Yvette Kopijn
Antara Nusa Levensverhalen van ouderen uit Indië/Indonesië
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 1
16-01-18 18:34
Antara Nusa Levensverhalen van ouderen uit Indië/Indonesië LM Publishers Parallelweg 37 1131 dm Volendam 085-8772397 info@LMpublishers.nl www.LMpublishers.nl © 2018 – LM Publishers interviews Yvette Kopijn m.m.v. Hanoch Nahumury filmregistratie interviews Ben en Ineke Vink fotoportretten en compilatiefilms Armando Ello fotoverantwoording
Collectie Nationaal Archief Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen (nvvw) Collectie Museum Maluku Collectie Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (niod) Collectie Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (kitlv) Privécollecties van de vertellers samenstelling boek Yvette Kopijn beeldresearch Yvette Kopijn m.m.v. Hanoch Nahumury en Armando Ello tekstredactie Agnes Wagenaar eindredactie Yvette Kopijn vormgeving Ad van Helmond productie Hightrade bv
isbn 978-94-6022-440-9 Deze uitgave is een initiatief van Stichting Nusantara Amsterdam en Stichting Zieraad. Stichting Nusantara Amsterdam ontleent al zijn rechten aan dit boek. Het boek en de bijbehorende Reizende Verhalensalon, portretfoto’s en compilatiefilmpjes kwamen tot stand dankzij financiële bijdragen van de Gemeente Amsterdam en het Prins Bernhard Fonds Cultuurfonds. Alle rechten voorbehouden Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Antar Nusa_p001_128_corr.indd 2
19-01-18 11:20
Inhoud
Antar Nusa_p001_128_corr.indd 3
Voorwoord
5
Inleiding
9
Verantwoording
22
Fotoverantwoording
25
Loek van Maanen-van der Eerden Brevoort
27
Trees Stroop-De Nijs
35
Lien de Scheemaker
45
Oties Latumaerissa
55
Christien Sipasulta-Keppy
65
Lies Cruden-Heerenveen
75
Mick Mandaka
85
Liem Soei Liong
95
Twie Tjoa
105
Peter Kuyp
115
Dankwoord
124
Literatuur
126
19-01-18 11:20
Antar Nusa_p001_128_corr.indd 4
19-01-18 11:20
Voorwoord Pamela Pattynama
Levensverhalen zijn altijd bijzonder en altijd uniek. Dat geldt zeker voor de in dit boek verzamelde levensverhalen van ouderen uit Indië / Indonesië. Oral history deskundige Yvette Kopijn heeft zes vrouwen en vier mannen geïnterviewd die behoren tot de eerste naoorlogse nieuwkomers. Onder hen zijn Indo, Molukse, Chinese en Indonesische migranten die allemaal afkomstig zijn uit Nederlands-Indië. Gezamenlijk delen zij een geschiedenis van kolonialisme, oorlog, dekolonisatie en migratie. De periode 19421949 was een ontwrichtende tijd voor iedereen die ‘het einde van Indië’ heeft meegemaakt, onafhankelijk van de groepering waartoe men behoorde. Voor mij zijn deze levensverhalen eens te meer bijzonder omdat ze mijn eigen familiegeschiedenis omvatten. Ook mijn
ouders raakten in die beroerde tijd ontredderd, en omdat dit soort ervaringen van generatie op generatie overgeleverd worden, heeft die periode eveneens in mijn leven doorgewerkt. Het is een gedeelde ‘lotsgeschiedenis’ die in Nederlands-Indië begon, in Nederland werd vervolgd en honderdduizenden, hoe verschillend zij ook zijn, tot ‘Indische migranten’ heeft gegroepeerd. Onder oudere Indische migranten, dat wil zeggen, mensen die Indië nog hebben meegemaakt, leven nog talloze onvertelde verhalen. Interviewster Kopijn zag de waarde van deze verhalen in en besefte dat deze steeds een ander facet van het roerige verleden kunnen belichten. In Antara Nusa staan een tiental vertellingen en ooggetuigenissen die zij heeft opgegraven en aan het licht gebracht. Daartoe
5
Antar Nusa_p001_128_corr.indd 5
19-01-18 11:32
heeft zij de mensen gevraagd om terug te kijken op de tijd van geweld, ontworteling en verlies, maar ook op de volgende periode, toen zij zich in Nederland hebben gevestigd. De Indische migranten keken achterom naar een verleden dat ver achter hen ligt én soms angstig dichtbij is. ‘Het einde van Indië’ vond weliswaar al 72 jaar geleden plaats, maar toch spelen de gebeurtenissen van toen bij sommigen nog elke dag op. Herinneringen van ‘gewone’ mensen werden lange tijd niet hoog aangeslagen. Uit Antara Nusa blijkt echter de bijzondere waarde hiervan. Juist mensen die niet als gezaghebbend worden beschouwd hebben de historische omwentelingen aan den lijve ondervonden. Zij hebben het niet alleen allemaal ondergaan, zij hebben de geschiedenis ook mede gemáákt. Hun stemmen ‘van onderop’ geven uiting aan uiteenlopende versies van wat wij als de werkelijkheid beschouwen. Kopijn heeft goed naar hen geluisterd. Bovendien heeft zij de moeite genomen om deze gewone levensverhalen op te tekenen en vast te leggen. Dat is belangrijk. In de eerste plaats voor de personen om wie het gaat en voor hun afstammelingen. Want om te weten waar je naar toe gaat, moet je weten waar je vandaan komt. Bewaren, vastleggen en verspreiden van persoonlijke herinneringen is voor anderen eveneens relevant, en zelfs onmisbaar. Levensverhalen zoals deze, die een ‘gekleurde’ visie op historische gebeurtenissen tot uitdruk-
king brengen, zijn broodnodig om de officiële geschiedschrijving aan te vullen, bij te sturen of tegen te spreken. Een geschiedschrijving moet juist verschillende, tegenstrijdige en steeds nieuwe verhalen vertellen om geloofwaardig te zijn. Het interessante van alle herinneringen is dat zij veranderlijk en buigzaam zijn. Vaak denken mensen dat ze altijd gelijk blijven. Herinneringen worden echter in het nu gemaakt, het zijn interpretaties van vroegere gebeurtenissen die veranderen door wat er later in het leven van de verteller is gebeurd. Daarom zegt een levensverhaal meer over de verteller of vertelster nu dan over wat er vroeger is gebeurd. Wat mij bij het lezen van de verhalen vooral opviel is de kracht, het doorzettingsvermogen en de levenslust die veel van de geïnterviewden tonen, ondanks en misschien wel dankzij hun moeilijke ervaringen en het verdriet dat zij kennen. 62 jaar na dato is er blijkbaar ruimte voor andere verhalen en een ander perspectief, ook bij de Indische migrantengroep zelf. De verzameling verhalen beslaan maar een fractie van de vele levens die geraakt zijn door wat zich toen heeft afgespeeld. Toch maakt het boek heel goed duidelijk hoe divers deze aangespoelde migrantengroep is. Aan het woord komen migranten van allerlei afkomst en met sterk uiteenlopende levenspaden. Bovendien is te lezen hoe verschillend de migranten zijn omgegaan met het verleden en hoe dat verleden wel of niet doorwerkt in het heden.
6
Antar Nusa_p001_128_corr.indd 6
19-01-18 11:20
De mooie, verdrietige en fascinerende levensverhalen in dit boek geven uiting aan een andere, ‘gekleurde’ kijk op de verwerking van Indië. Het zijn dit soort persoonlijke vertellingen die opgenomen moeten worden in de geschiedschrijving van Nederland. Met Antara Nusa heeft Yvette Kopijn een belangrijk deel van ons Indische erfgoed behoed voor de vergetelheid.
7
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 7
16-01-18 18:34
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 8
16-01-18 20:39
Inleiding
Aankomst van Indonesische migranten op Amsterdam Centraal station. Amsterdam, 1962. Fotograaf R.W. Wettstein. In: Javapost
De laatste decennia heeft de afsluiting en verwerking van ‘Indië’ de gemoederen behoorlijk beziggehouden – met zeer recentelijk een hernieuwde belangstelling voor de jaren van dekolonisatie (De Jong 2015; Oostindie 2015; Limpach 2016). Door de jaren heen zijn er tal van publicaties verschenen over de nadagen van het koloniale Indië, de ontwrichtende jaren van de Japanse bezetting, de onafhankelijkheidsstrijd en dekolonisatie, en de noodgedwongen migratie naar Nederland. Wat daarbij opvalt is dat de meeste aandacht nog altijd uitgaat naar ervaringen en herinneringen van de zogenaamde totoks [volbloed Nederlanders, al dan niet in Indië geboren]. En ook al is in de loop der jaren ook het Indische perspectief op ‘het einde van Indië’ in diverse publicaties vastgelegd, het totok-perspectief blijft dominant,
waardoor veel vragen onderbelicht of zelfs onbeantwoord blijven (vergelijk Raben 2016:8). Wat weten we bijvoorbeeld over het contact en de culturele vermenging tussen inheemse, Indische en Nederlandse inwoners in de nadagen van het koloniale Indië? Wat weten we over de lotgevallen van de inheemse bedienden en van de njai [inheemse vrouw met wie een Europese man ongehuwd samenleefde]?1 Wat weten we van de gekleurde ‘kleine boeng’ [Indo2 afkomstig uit de lagere klasse], waarop zo vaak is neergekeken – ook in Indische kring? Wat weten we van de Molukse, Timorese, Surinaamse en Indo-Afrikaanse soldaten die zich binnen het knil in dienst stelden van Oranje? Hoe herinneren de Indische, Molukse, inheemse en Indonesisch-Chinese inwoners zich de Japanse bezetting en de
9
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 9
17-01-18 10:51
Hollandse man met Inlandse njai en hun kinderen
daaropvolgende periode van onafhankelijkheidsstrijd en dekolonisatie, en wat betekende het voor hen om naar Nederland te moeten vertrekken? In dit boek heb ik getracht deze vragen deels te beantwoorden – zonder de pretentie te hebben dat alle antwoorden gevonden worden en alle stemmen gehoord. Waar het mij om gaat is het doorbreken van het eurocentrische perspectief op de afwikkeling en verwerking van Indië, en de lezer een meerstemmig perspectief aan te reiken. Om dat te bereiken, heb ik in dit boek de levensverhalen bijeengebracht van tien van de vaste bezoekers van Nusantara Amsterdam, een stichting die sinds 2006 tweemaandelijkse soosmiddagen organiseert in Amsterdam Zuidoost voor ouderen met wortels in Indië/Indonesië. Aan het woord komen
