Frank van de Goor Jan van Eyckgracht 68 5645 TJ Eindhoven tel.: 0620654521 email:
secretaris.luchtvaartkennis@knvvl.nl
Luchtvaartkennis is het officiele orgaan van de KNVvL Afdeling Luchtvaartkennis/AirBritain Netherlands Branch
Luchtvaartkennis verschijnt 4 maal per jaar (half maart, half juni, half september, half december) en is voor leden gratis. Losse abonnementen EUR 37 Opgave voor abonnenmenten bij Loet Kuipers (adres hierboven).
Meldingen niet ontvangen nummers: secretaris/penningmeester (voor leden) of voorzitter (voor abonnees).
Het overnemen van gegevens of artikelen uit Luchtvaartkennis en/of verspreiden daarvan is toegestaan voor niet commerciële doeleinden, mits onder duidelijke bronvermelding. Toezending van overgenomen artikelen wordt op prijs gesteld Foto's voorpagina
Een nieuw jaargang, en een nieuwe hoofdredacteur. Gelukkig hoefde die nieuwe hoofdredacteur niet wakker te liggen over hoe het blad vol te krijgen. Want daar was absoluut geen reden voor: vooralsnog inspiratie genoeg, en ook voldoende artikelen. Zo moesten we bijvoorbeeld door ruimtegebrek de boekbesprekingen naar het volgende nummer doorschuiven, en zijn ook de mutaties van het luchtvaartuig register tot minimale lengte gereduceerd. Dit mag U er overigens niet van weerhouden ons van artikelen, foto’s en ideeën te blijven voorzien; dat is bovendien goed voor de nachtrust van Uw hoofdredacteur!
Wat kunt U verwachten van die nieuwe hoofdredacteur? Het blad blijft met de tijd mee evolueren, zoals altijd; en zoals Harm zijn eigen interessegebieden heeft en onder de aandacht bracht (en blijft brengen), heeft Uw nieuwe hoofdredacteur die ook. En als U in oudere nummers terugbladerd komt U er diverse tegen: onder meer de geschiedenis van technologische ontwikkelingen, lichter dan lucht, Suriname en Antillen en lichte luchtvaart. Het enige voornemen dat is gemaakt is dat we gaan proberen regelmatig met een artikel aan te haken aan actuele gebeurtenissen en ontwikkelingen, en U te voorzien van de daarbij behorende historische bagage en context. Een eerste voorbeeld daarvan in dit nummer in de vorm van een overzicht van de geschiedenis van het onbemande vliegtuig Verder blijven we vasthouden aan de mooie mix van artikelen over onderwerpen die in de gangbare literatuur nauwelijks aan bod komen (zoals in dit nummer over de opbouw van de Japanse luchtmacht voor 1941) en de (soms kleine) nieuwe puzzelstukken die de geschiedschrijving van de Nederlandse luchtvaart verder uitdiepen, zoals de artikelen over de Fokker Spin en de Leopard Moth PHVYG.
Rest mij Harm te bedanken voor de aangename samenwerking van afgelopen jaren, die zonder overdrijven altijd soepel verliep, en zijn steun en adviezen van de afgelopen tijd rond de overdracht van het hoofdredacteurschap
ARNO LANDEWERS
PUZZEL 2019 – OPLOSSING
U heeft mij niet teleurgesteld Ook de kennis van Franse vliegtuigen is onder onze lezers behoorlijk ontwikkeld en de puzzel uit het laatste nummer van 2019 bewees. De meeste oplossingen waren daarbij ook nog eens foutloos. Die oplossing was:
1 Blériot XII
2 Bloch MB220
3 Breguet 763 Provence (DeuxPonts)
4 Caudron 635 Simoun
5 Dewoitine D.520
6 Farman F60 Goliath
7 LioréetOlivier LeO 451
8 MoraneSaulnier MS1500 Épervier
9 Potez 75
10 S.N.C.A. du SudEst SESE2010 Armagnac
Na loting bleek ons oudbestuurslid Caspar Veldkamp als winnaar uit de bus te komen.
Harm Hazewinkel
INHOUD
Van luchttorpedo tot UAV: de geschiedenis van het onbemande vliegtuig (door Arno Landewers)
Het web luchtvaarthistorie op Internet (door Frank van de Goor)
De Japanse luchtstrijdkrachten in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog (door Anne Tjepkema)
De geschiedenis van de Poolse Spin (door Gert den Herder) …. nog meer over de PHVYG (door Jan Evert Leeuw) Mutaties Nederlands Luchtvaartuig Register (door Arno Landewers)
Boven: Ryan Model 147 Lightning Bug onbemand verkenningsvliegtuig onder de vleugel van een Lockheed C130 Hercules. Onder: Fokker Spin op de Avia tentoonstelling in Den Haag in 1937.
Arno Landewers
In de loop van dit jaar verwacht de Koninklijke Luchtmacht de eerste General Atomics MQ9 Reaper, een onbemand vliegtuig, waarvan er vier zijn aangeschaft. Dat is een mooie aanleiding in de geschiedenis van het onbemande vliegtuig te duiken. De ontwikkeling van onbemande vliegtuigen liep langs verschillende, soms tijdelijk samenvallende paden. We volgen het pad dat uitkomt bij de moderne “drone”, de militaire Unmanned Aerial Vehicle (UAV) waarvan de Reaper een voorbeeld is, en we zullen zien dat dit gedeeltelijk samenloopt met de ontwikkeling van doelvliegtuigen en vliegende bommen
De ontwikkeling van onbemande vliegtuigen is vooral een militaire aangelegenheid, en de toepassing ervan werd in hoge mate bepaald door de stand der techniek. In eerste instantie werden onbemande vliegtuigen gebruikt voor eenvoudige taken: als doel voor schietoefeningen of onderschepping of het “afleveren” van een explosieve lading onder beperkte of voorgeprogrammeerde geleiding. Met voortschrijding van de ontwikkeling van sensoren en elektronica werden onbemande vliegtuigen ook ingezet voor verkenning en uiteindelijk voor op afstand bestuurde grondaanvallen
De grondslagen voor (afstand)besturing via radiosignalen waren al eind 19de eeuw gelegd door Nikola Tesla en Guglielmo Marconi. Tesla gaf in 1899 een demonstratie met een op afstand bestuurde model zeilboot; de elektronische schakelingen die hij hierbij gebruikte publiceerde hij in een tijdschrift en zijn dezelfde zoals die heden ten dage nog steeds worden gebruikt: de roeren worden door elektro(servo)motoren bestuurd, die ieder op een eigen frequentie een signaal ontvangen In de zomer van 1895 was het Marconi voor het eerst gelukt radiosignalen over een afstand van enkele kilometers te verzenden en ontvangen, in 1902 werden de eerste radiosignalen over de Atlantische oceaan verstuurd Overigens was het een jaar of 50 eerder al mogelijk signalen te versturen via draadverbindingen
Een andere essentiële ontwikkeling was de automatische standregeling van vliegtuigen. Daarvoor werd de gyroscoop gebruikt. Een gyroscoop is in essentie een tol, die zodanig
(cardanisch) is opgehangen dat deze in alle richting vrij kan bewegen Verandert de ophanging van stand, dan zal de gyroscoop de originele stand behouden. Essentieel daarvoor is natuurlijk wel dat de tol blijft draaien, deze wordt dus aangedreven Op deze manier kan een gyroscoop worden gebruikt als richtingaanwijzer (kompas) en als stabilisator, waarbij een stuurautomaat de stand van de tol als uitgangspunt neemt. Voor de bepaling van de vlieghoogte werd de barometer gebruikt.
De pionier op gebied van praktische gyroscopen is Elmer Sperry. Aanvankelijk bouwde hij gyrokompassen en stabilisators voor schepen. Rond 1911 verlegde hij zijn aandacht richting de luchtvaart. Sperry zag toepassingen voor onbemande vliegtuigen voor gebruik als vliegende bom, en realiseerde zich terecht dat de stabilisatie daarbij een van de grootste uitdagingen zou vormen, en de radiobesturing minder. Inderdaad was zo rond 1920 betrouwbare radiobesturing van vliegtuigen mogelijk, maar bleek het in stabiele vlucht houden nog altijd problematisch, vooral wanneer ook voor windeffecten moest worden gecorrigeerd.
Luchttorpedo
De eerste poging tot de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen1 in de Verenigde Staten werd door de Amerikaanse marine gefinancierd en betrof de gedachte dat een onbemand vliegtuig met springlading over een veel langere afstand een vijandelijk schip kon uitschakelen dan een torpedo. Een probleem was wel dat het schip in zicht van
degene die de radiobesturing uitvoerde moest zijn; er werd zelfs gedacht aan meevliegende bemande vliegtuigen. Het project werd afgeblazen nadat bleek dat de besturing niet nauwkeurig genoeg was om een bewegend schip te raken.
Toen de Verenigde Staten in 1917 bij de Eerste Wereldoorlog betrokken raakten, wist Sperry de marine opnieuw te interesseren voor de luchttorpedo2, zoals de toestellen werden aangeduid. Er werden enkele Curtiss N9 watervliegtuigen toegewezen voor experimenten. Eind 1917 konden met de toestellen onbemande vluchten tot ongeveer 40 km worden gemaakt, maar de nauwkeurigheid was niet kleiner dan 3 km. Tijdens de proeven was in alle gevallen een vlieger aan boord, die het toestel de lucht in bracht en vervolgens de radiobesturing inschakelde en observeerde. De N9 bleek onbemand nauwelijks van de grond te krijgen, en voor verdere experimenten werd een VervilleSperry Messenger gebruikt, die was ontworpen voor het afleveren van berichten op het slagveld. Hoewel de nauwkeurigheid toenam, is ook de Messenger nooit als luchttorpedo operationeel geworden
Het Amerikaanse leger had ondertussen een eigen luchttorpedo project: de Kettering Bug, die op het slagveld een springlading van 82 kg over ruim 120 km zou moeten
Elmer Sperry (18601930), die als eerste bruikbare gryroscopische kompassen en later standregel instrumentarium voor vliegtuigen ontwikkelde. Hij zag al rond 1910 mogelijkheden voor gebruik van gyroscopen in onbemande vliegtuigen en was ook betrokken bij ontwikkeling van de Kettering Bug.
afleveren Het toestel, een kleine tweedekker dat vanaf een baan werd gelanceerd, werd in samenwerking met Sperry, en met Orville Wright als adviseur ontworpen. Hoewel pas begin oktober 1918 de eerste vlucht werd gemaakt (die mislukte), en er toch nog 45 stuks waren afgeleverd aan het leger voor het einde van de oorlog, zijn de Bugs nooit ingezet. Een van de redenen was dat de commandanten te velde het onverantwoordelijk vonden de machines over de eigen troepen te laten vliegen. Het einde van de financiering van het project, begin jaren 20, betekende ook meteen het voorlopige einde van de belangstelling van de Amerikaanse strijdkrachten voor onbemande vliegtuigen.
Queen Bee
De Britse inspanningen rond onbemande vliegtuigen waren vergelijkbaar met die van de Amerikanen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was voor de aanval op hoog vliegende (en daardoor moeilijk tijdig te bereiken) Zeppelins op initiatief van een RFC officier, Archibald M. Low, een kleine 35 pk schouderdekker gebouwd, die met radiobesturing zich in Zeppelins zou boren. Door de geringe massa was het aanzienlijk sneller dan een bemand vliegtuig. Het ontwerp, waarvan er drie werden gebouwd door P. Hare Royal Aircraft Factory als AT (Aerial Torpedo) werden in de zomer van 1917 alle vernield tijdens de eerste proefvluchten. Toen de Zeppelins effectief bestreden bleken te kunnen worden met brandkogels en de dreiging snel verdween betekende dat het einde voor de AT.
In 1922 werd het idee van onbemande vliegtuigen opnieuw leven in geblazen omdat het voor de schietvaardigheid van bemanningen van zowel luchtdoelgeschut als vliegtuigen leerzaam werd geacht te kunnen schieten op bewegende doelen De Royal Aircraft Establishment (RAE) ontwikkelde de 1921 Target, waarmee in 1922 de proeven werden gestart. Dat verliep weinig hoopgevend omdat het moeilijk of
Een model op ware grootte van de Kettering Bug dat sinds 1964 is te bewonderen in het National Museum of the United States Air Force in Dayton, Ohio, Verenigde Staten.
onmogelijk bleek de toestellen bij lage snelheden radiografisch te besturen. Toen in 1924 voor het eerst werd gevlogen met een additioneel radiosysteem aan boord, waarmee tijdens start en landing de besturing werd overgenomen, verliep de ontwikkeling voorspoediger. In 1927 vloog de van de 1921 Target afgeleide Larynx (Long Range Gun with Lynx Engine) voor het eerst; het toestelletje kon door het lage vlieggewicht een indrukwekkende 320 km/ u halen met een bereik van 160 km. Vanaf de RAF basis bij Basra in Irak werden succesvolle proeven uitgevoerd, waarbij ook vluchten met 113 kg aan springlading aan boord werden gemaakt. Met de Larynx werd voldoende ervaring opgedaan om in ieder geval verder te kunnen met de ontwikkeling van praktische onbemande vliegtuigen, dat zich eind jaren 20 in twee sporen ging bewegen: als luchttorpedo en als doelvliegtuig
Curtiss N9 in luchttorpedo versie.
