kersten- en EBG-netwerk in Paramaribo gevraagd als allround hulp in de huishouding. Cornelia had een vaste looproute naar haar werk. Van de Prinsessestraat verliet zij ’s morgens vroeg het huis en liep naar de hoek met de Gravenstraat. Hier ging ze rechtsom, na ongeveer 50 meter, linksom de Stoelmanstraat in, overgaand in de Zwartenhovenbrugstraat. Na de eerste kruising met de Keizerstraat, liep ze via de Steenbakkerijstraat, die schuingelegen op de Zwartenhovenbrugstraat uitkwam, naar het Kerstencomplex dat op de hoek met de Domineestraat lag. Deze looproute was de dagelijkse kortste weg naar en van haar werk. Zo vond Cornelia al snel haar draai in Paramaribo en was een gelukkig en vrolijk mens, zag ook haar moeder als ze in de stad verbleef voor een paar dagen. Toen Cornelia in het najaar van 1918 zeker wist dat ze zwanger was, gaf ze de boodschap mee aan een plantagegenoot die terugging naar Coronie, om haar moeder in kennis te stellen van de blijde verwachting.

Achter de markt aan de Waterkant laadt Carline, na een vermoeiende reis, haar bagage en de vracht uit Leasowes op een ezelkar, neemt plaats met de benen loshangend over de kar en laat zich vervoeren naar de woning van haar dochter aan de Prinsessestraat 92. Het is april 1919 en Suriname kent nog geen taxi’s. Cornelia wist intuïtief dat haar moeder een dezer dagen zou aankloppen om bij haar te zijn bij de ophanden zijnde bevalling. Toch is het plotselinge geklop op de deur altijd spannend, zeker als je moeder uit Coronie is aangekomen; een heugelijke gebeurtenis. Moeder en dochter hebben uiteraard elkaar veel tori’s, verhalen, te vertellen. Over het leven van Cornelia in de stad en tori’s over de bekenden in Coronie. Cornelia zal naar alle waarschijnlijkheid weer de mooie jaren van haar jeugd op Leasowes beleven, de plantage die ze verliet voor een nieuw leven in Paramaribo. Andersom zal haar moeder ook naar alle waarschijnlijk tussen de verhalen door voorzichtig gevraagd hebben naar de vader van het aankomende kind. Wie was hij en had hij wel wat van zich laten horen dezer dagen? Hoe dan ook, het is nauwelijks te bevatten dat Carline wanneer ze haar eerste kleinkind in de armen zal hebben, al bijna 70 jaar oud is.

Cornelia met Frank, 2 jaar oud, toen nog Werners geheten

De bevalling verloopt zonder complicaties. Aan het eind van de week doet Helena Burne, vroedvrouw wonende aan het Kerkplein, aangifte bij de burgerlijke stand dat op maandag 21 april 1919 om half zes in de namiddag aan de Prinsessestraat, ‘bekend als letter B nummer elf a vijfendertig’ is geboren een kind van het mannelijk geslacht, uit Cornelia Catharina Werners en dat dit kind als voornamen krijgt: Franklin Edgar. De getuigen bij deze aangifte zijn Julius Nelson en William Matroos, beiden ‘schrijver’. De laatste woonde zelf ook aan de Prinsessestraat. Schrijver was een beroep in de koloniale ambtenarij. Niet iedereen kon toen schrijven in de ambtelijke Nederlandse taal.6

Twee maanden na zijn geboorte werd Franklin Edgar op zondag 29 juni 1919 door ds. E. Eckhardt gedoopt in de Grote Stadskerk van de EBG aan de Steenbakkerijstraat. Zijn moeder had ene ‘Edwin’ meegenomen – ‘Cornelia Catharina Werners & Edwin’ staan als ouders in het doopbewijs. Bij het doopritueel waren verder drie getuigen aanwezig; Abraham Izaak Fernandes, Harry Constantijn de Rooij en Antoinette Geertruida Lesperan. Het is niet uitgesloten dat deze getuigen kwamen uit de gezinnen voor wie Cornelia in de huishouding werkte, want er was geen familierelatie.

Frederik Samuel Essed

De vader van Franklin Edgar woonde niet eens zo heel ver van de Prinsessestraat. Op de looproute van Cornelia naar haar werk, gaat de Stoelmanstraat bij de kruising met de Wagenwegstraat over in de Zwartenhovenbrugstraat. Deze Wagenwegstraat loopt, parallel aan de Gravenstraat, door tot aan de Wanicastraat. Op de hoek van de Stoelmanstraat en, zeg maar, de rechterkant van de Wagenwegstraat, stond vlak naast het bekende theater Thalia, het woonhuis annex de huisartsenpraktijk van dokter Johan Frederik Nassy (18661947). Hij was bij de bevolking erg geliefd omdat hij veel aandacht besteedde aan zijn patiënten. Daarnaast organiseerde hij met zijn echtgenote, Margaretha Brouwer, later ook wel liefkozend ‘oma Nassy’ genoemd, veel maatschappelijke activiteiten.7 Dokter Nassy hield niet alleen spreekuur aan huis, Wagenwegstraat nummer 2, vooral in de middag ging hij op huisbezoek. Hij liet zich vervoeren met paard en koets en had hiervoor een koetsier in dienst. Op 24 januari 1947 overleed deze populaire dokter Nassy die langer dan vijftig jaar geneesheer was geweest. Ongeveer een jaar na zijn dood werd het deel van de Wagenwegstraat waar hij woonde naar hem vernoemd: de J.F. Nassylaan.

In dit deel van die oude Wagenwegstraat woonde, een paar honderd meter van dokter Nassy, Frederik Samuel Essed, inspecteur bij het Korps Gewapende Politie van Suriname, en vader van Franklin Edgar Werners.8 Dokter Nassy en Frederik Essed kenden elkaar. Zowel het beroep van geneesheer als van politie-inspecteur gaf aan het begin van de twintigste eeuw hoog aanzien en respect in de Surinaamse kolonie. Ook huidskleur speelde toen een belangrijke

rol in het maatschappelijk leven. Hoe lichter hoe beter. Er werd zelfs gesproken over mensen met slecht (kroes) haar en goed (glad) haar. Dokter Nassy behoorde vanwege zijn Joodse afkomst al tot de elite. Frederik Essed had een donkere huidskleur en donkergekleurde Creolen werden als minderwaardig gezien ook omdat zij meestal de lagere functies en ambachten uitoefenden, waarvoor je niet eerst hoefde te studeren. Frederik Essed had wel gestudeerd. Hij was inspecteur geworden na goed afgelegde interne examens en op grond van prestaties in het politieapparaat. Dokter Nassy had zijn opleiding tot geneesheer doorlopen aan de Geneeskundige School van Suriname. Studie of niet, in de toenmalige kolonie bepaalden vooral etnische en sociale vooroordelen de rangen en standen in de stadse samenleving aan het begin van de twintigste eeuw.

Politie-inspecteur

Frederik Samuel Essed, de vader van Frank

Mensen die de politie-inspecteur Essed gekend hebben omschrijven hem als een deftige man. Hij woonde in een vrij groot huis waarin nu de balletschool van Charlotte Sprangers is gevestigd. Op vaste dagen zat hij met vrienden uit de omgeving op de rode bakstenen stoep van de voordeur van zijn huis te genieten van het invallen van de avond. Het deftige was niet alleen zijn onberispelijke kleding met zakhorloge aan een ketting aan zijn vest, maar ook dat de ‘vrinden’ op de stoep hun tori’s, hun belevenissen, vaak in het Frans aan elkaar vertelden, om zich als elite voor te doen. Alleen degenen die van de ulo of mulo kwamen, toen het hoogste onderwijsniveau in Suriname, hadden basisvaardigheden in het Frans, Duits, en het Engels geleerd, naast het Nederlands. Meneer Essed had verder ook de gewoonte dat als hij een kamer verliet, dit achterwaarts deed zodat geen dame of hogergeplaatste met zijn achterwerk werd geconfronteerd. In de Nederlands Hervormde Kerk aan het Kerkplein die

bekend was als de kerk van de koloniale elite, had Frederik Essed een vaste zitplaats. Dit benadrukte zijn hoge maatschappelijke status. De meeste volkscreolen waren lid van de Evangelische Broeder Gemeente en niet van de Hervormde Kerk.

Waarschijnlijk is Frederik Essed vlak voor de geboorte van zijn zoon naar Nieuw-Nickerie overgeplaatst. Uit de gegevens van de eerste volkstelling in Suriname van 1921, blijkt dat hij aan de Emmastraat in Nieuw-Nickerie woonde en adjunct-inspecteur van Politie was. Een detachering naar het district was meestal voor een periode van twee jaar. Zeker is dat hij daarna naar de stad is teruggekeerd en gewerkt heeft als politie-inspecteur. Het was gebruik dat een adjunct-inspecteur nadat hij had gediend in het district, werd benoemd tot inspecteur. Frederik Essed is nooit getrouwd geweest, maar had behalve Frank nog andere kinderen die hij om onbekende redenen nooit heeft erkend. Wie die kinderen zijn is ook niet bekend, maar Frank kwam later wel te weten dat Adolfina, beter bekend als Doffie, zijn zuster was. Eva Fruin, Frank Esseds levenspartner, leerde Adolfina in 1957 kennen toen ze getrouwd was met Sussenbach, een man die bijkluste als kelner/barkeeper en enkele jaren later ook bij Frank Essed thuis achter de bar heeft gestaan. Adolfina schikte bloemstukken. Bekend was ook dat zij het graf onderhield van haar en Franks vader.