ouderen van Indische, Molukse, Timorese, Indonesisch-Chinese en Surinaamse afkomst. Doordat de vertellers allemaal een andere positie innamen in de turbulente periode van bezetting, dekolonisatie en gedwongen migratie werpen hun verhalen steeds een ander licht op deze periode. Zo wordt een breed palet aan perspectieven zichtbaar, terwijl de vertellers alsnog erkenning vinden voor hun unieke ervaringen en herinneringen. En dat vertellen van verhalen en oprakelen van herinneringen was zeker niet altijd even makkelijk voor de vertellers die in dit boek aan het woord komen. Het verleden waarop de vertellers terugkijken is omgeven door geweld, ontwrichting en ontworteling en dat maakt het een behoorlijke opgave om over het verleden te praten. Of je voor de oorlog nu tot de totoks, de indo’s, de ‘vreemde oosterlingen’ of de ‘inlanders’3 had behoord, de Japanse inval op 1 maart 1942 betekende voor vrijwel iedereen een ruwe verstoring van het dagelijks leven. Van het ene op het andere moment waren de Nederlanders buitenlanders geworden en werden ze geconfronteerd met allerlei maatregelen, zoals het gebruik van het Maleis, de invoering van de Japanse tijd en de sluiting van Hollandse scholen (Bosma e.a. 2006: 179). Direct na de Nederlandse overgave op 8 maart 1942 interneerden de Japanners alle hooggeplaatste ambtenaren, tezamen met circa 40.000 militairen, daarna werden alle weerbare mannen overgebracht naar werkkampen.4 Daarna werden
10
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 10
16-01-18 18:34
Militaire parade van Japans leger, 1940-1950. Fotocollectie iwi 30053289
Japanse bewaking voor vrouwenkamp ‘Kampong Makassar’. Batavia, 1945. Fotocollectie niod 52084
alle Europese mannen gevangengezet in interneringskampen, in 1943 gevolgd door vrouwen en kinderen. In totaal werden zo’n 100.000 burgers geïnterneerd. Indische burgers die konden aantonen dat ze een Aziatische voorouder hadden, bleven samen met de Indonesisch-Chinese en de inheemse bevolking buiten de kampen.5 Later zou blijken dat de mensen buiten de kampen meer te lijden hadden onder de honger en het textiel- en medicijngebrek dan degenen binnen de kampen (Bosma e.a. 2006: 45; Freriks 2015: 149-150). Dat gold zowel voor de Indische als Indonesische burgers buiten het kamp. Onder de Indonesische bevolking waren aan het eind van de oorlog naar schatting 100.000 doden te betreuren. De Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 bracht geen bevrijding, maar betekende zowel voor de geïnterneerden als de buitenkampers een ernstige verslechtering van hun leefsituatie. Nadat Soekarno op 17 augustus 1945 eenzijdig de Indonesische onafhankelijkheid had uitgeroepen, brak de Bersiap aan.6 Tussen eind september 1945 en maart 1946 brak een golf van geweld los, waarbij tienduizenden Indonesische onafhankelijkheidsstrijders (zogenaamde pemoeda’s, ook wel peloppers genoemd) en bendes criminele jongeren (zogenaamde rampokkers) zich te buiten gingen aan intimidatie, mishandeling, roofpartijen, ontvoeringen en moordpartijen. Het geweld richtte zich op iedereen die Nederlands was of met de Nederlanders had samengewerkt, waaronder
11
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 11
16-01-18 20:40
Pemoeda strijders. In Javapost
Indische Nederlanders, Peranakan Chinezen, Indonesische christenen en Molukse en Menadonese knil-soldaten (Freriks 2015: 288).7 In de maanden na de Japanse overgave was de situatie ronduit chaotisch te noemen: terwijl de Nederlandse geïnterneerden merendeels in de kampen werden gehouden – waar de Japanners nu samen met de vooruitgestuurde Brits-Indische Gurkha soldaten bescherming moesten bieden – gingen de Indonesische vrijheidsstrijders en militairen over tot internering van tienduizenden (overwegend Indische) buitenkampers – naar verluidt om hen te beschermen tegen de Indonesische volkswoede (Freriks 2015: 152). Pas na de komst van de Britse troepen in november 1945 lukte het om de eerste geïnterneerden te evacueren naar de
verschillende havenplaatsen, waarna zij konden ‘repatriëren’ naar Nederland – al verlieten de meeste geïnterneerden pas het kamp na de komst van Nederlandse troepen in november 1946 (Boon & van Geleuken 1993: 23; Leeuwen 2008: 36).8 In dezelfde periode probeerde de Nederlandse regering haar gezag opnieuw te vestigen, ondanks de kanttekeningen die gouverneur-generaal Van Mook daarbij plaatste.9 Dit streven mondde uit in een dekolonisatieoorlog (1945-1949), die in twee ‘Politionele Acties’ (door Indonesië aangeduid met Agresi Militer Belanda 1 en 2) werd uitgevochten.10 De tienduizenden militairen die vanuit Nederland werden overbracht hadden vaak geen idee waarvoor ze hadden getekend. Zij werden bijgestaan door Nederlandse, Indo-
12
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 12
16-01-18 18:34
Nederlandse soldaten tijdens Politionele Acties. Plaats en jaar onbekend. Fotocollectie kitlv