Vooral de Britse marine zat te springen om een doelvliegtuig, dat, volgens in 1930 op papier gezette specificaties zowel torpedoaanvallen op schepen, bommenwerpen in duikvlucht en “level bombing” op zowel grote als lage hoogte moest kunnen nabootsen. Het plan ontstond om een bestaand vliegtuig om te bouwen zodat het onbemand en radiografisch bestuurd kon worden, via een katapult vanaf een schip gelanceerd kon worden, en eventueel (als het de schietoefening had doorstaan) op drijvers kon landen. Het project, dat “Queen Bee” werd genoemd, werd aan de RAE overgedragen, dat drie Fairey IIIF’s ombouwde tot onbemand vliegtuig In september 1931 werden de eerste vluchten onder radiobesturing gemaakt, waarbij nog wel een vlieger aan boord was als observator (of om te kunnen ingrijpen). De modificatie van de IIIF’s tot Fairey Queen, zoals de doelversie werd aangeduid, was relatief eenvoudig en betrof naast het installeren van een stuurautomaat en diverse ontvangers het verhogen van de Vstelling van de vleugels naar 10 graden. Dit was nodig omdat er geen rolroerbesturing was voorzien, en op deze manier werd een min of meer automatische stabiliteit in rolrichting verkregen. Na de katapultstart bleek de neusstand van het toestel moeilijk onder controle te houden Bovendien bleek zowel het schatten van hoogte en vliegsnelheid tijdens de nadering en landing moeilijk voor de radiografische bestuurder. Bij proeven op
RAE 1921 Target.
RAE Larynx drone op de katapult.
zee, onv aan systemen eerste d doelv bomaan uitvoeren, die met scherp op het toestel zouden schieten Het weer was niet al te best, en er werd overwogen de demonstratie uit te stellen omdat het toestel waarschijnlijk niet geland kon worden Maar omdat ervanuit werd gegaan dat de Queen de demonstratie niet zou overleven werd groen licht gegeven. De Fairey Queen vloog anderhalf uur rond de beide slagschepen, en ondanks hevige spervuren (er zouden in totaal ruim 400 schoten zijn gelost!) moest de bestuurder toch zijn kunsten laten zien om de Queen te landen Dat lukte; het toestel vertoonde geen schrammetje. Een betere demonstratie van de mogelijkheden en noodzaak van doelvliegtuigen kon niet geleverd worden!
In december 1932 was contact gezocht met de Havilland om te bespreken of op basis van de ervaringen met de Fairey Queen een onbemande versie van de Tiger Moth kon worden
De Fairey Queen was relatief groot en zwaar, en als een verkenner) niet erg wendbaar. De toestel dat de DH. te van de A Tiger Moth. Maar een Bee werd aangeduid, was zwaar gemodificeerd ten opzichte van de Gipsy Moth: om de lancering per katapult te weerstaan was de romp flink versterkt, en voorzien van de staartvlakken en motorophanging van de Tiger Moth. De voorste cockpit bleef behouden (zodat de Queen Bee ook bemand gevlogen kon worden), in de achterste (met een kap afgedichte) cockpit werden de radioontvanger en automatische piloot ingebouwd. De eerste vluchten op Farnborough met de Queen Bee, voorzien van een landingsgestel, verliepen vrijwel vlekkeloos. In januari 1934 werd voor het eerst een Queen Bee gelanceerd vanaf een schip, de HMS Orion, vlak bij Portland aan de Britse zuidkust. De start verliep prima, maar terwijl het toestel ongeveer een kilometer vanaf de HMS Orion vloog werd het contact verloren. De Queen Bee was uitgerust met een automatisch noodlandingssysteem dat werd geactiveerd als het contact werd verloren. Dit bleek prima te
Fairey Queen doelvliegtuig op de HMS Valiant. Dit specifieke toestel, de S1536, zou bij de eerste testvlucht 25 seconden na de start in zee vallen.
De Havilland Queen Bee K5101. Dit toestel zou in september 1935 worden afgeleverd en in februari 1936 tijdens een oefening boven zee worden neergeschoten. (foto: collectie Bart van de Klaauw)
werken. Door de ruwe zee raakte een drijver beschadigd, maar toen de HMS Orion de Queen Bee had bereikt hing het toestel alleen wat scheef. Het bleek wel erg moeilijk het toestel weer aan boord te hijsen. De betreffende Queen Bee werd teruggestuurd naar Farnborough en vervangen door een andere. Bij verdere proeven diezelfde maand werd een Queen Bee totaal vernield. Tijdens een bocht om de HMS Orion reageerde het toestel niet meer op besturingssignalen, en het kwam steeds dichter bij het schip. Voordat het in zee stortte miste het op een haar na de brug van de Orion. Uiteindelijk bleek dat een haperend contact in de radio op de Orion de oorzaak van de problemen was. In de tweede helft van 1936 werd de serieproductie van de Queen Bee gestart3 Tot in 1943 zijn 405 Queen Bees gebouwd, waarvan 60 door Scottish Aviation in Glasgow. In februari 1944 werden de overgebleven toestellen (het merendeel had uiteraard maar een zeer beperkte levensduur) in opslag gezet, ontdaan van de radiografische besturing en als Tiger Moth beschouwd (!). Uiteindelijk is maar een handvol Queen Bees tot bemand vliegtuig omgebouwd. Hoewel eind jaren 30 al was gekeken naar doelvliegtuigen die in termen van snelheid en wendbaarheid meer overeenkwamen met de destijds moderne jachtvliegtuigen, werden op basis van de daaruit volgende specificaties relatief kleine aantallen gebouwd van de Airspeed Queen Wasp (7 gebouwd) en Miles Queen Martinet (61 gebouwd).
Ontwikkelingen in de VS en Duitsland De Amerikanen kregen pas weer belangstelling voor onbemande vliegtuigen door het succes van de De Havilland Queen Bee. Naar verluidt hoorde de Amerikaanse Admiraal Standley tijdens de London Disarmament Conference in 1935 over de Queen Bee, en raakte enthousiast over de mogelijkheden In 1938/39 werd geëxperimenteerd met een tot doelvliegtuig omgebouwde Curtiss N2C2 trainer, die vanuit een ander (bemand) vliegtuig werd bestuurd. Maar kort hierop kozen de Amerikanen voor een onbemand
radiografisch bestuurbaar miniatuurvliegtuig als doelvliegtuig: de Radioplane OQ2, waarvan er tijdens de oorlogsjaren een kleine 15000 zijn gebouwd. Het was een eenvoudig toestelletje van 50 kg, voorzien van een 6 pk 2cilinder motor, met een spanwijdte van een kleine 4 m en een lengte van 2,65 m.
Eind jaren 30 werd in Duitsland ook gebouwd aan een miniatuur doelvliegtuig: van de Argus As 292, vergelijkbaar met de OQ2, werden er ongeveer 100 gebouwd. Het toestel was ontworpen voor Frits Gosslau, die zich later richtte op de ontwikkeling van de V1 vliegende bom, waar zich al snel alle Duitse inspanningen op gebied van onbemande vliegtuigen op richtten. Over de V1 is al veel geschreven, en de ontwikkeling betreft een zijpad dat leidt tot de moderne kruisraket en dat buiten bestek van dit artikel valt. Maar de V1 is wel belangrijk voor dit verhaal omdat voor het eerst een geleidingstechniek werd toegepast waarvan het basisprincipe nog decennia gebruikt zou worden voor onbemande vliegtuigen die “buiten zicht” van de bestuurder kwamen. Met hulp van gyroscopen werd de machine op koers gehouden, en met het teruglopen van een teller werd het moment dat de brandstoftoevoer naar de motor stopte geregeld. De nauwkeurigheid van deze eenvoudige en relatief robuuste techniek was niet al te groot, en in de orde van kilometers. Voor het bombarderen van steden was dit voldoende, maar voor andere taken, zoals verkenning, waren meer verfijnde technieken nodig
Lightning Bug
Na de Tweede Wereldoorlog bleef het gebruik van doelvliegtuigen gemeengoed: de Amerikanen bleven eenvoudige miniatuurvliegtuigen daarvoor ontwikkelen; aan Britse zijde werden radiobestuurde versies van operationele vliegtuigen als doelvliegtuig gebruikt (en dat zou enige decennia later ook in de Verenigde Staten meer gemeengoed worden).
Eind jaren 50 nam de Amerikaanse luchtmacht de eerste onbemande vliegtuigen met verkenningscamera’s in gebruik. Hiervoor werd het Radioplane OQ19 doelvliegtuig (een directe nazaat van de OQ2) gemodificeerd: in een ietwat verlengde romp konden voor maximaal 27 kg aan daglicht of infraroodcamera’s (goed voor 95 9x9 inch opnamen) en fakkels voor nachtelijke waarnemingen worden meegevoerd, waarmee met een vluchtduur van ongeveer een half uur een maximaal bereik van 45 km kon worden gehaald. Het toestel, bekend staand als RP71 of MQM57 Falconer4, werd vanaf een verrijdbaar platform met eenvoudige raketten (zogenaamde takeoff bottles) gelanceerd en landde aan een parachute. De inzet was dus beperkt tot “over the hill” waarnemingen, bovendien moesten na terugkeer de opnamen nog worden ontwikkeld.
In maart 1951 maakte het Ryan Model 127 Firebee doelvliegtuig de eerste vlucht; het type zou in de jaren 60 het belangrijkste onbemande vliegtuig worden omdat het voor het eerst zou worden ingezet voor verkenningen over lange afstanden. Het toestel was ontwikkeld om aan de vraag naar een supersonisch doelvliegtuig te voldoen. Voorzien van een Teledyne CAE turbojet met 812 kN stuwkracht5, en (afhankelijk van de versie) een lengte van 7 tot 9 m, een spanwijdte van 4 tot 9 m en een startgewicht van 1500 tot 2800 kg werd het van een lanceerinrichting afgeschoten, en het kon eventueel aan een parachute landen. Van de Firebee zijn duizenden exemplaren gebouwd, die tot in de jaren 80 zijn gebruikt.
Eind jaren 50 ontstond in de Verenigde Staten het idee dat er wat betreft de ontwikkeling van intercontinentale raketten een achterstand bestond ten opzichte van de SovjetUnie, en dat werd nog eens versterkt door de lancering van de Sputnik1, de eerste kunstmatige satelliet in de ruimte. Al eerder was soortgelijke bezorgdheid ontstaan over de ontwikkeling van bommenwerpers, dit vooral na publicatie van het bestaan van de Myasishchev M4 Bison (die in staat was met een atoombom van de SovjetUnie naar de Verenigde Staten te vliegen), en het verschijnen van 10 van deze machines tijdens een parade boven Tushino, een vliegveld bij Moskou. De M4’s werden daar zodanig rondgevlogen dat waarnemers er
28 dachten te tellen, en op basis van de vermeende start van de productie werd geconcludeerd dat er minstens 800 in dienst zouden moeten zijn6.
In 1959 werd Ryan verzocht een studie te starten rond het vergroten van het bereik van het Firebee doelvliegtuig, met het doel deze in te zetten voor verkenningen boven de SovjetUnie. Als “missieprofiel” werd daarvoor een lancering vanuit de Barentszzee en een landing (aan een parachute) in Turkije gekozen. Maar in eerste instantie vertoonden de strijdkrachten weinig belangstelling voor de Lucky Lee, zoals het toestel werd aangeduid; voor verkenning werd gericht op de nieuwe Lockheed A12 en Lockheed U2 en de verwachting was dat er snel satellieten beschikbaar zouden komen. De stemming sloeg tijdelijk om toen in april 1960 een Lockheed U2 in de buurt van Sverdlovsk (het huidige Yekaterinburg) werd neergeschoten, en vlieger Gary Powers, die per schietstoel het toestel had verlaten, gevangen werd genomen7. Twee maanden later werd een vanuit Engeland opererend Amerikaans Boeing RB47 verkenningsvliegtuig boven de Barentszzee neergeschoten door een MiG19, waarbij vier bemanningsleden omkwamen. Nadat in de aanloop van de Cubacrisis in oktober 1962 weer een Lockheed U2 was neergeschoten (de vlieger overleefde dit keer niet) kreeg de ontwikkeling van het onbemande verkenningsvliegtuig prioriteit.
