Na zijn specialisatie in Nederland treedt Buyne in 1976 in dienst van ’s Lands Psychiatrische Inrichting, promoveert ondertussen aan de Universiteit van Suriname en wordt in 1979 geneesheerdirecteur van het Militair Hospitaal in de rang van majoor. Voor het eerst praat hij over zijn angstige uren op 25 februari 1980, de dag van de militaire machtsovername. Dokter Buyne, zoals iedereen hem noemt, kiest na 1980 voor een nieuw bestaan in Nederland, waar hij niet alleen naam maakt als psychiater maar ook als culinair ontwerper. Hij publiceert maar liefst vijftien boeken over de Surinaamse keuken. In deze biografie blikt hij terug op zijn kleurrijke leven met als motto: ‘Kan niet bestaat niet!’ Roy Khemradj, journalist en schrijver, publiceerde eerder bij LM Publishers de biografie Ram Hiralal – De kaarten op tafel. ISBN 978-94-6022-529-1
9 789460 225291
Roy Khemradj Kan niet bestaat niet
Otmar Buyne groeit in de jaren dertig op in een arm gezin in Paramaribo en heeft al vroeg door dat zijn zwarte huidskleur als minderwaardig wordt beschouwd. Hij laat zich echter niet uit het veld slaan en maakt furore als bokser, gewichtheffer en evenwichtskunstenaar. Als student geneeskunde geeft Buyne op de radio taboedoorbrekende seksuele voorlichting in het Sranan, de taal waarmee hij zich identificeert. Hij schrijft over openbare gezondheidszorg en traint de damesgymnastiekvereniging Dolores.
Roy Khemradj
t e i n n a K t e i n t a b e s ta Het kleurrijke leven van Otmar Buyne
Kan niet bestaat niet Het kleurrijke leven van Otmar Buyne
Roy Khemradj
Kan ni et t e i n t a a t bes Het kleurrijke leven van Otmar Buyne
Kan niet bestaat niet Het kleurrijke leven van Otmar Buyne
LM Publishers Parallelweg 37 1131 DM Volendam Nederland 0031(0)858772397 info@lmpublishers.nl www.lmpublishers.nl © 2019 – LM Publishers, Volendam Redactie Katerna Tekst & Redactie, Clazien Medendorp Grafische vormgeving Ad van Helmond Productie Hightrade bv Foto omslag Michael Blaaker Foto achterflap Guillaume Pool ISBN 978-94-6022-529-1
Inhoud
Voorwoord door R.R. Venetiaan
9
Inleiding
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Grote Dwarsstraat 19 Rooms-katholieke jeugd 37 Sportieve duizendpoot 59 Eeuwige student 73 Dokter Buyne 89 Psychiater en neuroloog 111 Terug in Suriname 129 Van dokter naar doctor 149 25 Februari 1980 167 Opnieuw beginnen in Nederland 183 Culinair ontwerper 205 Sranantongo en de Creoolse cultuur 223
Epiloog
Geraadpleegde literatuur en digitale bronnen
13
247 253
Omdat ik zwart ben Ik wil niet dat men mij beklaagt om mijn zwarte huid Ik wil niet dat men medelijden met mij heeft omdat mijn voorouders slaven waren Ik wil niet dat wie dan ook bij mij zal gaan zoeken naar de littekens van de slagen Ik wil niet dat men een neus optrekt als men hoort dat ik een neger ben Ik wil niet dat men voor mij de aandacht vraagt. Omdat ik een neger ben met rood bloed en een fluweelzwarte huid drukken mijn vrije voetzolen een vrij spoor af in een vrij land. Tata Bodi – Otmar Buyne
Ongedateerd. Vermoedelijk geschreven tijdens studie in Groningen in de jaren zestig.