Afrikaanse, Molukse en Surinaamse knil’ers die, nog maar net bevrijd uit de Japanse werk- en krijgsgevangenkampen, direct konden meevechten in een volgende oorlog. De eerste migratiegolf die tijdens deze periode op gang kwam bestond volgens schattingen van het cbs uit ca. 44.000 mensen (Boon & Van Geleuken 1993: 22). De tweede migratiegolf, die plaats had in de jaren 1950-1951, waarbij volgens het CBS naar schatting 67.000 mensen betrokken waren, volgde op de soevereiniteitsoverdracht van Nederland aan Indonesië op 27 december 1949. In deze periode werden oud-gouvernementsbestuurders en knil-militairen naar Nederland overgebracht. Op 26 juli 1950 werd het knil opgeheven. De 62.000 inheemse militairen,
waaronder Molukse militairen, werden voor de keuze gesteld tussen dienstneming in het Indonesische leger of ‘demobilisatie’ in het gebied van herkomst. Een groot deel van de Molukse militairen hadden zich al opgegeven voor het Indonesisch leger, maar voor een ander deel waren beide opties niet aantrekkelijk. Zij sympathiseerden met de op 25 april 1950 uitgeroepen Republik Maluku Selatan (rms) en wilden het liefst op de Molukken demobiliseren om zich aan te sluiten bij het leger aldaar. Maar de Indonesische regering stond dat niet toe. Nederland, die bang was om de kersverse Indonesische regering voor het hoofd te stoten, met wie ze nog maar recent de soevereiniteitsoverdracht hadden getekend, sloot zich daarbij aan. Toen Nederland na een beroepszaak en interventie van de Haagse rechter geen toestemming kreeg om de militairen te demobiliseren op Java – dat sinds de soevereiniteitsoverdracht door Nederland werd gezien als vreemd grondgebied – werd besloten om de overgebleven 3.578 militairen – waaronder naast Molukse ook Timorese soldaten – tijdelijk naar Nederland over te brengen.11 Samen met hun vrouwen en kinderen lieten in totaal 12.500 mensen zich in het voorjaar van 1951 inschepen naar Nederland. Daar werden zij onder vaak erbarmelijke omstandigheden ondergebracht in kampen, waaronder de voormalige concentratiekampen Vught en Westerbork (later omgedoopt tot Lunetten en Schattenberg). Bij aankomst in Nederland werden de knil-soldaten
13
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 13
16-01-18 18:34
Moluks gezin bij aankomst in Rotterdam met de Kota Inten, 22 maart 1951. Fotgraaf: Joop van Bilsen/ Anefo. Fotocollectie Anefo (Nationaal Archief)
– de Mariniers daargelaten – alsnog uit dienst ontslagen.12 De mannen voelden zich verraden, vernederd en ontdaan van hun identiteit, met alle gevolgen van dien voor de jongere generaties (Amersfoort 2004; Freriks 2015: 320-321). De derde en meest omvangrijke migratiegolf vond plaats tussen 1952 en 1957 en bracht naar schatting 72.000 (overwegend Indische) migranten op de been. Het betrof mensen die het nog even hadden willen aankijken – vaak ook omdat ze simpelweg de overtocht naar Nederland nier konden betalen – maar die uiteindelijk tot de conclusie waren gekomen dat er voor Indische Nederlanders geen toekomst was in Indonesië. Bij aankomst in Nederland
werden zij ondergebracht in contractpensions. Daar moesten ze zich voegen naar Hollandse huisregels (Bosma 2006: 49; Van Leeuwen 2008: 38).13 Vanaf 1956 verslechterden de betrekkingen tussen Indonesië en Nederland door de kwestie Nieuw-Guinea (nu West-Papua).14 De Indonesische overheid stelde zich hierdoor stroever op ten opzichte van de achtergebleven totoks en Indo’s. Hun leefsituatie ging in rap tempo achteruit. Dat gold zowel voor de Nederlanders als voor warga negara: zij die voor de Indonesische nationaliteit hadden gekozen.15 De spanningen bereikten hun dieptepunt op 4 december 1957, toen Sukarno de 46.000 overgebleven totoks en Indische Nederlanders sommeerde om het land te verlaten, terwijl hij aankondigde om alle Nederlandse eigendommen te nationaliseren en de Nederlandse taal in de ban te doen (Bosma e.a. 2006: 137). In de periode 1958-1963 kwam er een vierde migratiegolf op gang die bestond uit circa 38.000 Indo’s en 20.000 ‘spijtoptanten’ [degenen die voor de Indonesische nationaliteit hadden gekozen, maar daar nu op terugkwamen]. Na de soevereiniteitsoverdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië in 1962 kwam daar nog een groep van 12.000 migranten uit Nieuw-Guinea bij (Boon & van Geleuken 1993: 23; Freriks 2015: 339). Na het vertrek van de laatste totoks, Indo’s en Molukkers leek de Indonesische bevolking een nieuwe zondebok te zoeken, die werd gevonden in de Paranakan Chinezen. Het
14
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 14
16-01-18 18:34
Siong en Twie Tjoa op de Dam. Amsterdam, ca. 1966. Privecollectie Twie Tjoa