De erkenning van Frank als zijn zoon zou pas later volgen. Kennelijk stelde de onkreukbare politie-inspecteur Frederik Essed zich op het standpunt dat zijn kinderen een verdienstelijke studie moesten hebben afgerond of een hoge positie in de maatschappij moesten bekleden om voor zijn erkenning in aanmerking te komen – dus voor het dragen van de naam Essed. Uit de verhalen over Frederik Essed is verder bekend dat hij nooit met vakantie of verlof is geweest. Hij beschouwde dit als plichtsverzuim. Al die gespaarde verloven nam hij op toen hij in 1940 op 60-jarige leeftijd met pensioen ging. Jammer genoeg heeft hij er maar kort plezier aan beleefd, want op 19 februari 1944 overleed Frederik Essed aan een hartinfarct.

Leentje

Greekie, de betovergrootmoeder van Frank van moederszijde kwam van Upper Nickerie, zoals Coronie vroeger ook wel werd genoemd. Waar de betovergrootmoeder van vaderszijde vandaan komt is niet bekend. Wel dat haar slavennaam Amba was, geboren in 1808. In het Ashanti wordt de naam Amba gegeven aan vrouwen die op een zaterdag zijn geboren. Volgens het emancipatieregister van 1863 nam Amba de naam van haar dochter aan. Zij is dan 55 jaar oud, woont in Paramaribo, heeft geen beroep en is van rooms-katholieke huize.

Die dochter heet Antoinette, geboren in 1828 en is de overgrootmoeder van Frank van vaderszijde. Haar woonplaats zou in de beginjaren wel een plantage in het district Nickerie kunnen zijn geweest, want in 1853 werd zij met haar

drie kinderen gemanumitteerd door de eerdergenoemde plantage-eigenaar Anthony Dessé. Antoinette nam toen de naam Anna Antoinette Essed aan; ook de kinderen kregen deze naam. Het was bij manumissie en emancipatie een veel voorkomend gebruik dat nieuwe familienamen een omkering waren van de familienaam van de plantage-eigenaar of een plaatsnaam. Essed is een omkering van Dessé.9 Als beroep werd ‘huisbediende’ opgegeven – ook hier is het vermoeden dat deze Antoinette een bijvrouw was van Dessé. Volgens de familie-overlevering was Anna Antoinette een mulattin, een lichtgekleurde Creoolse, die in Paramaribo vanaf een ezelkar watermeloenen verkocht en al voor de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 met haar kinderen in Paramaribo woonde, aan de Heerenstraat 55.

Na haar manumissie in 1853 kreeg Anna Antoinette nog drie kinderen die dus in vrijheid geboren waren. Leentje, een van deze drie kinderen, werd geboren in 1857 en was de grootmoeder van Frank Essed. Leentje kreeg drie kinderen – de vader is niet bekend: Frederik in 1880, de vader van Frank, vier jaar later werd Alexandrina geboren en vijftien jaar later Henriette Essed, die kinderloos bleef. Alexandrina kreeg een zoon in 1909, Eduard Essed, en uit zijn huwelijk met Louisa Glorie, zijn er maar liefst 72 nakomelingen. Dit is te lezen in een geschiedenisscriptie van een van de Esseds, Merel Essed, over de wortels van haar Surinaamse familie.10 Tussen 1896 en 1928 werden er vijftien personen met de familienaam Essed geboren. Met hun kinderen en kleinkinderen zijn er 214 nakomelingen, deels met ook de familienaam Essed, blijkt uit de stamboom die gemaakt is door Jan Hein Ribot, echtgenoot van Lizbeth Essed, dochter van Hugo Victor Essed. Vanaf de geboorte van stammoeder Amba in 1807 zit de familienaam Essed nu minstens in de achtste generatie. Frappant is dat de Esseds zo kort na de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 al hoge posities bekleedden in de samenleving. Een verklaring kan zijn dat de plantage-eigenaar Anthony Dessé ervoor zorgde dat zijn buitenechtelijke kinderen niet alleen gemanumitteerd werden maar zich ook ontwikkelden met kerk- en schoolgang.

