9 minute read

Grandes Jorasses anno 1980

De tekst in dit artikel is een dagboekfragment uit 1980 geschreven door Vincent Dewaele en nu herwerkt door Arne Monstrey. Het geeft een blik op het alpiene klimmen eind vorige eeuw. Terwijl het hedendaagse klimmen steeds meer verschuift naar individuele sportieve prestaties en het zogenaamde 'Genussklettern', lag de focus vroeger veel meer op avontuur en kameraadschap.

De foto's zijn van klimmer anno 2023.

Mijn oude vriend Renaat Van Malderen (helaas overleden op 12 juni 2022) droomde er steeds van om de 6 grote noordwanden van de Alpen te beklimmen: de Eiger langs de route uit 1938, de Matterhorn via de Schmid route, de Petit Dru via de Allain-Leininger, de Piz Badile langs de Cassin, de Cima Grande langs de Comici en ten slotte de Grandes Jorasses met de Walker Pijler. Ik had samen met Renaat al de Eiger beklommen. Zelf had hij toen reeds de Grandes Jorasses en de Piz Badile op zijn palmares staan, maar door omstandigheden op zijn werk, kon hij deze lijst nooit vervolledigen. Ik heb enorm veel van hem geleerd en wou zijn droom dan ook voor hem waarmaken.

Al zes jaar reisde ik heen en weer tussen Chamonix en België om de laatste wand die mij ontbrak, de Walker Pijler, te beklimmen. Maar telkens kwam er iets tussen: ofwel waren de condities in de wand te slecht, ofwel het weer. En als alles dan eens goed leek, had ik geen vrije dagen meer. Het voelde alsof het lot ermee speelde, tot uiteindelijk in 1980 de kansen zich keerden!

Door het aanhoudende slechte weer in juli kwam ik nochtans met weinig hoop in Chamonix aan. Maar eens daar wist men mij te vertellen dat de wand toch in conditie zou liggen! Ook al had het tot zeer laat in het seizoen gesneeuwd, het warme weer van de voorbije weken had ervoor gezorgd dat alle overbodige sneeuw was verjaagd. Bovendien kondigde het weerbericht drie dagen mooi weer aan! Helaas moest mijn klimmaat Mark Boedts onverwachts terug naar huis. Zou deze berg dan nooit door mij beklommen worden?

Mijn goesting was alleszins groot genoeg en dus ging ik ervan uit dat ik ter plekke wel iemand geschikt zou vinden. Daniel Bogaert was onmiddellijk bereid om met mij mee te gaan, en nog diezelfde dag sorteerden we ons materiaal en maakten we de rugzakken klaar: bivakmateriaal, eten voor drie dagen, rotshaken, ijsschroeven, klemblokjes, musketons, gasvuurtje, ijshamer, stijgijzers, piolet, touwen... We verdeelden het gewicht zo goed mogelijk over beide rugzakken en voelden er ons klaar voor.

Zondag 10/08/80 - op weg naar het eerste bivak

Zondagochtend namen we een van de eerste treintjes naar de Mer de Glace, samen met Claude Grandmont en zijn vrouw Michèle, die de Croz Pijler wilden beklimmen. Na het afdalen van de laddertjes en de oversteek van de gletsjer bereikten we de Leschaux Hut.

Hiervandaan bestudeerden we de wand nog eens aandachtig en kregen we van Claude nog veel nuttige info. Na nog een laatste stevige maaltijd vertrokken we en om 17 uur begonnen we aan de beklimming van de Walker Pijler. Vanaf hier was het nog zo'n 1.200 meter naar de top...

Ons plan was om vandaag nog de zogenaamde Rébuffat dièdre te bereiken en daaronder ons eerste bivak te installeren. Bij het traverseren vergisten we ons echter van route en kwamen we bijna in het Linceul-couloir terecht. Tegen dat we dit doorhadden, moesten we al een heel eind op onze stappen terugkeren en toen we eindelijk de juiste weg weervonden, begon het al aardig donker te worden. We moesten dus zo snel mogelijk een bivakplaats vinden.

En die vonden we in de vorm van een klein platform, waarvan we het ijs probeerden weg te hakken. De lamp van Daniel liet het quasi meteen afweten en dus moesten we verder werken in het licht van slechts één lamp. Terwijl ik voor het eten zorgde, hakte Daniel de rest van het ijs weg. Hierdoor maakt hij ons plateautje net groot genoeg om er bijna volledig gestrekt op te kunnen liggen. 's Nachts was het gelukkig niet té koud en de vele sterren beloofden ons prachtig weer voor de volgende dag.

Maandag 11/08/80 - al klimmend door de noordwand

's Ochtends werden we gewekt door het eerste daglicht. Na een haastig ontbijt pakten we alles snel in en klommen we weer verder. We zagen dat we zo'n 20 meter onder onze geplande bivakplek hadden overnacht... We klommen vlot doorheen de 30 meter lange Rébuffat dièdre.

Vanaf hier moesten we nog enkele ijsbanden door om de bekende 'dièdre van 75 meter' te bereiken. Ook hier geraakten we vlot door, maar daarna moesten de stijgijzers terug aan. We merkten dat de condities toch niet zo goed waren als verwacht. Normaal zou hier deze tijd van het jaar immers geen ijs meer mogen liggen.