anti-Chinese klimaat, dat zich voornamelijk uitte in intimidatie en mishandeling, hield aan tot ver in de jaren zestig. Na de bloedige machtsgreep van Suharto in 1965 werd de jacht geopend op iedereen die verdacht werd van communistische sympathieën, de Paranakan Chinezen incluis. Duizenden mensen werden vervolgd, gevangengezet of vermoord (Freriks 2015: 234-235). Voor de laatste maal kwam er een migratiestroom richting Nederland op gang, bestaande uit circa 13.000 Paranakan Chinezen en Indonesiërs met linkse of communistische sympathieën. Het uiteindelijke aantal migranten dat tussen 1945 en 1965 naar Nederland vertrok kwam daarmee uit op naar schatting 280.000-330.000 personen (Boon & van Geleuken 1993: 23; Willems 2001: 133). Hoe vonden al deze migrantengroepen hun weg in Nederland, na jaren van oorlog, geweld en ontworteling? Hoe werden ze in Nederland ontvangen? En was er in die Nederlandse jaren van wederopbouw ruimte voor hun verhaal? Migranten uit Indië/Indonesië zijn door de jaren heen als de meest succesvolle migrantengroep in het Nederlandse collectieve geheugen terechtgekomen. Voor velen vormen zij het toonbeeld van assimilatie: ze zouden zo geruisloos zijn opgegaan in de Nederlandse cultuur en identiteit, dat anno 2017 vrijwel niemand nog weet wie zij zijn (Kopijn 2017). Dit boek wil vraagtekens plaatsen bij dit dominante narratief. Vertrekkend vanuit het besef dat verhalen en herinneringen nooit in
het luchtledige tot stand komen, maar altijd gevormd worden te midden van geoorloofde en ongeoorloofde vertellingen (Kopijn 2007), rijst de vraag hoeveel ruimte migranten uit Indië/ Indonesië gegeven is om andere, alternatieve verhalen te vertellen over hun aankomst en inburgering in Nederland. Natuurlijk waren er onder hen mensen die ‘nog Hollandser dan de
15
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 15
16-01-18 18:34
Huiselijk tafereel. Indisch gezin in huiskamer in Slotermeer, Amsterdam. Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Jan van Eyk
Hollanders’ wilden zijn en zich zo snel mogelijk wilden aanpassen aan dat wat generaties lang was verheerlijkt: de Nederlandse cultuur en identiteit. En natuurlijk bestond er een verlangen om het verleden, dat zo omgeven was door trauma en verlies, zo snel mogelijk te vergeten. Herinneringen aan dat verleden werkten vaak zo ontregelend, dat er liever vooruit dan achterom werd gekeken, zo beamen ook een aantal vertellers die in dit boek aan het woord worden gelaten. Maar er is meer te zeggen over het spreekwoordelijke ‘Indisch zwijgen’. Migranten uit Indië/Indonesië kwamen terecht
in een kille, vaak onverschillige Nederlandse samenleving, waarin hun ervaringen en herinneringen geen weerklank vonden - noch bij de Nederlandse bevolking die gefixeerd was op haar eigen oorlog, noch bij de Nederlandse overheid die volledige assimilatie eiste (Bosma e.a. 2006: 65-68). Het Nederland van de jaren vijftig van de vorige eeuw vertoonde xenofobische trekken, zo spreekt ook uit de verhalen van de vertellers die in dit boek bijeen zijn gebracht. De grootschalige overkomst van totoks, Indische Nederlanders en Indonesiërs bracht de kolonie thuis op een moment dat Nederland zichzelf opnieuw uitvond – ook waar het ging om het keren van onfatsoenlijkheid en moreel verval (Bosma e.a. 2006: 190-191; Van Leeuwen 2017). Vanuit dat hernieuwde normbesef kregen vooral Indische vrouwen en gezinnen die als ‘Oosters georiënteerd’ werden aangemerkt te maken met assimilatiedwang die tot ver in de privésfeer doordrong (Kopijn 2007). In de contractpensions en na hun verhuizing naar hun eerste woning werden de vrouwen begeleid door maatschappelijk werksters die hen les gaven in het voeren van een huishouden, de opvoeding van kinderen en het naleven van Hollandse normen en waarden, terwijl zij nauwlettend toezicht hielden op de bad- en eetgewoonten, de kledingstijl, het uitgavenpatroon en de taal die thuis gesproken werd (Mak 2000: 247-249). Na de eerste opvang in een contractpension of bij familie kwamen veel Indische gezinnen terecht in een van de
16
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 16
16-01-18 18:34
Etty Kuyp, zus van Peter Kuyp, brengt haar broertjes en zusjes naar school. Amsterdam, ca. 1955. Privécollectie Peter Kuyp
zojuist opgeleverde nieuwbouwwijken. In Amsterdam – de stad die meer Indische gezinnen opving dan welke stad dan ook, inclusief de vertellers in dit boek – ging het om de wijken Slotermeer en Geuzenveld die in 1952-1953 werden opgeleverd (Schumacher 2014, Leeuwen 2017). Het waren open en groene buurten die waren opgezet vanuit dezelfde gedachte als die ook aan Indische gezinnen werd meegegeven: niet omzien naar het verleden, maar samen werken naar een toekomst waarin met hard werken, goed onderwijs en vastomlijnde fatsoensnormen voor iedereen een behoorlijk bestaan was weggelegd (Van Leeuwen 2017). In een context waarin assimilatie de norm was, deden de Indische, Molukse en later ook Indonesische nieuwkomers er het zwijgen toe
– of is dat het comfortabele narratief waarmee wij in Nederland onze onverschilligheid ten aanzien van deze migrantengroep in stand proberen te houden? Wie de moeite neemt om het verhaal achter het verhaal te ontdekken en te luisteren naar de nieuwkomers van toen, ziet nog een andere werkelijkheid opdoemen. Een werkelijkheid waarin men zich aanpaste, maar even zo vaak weerstand bood tegen de op hen uitgeoefende assimilatiedruk. Migranten uit Indië/Indonesië brachten in de eerste plaats een erfenis mee waarvoor men zich in eigen kring vaak schaamde, maar waaraan tegelijkertijd een gevoel van veerkracht en branie werd ontleend. In Indië waren ze op verschillende momenten aangewezen geweest op hun overlevingskunst en die culturele bagage zouden ze in Nederland opnieuw inzetten om binnen de Nederlandse samenleving hun eigen plek te vinden (Van Leeuwen 2017). Daarnaast hadden zij, als de eerste naoorlogse migrantengroep in Nederland, in die tijd een voorsprong op Nederlanders, omdat zij in hun land van oorsprong waren opgegroeid in een multiculturele samenleving waarin ze hadden leren omgaan met verschil en diversiteit. De strategie die zij volgden om in Nederland in te burgeren, was er niet zozeer een van geruisloze assimilatie, maar eerder een van aanmoedigende wederzijdse integratie, waarbij Nederlanders net zo hard integreerden in de Indisch/Indonesische cultuur als andersom. Eerder wees ik erop dat Indische vrouwen van de eerste generatie hier-
17
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 17
16-01-18 18:34
bij een centrale rol speelden (Kopijn 2007).16 Maar uit de verhalen van de vertellers die in dit boek aan het woord komen, wordt duidelijk dat ook de zogenaamde anderhalf generatie (degenen die als kind, al dan niet met hun ouders, naar Nederland kwamen) een belangrijke bijdrage leverden aan die wederzijdse integratie. De vertellers in dit boek verhalen van moeders die voor de hele flat Indisch kookten in een tijd waarin het menu nog uitsluitend uit aardappelen, groente en vlees bestond; ze verhalen van moeders die oppasmoeder van de hele straat werden in een tijd waarin kinderopvang nog niet voorhanden was; ze delen hun ervaringen als fulltime werkende vrouwen in een tijd waarin de meeste Nederlandse vrouwen de arbeidsmarkt nog moesten betreden, net zoals ze herinneringen ophalen aan hun Lien de Scheemaker op een huisfeest bij oma David. Amsterdam, circa 1955. Privécollectie Lien de Scheemaker
leven als alleenstaande moeder in een tijd dat het fenomeen Bewust Ongehuwde Moeder nog haar intrede moest doen; ze verhalen van huisfeestjes en jamsessies in de huiskamer, een voorbode van de fuif die in de jaren zeventig haar opmars zou maken; van Indo rockbandjes die met hun nieuwe muziekstijl een nieuwe jeugdcultuur introduceerden; van Indische, Molukse en Indonesische jongens die tijdens dansfeesten en in dancings en bars de harten van Hollandse meisjes veroverden, waarna het vaak op knokken uitliep – met de blote vuist wel te verstaan. Door hun levensstijl in Nederland voort te zetten, lieten ze Nederlanders kennismaken met een nieuwe, vrijere manier van leven en leefden zij voor hoe met verschillen en onderlinge diversiteit om te gaan. Migranten uit Indië/Indonesië hebben daarmee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de samenleving zoals wij die nu kennen. Bijna zeventig jaar na dato wordt het tijd dat we ouderen aansporen om het opgelegde zwijgen in te ruilen voor verdieping en verbinding – niet alleen met zichzelf, maar ook met de jongere generaties en de bredere Nederlandse samenleving. Door verhalen en herinneringen alsnog te delen, ontstaat er ruimte om het verleden een plek te geven en wordt het mogelijk om erkenning te vinden voor ervaringen die al te lang genegeerd of weggedrukt zijn. Persoonlijke (levens)verhalen zijn daarmee van onschatbare waarde – niet alleen voor oudere generaties, maar ook voor jongere. Persoonlijke
18
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 18
16-01-18 18:34
Molukse en Indische jongens, jaartal, plaats, fotograaf onbekend
(levens)verhalen hebben de kracht om door te dringen tot de eigen cultuur en geschiedenis. Dit biedt jongere generaties de kans om stevig te wortelen in een eigenheid die hen van generatie op generatie bewust of onbewust is meegegeven. Als Indische van de derde generatie ben ik blij en dankbaar dat de vertellers mij hun levensverhaal hebben willen toevertrouwen. Door hun verhalen heb ik meer zicht gekregen in de manier waarop migranten uit Indië/Indonesië terugkijken op het verleden en op zichzelf; heb ik zicht gekregen op hoe het (koloniale) verleden in mij doorwerkt en voortleeft – niet alleen in de vorm van trauma
en ontworteling, maar ook in de vorm van veerkracht, culturele flexibiliteit en overlevingskunst. Het besef dat verhalen over leven helpen overleven heeft ook een helend effect op mijzelf gehad, iets dat ik met de (Indisch/ Indonesische) lezer van dit boek hoop te kunnen delen. Noten 1 De njai heeft door de jaren heen verschillende posities ingenomen binnen de Indische samenleving. In de tijd van de voc was zij een inheemse slavin met wie voc-dienaren in concubinaat leefden. Na de afschaffing van de slavernij in 1860 kon een concubinaat in principe alleen op basis van vrijwilligheid tot stand komen. Vanaf dat moment werd de
19
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 19
16-01-18 18:34
njai aangeduid met ‘huishoudster’: een vrouw die door een Europese man werd aangenomen om tegen betaling de huishouding te doen, wat in de praktijk betekende dat zij met hem samenleefde, het bed met hem deelde en zijn kinderen baarde (Baay 2010: 37). 2 Naast de term ‘Indische Nederlander’ gebruik ik in deze inleiding de term ‘Indo’ als benaming voor mensen van gemengde Indo-Europese afkomst. Ik wissel deze termen af, omdat er in deze gemengde groep mensen bevinden die zich meer of juist minder identificeren met het Nederlandse in de term ‘Indische Nederlander’. 3 In het vooroorlogse Indië was de samenleving georganiseerd langs lijnen van kleur en klasse – ook al waren die lijnen in de alledaagse praktijk steeds onduidelijker geworden. Bovenaan de maatschappelijke ladder stonden de totoks: de Europese elite, die hooggeplaatste posities bezette in het bestuur, de ambtenarij en het bedrijfsleven. Daarna kwamen de Indo’s met gemengd bloed; vervolgens de ‘vreemde oosterlingen’ waartoe o.a. de Paranakan Chinezen en de Arabieren behoorden; en tot slot de ‘inlanders’, de inheemse bevolking – ook al namen de vorsten en hun gevolg een aparte plek in (Bosma e.a. 2006: 12). 4 Het ging hier o.a. om werkkampen in Birma (het huidige Myanmar), Siam (het huidige Thailand), Indochina (het huidige Vietnam) en Japan, waar de mannen werden ingezet in de mijnen of bij de bouw van spoorwegen en vliegvelden. Naast Europese, Indische, Moluks, Indo-Afrikaanse en Surinaamse mannen, werden ook romusha’s [inheemse dwangarbeiders, voornamelijk Javanen] in deze werkkampen ingezet (Freriks 2015: 45-46). Een op de vijf mannen overleefde de werkkampen niet (Bosma e.a. 2006: 45). 5 In de buitengewesten werd iedereen met een Nederlandse nationaliteit, ongeacht afkomst of huidskleur, geïnterneerd (Bosma e.a. 2006: 46-47). Naar schatting een op de zes geïnterneerden overleefde het kamp niet (Leeuwen 2008: 35). 6 De Bersiap verwijst naar de strijdkreet van de pemoeda’s: ‘siap’, wat ‘geef acht, wees waakzaam’ betekent (Freriks 2015: 129). 7 Het meest gevreesde wapen was de bamboe roentjing: een bamboestok met een scherpe punt. Maar ook krissen, klewangs en kapmessen werden gebruikt om mensen te
doorklieven of ledematen af te hakken, het zogenaamde tjing-tjangen (Freriks 2015: 48). Geschat wordt dat de Bersiap aan 20.000 (Indo-)Europeanen het leven heeft gekost (Freriks 2015: 132). 8 Het woord ‘repatriëring’ is de term geworden waarmee de verschillende migratiegolven uit Indonesië zijn aangeduid. Juridisch gezien is de term juist: vrijwel alle migranten uit Indië bezaten immers de Nederlandse nationaliteit. Toch voelde de migratie naar Nederland niet voor iedereen als ‘repatriëring’. Het merendeel van de migranten was immers niet in Nederland geboren en nog nooit in Nederland geweest (Boon & van Geleuken 1993: 22). 9 Hubertus Johannes van Mook (Semarang , 1894) had als assistent-resident reeds in 1930 gepleit voor een progressieve Indonesische politiek. Toen hij na de Japanse capitulatie en het ontslag van gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh de hoogst geplaatste gezagdrager werd, pleitte hij ervoor om de Republiek Indonesië te erkennen, maar zijn oproep vond weinig gehoor (Beek 2014). 10 De Eerste Politionele Actie begon op 21 juli 1947 en had officieel tot doel om de Indonesische regering te dwingen zich te houden aan het Linggadjati-akkoord, waarin Indonesië omgevormd zou worden tot een federale staat die met Nederland zou samengaan in een unie. In werkelijkheid was het de Nederlandse regering erom te doen de belangrijkste productiegebieden op Java en Sumatra weer in handen te krijgen en zo de Nederlandse schatkist, die bijna leeg was, weer aan te vullen (Freriks 2015: 272). De Tweede Politionele Actie ving aan op 19 december 1948 en had tot doel Middenen West-Java, die nog in handen waren van Indonesische troepen, en zo mogelijk ook Sumatra, te veroveren. Nadat de internationale gemeenschap, inclusief de Verenigde Staten, de kant van Indonesië koos, werd het offensief gestaakt. De dekolonisatieoorlog kostte 250.000 levens aan Indonesische zijde en 5.000 levens aan Nederlandse zijde (Freriks 2015: 125). 11 Op 27 december 1949 was bij de soevereiniteitsoverdracht bepaald dat Indonesië een federale staat zou worden. Daarbij zouden de Molukken onderdeel worden van de deelstaat Oost-Indonesië, maar na de soevereiniteitsoverdracht stuurde president Sukarno met geweld aan op een eenheidsstraat. Als reactie hierop riep Johanis Manuhutu, op initia-
20
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 20
16-01-18 18:34
tief van Manusama en Soumokil, op 25 april 1950 Republik Maluku Selatan (rms)) uit, waarna het Indonesische leger de Molukken binnenviel. Voor de Molukse militairen die op Java verbleven was terugkeer naar ‘het land van herkomst’ was vanaf dat moment niet meer mogelijk, terwijl demobilisatie op Javaans grondgebied door de rechter werd afgewezen. Het argument dat Java inmiddels ‘vreemd’ grondgebied was geworden werd daarbij vooral aangedragen om te verhullen dat Nederland de nieuwe Indonesische regering, met wie ze zojuist de soevereiniteitsoverdracht geregeld en ondertekend hadden, vooral niet tegen zich in het harnas wilde jagen. Toen de Nederlandse regering ervoor koos om in plaats van te ageren tegen de Indonesische annexatiedrift de overgebleven Molukse en Timorese militairen (tijdelijk) naar Nederland over te brengen, voelden velen zich door Nederland in de steek gelaten. Dat ze vervolgens ook nog uit dienst werden ontslagen, verhevigde dat gevoel alleen maar (Pollman en Seleky1979: 92)). 12 Dat gold niet voor de Molukse mannen die in dienst waren van de Koninklijke Nederlandse marine. Waar het knil werd opgeheven, hield de Nederlandse marine niet op te bestaan. Sommige van de Molukse mariniers wilden na de soevereiniteitsoverdracht terug naar de Molukken, maar konden niet omdat de Indonesische Zeestrijdkrachten hen de weg versperden. Daarop werden zij samen met hun gezinnen naar Nederland overgebracht. In Nederland werden zij gescheiden van de Molukse knil militairen gehuisvest in kleinere kampen en pensions in plaatsen als Bergen, Medemblik, Randwijk, Doorn, Arnhem en Nijmegen. Wie in Indië bij de marine had gewerkt, kon in Nederland zijn werk bij de marine voortzetten. Zij behielden hun loon, waardoor ze ook sneller in staat waren een eigen woning te bemachtigen in plaatsen als Den Helder en Amsterdam (Keppy 1994). 13 Pensionhouders hadden een contract afgesloten met de Nederlandse overheid om tegen een vaste vergoeding onderdak te bieden aan Indische gezinnen en voeding en verzorging voor hen te regelen. Had een gezin een eigen inkomen, dan moesten zij 60 procent van hun netto-inkomen afstaan (Bosma e.a.2006: 49). Gingen gezinnen over naar een eigen woning, dan ontvingen zij meubel- en kledingvoorschotten om hun huis in te richten. Deze voorschotten moesten later terugbetaald worden (Bosma e.a.2006: 54).
14 Tot groot ongenoegen van Indonesië was Nieuw-Guinea bij de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 in handen van Nederland gebleven. Toen Nederlandse mariniers in 1956 een opstand onder de Papoea’s neersloegen en er vervolgens zo’n 10.000 Nederlandse militairen naar het gebied werden gestuurd, besloot Sukarno een jaar later om alle Nederlandse bedrijven te sluiten, alle Nederlanders uit Indonesië weg te sturen en de Nederlandse taal te verbieden. De ‘NieuwGuinea kwestie’ werd uiteindelijk diplomatiek opgelost, waarna op 15 augustus 1962 de vrede getekend kon worden (Freriks 2015: 339). 15 Totoks en Indo’s hadden tot eind 1951 de tijd gekregen om een definitieve keuze te maken voor de Indonesische of Nederlandse nationaliteit. Ongeveer 31.000 mensen opteerden voor het Indonesische staatsburgerschap, terwijl zo’n honderdduizend mensen verkozen als Nederlander in Indonesië te blijven. Deze blijvers kregen in toenemende mate te maken met ontslagen, geldontwaarding en intimidatie door de Indonesische bevolking (Bosma e.a. 2006: 189). 16 Jan Boon, alias Tjalie Robinson, die in 1958 samen met zijn vrouw Lilian Ducelle en hun kinderen een nieuwbouwwoning in Slotermeer had betrokken, nam in 1958 het tijdschrift De Brug over en doopte het om tot Tong Tong. Met het tijdschrift probeerde hij de cultuur van de Indo op te sporen en riep hij zijn lezers op om zich niet te schamen voor hun Indische gewoonten, levensvisie en taal, maar juist trots te zijn op de eigen manier van leven. Zijn oproep druiste in tegen de heersende tijdsgeest van aanpassing en fatsoen (Van Leeuwen 2008: 58). In een interview dat ik in 2006 had met Lilian Ducelle voor het oral history project Haar Geschiedenis (Kopijn 2006) benadrukte zij de rol die zij als vrouw gespeeld had in het verzet tegen de assimilatiedruk en de toen heersende fatsoensnormen in Nederland (Kopijn 2007).
21
Antar Nusa_p001_128_ht.indd 21
16-01-18 18:34