Voorwoord
De Paraanse families richtten hun drang tot ontwikkeling niet alleen op de plantages die zij na 1863 met hun spaarcenten hadden gekocht van de vroegere plantage-eigenaren. Eeuwenlang hadden hun voorouders de mogelijkheden op de markten in de hoofdstad Paramaribo en omgeving leren kennen en benutten ten behoeve van die eigenaren. Gedeeltes van de Paraanse families vestigden zich in Paramaribo als houder van een standplaats op een van die markten voor de verkoop van de producten afkomstig van hun plantage. Deze voorposten in Paramaribo deden ook dienst als opvang voor de jonge generaties om te kunnen profiteren van de mogelijkheden in de hoofdstad voor verdere scholing of ambachtelijke training. Zo was Ma Victoria Cairo de opvang in Paramaribo van een aantal van haar kleinkinderen uit het gezin van Frits Sno en Mina Antje Cairo, meer bekend als Sa Emerna, allen van Plantage Vier Kinderen. Edwina was een van de dochters uit dat gezin. Ook van de plantages van de andere districten trokken vooral de jonge mensen naar Paramaribo. Wat Commewijne betreft, zijn de bewoners na de afschaffing van het regiem van slavernij, niet in de gelegenheid geweest om de plantages te kopen die zij eeuwen geleden hadden opgebouwd en eeuwenlang gecultiveerd. Vanuit Commewijne bouwden veel van deze mensen, onder wie Eugène Henry Buyne, met succes een nieuwe toekomst in Paramaribo in een of ander ambachtelijk beroep. In de samenvloeiing van deze twee lijnen uit de districten Para en Commewijne, werd Otmar Henry Sno, later erkend Buyne, geboren uit moeder Edwina Sno en vader Eugène Henry Buyne. Otmar groeit uit tot een veelzijdige jongeman, een creatieve duizendpoot, die weet te excelleren in tal van sectoren, 9
waaronder sport, cultuur, verenigingswezen, informatie, voorlichting, openbare gezondheidszorg en last but not least zijn schoolopleiding en studie in de medische wetenschappen en zijn praktijk als huisarts en medisch specialist. Ten slotte ontwikkelt hij zijn eigen kookkunst, waarvan kan worden genoten via wat van zijn hand ter tafel komt, maar ook via hetgeen hij in zijn kookboeken publiceert. Roy Khemradj presenteert ons een boeiende biografie van Otmar Buyne die door de Schepper gezegend is met veel meer dan de jaren van de sterken. Hij neemt ons mee op het levenspad van Buyne met zijn worstelingen, met zijn successen en teleurstellingen, met zijn momenten van vreugde en van pijn. Hij geeft ons ook een inkijk in de manier hoe Otmar is omgegaan met de permanente uitdaging om in zijn leven zijn talenten optimaal in te zetten en steeds te werken naar hetgeen hogerop te bereiken is. Dit boek getiteld Kan niet bestaat niet. Het kleurrijke leven van Otmar Buyne, is voor Otmar enerzijds een terugblik op de 90 jaren die hij tot zo ver heeft mogen genieten. Anderzijds laat hij ons feiten en gebeurtenissen zien die niet of nauwelijks bekend zijn. Het boek mag gelezen worden als een huldeblijk aan Otmar Henry Buyne. Maar laten wij deze biografie ook zien in het licht en in de duisternis van de weg die de generaties die hem zijn voorgegaan hebben afgelegd. Zij hebben de basis gelegd voor wat hij heeft betekend in en voor de gemeenschappen waarin hij heeft mogen dienen en bouwen. Zij hebben ook de basis gelegd voor de inspiratiebron die hij voor velen is geweest. Een schets van die weg van de voorouders, is tegelijk een beschrijving in metaforen van de bergen en dalen die Otmar op zijn levenspad getroffen heeft. Voor hem en degenen die het Sranan machtig zijn, volgt deze schets in het Sranantongo.* Daarna is de inhoud van die schets in het Nederlands weergegeven.
* In dit gedicht is uitgegaan van een experimentele spelling, waarbij de woorden zoveel mogelijk worden genoteerd zoals ze moeten worden uitgesproken.
Memre den hebi kowru sabananeti Mamantenwaran e yep yu lus a skin Ma te a dey e gro sabanason e tron Wan onfufaya d e bron yu alasey. Memre den brantimaka ini kapweri Di e bron yu futu en boro soro Te in a dipi fu yu yeye, ef yu fadon Go in den olo di e wakti yu drape. Memre den buspasi pe tokotoko E mek i futufinga miti kon tron wan Ma pe sonten tu kowru krikiwatra E wasi futufinga krin en pot i fri. Memre den busmeti di kroys i pasi Noso lon bruyalon kon miti yu Ogri busmeti fu gron noso tapu Ma ok tu meti di tyari bun gi yu. Memre den tompu ondrowatra. Ini den blaka kriki pe ay no ma syi Mokomoko e kari na krikikanti Fu yu pari tyari yu boto go fasi de. Memre den skwala fu den bigi liba Tyenwiwiri e koti marki na yu skin Yu dray sukrumiri te yu skowru weri Sonten bonwiwiri yep kowru yu. Na so na libi fu den granwan lon Na so Otmar Henry Buyne libi lon.
11
Neem mee de bitterkoude savannenachten De ochtendwarmte verdrijft de stijfheid uit je lijf Maar als de dag vordert, wordt de savannezon Bron voor een hete oven die je totaal verteert. Neem mee de brandnetels tussen de wilde struiken Die voeten branden en je verwonden Tot diep in je ziel, als je valt In de kuilen die daar op je wachten. Neem mee de bospaden waarop modder Je tenen tot een geheel aaneen doet kleven Maar waarop soms ook het koele water van een kreek Je tenen schoon wast en je bevrijding schenkt. Neem mee het wild dat in het bos je paden kruist Of woest op je af komt stormen Gevaarlijk wild, laag op de grond of in de lucht Maar ook wel wild dat goede dingen brengt. Neem mee de boomstompen onder het wateroppervlak In zwarte kreken, ondoordringbaar voor het menselijk oog Mokomoko zendt vanaf moerassige randen een lokroep Om je boot te sturen, om daar te stranden. Neem in gedachten mee, de golven van de rivieren Rietstengels snijden littekens in je huid Suikermolens draai je, tot je schouders niet meer kunnen Soms bracht gebladerte van bomen verlichting voor jou. Zo is het de voorouders vergaan Zo ook is het Otmar Henry Buyne vergaan.