Ondertussen had het Amerikaans National Reconnaissance Office (NRO) drie wat gemodificeerde Lucky Lees aangeschaft, die werden aangeduid als Model 147A Fire Bug (nadat de naam in de pers was verschenen veranderd in Lightning Bug). De proeven met de toestellen verliepen succesvol. Een groot voordeel was dat ze door de geringe afmetingen op radar moeilijk waren waar te nemen. Aanvankelijk verraden de toestellen zich makkelijk door het rookspoor dat uit de motor kwam, maar door toevoeging van chemicaliën werd dit verholpen. Het Model 147A was voorzien van een eenvoudig geleidingssysteem: een gyrokompas, gecombineerd met een hoogtemeter en een timer, waarmee het een bepaalde tijd in een bepaalde richting kon vliegen en daarna terugkeerde; principieel hetzelfde systeem dat ook al in de V1 werd gebruikt. De
De sto
nauwkeurigheid bleef beperkt, zodat regelmatig werd teruggekeerd met haarscherpe foto’s van volstrekt oninteressante gebieden
Voor de radiobesturing “achter de horizon” moest gebruik worden gemaakt van HF (High Frequency) signalen, die door reflectie in de hoogste atmosfeerlagen met het aardoppervlak meebuigen De sterkte en kwaliteit van HFsignalen is sterk afhankelijk van atmosferische omstandigheden (daarom werden ze vooral gebruikt voor versturen van Morsecode), en de hoeveelheid data die (per tijdseenheid) kon worden verzonden was ook beperkt. Pas met de introductie van digitale communicatie per satelliet, in de jaren 70, kon de besturing op afstand worden verbeterd. Er waren ook diverse problemen door oververhitting van de elektronica. Ook hiervoor gold dat het nog een decennium zou duren voordat met de intrede van de semiconductor koeling een minder
Links: Northrop MQM57 Falconer onbemand vliegtuig voor verkenningen.
Onder: Ryan Model 147 Lightning Bug boven Vietnam.
groot probleem zou worden.
Niettemin werd vanaf 1964 de Lightning Bug operationeel ingezet. De toestellen werden vanaf een korte schans gelanceerd (later ook geassisteerd door startraketten) en er werden enkele Lockheed C130 Herculessen gemodificeerd als “moederschip” (aangeduid als DC130) voor in totaal vier Lightning Bugs, die onder de vleugels konden worden meegevoerd en worden gelanceerd. Ook de “berging” na de landing werd verbeterd. Nadat diverse toestellen, of gegevens, verloren waren gegaan nadat ze aan de parachute in bosrijk en/of vochtig gebied waren terechtgekomen werd een systeem ontwikkeld waarbij de parachute tijdens de daling met een haak aan een helikopter werd vastgepakt. Op deze manier werden uiteindelijk duizenden Lighting Bugs na hun vlucht veilig aan de grond gebracht.
Ondanks de wisselende resultaten (met name rond de nauwkeurigheid) werd in oktober 1964 een detachement Lightning Bugs naar ZuidVietnam overgebracht, waar in drie maanden 20 missies werden gevlogen. Vanaf juli 1965 werd model 147G (met verlengde romp en verhoogde stuwkracht) ingezet; model 147J was een versie voor operaties op lage hoogtes. Diverse 147J’s gingen verloren doordat ze tegen heuvels of bergen vlogen, maar aan de andere kant waren ze minder kwetsbaar voor luchtafweer.
Rond dezelfde tijd verschenen de eerste SA2 luchtdoelraket batterijen in Vietnam, waaraan al snel diverse Amerikaanse vliegtuigen ten prooi vielen. Dit leverde een grote stimulans op voor de inzet van de Lightning Bugs, voor zowel de verkenning van de batterijen alsook voor een nieuwe toepassing, namelijk het onderscheppen van zowel de radarsignalen die de luchtdoelraketten geleidden als het (radio) ontstekingssignaal, een eerste toepassing van wat tegenwoordig SIGINT (Signal Intelligence, het verzamelen van elektronische/elektromagnetische boodschappen) wordt genoemd Drie Lightning Bugs werden als proef voorzien van ontvangst en detectiesensoren, en, essentieel (want de toestellen zouden waarschijnlijk niet terugkeren, zeker niet na detectie van een ontstekingssignaal) realtime verzending van de signalen. Na modificaties in de Verenigde Staten, die nodig waren omdat het sensor/zender pakket oververhit raakte, werden de machines (die als Model 147E werden aangeduid) begin 1966 weer naar Vietnam gestuurd. Om er zeker van te zijn dat de radarsystemen de kleine Model 147’s zouden signaleren was zelfs een speciaal voor dit doel relatief sterke zender aan boord. Op 13 februari 1966 bleek het systeem te werken: een van de toestellen verzond vlak voordat het ten prooi viel aan een SA2 raket het commando link signaal van het Fan Song E radarsysteem dat de raket bestuurde. Met deze informatie konden methoden worden ontwikkeld om ofwel het radarsysteem te storen, ofwel de stuursignalen te storen. Voor het AN/APR26 raketwaarschuwingssysteem dat vanaf november 1965 door
Lockheed DC130 Hercules “moedervliegtuig” met twee Ryan Model 154 Compass Arrows, die was gebaseerd op de Lightning Bug. Het toestel had de motor op de romprug, had een bereik van 3200 km en kon op een hoogte van 24 km vliegen. Er zijn er 28 van gebouwd.
Applied Technologies in ontwikkeling was werd dankbaar gebruik gemaakt van de gegevens. De raket waarschuwingssystemen zijn sinds eind jaren 60 standaard uitrusting voor vrijwel elk militair vliegtuig.
Ondanks het succes van de SIGINT Model 147E werd deze variant aanvankelijk niet verder ontwikkeld. Maar toen in april 1969 een Amerikaanse Lockheed EC121 Warning Star werd neergeschoten bij de NoordKoreaanse grens (waarbij alle 31 bemanningsleden omkwamen) werd een van de hoogvliegende varianten van de 147, de 147T, uitgerust voor SIGINTmissies, met realtime verzending Deze versie, de 147TE Combat Dawn, kon ruim 21 km hoog vliegen. Vanaf het grondstation, of vanuit het DC130 moedervliegtuig kon de 147TE bestuurd worden. Tussen 1970 en 1975 werden meer dan 500 missies met de 147TE uitgevoerd.
Ook de laagvliegende Lightning Bugs werden doorontwikkeld: Model 147S kon foto’s maken met een resolutie van 30 cm over een bijna 100 km lang traject en vloog voor het eerst in december 1967. Het toestel bleek tijdens operaties op 450 m vlieghoogte erg kwetsbaar voor luchtafweer, maar dat werd sterk verbeterd toen de vlieghoogte naar 150 meter werd verminderd. In januari 1969 verscheen de 147SC, die de meest ingezette versie zou worden De SC was voorzien van een voorgeprogrammeerde digitale computer voor aansturing van de roeren en een doppler geleidingssysteem, wat de nauwkeurigheid zeer ten goede kwam.
In totaal zouden er 23 varianten van de Model 147 Lightning Bug boven Vietnam worden ingezet waarmee 3435 (voornamelijk verkenning) missies werden gevlogen door 1016 toestellen. Hiervan kwamen er 578 niet terug; deze waren dus neergeschoten of neergestort. Recordhouder was een Lightning Bug die pas na 69 missies niet terugkeerde.
De Lightning Bugs bleven tot het einde van de jaren 70 in
dienst, en daarna opgeslagen. Tijdens de begindagen van de tweede Golfoorlog (maart 2003) werden nog vijf exemplaren ingezet. Vanaf de enige nog beschikbare DC130 werden drie Model 147NC’s gelanceerd, twee andere vanaf de grond. De NC was uitgerust met dispensers voor chaff (metalen foliestrookjes die radar verstoren) en storingzenders. Ze werden ingezet als extra bescherming voor bommenwerpers. Het was letterlijk en figuurlijk de laatste missie van de toestellen, er werd geen moeite gedaan ze terug te halen en ze vielen door brandstofgebrek in de woestijn
Ontwikkelingen in Israël
Na het beëindigen van de oorlog in Vietnam nam de belangstelling voor onbemande vliegtuigen in de Verenigde Staten af. Het opvangen en storen van signalen werd als een taak voor (weliswaar kostbare) bemande vliegtuigen beschouwd Verder werden satellietwaarnemingen steeds nauwkeuriger, en talrijker. Hoewel de satellieten slechts periodiek boven bepaalde locaties waren was dat in de toestand van Koude Oorlog afdoende. Do r schade en
onontbeerlijk was geworden
Vanaf 1970 had president Nasser de Egyptische luchtverdediging met Russische steun aanzienlijk uitgebreid. Naast diverse luchtdoel raketsystemen (SA2, SA3, SA6 en SA7’s) en radarsystemen was ook mobiel ZSU234 luchtdoelgeschut geleverd, gemonteerd op een pantserwagen en voorzien van radar, dat automatisch richtte en schoot, en, naar later bleek, uiterst effectief was. Om (letterlijk en figuurlijk) wat meer zicht te krijgen op de opbouw van de Egyptische luchtverdediging had Israël in 1971 12 Ryan Lighting Bugs en Firebees aangeschaft voor zowel fotoverkenning, als een nieuwe toepassing: decoy vluchten. De bedoeling van de decoys was om tijdens een luchtaanval voorafgaande aan de vliegtuigen boven het doel te verschijnen in de hoop dat de luchtafweer hierop zou reageren, waarmee zowel kostbare raketten werden verspild als de positie van stellingen werd verraden. Voor dit doel werden ook nog eens 27 Northrop Chukar doelvliegtuigjes eschaft. Overigens is het gebruik van (speciaal daarvoor e) onbemande vliegtuigen als decoy inmiddels ed.
Boven: Ryan Model 147 Lightning Bug.
Links: Sikorsky CH3 met een "geborgen" Lightning Bug, die dalend aan een parachute door een haak aan de helikopter werd gehaakt.
Israëlische Tadiran Mastiff; het toestel wordt als eerste moderne UAV beschouwd. Deze machine staat in het luchtmacht museum op vliegbasis Hatzerim in Israël.
Boven: de door Abraham Karem ontworpen Leading Systems Amber.
Links: de uit de Amber ontwikkelde GNAT.
De radar en besturingssignalen van de SA2 luchtdoelraket waren al bekend, en hiervoor waren dus storing en waarschuwingssystemen beschikbaar, maar van de andere systemen waarvan Egypte er diverse had weten te bemachtigen nog niet. Met de Amerikaanse ervaringen met onbemande vliegtuigen in Vietnam in het achterhoofd, werd begonnen met de ontwikkeling van een eigen toestel; het eerste onbemande vliegtuig dat was ontworpen met het oog op detectie en verzamelen van signalen. Hoewel dit toestel, de Mastiff, rond die tijd de eerste vlucht zou maken, was het op 6 oktober 1973, toen Israël werd aangevallen door Egypte en Syrië, dus nog niet inzetbaar. De korte maar hevige oorlog, die tot 25 oktober zou duren staat in het Westen bekend als de Jom Kipoeroorlog, omdat 6 oktober 1973 het Grote Verzoendag (Jom Kipoer) was; de voor joden belangrijkste religieuze dag. Die oktoberdagen van 1973 toonden aan dat de ontwikkeling van de Mastiff geen luxe was. Zo verloor de Israëlische luchtmacht in die kleine drie weken 53 A4 Skyhawks en 33 F4 Phantoms aan de Egyptische en Syrische luchtverdediging, waarvan een flink deel, laagvliegend om de raketsystemen te ontwijken, aan het radargeleide ZSU234 geschut ten prooi viel. Overigens werden de Ryan Firebees en Lighting Bugs wel volop ingezet, maar van de 12 exemplaren werden er 10 neergeschoten8 De inzet van decoys was overigens meer succesvol.