Noten hoofdstuk 1

1 Tijdens de slavernij kochten de plantage-eigenaren slaven vrij wanneer er sprake was van een bijzondere relatie. De eigenaar had bijvoorbeeld kinderen met een slavin en kocht haar en/of de kinderen vrij. Ook ex-slaven kochten slaven vrij – zie Ellen Neslo, Een ongekende elite (2016). De vrijgemaakten kregen een naam. Dit proces wordt manumissie genoemd. Vanaf 1832 werd de manumissie geregistreerd. Emancipatie is de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 voor alle slaven. Die waren dan formeel vrij. Volgens de overlevering van Frank Essed zou de naam Werners ontleend zijn aan, of gegeven zijn door een EBG-zendeling. In deze biografie kies ik voor het woord ‘slaaf’ in plaats van (tot) ‘slaafgemaakte’. Ik verwijs hierbij naar prof. H. Lamur, éminence grise als onderzoeker van het slavernijverleden, die in

een interview met het weekblad  De Groene Amsterdammer van 21 maart 2024 zei dat de term slaafgemaakte veel vragen oproept. “Slaafgemaakt door wie? Door Afrikanen, Nederlanders, Engelsen?” Ook andere onderzoekers als Cynthia Mc Leod en Leo Balai hanteren het woord ‘slaaf’ in hun publicaties.

2 Roline Redmond, De Doorsons. Op zoek naar een Afro-Amerikaanse slavenfamilie in het Caribisch gebied, 2021; pp. 69-100. Volgens de auteur is niet bekend of Anthony Dessé een blanke man was of een lichtgekleurde Creool.

3 Ellen Klinkers, ‘De zending onder de plantageslaven in Coronie’ in Oso, jrg. 12, 1993, p. 27. Aanleiding voor het ontstaan van de eerste EBG-vestiging Salem in 1940 was de onrust die op verschillende plantages in Coronie in 1836 was uitgebroken door de opruiende activiteiten van de slaaf Tata Colin die van de plantage Leasowes kwam. Reeds in 1832 was hij erin geslaagd een staking te organiseren onder de slaven.

4 Volgens landmeter Frank Essed werden in die tijd de percelen alleen aangeduid met het aantal ‘kettingen’ aan de voorkant. De diepte werd niet aangegeven en zou – theoretisch gezien – tot aan de Braziliaanse grens kunnen lopen. Feit is dat de percelen zich aan beide kanten van de schelprits uitstrekten.

5 Het was gebruikelijk dat onderwijzers na het behalen van hun akte twee jaar naar een district werden gedetacheerd. Na afloop namen deze onderwijzers goed lerende districtskinderen als ‘kweekje’ of als pleegkind mee naar de stad waar ze verder konden studeren. Een bekend voorbeeld is de onderwijzer Kaulesar Sukul die de latere politicus Jagernath Lachmon vanuit Nickerie naar Paramaribo meenam.

6 Bij het geboorte-adres ‘Prinsessestraat, letter B nummer elf a vijfendertig’ in de geboorteakte van Frank Essed is, met behulp van de gids Multum im Parvo (1924) samengesteld door Charles Douglas, het corresponderende huisnummer 92 gevonden. De huisnummers werden bij de eerste volkstelling van 1921 in Suriname ingevoerd.

7 De informatie over dokter Nassy is ontleend aan de website van schrijfster Usha Marhé, schrijfsterushamarhewordpress.com. Op 25 augustus 2015 publiceerde zij over de Dokter Johan Frederik Nassylaan en over de Nassy-Brouwerschool-Paramaribo

8 Frederik Samuel Essed, de vader van Frank Essed, woonde in het gedeelte van de huidige Nassylaan tussen de Swalmbergstraat en de Rust en Vredestraat, aan de rechterkant van de weg, richting Rust en Vredestraat.

9 De omkering van familienamen kwam veelvuldig voor tijdens de manumissie. Ook plaatsnamen konden een familienaam worden en kwamen ook omgekeerd voor. Zo is Drenthe een bekende Surinaamse familienaam en is de familienaam Madretsma de omkering van de plaatsnaam Amsterdam. Ook de jaargetijden werden een familienaam, zoals Winter en Etnel, een omkering van lente.

10 Merel Essed, Een familiegeschiedenis tijdens de Surinaamse slavenhandel – een zoektocht naar de wortels van mijn Surinaamse familie (2017). Werkstuk Geschiedenis (VWO/Het Rhedens Rozendaal).

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.