Tot nu toe. Runaldo Ronald Venetiaan Paramaribo, 29 november 2019
12
Inleiding
Vijf jaar geleden gaf ik in Paramaribo de biografie Henck Arron – Man van het moment cadeau aan Otmar Buyne, op exact de dag dat hij 85 jaar oud werd. Al in Nederland had ik van Otmars vriend, John Waalring, gehoord dat Buyne zijn verjaardag in Suriname zou vieren en dat hij in een hotel aan de Keizerstraat zou logeren. Ik zou in die tijd voor werkzaamheden in Paramaribo verblijven. Op Buynes verjaardag zou mijn echtgenote overkomen voor aansluitend twee weken vakantie. Vóór mijn vertrek had ik bij de plaatselijke boekhandel geregeld dat zij de biografie van Arron kon meenemen. Het boek zou pas in de loop van de week na haar vertrek te koop zijn. Na haar aankomst in Suriname maakten wij ons in de vooravond op om naar het verjaardagsfeest van Buyne te gaan. Zij had in Nederland geen nadere informatie ontvangen waar dit zou plaatsvinden. Ik wist echter wel zeker dat dit in het hotel moest zijn, want de ingang was met palmtakken versierd – ik reed er bijna dagelijks langs. Ik was zó overtuigd dat het daar zou zijn en deed dan ook geen enkele moeite contact te zoeken met dokter Buyne – we wilden hem verrassen – of met John Waalring die ook in Suriname zou zijn. Bij de receptie aangekomen, hoor ik dat Buyne en partner Debie net zijn opgehaald door een meneer. Dat moet dus Waalring zijn, vermoed ik. De palmtakken als versiering van de ingang waren voor een verjaardag, een paar dagen geleden, zei de receptioniste. Ik laat mijn telefoonnummer achter en ga op zoek naar mogelijke locaties in Paramaribo waar Buyne die avond zijn bigi jari zou kunnen vieren. Ik wil dit absoluut niet missen. Ik rij eerst naar Grun Dyari, het terrein van de Nationale Partij Suriname, waaraan 13
Buyne gelieerd is. Daar is geen sterveling te bekennen. Vervolgens rijd ik langs het huis van Ronald Venetiaan, zijn neef, waar het ook doodstil is. Na nog wat club- en verenigingsgebouwen te hebben aangedaan, zet ik de zoektocht naar de verjaardagspartij van Buyne voort in het noorden van Paramaribo, waar zich aan de Anton Dragtenweg ook enkele feestlocaties bevinden. Die kun je niet missen, want op straat staan verkeersregelaars voor parkeerinstructies. Bij twijfel of je wel op het juiste adres bent, vertelt de verkeersregelaar vriendelijk van welke familie het feestje is, wie er trouwt of wie er jarig is en zelfs hoe oud de jarige is geworden. Bij de eerste stop hoor ik dat binnen een Hindostaans huwelijk gaande is. “Naar wie bent u op zoek?”, vraagt de verkeersregelaar. “Een oudere Creoolse meneer, Buyne, die zijn 85ste verjaardag viert.” “Oh, dan moet u verder rijden, links van u gaat u een weg zien met palmbomen ... naar binnen rijden en dan ziet u een feestzaal. Het moet zeker daar zijn”, probeert de verkeersregelaar ons gerust te stellen. In het donker zie ik net niet de palmbomen, maar wel de versiering met witte, gele en roze ballonnen aan de stam. Ik rij naar binnen, stap uit en loop naar de zaal. Alleen maar Hindostanen. Hier dus ook niet. Op weg naar Leonsberg, een plaatsje aan het eind van de Anton Dragtenweg zijn er nog twee twee hotels. Nu ik toch helemaal in het noorden van Paramaribo ben, neem ik ook daar een kijkje. Het is er erg rustig voor een zaterdagavond. Dan hebben we pech gehad – het is al bijna elf uur in de avond. Teleurgesteld na zoveel moeite, rijden we vanaf Leonsberg met de biografie van Henck Arron op de achterbank van de auto terug naar huis. In het centrum van Paramaribo aangekomen neem ik weer de Keizerstraat als snelste weg naar huis en verrek ... alsof de duvel ermee speelt, zie ik achter de glazen wand van de receptie van het hotel, Otmar Buyne en zijn partner Debie aan de balie staan praten met de receptionist. Gelukkig reed ik langzaam anders had ik Buyne, herkenbaar aan zijn korte postuur, niet opgemerkt. Ik parkeer en loop naar hem toe. De begroeting is allerhartelijkst – “ik 14
zou je net gaan bellen” – met de felicitatie en een brasa, omhelzing, in verband met zijn verjaardag. Ik vertel Buyne dat ik een savanne rally door Paramaribo heb gereden op zoek naar zijn feest. We gaan naar boven, op zoek naar de bar om wat te drinken, maar die is er niet of al dicht. Het is al bijna middernacht. Enfin, we nemen plaats in een hoekje in de doodstille zaal om verder te praten. Buyne was met Debie en met Waalring gaan dineren ter gelegenheid van zijn verjaardag. Het feest is pas volgende week zaterdag op – verrek – de locatie waar ik net vandaan kwam: de oprijlaan met versierde palmbomen. Op zijn verjaardag zelf was deze locatie bezet. Ik overhandig Buyne ons verjaardagscadeau en vertel dat hij zowel in Nederland als in Suriname de eerste persoon is die de biografie van Henck Arron in handen heeft. Buyne straalt. Hij was goed bevriend met Arron. Vijf jaar later heb ik weer een boek in de hand. Nu ter gelegenheid van zijn 90ste verjaardag. Het is ook een bijzonder boek: zijn eigen levensverhaal. Toen ik hem drie jaar geleden benaderde dit vast te leggen, reageerde hij zuinig met: “We zullen zien.” Een paar maanden later nodigde ik hem uit voor een lang weekendverblijf in een hotel voor de eerste gesprekken. Hij accepteerde de invitatie. Vanaf dat moment wist ik dat de biografie er zou komen. De vraag die veel Surinamers mij stellen – dat was ook bij mijn vorig boek Ram Hiralal – De kaarten op tafel het geval, is: ‘Wat maakt Otmar Buyne zo bijzonder dat jij een boek over hem schrijft, want hij is geen bekende persoon.’ Kennelijk is het criterium dat je hiervoor van politieke, maatschappelijke of culturele statuur moet zijn. Enigszins geïrriteerd, maar wel vriendelijk, antwoord ik dat Buyne zó boeiend kan vertellen over het leven in de crisisjaren dertig in Paramaribo, over hoe hij de Tweede Wereldoorlog beleefd heeft, over de eerste gloeilamp in huis, over obstakels bij zijn wens om als eerste te promoveren aan de medische faculteit van de Universiteit van Suriname ... en zo kan ik nog even doorgaan. ‘Interessant’ of stilte, als reactie. ‘Door zijn tories, verhalen, te lezen kunt u dingen te weten komen die u 15
misschien nog niet wist’, vul ik aan om de nieuwsgierigheid verder te prikkelen. Er wordt al gauw naar een voorbeeld gevraagd. Ik noem Otmars belevenissen op 25 februari 1980, de dag van de militaire machtsovername in Suriname. Hij was toen directeur van het Militair Hospitaal. Voor het eerst vertelt Buyne wat hij, gekleed in zijn majoorstenue, op die dag en de weken na de coup heeft meegemaakt en hoe hij ex-premier Henck Arron als patiënt behandelde. Zo ben ik tijdens het schrijfproces hier en daar alvast bezig geweest de interesse te wekken. Otmar Buyne kwam ik als journalist tegen, zowel in Suriname als in Nederland. Deze ontmoetingen staan in het boek beschreven. Sinds ik hem in de afgelopen drie jaar vele keren heb geïnterviewd en hierdoor beter heb leren kennen, is hij nu wel een vriend geworden. Onderweg naar deze biografie is mijn respect voor hem gegroeid – the wise old man. Ik bewonder zijn creativiteit in het Sranan en zijn ijver en doorzettingsvermogen waarmee hij ondanks zijn respectabele leeftijd toch vijftien boeken over de Surinaamse keuken uitbrengt. Buyne is altijd bezig geweest met iets te doen voor de samenleving, waarbij hij het spannend vond tien vliegers tegelijk in de lucht te houden. Van het Duitse Geht nicht gibt es nicht heeft hij zijn levensmotto gemaakt: ‘Kan niet bestaat niet!’ Cynisch bekeken zou dit levensmotto misschien ook van toepassing kunnen zijn op Buynes privéleven met negen kinderen uit zeven verschillende relaties. Dit privéleven is echter een gesloten deur. Ik moet toegeven dat hij off the record wel de nodige informatie verschafte voor mijn eigen beeld. Alles afwegend, heb ik op één plek in het boek zijn privéleven in een overzicht samengevat. Het lukte mij ook een van zijn relaties uit de jaren zestig te spreken – de naam mocht ik niet vermelden. Wie wel uitvoerig in beeld komt is Johanna van der Stoom, de eerste vriendin van Otmar Buyne die jaren later zijn echtgenote werd. Van de twee kinderen uit dit huwelijk – en overigens van alle kinderen daartussen en daarna – bespreek ik alleen Hennah Buyne, die bekendheid kreeg als 16
rechter en politica. Zij overleed in november 2012. Ik dank Nadège, voor de feedback op haar moeders verhaal in dit boek. Over dokter Buyne ben ik ook veel te weten gekomen in interviews met zijn lifetime vrienden, Iwan Toussaint in Suriname en Ro Lo Fo Wong en Guillaume Pool in Nederland. John Waalring is ook een lifetime vriend geworden, sinds hij Buyne in de jaren tachtig leerde kennen, thuis bij Frits Jessurun in Den Haag, vanwege activiteiten van de NPS-werkgroep Nederland. Ook Waalring bedank ik voor zijn boeiende verhalen. Over de culinair ontwerper Buyne sprak ik Jeanette Heilbron, echtgenote van graficus en kunstschilder Ro Heilbron, die veel van Otmars kookboeken heeft ontworpen. Mevrouw Heilbron was een van de dames die de handgeschreven recepten van Buyne uittikte en opmaakte. Lucas de Groot, een zoon van Otmar, dank ik voor de informatie over de activiteiten van Club Culinair “Exclusief”, waarvan hij secretaris en penningmeester was. Een andere zoon, broer van Hennah, Otmar junior, dank ik voor de telefonisch en via de mail verstrekte informatie over zijn ‘pa’ – hij is een chirurg met een zeer druk bestaan – en voor de foto’s uit zijn archief. Kobus Bee, pseudoniem voor John Kon-a-San, lid van de Facebookgroep Fosten tori nanga histori, gaf toestemming zijn prachtige beschrijving van het knikkerspel bounce back in dit boek te publiceren. Roël Buyne dank ik voor de informatie over de herkomst van de familie Buyne. Met alle verhuizingen tijdens zijn werkzame leven is Buyne veel foto’s en andere dierbare herinneringen kwijtgeraakt. Hiervoor moest ik aankloppen bij familieleden. Voor documentatie over de studieperiode van Buyne in de jaren zestig in Groningen kon ik een beroep doen op het archief van Guillaume Pool. Enkele waardevolle handgeschreven gedichten kwamen tevoorschijn uit dit archief. Ze zijn bij deze vereeuwigd. In Suriname is er intensief contact geweest met Michael Blaaker, een zoon van Otmar. Ik dank hem voor al zijn inspanningen mij gedurende het schrijfproces zoveel als mogelijk van informatie 17
en documentatie te voorzien. Carmelita Goedhart, een nicht van Buyne, gaf inzicht in de familie van Otmars moeder, de familie Sno van de plantage Vier Kinderen in het district Para. Ex-president Ronald Venetiaan, Otmars neef – zoon van een zus van Otmars moeder, was spontaan bereid het voorwoord te schrijven. Ook gaf hij commentaar op het manuscript. Het was prettig met hem samen te werken, zó prettig dat ik nooit overwoog in het vele mailcontact de politieke actualiteit in Suriname te bespreken. Een groot compliment verdient de hoofdpersoon van dit boek, dokter Otmar Buyne, voor de prettige en vaak ook diplomatieke manier van samenwerken in de afgelopen drie jaar – in mijn epiloog meer hierover. Ik hijs hem op het schild als voorbeeld van doorzettingsvermogen; als voorbeeld van liefde voor het Sranan; als voorbeeld van creativiteit in de Surinaamse keuken. Zijn nakomelingen hebben en krijgen met dit boek het leven van opa Buyne in handen. Opnieuw kon ik een beroep doen op oud-collega Marcel Enkelaar als meelezer en ben ik inmiddels vertrouwd in het werken met het team van LM Publishers. Van dit team trad Peter Sanches op als coördinator. Ik bedank jullie allemaal voor de samenwerking en de zorg voor mijn tweede boek. Het is prettig vertoeven in een huis vol boeken over Suriname. Ten slotte een opmerking over de spelling van het Sranan. De schrijfwijze die Otmar Buyne hanteert in de vertaling van de samenvatting van zijn proefschrift en in zijn gedichten en kookboeken is overgenomen uit het origineel. Voor de overige teksten heb ik de spelling aangehouden van het Prisma wortubuku fu Sranantongo van Gracia Blanker en Jaap Dubbeldam. Dat het Sranan een levende taal is blijkt uit de alternatieve schrijfwijze in het gedicht van de auteur van het voorwoord. Roy Khemradj Zeist, 29 november 2019
18
1
Grote Dwarsstraat
Negenentwintig Dinsdagmorgen 3 december 1929 maakt Francis Mathilda van Weisen, een in Suriname opgeleide vroedvrouw, haar zoveelste wandeling naar het kantoor van de Burgerlijke Stand in het centrum van Paramaribo, om de geboorte van een nieuwe Nederlandse onderdaan te registreren. In aanwezigheid van ambtenaren Anton Plet en Henry Hermelijn als getuigen, deelt zij aan Henry Esser, hoofdambtenaar van de burgerlijke stand mee, dat op vrijdag 29 november aan de Grote Dwarsstraat 29 om twee uur in de middag een baby van het mannelijk geslacht geboren is uit Magdalena Edwina Sno. De moeder geeft het kind de namen: Otmar Henry. Hij wordt met de familienaam van zijn moeder ingeschreven in het familieboekje. Daarin staan ook de namen van de overige kinderen, van wie George, geboren op 20 augustus 1922, de oudste is. Het jaar daarop zag René het levenslicht. Hij overlijdt echter op 12 maart 1927, nauwelijks vier jaar oud. Nooit heeft iemand Otmar verteld waaraan zijn broer overleden is. Op 6 maart 1925 wordt zus Olga geboren en twee jaar later zus Ina; zij is van 15 november 1927. Na Otmar komen nog twee broers, Franklin, geboren op 13 mei 1932 en het laatste kind van Magdalena Edwina Sno is Edgar geboren op 28 april 1935. Alleen hij werd meteen met de familienaam ‘Buyne’ ingeschreven, de naam van zijn vader. In het familieboek staat aangetekend dat deze vader, Eugène Henry Buyne, op 24 oktober 1933 alle kinderen die hij heeft gekregen met Edwina Sno, heeft erkend. Het zou best zo kunnen zijn dat hij zijn gezin van vijf kinderen groot genoeg vond en dat hij de erkenning als het wettelijk sluitstuk zag. Edgar is in dit opzicht een tapbere, een nakomertje. De erkenning van alle kinderen 19
heeft ook te maken met het feit dat Eugène Buyne in concubinaat woonde met Edwina Sno tot aan haar dood. Anno 2019 zijn alleen Otmar in Nederland en zijn jongere broer Franklin in Suriname in leven. Rond 1920 kunnen Eugène en Edwina een pras’oso, een erfwoning, huren aan de Grote Dwarsstraat en wel in het gedeelte tussen de Steenbakkersgracht, zo heette vroeger de dokter Sophie Redmondstraat, en de Hoogestraat. Het perceel nummer 29 ligt links van de weg voor de Hoogestraat. De Grote Dwarsstraat, nu de Adolf Lodewijk Waaldijkstraat, verbindt de Burenstraat met de Limesgracht. De woonwijk waar Otmar geboren is, was de eerste uitbreiding ten zuiden van Paramaribo die eindigde bij de Drambrandersgracht. Daarachter lag drassig weilandgebied, ‘koeiknie’ geheten – zo vermeldt de geschiedenis – omdat de koeien erdoorheen zakten. Dit weiland werd de tweede stadsuitbreiding naar het zuiden en kreeg als naam Frimangron, vrijemansgrond, rijkelijk verbonden met de geschiedenis van de slavernij in Suriname. De tot slaaf gemaakten die zich al voor de officiële afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 hadden vrijgekocht of de vrijheid hadden verkregen van hun plantage-eigenaar door manumissie, kregen of kochten grond in Frimangron, het gebied dat door het gouvernement hiervoor was aangewezen. Als vrij mens oefenden ze een ambacht uit en bouwden hun woonhuis. Na 1863 kwamen meer nakomelingen van de tot slaaf gemaakten zich in deze volkswijk vestigen. De eigenaar van perceel nummer 29 aan de Grote Dwarsstraat was politiecommissaris Schenkers. Hij bewoonde het huis aan de straatkant. Daarachter waren rechts van het verder kale erf, twee barakken gebouwd op neuten, betonnen vierkant ‘palen’ van ongeveer 50 centimeter hoog. Een begrip in Suriname is ook het huis op hoge neuten met ruimte om bijvoorbeeld een auto ‘onder dak’ te parkeren. Elke barak op het erf van politiecommissaris Schenkers bestond uit twee wooneenheden en elke wooneenheid bestond weer uit twee vertrekken. Een wand scheidde het 20
kookgedeelte af van de zit- annex slaapruimte met daarboven een dak van zinkplaten. Achterop het erf stond een dubbel poephuis; links voor de eigenaar, met een slot op de deur, rechts voor de huurders. Lang voor de woorden ‘de plee’ en ‘het toilet’ gangbaar werden in het taalgebruik noemde men in Suriname het poephuis ook wel koemakoisie, vrij vertaald, het gemakshuis. In het midden van de vier bouwvallige, niet geschilderde grijs uitgeslagen houten beslagplanken van de pras’osos lag de badkamer, betimmerd met zinken platen als wand en dak en een houten deur – links voor het deel dat net als bij het poephuis alleen van de eigenaar was. Het water om te baden moest je voorin halen bij de kraan achter het huis van de eigenaar – die kraan was voor iedereen, ook voor de verhuurder. Dat was best luxe, want niet elke eigenaar kon zich in de jaren twintig van de vorige eeuw een privé-aansluiting op de waterleiding veroorloven. De meeste bewoners vingen regenwater op in een of twee metalen olievaten om te drinken, te koken en om te baden. Pas in 1933 installeerde de Surinaamse Waterleiding Maatschappij op enkele kruispunten in de stad openbare kranen, zoals op de hoek van de Rust en Vredestraat en de Hoogestraat, om de bevolking van veilig water te voorzien. In die tijd kende de openbare volksgezondheid in Suriname veel ziekten. “In de huizen op het erf woonden Creoolse volksmensen. Elektriciteit bestond niet. Op straat had je zigzag op grote afstand gaslantaarns die door een meneer op de fiets bij het invallen van de avond werden aangestoken en in de ochtend deed hij dezelfde ronde om het licht te doven. Als het donker was, ging natuurlijk de k’kolampu aan, de petroleumlamp – wij hadden er twee in huis, een grote voor het zit- en slaapgedeelte, die meer licht gaf en een kleine bij de kookruimte, voor als je ’s avonds een glas water wilde drinken. Mijn moeder zette op een tafeltje altijd een emaillen emmer gevuld met water uit de kraan. Dat noemden wij drinkwater. In de keuken – niet meer dan een hoek in het huis waar het eetgerei werd opgeborgen – was een kookraam, een kleine uitbouw, met daarop een stuk glad zink waar je de koolpot op 21
plaatste en andere attributen. Mijn moeder kookte dus op houtskool. Bij het slapengaan, spreidde je in een hoekje een kleed om je slaapplek te regelen. We sliepen allemaal bij elkaar. Radio was er niet, laat staan televisie, dus je ging vroeg naar bed.” Zo herinnert Otmar Buyne zich zijn prille jeugd aan de Grote Dwarsstraat.
De A.L. Waaldijkstraat, vroeger de Grote Dwarsstraat, richting het zuiden van Paramaribo. Foto: R. Doelahmarsidi
Vader en familieherkomst In de woonomgeving is Eugène Henry Buyne beter bekend als Baas Sjenie. Hij is in 1902 geboren als zoon van Simnoy Buyne en Gertruida Bramston. Otmars opa van vaders kant is de zoon van Johanna Carolina Buyne (1863-1907). Haar moeder heet Zwaantje Buyne, geboren in 1823 en overleden in 1866. Zij is de dochter van Eva Wiedland, die als slavin werkte op de suikerplantage St. Eustatius, gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier, voorbij de Surnaukreek. Zwaantje is in 1855 gemanumitteerd door de administrateur van de plantage, H.A. Tirion. De manumissiebrief van Zwaantje vermeldt ‘huisbediende’ als beroep. Het is niet uitgesloten dat meneer Tirion die de ‘vrijdom heeft verzocht’, vader is van de drie zonen van Zwaantje, want ze zijn allemaal vóór 22
haar manumissie geboren en de jongens hadden typische Hollandse namen: Otto, Leonard en Karel, geboren in respectievelijk 1850, ’51 en ’53. Na de manumissie krijgt Zwaantje twee dochters, Ida (1857) en Johanna (1863). Na de officiële afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 kunnen de ex-slaven nog tien jaar voor een karig loon op de plantage blijven werken. Met de verkregen vrijheid trekken de meeste exslaven echter naar de stad voor een nieuwe toekomst. Ook Johanna. Ze kreeg drie zonen na elkaar en daarna drie dochters. Toen zij haar eerste kind kreeg was zij 22 jaar. In de stad hebben al haar kinderen op verschillende locaties in onder meer de wijk Frimangron gewoond. De oudste zoon van Johanna, Simnoy (1885-1944), dus Otmars opa van vaderskant, krijgt acht kinderen met Gertruida Bramston (1882-1966). Haar familie komt van de koffieplantage Nieuw Clarenbeek aan de Boven-Cottica. Eugène Henry Buyne is haar eerste kind. Het echtpaar woont aan de Hoogestraat, dicht bij de Rust en Vredestraat. Otmars opa was net als zijn vader bakker van beroep. Otmar: “Mijn relatie met opa en oma van vaderskant was dat ik regelmatig langskwam. Dan kreeg je lekkers. Vooral als je je rapport kreeg van school ging ik langs bepaalde familieleden om mijn rapport te laten zien, want ik had mooie cijfers. Dus als ik kwam ... en het rapport was goed bevonden dan kreeg je een stuiver. En als je een dubbeltje kreeg, dacht je dat je de hele stad kon kopen.” Eugène Henry Buyne gaat na de lagere school als leerling aan de slag bij bakkerij Simons op de hoek van de Zwartenhovenbrugstraat en de Hoogestraat, een van de twee grote bakkerijen in de jaren dertig. De andere is bakkerij Kersten, als afdeling ondergebracht in het bekende warenhuis C. Kersten & Co aan de Domineestraat. Verspreid over de stad zijn er ook kleine bakkerijen van Chinese winkeliers. Baas Sjenie gaat elke dag al om 5 uur in de ochtend naar het werk. Als Otmar uit school komt – hij zit op de Sint Leonardusschool aan de Zwartenhovenbrugstraat – bezoekt hij met een paar schoolvriendjes regelmatig de bakkerij waar zijn 23
vader werkt. Niet alleen op zoek naar wat lekkers, maar ook uit interesse voor het bakproces. “De bakkers staan in een rij naast elkaar, breken het deeg in bolletjes af om de puntbroden te rollen en deze vervolgens met een stok in de oven te slaan. Dat geluid van die tikkende stokken was ritmisch. Tik, tik, tik, Bam! Zo werkte die hele rij bakkers; ze waren als het ware muzikaal bezig. We kregen vaak de afgesneden randen van de gebakken busbroden, dus die over de rand van het blik uitstaken. Heerlijk die gebakken korstjes! Bakkerij Simons leverde ook melkbrood en melkkadetjes. Dat was luxer en duurder brood. Thuis hadden we ook broodbeschuit – niet verkochte puntbroden werden gesneden en gebakken. Er werd ook bolbeschuit geleverd, borubuskutu genoemd, en als vader bij hoge uitzondering een krentenbol thuisbracht, erg duur in die tijd, dan kon je de krenten wel op één hand tellen.” Nieuwsgierig loopt Buyne ook mee met een paar moesjes, Creoolse vrouwen, als hij ziet dat ze naar bakkerij Simons lopen met hun pom- of fiadublik op het hoofd om deze te laten bakken. Aan de vooravond van belangrijke feestdagen of als er een verjaardag te vieren valt, informeert moesje op welke dag en om hoe laat ze langs kan komen voor het laten bakken van pom, een ovenschotel met geraspte tajerknol en meestal kip, of van fiadu, een luchtige koek of Engelse cake. Als het brood van dag gebakken is, dan worden de ‘bestellingen van buiten’ in de oven geplaatst en wel zodanig dat de bakker precies weet welk bakblik bij welke persoon hoort, want deze moet hem worden aangereikt. Hij plaatst ze in een bepaalde volgorde, maar soms proeft hij ook tijdens het bakken. Dan zie je een gaatje in de fiadu of een flinke deuk in de pom als er een stukje kip uit is gehaald. Tijdens het bakken staan de vrouwen buiten te wachten en dan wordt er flink gebabbeld en geroddeld – tak sma sani. Buyne geniet van dit tafereel en zie hier zijn ontluikende interesse voor het Sranan, omdat hij wil weten waar de moesjes over praten. Wie het bakken bij Simons niet kan betalen, bakt zelf thuis op 24
de koolpot. Kleine Otmar vindt het boeiend om te zien hoe zijn moeder haar pom bakt op houtskool. “Zij was een echte kunstenares! Als de houtskool brandde dan plaatste zij eerst een stuk gladde zinkplaat en dan het bakblik erop. Op het bakblik zette zij nog een stukje gladde zink met soms ook brandend houtskool erop, voor gelijkmatige verwarming, dus van onder en boven. Mijn moeders pom was de lekkerste pom; die mislukte nooit. En zo bakte zij ook fiadu, English boru en keksi, Engelse bol en cake.” Baas Sjenie, die het bakken van brood en aanverwante producten na een paar jaar goed in de vingers heeft, gaat op zoek naar beter betaald werk. Hij is net 20 jaar geworden als hij zijn eerste kind met Edwina krijgt. De streng opgevoede katholiek weet dat het vaderschap verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Een betere waardering en meer loon voor zijn arbeid als brood- en banketbakker krijgt hij bij een Chinese bakkerij. De eigenaar en de collega’s lopen weg met Baas Sjenie – zó vriendelijk is hij in de omgang. Hij krijgt ook de gelegenheid om buiten de winkel zelf brood en banket te verkopen. Hoe hij dat aanpakt? Mensen uit de buurt kunnen bij Edwina bestellingen plaatsen, hij levert en de kinderen helpen ook met het bezorgen van de bestellingen. Bij elke levering wordt natuurlijk een paar centen winst gemaakt. Baas Sjenie is geen uitgaanstype of wakaman. Al het geld dat hij verdient, gaat naar Edwina om te zorgen voor het gezin dat zich gaandeweg uitbreidt. “Ons leven aan de Grote Dwarsstraat was niet armoedig, maar het was ook niet rijk. Je kwam weinig te kort omdat je ook weinig wensen had. Trouwens, je kon ook niet naar anderen opkijken, want er waren geen mensen die veel meer dan wij hadden. Je at wat je werd voorgeschoteld. Kip was grote luxe, dat werd alleen op feestdagen geserveerd. Meestal was het een stukje zoutvlees, varkensstaart, bokking, een beetje bakkeljauw of een ei waar we het mee moesten doen en de groenten die op de markt verkrijgbaar waren. Niet thuis bij ons, maar als in de regentijd de groenten op de markt duur waren, dan kochten de mensen een hoopje van dit en een bosje van dat. Zo zijn in die 25
tijd bepaalde groentencombinaties ontstaan die nu nog populair zijn, zoals kouseband met amsoi en kouseband met sopropo.” ‘Die tijd’ heeft alles te maken met de internationale financieeleconomische crisis als gevolg van de beurskrach van 1929 in New York. Ook in Suriname is deze financieel-economische misère te merken. De werkloosheid is behoorlijk opgelopen en vrouwen die doorgaans alleen het huishouden draaien, gaan op zoek naar werkzaamheden buitenshuis, als wasvrouw of strijkvrouw om wat bij te verdienen. Arbeiders en werkzoekenden gaan de straat op om te protesteren tegen armoede en plunderen bakkerijen en winkels. Het is onrustig in de stad. De politie treedt hard op en er vallen zelfs doden. Het gouvernement ziet Anton de Kom, die begin 1933 vanuit Nederland terugkeert in Suriname als aanstichter van de volksprotesten. In zijn woning aan de Pontenwerfstraat in Frimangron, ontvangt hij arbeiders om hun klachten en noden aan te horen. De Kom wordt gezien als een politiek gevaar voor de kolonie. Nauwelijks een paar maanden na zijn aankomst wordt hij gearresteerd en naar Nederland teruggestuurd. Ook Baas Sjenie ervaart de crisis van begin jaren dertig aan den lijve. De bakkerij draait minder omzet, dus heeft de Chinees minder personeel nodig. Eugène laat zich door vrienden verleiden tot een avontuur in het binnenland als porc-knocker, zelfstandig goudzoeker. Met dit werk kun je goed verdienen, weet hij van de verhalen van porc-knockers die rond 1900 naar de goudvelden in het Lawagebied trokken. Als zij na maanden naar de stad terugkwamen, dan lieten ze het breed hangen, onder meer aan de Saramaccastraat. Ze schaften nieuwe kleding aan, een gouden ring of ketting voor de vrouw en ze vierden het leven. Aangetrokken door dit romantische beeld van de porc-knocker vertrekt Eugène naar het binnenland. Verantwoordelijk als hij is voor zijn gezin laat hij thuis een grote houten kist achter gevuld met beschuit, zodat de kinderen niets te kort zouden komen. De beschuit die in die tijd gebakken wordt, is van zeer goede kwaliteit en lang houdbaar. Na een paar maanden in het binnenland 26