De Mastiff was ontworpen door Tadiran Electronic Systems, een elektronicabedrijf dat deels in handen was van IAI (Israel Aircraft Industries). In eerste instantie werd aangeklopt bij Tadiran voor levering van de radiobesturing en diverse sensoren, maar uiteindelijk werd de machine dus helemaal ontworpen De Mastiff was een eenvoudig miniatuur vliegtuigje (lengte 3,3 m, spanwijdte 4,25 m) met een startgewicht van 140 kg en voorzien van dubbele staartbomen en een duwpropeller. Het kon met 185 km/u ruim 7 uur in de lucht blijven op een hoogte van maximaal 4,5 km. Voorzien van een videocamera met realtime verzending kon tijdens de vlucht worden “meegekeken”, en het toestel (middels radargeleiding en radiosignalen) worden bestuurd aan de hand van de beelden. Bovendien was het op conventionele manier op een baan te starten en te landen, zodat er geen lanceersysteem bediend hoefde te worden. De Mastiff wordt daarom als de eerste moderne UAV beschouwd
IAI zette de productie van de Mastiff voort met de Scout, die uiterlijk nauwelijks van de Mastiff verschilde. In augustus 1981 werd de Scout voor het eerst ingezet tijdens een militaire operatie; niet door Israël maar door ZuidAfrika tijdens operaties in Angola. In 1982 wist Israël alle 28 Syrische luchtdoelraketstellingen in de Bekaa Vallei in Libanon uit te schakelen (door luchtaanvallen met F15 en F16's) na verkenningen door Scouts en decoy drones.
De succesvolle inzet door de Israëlische luchtmacht bracht het onbemande vliegtuig weer in het middelpunt van de belangstelling, en gaf de impuls tot nieuwe ontwikkelingen in de Verenigde Staten.
Teal Rain
Rond 1974 begon het Amerikaanse ministerie van Defensie onder de vlag van DARPA (Defense Advanced Research Projects Agency) met studies naar de ontwikkeling van hoogvliegende onbemande vliegtuigen die dagen of zelfs weken in de lucht zou kunnen blijven: het project Teal Rain.
Hierin passeerden bijzondere ontwerpen, exotische materialen, bijzondere vormen van voorstuwing (nucleair, zonneenergie) en miniaturisering van elektronica de revue. De resultaten van deze studies zijn nog altijd gedeeltelijk geheim.
Een praktisch uitvloeisel van Teal Rain (waarin inmiddels ook de Amerikaanse marine participeerde) was minder ambitieus, maar desalniettemin baanbrekend: de Amber. Het basis ontwerp van dit toestel was door Abraham (“Abe”) Karem op papier gezet. Het is duister of Karem op initiatief van DARPA naar de Verenigde Staten kwam; en hoewel over het Israëlische onbemande vliegtuig programma uit de jaren 70 weinig is gepubliceerd, kunnen we aannemen dat Karem een van de leidende figuren achter de Mastiff of Scout was. Sommige bronnen beweren dat Karem hoofdconstructeur van de Israëlische luchtmacht was, andere beweren dat hij van IAI kwam. Karem verklaarde later in interviews dat hij in 1977 naar de Verenigde Staten kwam om een volwassen onbemand vliegtuig te ontwerpen, dus niet gebaseerd op een doelvliegtuig, met een hoge betrouwbaarheid, als een bemand vliegtuig startend en landend en in staat 24 uur of langer in de lucht te blijven. In een (voor een beginnend bedrijf in die regionen kennelijk onvermijdelijke) garagebox in de buurt van Los Angeles begon Karem Leading Systems Inc (LSI), om met hulp van enkele technici zijn ontwerp, de Albatross, te ontwikkelen. Hij moet ofwel flink hebben verdiend aan zijn activiteiten in Israël, ofwel hiervoor financiële ondersteuning van DARPA hebben ontvangen. Karem beweert dat hij met een wat grotere versie van de Albatross, de Amber, naar DARPA stapte. Hoewel DARPA in eerste instantie het ontwerp afwees, wist Karem rond 1984 toch de leiding te overtuigen de Amber te beproeven
De Amber was voorzien van lange vleugels (8,6 m, romplengte 4,6 m), waarmee het efficiënt ver en hoog kon vliegen en zou ruim een dag in de lucht kunnen blijven. Het was uitgerust met een 67 pk watergekoelde 4cylinder motor met duwpropeller die was aangebracht tussen de kenmerkende neerwaartse Vstaart (die daarmee de propeller tijdens start en landing beschermde). Het toestel had een intrekbaar onderstel met neuswiel, en zou op conventionele wijze starten en landen. Doordat het toestel voor een groot deel uit vezelversterkt kunststof en Keflar was opgebouwd, woog het slechts 335 kg. LSI mocht in totaal zes Ambers bouwen, drie in de verkenning versie, en drie als een soort goedkope kruisraket, waarbij de vleugels boven het doel konden worden afgeworpen zodat het toestel op het doel stortte (deze versie werd uiteindelijk niet doorontwikkeld). In november 1986 maakte de Amber de eerste vlucht; in juni 1988 vestigde een Amber een record door ruim 38 uur in de lucht te blijven. Een verbeterde (nog steeds experimentele) versie was de Amber I, die een bereik van 2200 km had, en voorzien van een daglicht TVcamera of infrarood camera de beelden over het gehele traject realtime doorzond De besturing, in principe door een automatische piloot, kon door een datalink op basis van de beelden worden aangepast. Van de Amber I werden er zeven gebouwd, waarmee door de CIA werd geëxperimenteerd
In 1989 maakte een vereenvoudigde versie van de Amber, de GNAT, de eerste vlucht. Uiterlijk was het toestel eenvoudig te onderscheiden van de Amber doordat het een laagdekker was. De GNAT produktie werd door de General Atomics ter hand
General Atomics MQ1 Predator, met duidelijke familietrekjes van de Amber en GNAT.
genomen; LSI werd in 1991 overgenomen door Gen Atomics.
General Atomics was in 1955 opgericht als dochtermaatschappij van General Dynamics, en richtte zich op nucleaire energie, waaronder onderzoek naar atoomfusie. Als uitvloeisel van het onderzoek werd geavanceerde elektronica ontwikkeld, dat ook voor militaire toepassingen zeer geschikt was. Tussen 1973 en 1986 was Shelldochter Scallap Nuclear Inc 50% eigenaar van General Atomics.
De GNAT, met afmetingen vergelijkbaar met de Albatross, was voorzien van een 87 pk Rotax zuigermotor en kon 12 uur in de lucht blijven. Er waren acht GNAT’s in aanbouw toen General Atomics LSI overnam. General Atomics wist 22 machines aan Turkije te verkopen; ook werd een onbekend aantal door de CIA in gebruik genomen. Begin 1994 werden CIAmachines vanuit Albanië boven voormalig Joegoslavië ingezet; maar door slecht weer en problemen met de software was dit weinig succesvol.
Predator
Begin jaren 90 startte General Atomics onder leiding van Abraham Karem met de ontwikkeling van een sterk verbeterde versie van de GNAT, de Predator. Uiterlijk leek het toestel duidelijk op de GNAT, hoewel de rompneus was verhoogd om ruimte te bieden aan sensoren en elektronica. Voor de besturing kon nu worden gebruik gemaakt van satellieten, de zogenaamde Kuband; verder was het toestel voorzien van daglicht en thermografische camera’s (waarbij bij duisternis door warmtebeelden “zicht” werd verkregen) en radar om door wolken of rook te “kijken”. Ook was apparatuur aan boord voor het aanstralen van doelen, dat als geleiding voor luchtaanvallen door bemande vliegtuigen werd gebruikt. Voor de operationele bediening waren wel drie personen nodig: naast de bestuurder ook twee sensor operators, die in een grondstation met ondermeer een satellietschotel met een diameter van ruim 6 meter waren ondergebracht. In 1995 kwam de Predator in dienst bij de Amerikaanse luchtstrijdkrachten, van de 360 gebouwde exemplaren was het merendeel in dienst van de USAF. De toestellen werden op de strijdtonelen boven onder andere de Balkan, Afghanistan, Pakistan, Irak, Yemen, Libië, Somalië, Iran en Syrië ingezet. Vanaf ongeveer begin van deze eeuw is de besturing zo nauwkeurig geworden, dat de Predator ook met raketten bewapend kon worden Dit was in grote mate te danken aan verfijning van GPS (Global Positioning System, positiebepaling door middel van satellieten).
Begin 2001 maakte een vergrootte en van een turboprop voorziene versie van de Predator de eerste vlucht. Het toestel werd toen nog aangeduid als Predator B001, maar al snel voorzien van de naam Reaper. Er werd ook een machine gebouwd voorzien van een turbo(straal)motor, de Predator B002, maar na proefvluchten koos de Amerikaanse luchtmacht voor de turboprop versie. De Reaper is geheel ontwikkeld voor zowel het uitvoeren van grondaanvallen (waarvoor 1700 kg beschikbaar is) en verkenning/bewaking, waarvoor het toestel 30 uur in de lucht kan blijven op een hoogte van 15 km. Inmiddels bestaat ook een Extended Range versie, de ER, die 40 uur in de lucht kan blijven. Maar vooral de sensoren en elektronica worden in hoog tempo doorontwikkeld; zo kunnen met de nieuwste versies bijvoorbeeld tegelijkertijd 12 bewegende doelen worden gevolgd De vermeende autonomie, waarin in populaire media nogal eens naar wordt verwezen, gaat momenteel niet verder dan naast de functies van de automatische piloot, het automatisch starten en landen (hetgeen een menselijke operator scheelt) en kruisen in gebieden met veel (civiel) luchtverkeer; beide mogelijkheden zijn nog experimenteel. Het is dus zeker niet zo dat een Reaper of andere UAV zelfstandig doelen uitzoekt en aanvalt.
Een andere hedendaagse UAV die moet worden genoemd is de Northrop Grumman Global Hawk Dit is een machine voorzien van een turbo(straal)motor bedoeld voor langdurige (32 uur) verkenning op grote hoogte (18 km), waarbij in een dag een terrein ter grootte van 100000 km2 kan worden bestreken. De eerste aanzet van het ontwerp werd uitgevoerd door Ryan Teldyne (zoals Ryan sinds 1969 heette, in 1999 werd het bedrijf overgenomen door Northrop Grumman) waarmee dus werd voortgebouwd op de “erfenis” van de Lightning Bug
Door de wijde verbreiding van elektronica en sensoren (en dalende kosten) is er voor de militaire klant een ruime keuze aan UAV’s. Onder meer in Turkije en China worden, meestal op de Predator gebaseerde UAV’s gebouwd van hoge kwaliteit. Zo is de Chinese Wing Loong een groot exportsucces met vele militaire gebruikers in vooral het MiddenOosten en Afrika, die zich de moderne Amerikaanse of Israëlische drones niet kunnen of willen veroorloven Momenteel gaan de ontwikkelingen op het gebied van onbemande vliegtuigen bijzonder snel. Zo bestaan er al vliegtuigen die zowel bemand als onbemand kunnen vliegen, onbemande versies van bemande vliegtuigen (zoals de
ceremonie in 1974. Het ontwikkelingsprogramma van de Compass Cope was al in 1971 begonnen met eigenlijk dezelfde uitgangspunten als het Teal Rain programma enkele jaren later: de ontwikkeling van een conventioneel landende en startende UAV die 24 uur in de lucht kon blijven. Het project moest in 1977 worden stopgezet, naar verluidt wegens gewichtsproblemen.
Piaggio Avanti, in onbemande versie bekend staat als P.1HH Hammerhead en voor maritime verkenning bedoeld), autonoom landende onbemande versies van helikopters, en worden UAV's ontwikkeld die boven het slagveld in nauwe samenwerking met bemande vliegtuigen gaan opereren (bijvoorbeeld de Boeing Loyal Wingman). Reden genoeg om in de 100ste jaargang van LUCHTVAARTKENNIS nog eens terug te kijken op de ontwikkelingen!
BRONNEN
Draper, Michael I. – Sitting Ducks & Peeping Toms – targets, drones and UAVs in British military service since 1917; AirBritain (Historians) Ltd, 2011; Slogett, Dave – Drone Warfare, the development of unmanned aerial conflict; Pen and Sword Aviation, 2014; Weinberger, Shannon – The Imagineers of War – the untold story of DARPA, the Pentagon agency that changed the world; Knopf/Borzoni, 2017;
Diverse jaargangen Jane’s All The World’s Aircraft
1 We laten hier de onbemande (schaal)modellen die de vroege luchtvaartpioniers (Langley, Wright) dikwijls gebruikten buiten beschouwing; in veel gevallen betrof dit ongeleide vluchten, en allen in ieder geval met het doel een bemand vliegtuig te ontwikkelen
2. Later werd dit begrip gebruikt voor aanduiding van een uit een vliegtuig gelanceerde torpedo
3 In 1938 werd in Nederland door de Marine gestart met experimenten die zouden moeten leiden tot een radiografisch bestuurbaar Fokker C.VIIw doelvliegtuig. De ontwikkeling moest in april 1940 worden stopgezet, op het moment dat het elektronisch en mechanisch ontwerp in een afrondende fase was. Zie https://www.museumwaalsdorp.nl/nl/ radio communicatie/radiocommunicatieautomatischebesturingvaneenvliegtuig19381940/
4 De Falconer was uiterlijk identiek aan de Northrop KD2 Shelduck, die als doelsleper voor de Nederlandse Marine zijn gebruikt.