Met veel moeite bereikten we de 'rappel pendulaire'. Vanaf hier daalden we met behulp van ons touw zo'n 10 meter af om iets verder al klimmend uit te komen onder een kleine overhang bedekt met ijs. Deze moesten we echter nog overwinnen om zo op de moeilijke 'dalles grises' uit te komen. En die waren gelukkig wél ijsvrij! Meerdere touwlengtes later kwamen we eindelijk op de rotsgraat terecht, de eigenlijke pijler. Maar ondertussen was het alweer 18u30 en dus installeerden we ons hier voor een tweede overnachting in deze wand, ongeveer drie lengtes onder het driehoekige ijsveld, ook al konden we in principe nog verder gaan. Maar we wisten dat het hogerop veel moeilijker zou zijn om nog een geschikte 'slaapplaats' te vinden. We hoorden een vriendschappelijke kreet vanuit het bivak van Claude en Michèle (de Walker en Croz pijlers lopen parallel naast elkaar door dezelfde wand) en een uur later kwamen er nog 2 Engelsen en 2 Zwitsers bij onze bivakplaats aan. Het beloofde een gezellige nacht te worden.

Dinsdag 12/08/80 - eindelijk op de top

Helaas pakten zich tijdens de nacht dikke wolken bijeen en begon het hard te waaien en zelfs te sneeuwen: verre van ideaal. Bij het aanbreken van de dag spraken we met zijn zessen af om bij elkaar te blijven en samen verder te klimmen. Terugkeren was immers onmogelijk. De verdere rotsgraat, normaal van een niet zo moeilijk vierdegraads klimniveau, was helemaal verijsd en plaatste ons voor grote problemen. We organiseerden ons zodanig dat elk cordée om de beurt de leiding nam en dan touwen fixeerde, waarvan de andere teams gebruik konden maken om sneller en veiliger omhoog te klimmen. Eén van de Engelsen trok echter een groot rotsblok los dat op de touwen van de Zwitsers terechtkwam en deze op drie plaatsen beschadigde. Nu konden we elkaar zéker niet meer in de steek laten.

Op de graat waaide het zo hard dat onze musketons horizontaal in de mephaken kwamen te hangen. Onder deze zware omstandigheden bereikten we met veel moeite achtereenvolgens het driehoekige ijsveld, de bekende 'cheminées rouges', de 80 meter lange traversée en uiteindelijk de laatste lengte onder de top. Toen begon het gelukkig een beetje op te klaren en kwam er zelfs een zonnetje door.

Maar de wind blies onophoudelijk en ijzig koud. Ik kreeg er pijn van in mijn neus én in mijn hoofd. En dan, uiteindelijk, al kruipend, bereikte ik de corniche die mij nog scheidde van de top. Met mijn voeten steunde ik op de stenen die door het ijs staken. Eén van deze voetsteunen brak echter af en met de laatste krachten van mijn armen, kon ik mij nog net tegenhouden en een zware val voorkomen. Op 12 augustus 1980 stonden we bij zonsondergang op de top van de Grandes Jorasses. Het was ongeveer 21 uur en Daniel en ik besloten om, samen met de Zwitsers, nog 's nachts langs de Glacier des Grandes Jorasses af te dalen tot aan de Rifugio Boccalatte. De Engelsen verkozen een bivak onder de top. Het ongeluk wilde echter dat de enige lamp die ons nog restte ook stukging tijdens de afdaling. Dit verplichtte ons alsnog tot een bivak op de gletsjer. Bij het licht van ons gasvuurtje moesten we alles uitpakken. Tijdens de nacht begon het nogmaals te sneeuwen, maar gelukkig was de wind wel gaan liggen.

Woensdag 13/08/80 - weg uit de woeste wereld van sneeuw en ijs

De ochtend nadien was het echter zo mistig dat we onmogelijk nog de normaalweg konden terugvinden. Zodoende daalden we de hele gletsjer af. Ondertussen had ook de Britse touwgroep zich terug bij ons gevoegd. De laatste 100 meter voor de hut zakten we onophoudelijk door de papsneeuw. We begonnen er zo stilaan genoeg van te krijgen. Het regende ondertussen en kletsnat kwamen we de hut binnen. We hadden een gezellige en goed verwarmde hut verwacht, maar dat viel toch tegen... De Rifugio Boccalatte is immers zeer oud. Sommige planken uit de vloer staken recht omhoog en je zag het ijs van de gletsjer er zo onder liggen. De vensters waren gebarricadeerd met zitbanken omdat ze anders niet meer sloten. De gardien zelf was echter zeer vriendelijk. Hij belde naar onze vrienden in Chamonix.

Zodoende wist iedereen dat we veilig uit de noordwand waren geraakt en konden we een punt afspreken waar ze ons konden komen ophalen met de auto. We aten in de hut en daalden verder af. Na drie dagen in die woeste wereld van sneeuw en ijs, maakten de eerste geluiden van de vallei mij gelukkig. De aangename geur van de bossen deed mij mijn vermoeidheid vergeten. De Walker Pijler van de Grandes Jorasses is altijd een van mijn moeilijkste beklimmingen gebleven. Niet zozeer technisch, dan wel door de moeilijke omstandigheden.

Ik zou Daniel en de Engelse en Zwitserse cordées willen bedanken voor hun kameraadschap tijdens deze zware beklimming. Zonder onze gezamenlijke inspanning zouden wij er nooit in geslaagd zijn.

This article is from: