W I L D VA N N AT U U R
ERIK COOMAN
VOORJAARSBLOEIERS Voorjaarsbloeiers behoren tot de zaligste lenteverschijnselen. Met de klimaatverandering ontwaken ze vroeger uit hun winterslaap. We zien ze in hun glansrol: hoe ze onze bossen aankleden met bloementapijten. Mythische planten. Er is niets overdrevens aan dat woord. We laten je ook proeven van enkele Griekse mythes. Die oude Grieken hadden zo hun eigen invulling voor het ontstaan van die planten: creationisme avant-la-lettre. Voorjaarsflora is een term waarmee we de kruidige bosflora aanduiden, die in het vroege voorjaar tot bloei en later tot zaadzetting komt, nog voor het kronendek in het bos zich sluit. Voorbeelden: bosanemoon, wilde narcis, gewone vogelmelk, wilde hyacint, daslook, gewone salomonszegel. Daarnaast dekt de term ook een emotionele lading. Dit is natuur op zijn verleidelijkst, met hoge aaibaarheid. Je kunt er mensen mee over de streep halen.
SCHROEVENDRAAIEN EN ANDERE TRUCS Een beetje voorjaarsplant is goed toegerust om de hele cyclus “binnen de tijd” succesvol te doorlopen. •
Zo ontwikkelen de meeste planten zich niet alleen seksueel (kruisbestuiving en zaadvorming) maar breiden ze zich ook vegetatief of klonaal uit. Het eerste zorgt ervoor dat er genetisch voldoende variatie is en blijft. Het tweede heeft als voordeel dat de vegetatieve uitlopers helpen overleven in moeilijke omstandigheden (droogte, donkerte, etc.), zoals bij dalkruid. Enkel vegetatieve uitbreiding maakt kwetsbaar: komen er geen nieuwe varianten door kruisbestuiving, dan ontstaan gaandeweg monoculturen, die zwaar in de problemen komen door klimaatstress en ziekten.
•
Door reserveorganen kan de plant zich in het vroege voorjaar snel ontwikkelen, bloeien en tot zaadzetting komen. Bij sneeuwklokje, narcis, hyacint, vogelmelk, daslook zijn dat de bollen. Bij bosanemoon en gele dovenetel zijn dat de ondergrondse wortelstokken. Bij salomonszegel zijn die wortelstokken een aaneenrijging van knolachtige uitstulpingen, en bij speenkruid zien we aan de vorm van de worteltjes (“speentjes”) waar het plantje zijn naam vandaan heeft.
•
Elke soort ontwikkelt een andere strategie om boven de grond uit te komen. Zwaartekracht (eigenlijk tegen de zwaartekracht in), licht en temperatuur spelen hierbij een rol Als een kei de ontwikkeling hindert, dan voelt het kiemplantje de hogere temperatuur naast de kei en groeit het precies in die richting.
•
Een plantje dat zijn kopje (stengeltje en nog dichtgevouwen bladeren) boven de grond uitsteekt, moet dus kunnen omgaan met
STINZENPLANTEN
↓bosanemonen en wilde hyacinten in Bassegembos © Nik Dooms
16
•
Nogal wat voorjaarsbloeiers (sneeuwklokje, krokus, narcis, paarse schubwortel, aronskelk, hyacint, …) zijn stinzenplanten. De naam komt van het Friese "stins". Dat was een stenen gebouw, versterkte vesting of klein kasteeltje. De bewoners van stinzen legden een bloementuin aan met planten omwille van de sierwaarde of de geneeskrachtige eigenschappen. Als verzamelaars ruilden ze planten, en vulden hun collecties aan met soorten uit verre streken. Bolgewassen zijn heel geschikt om over lange afstanden te transporteren. Die planten houden stand, verwilderen tot prachtig bloeiende tapijten en breiden zich uit, ook als het landgoed in verval is geraakt. Die planten komen in hun verspreiding binnen een bepaalde streek vrijwel uitsluitend voor in kasteel- en stadsparken, pastorie- en kloostertuinen, op stadswallen en andere historische sites. Wat in een bepaalde regio een stinzenplant is, hoeft dat in een andere niet te zijn. Een voorbeeld: in het Bassegembos in Anzegem, een oud bosrelict en gesitueerd op leembodem, is de wilde hyacint inheems aanwezig. In Nederland en in de kasteelparken rond Antwerpen is wilde hyacint wel een stinzenplant. Dit is maar een tipje van de sluier. Zo heeft elke plant zijn migratieverhaal. Veel is nog niet uitgeklaard. Voor meer info kun je bijvoorbeeld terecht bij de recente “Basisgids Stinzenplanten” (H. Tonckens, 2020).