5 Equivalent met ongeveer 8001200 kgf.
6 In werkelijkheid schijnen er een kleine 100 van te zijn gebouwd.
7 In februari 1962 werd hij geruild tegen Rudolf Abel (echte naam William Fisher), een Sovjet spion die in 1957 in de Verenigde Staten was gearresteerd.
8 De Israelische luchtmacht bestelde een nieuwe serie, die tot in de jaren 80 is ingezet.
HET WEB Luchtvaarthistorie op Internet
Frank van de Goor
Key.Aero
Key Publishing, uitgever van onder andere het luchtvaart historisch maandblad FlyPast, heeft een nieuwe website gelanceerd: Key.Aero. Geniet van een mix van restauratie, warbird en algemene artikelen over de luchtvaartgeschiedenis en het allerlaatste historische luchtvaartnieuws. www.key.aero/historic
Aero Transport Data Bank
Een databank gevuld met gegevens van (civiele) luchtvaart maat schappijen, hun toestellen, luchthavens enz. Ook voorzien van historische gegevens van niet meer actieve bedrijven Voor volledige toegang heb een een abonnement nodig, maar ook zonder dat is er voldoende te vinden https://aerotransport.org
Farnborough Air Sciences Trust
Bijna 100 jaar Britse luchtvaartgeschiedenis is te vinden in Farnborough (VK). FAST heeft zich als doel gesteld deze geschiedenis te bewaren en te beheren. Daarvoor heeft men op deze historische plek een museum ingericht. Op de website is hierover informatie te vinden en er is ook de nodige aandacht voor historische foto's en documenten www.airsciences.org uk
Luchtvaart musea
De website 'aviationmuseum' is een volgens eigen zeggen de grootste database van luchtvaartmuseums ter wereld. Of dit waar is is moeilijk te controleren, maar dat er veel luchtvaart gerelateerde museums, poortwachters, collecties enz. enz. zijn opgenomen dat is wel een feit. De gegevens zijn per land gegroepeerd en makkelijk toegankelijk. Zoals op veel van dit soort sites werken niet alle links naar de opgenomen locaties. Dit blijft een lastig punt door de vele veranderingen en aanpassingen van internetlocaties die constant plaats vinden www.aviationmuseum.eu
Vliegveld Valkenburg – mei 1940
Een verslag over vliegveld Valkenburg en het 4e regiment infanterie met het accent op de krijgshandelingen op en rondom dit vliegveld in mei 1940. Het is daarmee een eerbetoon geworden aan allen die er vochten voor de vrijheid van Nederland en speciaal voor hen die daar de hoogste prijs voor betaalden, een vrijheid die tot de dag van vandaag nog aan alle kanten wordt bedreigd. www.mei1940 nl
Luchtvaart in Eindhoven 19051930
Op de website 'EindhovenEncyclopedie' staat een artikel over de luchtvaart in Eindhoven tussen 1905 en 1930. Dit artikel is geschreven door J. Spoorenberg en oorspronkelijk gepubliceerd in 't Gruun Buukske in 1989 http://eindhovenencyclopedie.nl/index.php/ Luchtvaart_in Eindhoven 19051930
Op dezelfde website vinden we ook nog een artikel met als titel 'Henri Boon – de eerste vliegtuigeigenaar op Welschap' www.eindhovenencyclopedie.nl/index.php/ Henri_Boon, de_eerste_vliegtuigeigenaar_op Welschap
Flugzeug Forum Duitsland
Een Duitstalig luchtvaartforum met voor de liefhebber veel relevante informatie. www.flugzeugforum.de
Airfields (UK)
Deze website gaat in eerste instantie over vliegvelden in het Engelse graafschap Hampshire. Maar het bevat ook links naar sites met velden in andere graafschappen, productie lijsten en meer van dit historische luchtvaartzaken www.hampshireairfields.co uk
World War 1 Aeroplanes
De site World War 1 Aeroplanes Inc. is de homepage voor twee Amerikaanse tijdschriften: W.W.1 Aero's 'the journal of the early aeroplant' en Skyways 'the journal of the aeroplane 19201940' De tijdschriften zijn in pdf formaat te koop. Op de site is een index te vinden met de inhoud en een aparte voor de vele tekeningen. Verder de gebruikelijke zaken zoals video's, informatie enz. http://ww1aeroinc.org
Evangel 4500
Een minder, mogelijk zelfs, onbekend vliegtuig uit de VS. De Evangel 4500300 van de Evangel Aircraft Corporation. Productie eind jaren 60 begin jaren 70 van de vorige eeuw. Uiteindelijk zijn er slechts 8 stuks geproduceerd.
https://en wikipedia org/wiki/Evangel_4500 www.evangel4500 com/index.html
Schneider Trophy Race
Een aantal links naar webpagina's over de Schneider luchtrace van 1923, 1929 en 1931 in het Verenigd Koninkrijk. http://wight.hampshireairfields.co uk/cowes.html www.hampshireairfields.co uk/airfields/schneider1929 html www.hampshireairfields.co.uk/airfields/schneider1931.html
Uit de oude filmdoos
Het zal de meeste lezers van dit blad niet ontgaan zijn dat in 2019 enkele grootheden in de Nederlandse Luchtvaart hun 100jarige bestaan vierden. Op internet zijn hierover enige video's te vinden.
Om te beginnen 100 jaar NLR via de link: www.youtube.com/watch?v=WgSE3tIhliU
De 100jarige KLM komt aan bod in de volgende video's: www.youtube.com/watch?v=SpbuMLIdebg https://video helloeko com/v/MbwaG1
De zeldzame Evangel 4500300 N4501L. https://youtu be/5R8QjYzIi4U
Als afsluiting een aardig filmpje van een Lynx helikopter tijdens een landing aan boord van een Deens schip met ruig weer en flinke golven www.youtube.com/watch?v=NJIZTL2ZyEw
De Japanse luchtstrijdkrachten in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog1
Groepsfoto van de Franse missie met admiraal Togo Heichahiro (vierde van links) en luitenantkolonel J.P. Faure (vijfde van links). Maarschalkadmiraal Togo was de overwinnaar in de Slag bij Tushima tegen de Russische vloot (mei 1905).
Anne Tjepkema
Rond 1900 ontpopte Japan zich op het wereldtoneel tot een geduchte mogendheid. Het had China in 1894/1895 op zee verslagen en was bezig met het veroveren van eilanden in de westelijke Pacific en gebied op het Aziatische vasteland. GrootBrittannië, dat als maritieme en koloniale mogendheid last had van imperial overstretch en in de Europese wateren de opkomst van de Duitse marine moest pareren, besloot in 1902 tot de sluiting van een zeeverdrag met Japan. Daardoor gedekt verklaarde Japan de oorlog aan Duitsland met het oog op de Duitse bezittingen, in het bijzonder de eilandengroepen noord van de evenaar. Toen in de JapansRussische oorlog in 1905 de Russische vloot bij Tushima een verpletterende nederlaag leed, was het ook in NederlandsIndië duidelijk dat zich een nieuwe en formidabele dreiging manifesteerde.
Bij de vredesbesprekingen van 1919 in Parijs kreeg Japan –bij wijze van beloning voor de steun aan GrootBrittannië, Frankrijk en Italië in de vorm van patrouilles in de Middellandse Zee in 1917 – het mandaat over de Duitse eilandengroepen Het meest zuidwestelijke Palau (Micronesië) lag op 1000 km van Halmahera in de Indische zogeheten Groote Oost. Voordien was Formosa de dichtstbijzijnde Japanse bezitting op zo’n 5000 km. Ook voor de Verenigde Staten was dit mandaat zeer ongewenst gegeven de afstand tot Guam en de Filippijnen
In de jaren twintig leefde Japan internationale overeenkomsten nauwgezet na, maar na de troonsbestijging van keizer Hirohito in 1926 kwam er een geleidelijke kentering onder invloed van nationalistisch en antikapitalistisch denkende groepen jonge officieren die agressie jegens het Westen niet uitsloten. De Japanse bevolking kende de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog niet en de politiek kende geen pacifistische stromingen, zoals in het Westen In 1931 plotte het leger het zogeheten Mukdenincident om Mantsjoerije te veroveren. Mantsjoerije heette voortaan Manchukuo. De vloot wilde niet achterblijven en viel een jaar later Shanghai aan. Toen in 1933 de Algemene Vergadering van de Volkenbond het Japanse optreden in Mantsjoerije afkeurde, trad Japan uit deze organisatie. Na een
mislukte ultrarechtse coup in 1936 was opnieuw de toon gezet voor territoriale expansie. China moest het daarna opnieuw ontgelden en na twee jaar intensief militair optreden waren vrijwel alle belangrijke steden onder Japanse controle, op Chungking na. Toen botsten een Japans en een Sovjetleger bij Nomonhan, op de grens tussen Manchukuo en Mongolië. Japan verloor deze confrontatie, een tegenslag voor het leger dat expansie op Sovjetgrondgebied als meest wenselijk beschouwde. De vloot kreeg nu meer ruimte voor zijn prioriteit, de verovering van de westerse koloniale bezittingen richting Nanyo, het Zuiden
Voor de benodigde strijdkrachten die deze militaire campagnes mogelijk maakten, was steeds een aanzienlijk deel van de nationale begroting beschikbaar. Leger en vloot waren steeds in een bittere rivaliteit verwikkeld om daarvan een maximaal deel te claimen. In de staatsstructuur konden de krijgsmachtdelen steeds eigen opper en vlagofficieren de betreffende ministersposten laten bezetten Bovendien konden deze het kabinet gijzelen door met aftreden te dreigen, waardoor de invloed op het regeringsbeleid groot was. Naar buiten toe traden leger en vloot gezamenlijk op, maar binnenshuis hielden zij plannen en ontwikkelingen voor elkaar geheim. Elk krijgsmachtdeel kende een eigen luchtvaartorganisatie met eigen belangen en eigen industriële
Expansie van het Japanse rijk in de jaren 30.
relaties, met als gevolg gescheiden ontwerpen en productielijnen
Japan, de legerluchtmacht
De Japanse legerluchtmacht begon zijn geschiedenis met de bouw van ballonnen in 1877. Tijdens de oorlog met Rusland in 19041905 werd een exemplaar gebruikt bij Port Arthur. Al in 1909 toonde de generale staf belangstelling voor de luchtoorlogvoering en zocht zij, toen eigen fabricaten mislukten, aansluiting bij de ontwikkelingen in Europa en de Verenigde Staten. In het begin van de Eerste Wereldoorlog werd op kleine schaal deelgenomen aan operaties om de Duitsers uit hun koloniale bezittingen te verdrijven, maar in het verdere verloop van de oorlog werd geen gevechtservaring opgebouwd Eind 1915 werd een luchtvaartbataljon bij het landmacht transportcommando opgericht. Dat kreeg in 1918 de beschikking over een eigen vliegschool. Eerst in 1919 volgde operationele inzet met 31 vliegtuigen tijdens een campagne in Siberië (19181922). Deze inzet was mogelijk dankzij de aankoop van meer dan 200 surplus jagers van Frankrijk en GrootBrittannië.
Op uitnodiging was begin 1919 een Franse instructiegroep van 57 man onder leiding van luitenantkolonel der artillerie JacquesPaul Faure gearriveerd. Deze had niet alleen moderne vliegtuigen als de Spad S.XIII, de Salmson 2A2, de Breguet Br.14 en enkele types Nieuport meegebracht, maar ook aan alle vliegers basisinstructie gegeven in de beginselen van het luchtgevecht, het gebruik van boordwapens en bommen, het uitvoeren van verkenningen enzovoort. Deze instructie bracht een grondige verdieping in het denken over de tactieken van
het luchtwapen teweeg, die onder meer resulteerde in tactische trainingen en een behoefteprogramma voor de modernisering van de uitrusting2.
De fundamentele aanzetten in het denken over luchtoptreden als gevolg van de Franse missie brachten ook organisatorische gevolgen met zich mee. Er kwamen twee vliegscholen bij. De twee bataljons (hiko daitai) werden aangevuld met nog eens vier: een bataljon kreeg jagers, een ander verkenners en de rest een mix van beide. De Franse invloed strekte zich uit tot de vliegtuigkeuze: de Sopwith Pupjagers (van bondgenoot Engeland) werden ingewisseld voor Franse jagers en verkenners. Effectief tactisch bombarderen bleek lastig: in 1921 begon men met een grondige studie van bombarderen bij daglicht, twee jaar later gevolgd door het nachtbombardement.
De Franse kennisoverdracht en de grote aandacht voor het luchtwapen waren nog geen garantie dat de top van het leger in staat was de luchtcomponent naar waarde te schatten: vliegtuigen hadden voorlopig uitsluitend een ondersteunende rol in tactische operaties met een kort bereik. De Franse doctrine leidde bovendien tot het onderschikken van de bataljons aan de divisie. Van de potentie van het vliegtuig als een zelfstandig wapensysteem had men geen notie. Deze factor zou tien jaar later vérstrekkende consequenties hebben voor de strategische inzet van het leger, toen tijdgebrek een drastische doctrinewijziging niet meer toestond3
Het luchtvaartbataljon werd een regiment (wing); in 1925 werd het luchtvaartkorps een Wapen van de Japanse
De organisatie telde toen 3700 man en 500 bestaan waren de en maar beperkt actief, maar vanaf het erije (1931) en Shanghai (1932) nam het operationele aandeel van de luchtstrijdkrachten hand over hand toe. De legerluchtmacht gebruikte het gemakkelijk bereikte luchtoverwicht in China om tactische ervaring op te doen, waarbij het accent op directe luchtsteun lag Al gauw bleek dat de intussen door de Japanse vliegtuigindustrie gebouwde Mitsubishi Type 87lichte bommenwerper5, de Kawasaki Type 88verkenner en de Nakajima Type 91jager zich gemakkelijk konden meten met de Chinese tegenstanders6.
De toenemende operationele ervaring opgedaan in China noopte tot nieuwe inzichten. Kleinere en meer flexibele eenheden vergrootten de kans op operationeel succes. Afhankelijk van de missie konden eenheden, vaak in een ”mix” onder hetzelfde bevel worden geschoven. De oorspronkelijke basis van de organisatie was het luchtvaartbataljon, later het luchtvaartregiment (wing) met drie compagnieën. Vanaf dat niveau was ondersteuning mogelijk van een vliegveldbataljon (koku chiku butai) belast
Keizer Hirohito, staatsieportret (1932).
met onderhoud, brandstof en munitievoorziening plus intendance. De legerluchtmacht zelf was in de legerorganisatie als volgt ingebed. Onder de chef van de generale staf (sanbo shocho) vielen de inspecteurgeneraal van de militaire luchtvaart (koku sokambu) die verantwoordelijk was voor de gereedstelling, zoals de vliegeropleidingen en de opleidingen van het onderhoudspersoneel, alsmede het hoofdkwartier van de militaire luchtvaart (koku hombu) dat voor onder meer de behoeftestelling, de verwerving en de bevoorrading tekende. In de loop van de tijd werd de legerluchtmacht steeds onafhankelijker7.
De organisatie was evenals het leger zelf gegrondvest op de organisatorische principes van het Duitse leger, wat betekende dat zij geheel en al in dienst stond van de tactische opdrachten Directe luchtsteun aan grondstrijdkrachten was haar voornaamste rol; voor het aanvallen van gronddoelen in de diepte (interdictie) en missies tegen de vijandelijke luchtstrijdkrachten (counterair) had zij een beperkte capaciteit ontwikkeld. Verkenningen waren vanzelfsprekend essentieel, terwijl artilleriewaarneming vanuit lichte vliegtuigen of ballons tot de taken van de artillerie behoorde. Om de tactische eenheden adequaat te ondersteunen kon de legerluchtmacht opereren van inderhaast aangelegde vliegvelden nabij de frontlinie. Aldus deed men belangrijke operationele ervaring op, zij het tegen een aanvankelijk inferieure tegenstander. Deze, de Chinese luchtmacht, telde in 1937 zo’n 1000 vliegers en 750 vliegtuigen. Toestellen van Amerikaans fabricaat genoten de voorkeur, maar de standaardisatie als gevolg van de aanwezigheid van Duitse en Italiaanse types liet te wensen over. Gaandeweg verbeterde de kwaliteit van de operationele eenheden, maar de centrale aansturing bleef zwak8
De Japanse legerluchtmacht wist een zekere mate van perfectie te bereiken in het leveren van close air support, waarvoor zij jagers, voorzien van kleine bommen, duikbommenwerpers en tweemotorige lichte bommenwerpers gebruikte. De duikbommenwerpers en de lichte bommenwerpers gebruikten dezelfde techniek: zij gleden met motorvermogen onder een hoek van 45 graden op hun doel af9 In de eerste fase van de oorlog in China voerde de legerluchtmacht – om de bevolking in steden te terroriseren – ook strategische bombardementen uit op Shanghai en Chungking, maar in feite ontbeerde zij daartoe geschikte vliegtuigen De bommenwerpers vlogen dan overdag op grote hoogte met escorte van jagers. Bombardementen tegen Chinese steden, die geen luchtverdediging hadden, waren dus vrijwel risicoloos.
Bij het genoemde incident van Nomonhan, een dorp in een betwist gebied tussen Mongolië en Manchukuo, kreeg de 2de Hikodan van het Kwantungleger in juni 1939 opdracht TamsagBulak, een belangrijke Mongoolse basis van de Sovjetluchtmacht, aan te vallen in het kader van een Japans offensief. Hoewel beide partijen zeer uiteenlopend rapporteerden over hun successen en verliezen, staat toch wel vast dat de Japanners in deze slag de Sovjets verrasten. Met name was de geheel van metaal gebouwde eenzitsjager Nakajima Type 97 (Ki27) in de gevechten duidelijk superieur aan de Polikarpov jagers van de types I15, I16 en I153.
Sopwith Pup. (foto: via Loet Kuipers)
Rechts: Breguet Br.14. (foto: via Loet Kuipers).
Onder: Salmson 2A2, als Kawasaki Type 1 nagebouwd. (foto: via Loet Kuipers)
Misubishi Type 87 lichte bommenwerper. Onder: Group Captain Sempill toont de Gloster Sparrowhawk aan admiraal Togo.
Bovendien waren de Japanse vliegers beter getraind. Naar schatting verloor Japan drie vliegtuigen op vier van de SovjetUnie. In aantallen bedroegen de verliezen waarschijnlijk 160 tegen 208 aan Sovjetzijde10
In de praktijk kenden theatercommandanten zichzelf een grote mate van autonomie toe. Het opperbevel had het offensief in het betwiste grensgebied niet verboden, maar een luchtaanval daarbuiten werd als een stap te ver beoordeeld Na juni 1939 kon Japan zijn tactische superioriteit daardoor niet kapitaliseren. Het vestigen van het luchtoverwicht door een voortgezet offensief op de Sovjetluchtmacht werd aldus onmogelijk Op de grond kon het Sovjetleger, onder bevel van luitenantgeneraal Georgy Zjoekov die later tot Stalins belangrijkste opperofficier zou uitgroeien, vervolgens het Kwantungleger een gevoelige slag toebrengen. De operaties tegen de SovjetUnie leidden tot een ander gevolg. De focus op noordelijke streken van het Aziatisch continent schiep het kader voor de ontwikkeling van vliegtuigen die korte, tactische sorties over land in koud weer moesten kunnen vliegen. Zulke vliegtuigen zouden later minder geschikt blijken voor lange missies over water in een tropisch
klimaat11
In 1941 telde de legerluchtmacht zo’n 1500 gevechtsvliegtuigen, waarvan zo’n 650 toegekend aan de 3e Hikoshidan (Malakka) en de 5e Hikoshidan (Filippijnen). De organisatie zou zich concentreren op de steun aan operaties boven uitgestrekte landmassa’s, zoals in China, Malakka, Birma, NederlandsIndië en de Filippijnen12
Japan, de marineluchtmacht
Evenals de legerluchtmacht maakte ook de marineluchtmacht van buitenlandse expertise gebruik toen zij in 1912 haar eerste schreden op weg naar operationele inzet zette. Deze kwam al in het najaar van 1914 toen vier watervliegtuigen vanaf het vliegtuigmoederschip Wakamiya Maru verkennings en bombardementsmissies vlogen tegen Tsingtao, een Duits fort op de kust van China. Tijdens de oorlog werden twee luchtvaartgroepen (kokutais13) operationeel gesteld, maar verdere kansen om deze middelen in de praktijk te beproeven deden zich in de Eerste Wereldoorlog niet voor. In 1917 werd het eerste marinevliegtuig van eigen makelij door het marinearsenaal te Yokosuka afgeleverd. Vier jaar later arriveerde een Britse missie. Deze werd geleid door de ervaren marinevlieger group captain William ForbesSempill14 en had niet alleen ten doel Japan moderne vliegtuigen te verkopen, maar ook om de bijbehorende operationele kennis over te dragen. In hetzelfde jaar liep de Hosho, ’s werelds eerste vliegkampschip als zodanig ontworpen, van stapel15
De vroege introductie van het vliegkampschip impliceerde allerminst dat de marine de ontwikkeling van vliegbases op het land verwaarloosde. Admiraal Shigeyoshi Inoue – de enige prominente voorstander van een derde krijgsmachtdeel; dit idee werd als ketterij beschouwd – bepleitte voor de marineluchtmacht de invoering van landbommenwerpers met een groot bereik, evenals de aanschaf van vliegboten. Deze ideeën vonden wel ingang en impliceerden dus minder nadruk op vliegkampschepen, waarvan Japan aan het einde van de jaren twintig al wel vier had gebouwd16. Naast deze twee hoofdstromingen binnen de marineluchtmacht kwam in de jaren twintig, na experimenten met drijvervliegtuigen voor artilleriewaarneming, pas laat de verkenningstaak in beeld. Met hun obsessie voor slagkracht verkenden de Japanners dus
beperkt vanaf vliegkampschepen. Verkennen moest door de vliegtuigen van de escorterende kruisers gebeuren; de zware kruisers Tone en Chikuma waren daartoe zelfs uitgerust met katapulten. Lacunes in de verkenning waren mede oorzaak dat de Japanners de Amerikaanse vloot te laat ontdekten in juni 1942 bij Midway, met als resultaat dat alle vier deelnemende vlootvliegkampschepen tot zinken werden gebracht.
De groei van de marineluchtmacht was aanvankelijk bescheiden Eind 1922 waren er nog maar vier kokutais in bedrijf. Een kokutai was het equivalent van een westerse groep of wing en bestond uit drie hikotais oftewel squadrons. Deze konden zowel uit wielvliegtuigen, drijvervliegtuigen als vliegboten bestaan. Vanaf 1930 nam de sterkte spectaculair toe: in de periode tot Pearl Harbor kwamen er 29 kokutais bij, die vanaf een vaste basis opereerden en de naam van die basis droegen Daarnaast werden vanaf 1936 nog eens 13 expeditionaire (genummerde) groepen opgericht die de toenemende operationele behoefte aan luchtsteun moesten dekken Zo’n groep kon doorgaans meerdere rollen vervullen en bestond derhalve uit meerdere types. De 3e Kokutai bijvoorbeeld werd in april 1941 opgericht en bestond uit jagers en middelzware bommenwerpers. In juli 1941 werd de groep uitgezonden naar Hanoi als speerpunt van de geplande Japanse verovering van ZuidoostAzië. Vanaf 8 december 1941 zou de 3e Kokutai actief zijn op Mindanao (Philippijnen) en op Borneo, Celebes en Java17. Een kokutai telde in de landversie tussen 24 en 100 vliegtuigen, aan boord van een vliegkampschip 18 tot 27. Als de tactische situatie daartoe noopte, konden enkele
Links: Nakajima Type 91 jager.
Onder: Kawasaki Type 88 verkenner.
worden gebracht.
De expansie van het luchtwapen werd mede bevochten door de invloedrijke admiraal Yamamoto Isoruku. Hij vond dat de marine te weinig investeerde in een krachtige marineluchtmacht. Toch was er sprake van grote vooruitgang, vooral dankzij het hoge niveau van luchtvaarttechnologie dat was bereikt door een combinatie van buitenlandse assistentie en binnenlandse innovatie, zij het niet zonder haperingen Zo ontvouwde de marine in 1932 een ambitieus bouwprogramma dat moest voorzien in een breed gamma aan vliegtuigen. De vliegtuigindustrie slaagde er echter toen niet in, op een verkenningstoestel na, de vereiste kwaliteit te leveren. Twee jaar later was een vervolgprogramma wel succesvol en kon de industrie redelijk hoogwaardige militaire vliegtuigen leveren. Deze waren grosso modo goed voor hun taak berekend, zij het dat de Japanse types in vergelijking met Europese equivalenten onderdeden op aspecten als beschermend pantser, zelfdichtende brandstoftanks en vuurkracht. Een zwakte in de Japanse doctrine was het accent op concentratie van aanvalskracht ten koste van spreiding, een beginsel dat ook nadelig werkte in de organisatie van de marineluchtvloten18 Het werkte zeker in de aanval op Pearl Harbor, eind 1941 met zes Japanse vlootvliegkampschepen uitgevoerd, welbeschouwd toen de sterkste aanvalsmacht boven water ter wereld
Op betrekkelijk bescheiden schaal had het marineluchtwapen ervaring opgedaan bij het ”incident” van 1932 rond Shanghai, een zuivere marineoperatie. Toen de zeevliegers in juli 1937 optreden in het tweede ChineesJapanse conflict,
konden zij dan ook naast de legerluchtmacht een grote bijdrage aan de operaties leveren. Westerse waarnemers stelden vast dat de marineluchtmacht daarbij kwantitatief en kwalitatief het beste was georganiseerd Zo vervulde zij ook strategische rollen als luchtverdediging en counterair Haar taak in de fase richting Nanking en Suzhou was de vernietiging van de Chinese luchtmacht, terwijl de legerluchtmacht zich richtte op de steun aan het leger op de grond
In eerste aanleg stond de generale staf van het leger ietwat sceptisch tegenover strategische bombardementen: de uitgestrektheid van China maakte het land verminderd kwetsbaar. Gaandeweg stapte het leger over dit bezwaar heen Zelfs werden de bombardementen op Lanzhou en Chungking begin 1939 uitgevoerd door het leger, dat intussen over betere langeafstandsbommenwerpers beschikte, zoals de Mitsubishi Type 97 (Ki21) en de Fiat BR.20 In mei van dat jaar kwam de marine echter op het toneel met de zeer bruikbare Mitsubishi Type 96 (G3M). Korte tijd domineerde de marine zelfs de operaties in China, toen het leger voor operaties in Manchukuo (“het Nomonhan incident”) tijdelijk zijn vliegtuigen moest terugtrekken. Na terugkeer in december bombardeerde het leger samen met de marine opnieuw strategische doelen rond de stad Lanzhou. De b waren
1941 stopten de marineoperaties, toen alle eenheden in verband met de oorlogsplannen werden teruggedirigeerd naar Japan en Formosa. Niet veel later bracht ook de legerluchtmacht de operaties in China aanzienlijk terug om dezelfde reden Ter bescherming van het bezettingsleger bleef minimale luchtsteun achter.
Slotopmerkingen
Voor de gewenste expansie in de Pacific en op het Aziatisch vasteland waren rond 1900 doeltreffende land en zeestrijdkrachten benodigd. Dat deze niet veel later over eigen luchtvaartorganisaties moesten beschikken, vloeit hier logisch uit voort. Door contacten met de meest prominente mogendheden op deze gebieden wist Japan snel grote vooruitgang te boeken De gebruikelijke gang van zaken was dan: eerst goede ontwerpen kopen, deze analyseren, dan de industrie in staat stellen zelf te bouwen, daarvan leren en als laatste stap een mate van excellentie bereiken die zich met de beste buitenlandse ontwerpen kon meten of – zoals bij de marinejager ”Zero” – deze overtreffen. Vaak volgde Japan ook buitenlandse doctrines na, maar er was zeker ruimte voor eigen inzichten. Zo hechtte de marine aan de concentratie van vliegkampschepen, waarvan de keerzijde de kwetsbaarheid voor verrassingsaanvallen was.
In de ontwikkeling van de doctrine volgden beide Bij het leger was het Duitse w in zwang, bij de marine het
Links: Polikarpov I153 jager.
Onder: het vliegkampschip Akagi.
Mitsubishi Type 96 (G3M) ‘Nell’ middelzware bommenwerper.
Britse.
Jap
Amerik
twintig twee denkrichtingen, met slagschepen en vliegkampschepen als basis. Dat laatste type stond overigens de gelijktijdige ontwikkeling van vliegboten en op land gestationeerde vliegtuigen niet in de weg. Bij de marine boden de marineluchtstrijdkrachten ruimte voor de opbouw van slagkracht zonder met internationale zeeverdragen in conflict te komen. Dergelijke restricties troffen het leger niet. De legerluchtmacht die vanaf 1925 als zelfstandig wapen een hoofdrol vervulde in alle operaties, kon zich toch al uitbreiden.
Territoriale expansie verhield zich in de jaren dertig echter moeilijk met het nauwgezet volgen van internationale afspraken De al lang latente stroming die uit was op buitenlandse machtsuitbreiding toonde zich binnenlands toenemend manifest. Moordaanslagen op vooraanstaande politici en hoge officieren dreven Japan in radicale richting In die periode verzwakte de regering nog verder ten gunste van de generale staven van leger en marine. Meer dan in andere landen was de competitie tussen beide staven hevig Dat ging zo ver dat ieder voor zich voorbereidingen trof voor een treffen met een tegenstander. Voor het leger was dat de SovjetUnie. De marine had vooral behoefte aan olie. Daar Japan grondstoffenarm was, was het aangewezen op import uit de Verenigde Staten en NederlandsIndië. Bij de zogeheten drang naar Zuiden (de Nanyo) dacht men dan ook vooral aan het olierijke NederlandsIndië.
Aanvankelijk meende de marine dat NederlandsIndië afzonderlijk kon worden veroverd vanuit het vrij dichtbijgelegen Palau, maar een war game toonde aan dat dan ook de Amerikanen en de Britten in de oorlog zouden worden betrokken. Na de Franse capitulatie in Europa en de openstelling van Indochina zette de marine in op een offensief via dat gebied. Daarmee stond een oorlog vast, maar eerst moest de sterkste vijand worden uitgeschakeld. De relaties met Washington bevonden zich vanwege het Japanse optreden in China toch al toenemend in zeer onrustig vaarwater. De diplomatieke escalatie in de loop van 1941 culmineerde in de aanval op Pearl Harbor en de gelijktijdige invasie van Malakka in december van dat jaar. Via dat schiereiland en de Filippijnen lag nu de weg open naar het voornaamste doel: NederlandsIndië. Bij de verovering daarvan zouden beide
1 Delen van dit artikel verschenen eerder in Mars et Historia (20194) 1432
2 Sekigawa Eichiro, Japanese Military Aviation (Londen 1974) 16. Ook Alvin D. Coox, ‘The Rise and Fall of the Imperial Japanese Air Forces’ in Alfred F. Hurley en Robert C. Ehrhart (ed ) in Air Power and Warfare, Proceedings of the Eighth Military History Symposium, USAF Academy 1978, Washington D.C. 1979) 8587
3 Sekigawa, Aviation, 26. Richard Pelvin, Japanese Air Power 19191945. A case study in military dysfunction. (Fairbarn 1995) 6. Shoici Tanaka et Kunio Homma, ‘Mission militaire française au Japon’, Icare, revue de l’aviation (septembre 2007, no 202) 110143
4 Sekigawa, Aviation, 17
5 De typeaanduiding van Japanse militaire vliegtuigen kent drie uitgangspunten Aanvankelijk liep de typeaanduiding synchroon met het regeringsjaar van de keizer. Dus toen Hirohito in 1926 de troon besteeg, kwam Type 1 uit. Vanaf 1927 (Japanse jaartelling 2587) golden de laatste twee jaarcijfers, dus Type 87. Vanaf 1940 één cijfer, bijv. 0 = zero. De marine (vanaf 1928) en het leger (vanaf 1933) gaven ook een code aan een vliegtuigproject. De legercode startte met Ki (kitai = airframe) plus volgnummer, dus Ki1 De marine hanteerde een combinatie van letters en cijfers, bijv de Mitsubishi G3M is een landbommenwerper (G), het derde landbommenwerperproject (3) en gebouwd door Mitsubishi (M). Ten slotte de Amerikaanse benaming, bijvoorbeeld ‘Zeke’ voor de Mitsubishi ‘Zero’ A6M jager: A (carrier based), 6de project, Mitsubishi. Zie Sekigawa, Aviation, 141144
6 René J. Francillon, Japanese Aircraft of the Pacific War (Londen 1970) 3031
7 Francillon, Japanese aircraft, 3233
8 Francillon, Japanese aircraft, 3334. Ook G. Teitler en K.W. Radtke, A Dutch Spy in China (Leiden 1999) 64
9 H. Th. Bussemaker, Paradise in Peril Western colonial power and Japanese expansion in SouthEast Asia, 19051941 (Amsterdam 2001) 701
10 Alvin D. Coox, Nomonhan, Japan against Russia, 1939 (Stanford 1985) 266275 Ook Sekigawa, Aviation, 82
11 Francillon, Japanese aircraft, 33
12 Francillon, Japanese aircraft, 34
13 De term kokutai duidt op de integrale capaciteit van een marineluchtvaartbasis met de daar gestationeerde vliegende eenheid Het equivalent ervan aan boord van een vliegdekschip is de hikotai, zie Mark R. Peattie, Sunburst, the Rise of Japanese Naval Air Power, 19091941 (Londen 2001) 253254
14 Sempill hield bij terugkeer in GrootBrittannië contact met de Japanse inlichtingendiensten en werd in 1941 beschuldigd van de overdracht van technologische informatie. Tot een veroordeling kwam het niet.
15 Francillon, Japanese aircraft, 3738
16 Hiervan was de Kaga een omgebouwd slagschip en de Akagi een omgebouwde slagkruiser. Het totale tonnage bleef binnen de limieten van het Verdrag van Washington
17 Peattie, Sunburst, 262
18 Walter J. Boyne, The Influence of Air Power upon History (Gretna 2003) 165167
De geschiedenis van de Poolse Spin
Spin met Argus motor, waarschijnlijk is ten minste de romp van dit toestel gebruikt voor de oudste Spin. Deze foto is genomen in Schwerin (te zien aan de hangaar op de achtergrond) en dateert dus uit de tweede helft van 1913 of later. Achterin zit Fokkers testpiloot Bernard de Waal.
Gert den Herder
In dit artikel staat die Fokker Spin centraal, die permanent aanwezig is in het hoofdgebouw van het Aviodrome te Lelystad Deze Spin wordt ook wel aangeduid als “Poolse Spin” of “Krakau Spin”, vanwege zijn verblijf in het Poolse Krakau gedurende vele jaren na de Tweede Wereldoorlog De Spin in dit verhaal betreft dus uitdrukkelijk niet de z.g replica uit 1936, een vliegwaardig exemplaar dat eveneens behoort tot de inventaris van het Aviodrome, momenteel hangend onder het dak van de T2hangar.
De eerste jaren
De Poolse Spin moet ontstaan zijn in het jaar 1912 of 1913, als één van de 25 Spinnen gebouwd door Goedecker in Mainz en geassembleerd in Johannisthal (bij Berlijn). De identiteit, in de vorm van een constructienummer, werknummer, bestelnummer of registratie is helaas niet bekend; toekenning daarvan was nog niet de gewoonte of is domweg niet bekend. Bekend is alleen dat de twee in 1913 aan de Fliegertruppe geleverde Spinnen de militaire registraties kregen A 37/13 en A 38/13; verder is er een Spinfoto waarop een onleesbaar constructienummerplaatje zichtbaar is, zie LUCHTVAARTKENNIS 95/4. Over de eerste jaren van de Poolse Spin heersen twee heel verschillende, tegenstrijdige, opvattingen:
enerzijds als gepubliceerd in de Verenigde Vleugels mei 2006, artikel geschreven door Aviodromecoryfee Peter van de Noort; anderzijds als uiteengezet in de interne publicatie van Aviodrome 10 december 2010, geschreven door Aviodromecoryfee, tevens Spifire en Koolhoven specialist, Harry van der Meer. Deze publicatie is tevens bron voor een artikel in Verenigde Vleugels juli 2011, en enkele passages op blz. 15 van het boek ”Een eeuw Fokker”.
Zienswijze van Peter van de Noort: de uit Polen teruggekeerde Spin is dezelfde als de Spin met Argusmotor, gefotografeerd in Schwerin, dus in de 2e helft van 1913 of later (zie bovenstaande foto, met testpiloot Bernard de Waal achterin). Peter van de Noort beroept zich hierbij op het onderzoek, uitgevoerd door Willem Korver, bekend vanwege zijn technisch/historische betrokkenheid bij de Vroege Vogels. Diens oordeel berust op nauwkeurige vergelijking van de buitenzijde van de bakboordromp van de Poolse Spin met die van de Spin op de foto. Mede gelet op de grote verschillen tussen alle Spinversies (“geen Spin is gelijk aan een andere Spin”), merkt hij op dat de twee rompen zodanig overeenkomen dat het om één en dezelfde romp moet gaan. Daarbij gaat het om verschillende aspecten: de unieke vorm van het schalmplaatje (= metalen verbindingsstuk tussen romp en staaldraad); het houtnerfpatroon in het voorste gedeelte van de romp; gaatjes voor bouten/schroeven Ook is uit inspectie van de teruggekeerde Spin (met Renaultmotor) gebleken, dat de originele motordragers voor een Argusmotor als integraal onderdeel in de houten romp zijn opgenomen. De tentoongestelde Spin heeft bij restauratie een geheel nieuwe romp gekregen, waardoor de gesignaleerde punten niet zichtbaar zijn; de oude romp is echter wel in depot bewaard gebleven!
De mijns inziens aannemelijke conclusie is dat de later zo genoemde Poolse Spin dezelfde Spin is als op de oude foto; waarbij aangetekend dat deze conclusie zich feitelijk wel beperkt tot de romp
Zienswijze van Harry van der Meer: de uit Polen teruggekeerde Spin is één van de twee Spinnen waarmee de Nederlandse luchtvaartpioneer Hilgers) in 1913 in Nederland Indië heeft gevlogen. Harry van der Meer beroept zich hierbij op H.A. Somberg (19131987), die al voor de Tweede Wereldoorlog in dienst was bij Fokker als PRmedewerker en Fokkerhistoricus; later ook directeur van Aviodome. Somberg schreef in 1976/1977 het als stencil uitgevoerde werk: Chronological Facts en Figures on Fokker Period 1910 1919/1919 1945, een publicatie van Aviodome. Hierin is inderdaad vermeld, op verschillende plaatsen, dat de Spin die wij nu de Poolse Spin noemen, in NederlandsIndië heeft gevlogen. Helaas ontbreken in deze publicatie verdere bijzonderheden Wel voegt Harry van der Meer toe dat Somberg het Indiëverhaal heeft vernomen van H. Barto (al werkzaam bij Fokker in Veere en later cheftekenkamer), en Barto moest op zijn beurt het verhaal wel hebben gehoord van Fokker zelf.
Algemeen bekend is, dat Hilgers na veel gedoe de financiering was een probleem van Fokker een tweetal Spinnen ter beschikking kreeg om daarmee in NederlandsIndië te demonstreren en zo mogelijk aan de man te brengen. Vlak voor zijn vertrek naar NederlandsIndië, eind december 1912, werd een in de Duitse taal gesteld gecompliceerd (concept?) contract opgemaakt, waarin de voorwaarden werden vastgelegd. De vliegtuigen (één met Argusmotor en de ander met Renaultmotor) werden in bruikleen verstrekt en moesten dus weer terug naar Fokker, tenzij later anders zou
worden overeengekomen. Waarschijnlijk zijn er vóór aanvang van de reis naar NederlandsIndië foto’s gemaakt van de betreffende twee Spinnen, maar die heb ik als zodanig omschreven niet kunnen vinden. Wel zijn er enkele foto’s uit NederlandsIndië beschikbaar, die helaas niet de gewenste details tonen. Uit verschillende artikelen die in 1913 verschenen in kranten in NederlandsIndië, weten we dat de demonstraties van Hilgers bepaald geen succes waren; Harm Hazewinkel schreef daarover uitgebreid in LUCHTVAARTKENNIS 94/6 Volgens het Soerabaisch Handelsblad vond de laatste vlucht van Hilgers plaats op 25 oktober 1913.
Niet uitgesloten is dat de Spinnen, of de restanten daarvan, daarna nog ruim voor het begin van de Eerste Wereldoorlog (augustus 1914) naar Duitsland zijn verscheept, ware het niet dat een onverdachte bron uit NederlandsIndië een ander beeld geeft; daarvoor verwijs ik naar het Gedenkboek “25 jaar militaire luchtvaart in Nederlandsch Indië 19141939”, samengesteld door H. van Haselen Op blz 40 lezen we:
“DE EERSTE JAREN DER LUCHTVAARTAFDELING 19141919
Naarmate de berichten van den oorlog in 1914 binnenkwamen, voelde men h.t.l. – helaas te laat – het gemis aan vliegtuigen. Het werden vrijwel wanhopige, om niet te spreken van wilde, pogingen om materieel te krijgen. Zoo werd de regering door een bekend burgervlieger twee Fokker –vliegtuigen aangeboden, één met een 70 pk. Regnault motor en één met een 100 pk. Argus. Een commissie, bestaande uit den Kapitein der Genie Vogelesang, Luitenant der artillerie Ter Poorten en den burgervlieger Küller, keurde de vliegtuigen af. De vliegtuigen waren van een verouderd type met al te weinig militaire waarde. Bovendien werd de
Spin, met dubbele wielen, boven Johannisthal, ca. 1913.
gevraagde prijs te hoog geacht.”
Kort na aanvang van de Eerste Wereldoorlog was transport naar Duitsland feitelijk onmogelijk geworden, de havens werden geblokkeerd door de Royal Navy. En waarom zou men een dergelijk kostbaar transport überhaupt nog hebben gewild? De Spin was uiteraard ook in Duitsland inmiddels verouderd en volgens de Fliegertruppe niet geschikt voor militair gebruik. Hilgers keerde nimmer terug naar Nederland. Op 29 juli 1920 vierde hij in NederlandsIndië de 10e verjaardag van zijn historische vlucht boven Nederland, als eerste Nederlander. Ter gelegenheid daarvan stond er in Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch Indië een uitgebreid interview. Daarin is de volgende curieuze passage te lezen, zich afspelend in de periode voordat hij met zijn twee Spinnen naar NederlandsIndië afreisde: “In totaal bleef ik 8 maanden in Rusland en met het daar verdiende geld ging ik naar Duitschland terug, alwaar ik twee nieuwe Fokkervliegtuigen kocht, met het doel, daarmee in Ned. Indië te gaan demonstreren”. De bewering van Hilgers dat hij de vliegtuigen heeft gekocht is in strijd met het hierboven aangehaalde (concept?) contract, reden temeer voor twijfel aan de (verplichting tot) retourzending
Mijn slotconclusie: naar alle waarschijnlijkheid zijn de twee Spinnen van Hilgers, althans de restanten daarvan, in Indië gebleven; de later zo genoemde Poolse Spin is een andere Spin die in 1919 vanuit Duitsland met de z.g. “smokkeltreinen” meegekomen is en voor het nageslacht bewaard is gebleven.
Het interbellum
Deze periode biedt bepaald meer inzicht in de levensloop van de Poolse Spin. Fokker beschikte in de periode 1920 1924 over een fabriek in het Zeeuwse Veere, de voormalige marinewerf. Uit die tijd en plaats stamt de op op blz. 25 getoonde foto van de Spin: het aluminium kuipje is verdwenen en de Duitse Argus motor heeft plaatsgemaakt voor een Franse Renaultmotor. In deze configuratie werd de Spin, nu met vleugels en staartstuk mogelijk afkomstig van een andere Spin, tentoongesteld op de luchtvaartsalon te Parijs in december 1924. Zou de Renaultmotor zijn gemonteerd, en zou het opschrift “Fokker Aeroplanbau” van de staart zijn verwijderd, om tegenover de Fransen minder Duits over te komen?
In 1925 kreeg de Spin het constructienummer 4864. In 1935 verbleef de Spin in Delft bij de TH, waar hij in detail werd uitgetekend teneinde een vliegwaardige replica te bouwen, als geschenk van het Fokkerpersoneel aan de in 1936 jubilerende luchtvaartpionier. De oudste Spin bleef dienstbaar als nietvliegend museumstuk, en was als zodanig te zien bij diverse gelegenheden, zoals bij het 25jarig vliegerjubileum van Fokker in 1936 in het Amsterdamse Carltonhotel en in 1937 bij de Aviatentoonstelling in Den Haag
De Tweede Wereldoorlog
Onomstreden is dat de Spin al vroeg in de oorlog op instigatie van Hermann Göring vanuit Nederland naar Berlijn is getransporteerd en een plaats heeft gekregen in de Deutsche Luftfahrt Sammlung (DLS), waarvan Göring beschermheer was. De DLS was ondergebracht in het tentoonstellingsgebouw dat deel uitmaakte van het
Universum LandesAusstellungsPark (afgekort ULAP, gelegen aan de Strasse AltMoabit), niet te verwarren met het elders gelegen Zeughaus. De DLS is vooral bekend geworden door de aanwezigheid van de dominante Dornier Do X vliegboot, historische Duitse vliegtuigen en buitgemaakte vliegtuigen, waaronder een Fokker D.XXI en Douglas DB8A/ 3N, beide uit Nederland afkomstig.
In 1943 werd besloten het ULAP te ontruimen vanwege de toenemende dreiging van geallieerde bombardementen. De vliegtuigen (uitgezonderd de Do X), motoren en andere museumstukken werden verspreid ondergebracht in veiliger geachte locaties, vooral in het oosten van Duitsland. Mogelijk, maar niet bewezen, is dat de Spin samen met een aantal andere vliegtuigen terecht kwam in Czarnikau (Czarnkow), 30 km ten zuiden van Schneidemühl (Pila), waar zij in maart 1945 werden gesignaleerd. Genoemde steden lagen in Duits gebied dat na de Tweede Wereldoorlog door grenswijziging Pools werd. Intussen werd het ULAP tweemaal gebombardeerd, eind 1943 en begin 1944. Noch het gebouw, noch de Do X overleefde.
Na de Tweede Wereldoorlog
Van de ruim 100 in “veiligheid” gebrachte vliegtuigen van de DLS ging het merendeel verloren. Slechts 25 vliegtuigen van de DLS werden in 1963 ondergebracht in het nieuw opgerichte luchtvaartmuseum te Krakau (Kraków), het “Muzeum Lotnictwa Polskiego”. Daaronder bevond zich de Spin! Voor de buitenwereld bleef dit lang onopgemerkt, totdat de Britse journalist Norman Wiltshire in de Flying Review van augustus 1968 een reportage schreef over genoemd museum. In zijn inventarislijst stond woordelijk: ”Fokker Spin. A very spidery example of the 1914 Fokker design, in good condition”. Dat laatste was niet waar, en ook het jaartal klopte niet, maar de kern van de boodschap wel. Hugo Hooftman plaatste het bericht eveneens in de Cockpit van augustus 1968!
Rond 1975 kreeg het Aviodome achter de schermen contact met de Pool Marian Krzyzan, een bekend luchtvaartauteur. Hij attendeerde op de Spin in de Poolse museumopslag. Langzaam en in stilte kwam het Nederlandse luchtvaartwereldje in beweging om de Spin naar Nederland te halen De Fokker fabriek (de eigenaar!) toonde aanvankelijk geen belangstelling, maar later wel, met name directeur F. Swarttouw stond achter het project. Er werden zelfs kamervragen gesteld. Uitvoerige correspondentie en gecompliceerde onderhandelingen op hoog ambtelijk niveau volgden Polen verlangde een antiek orgeltje, in de oorlog gestolen door oorlogsmisdadiger Pieter Menten, terug. Uiteindelijk kon de Spin op 1 augusts 1986 in Nederland bij de Fokker fabriek worden afgeleverd en officieel worden overgedragen Niet lang daarna stond de nog niet gerestaureerde Spin voor het eerst weer ten toongesteld, nu in de Vleeshal te Haarlem, ter gelegenheid van het 75jarige jubileum van de Fokkervlucht rond de St. Bavo. Toen de Fokkermedewerkers die in 1986 waren belast met het transport van de Spin naar Nederland, enkele jaren later een goodwill bezoek wilden afleggen aan het Poolse museum, waren zij niet meer welkom. Het werd duidelijk dat de Polen spijt hadden gekregen van de teruggave van de Spin. Dit staat niet los van de koers die het museum volgt rond de Duitse vliegtuigen afkomstig van de DLS, die de Duitsers tevergeefs
DE KOMST VAN DE FOKKER SPIN NAAR NEDERLAND
Bij het artikel van Gert den Herder over de Fokker Spin die in 1986 uit Polen naar Nederland kwam wil ik twee opmerkingen maken, gebaseerd op eigen betrokkenheid (als plv. directeur Europa op het ministerie van BZ) in die tijd
De eerste betreft het “Poolse orgel”. Daarop wordt in het verhaal slechts heel kort ingegaan, maar het was voor ons op het ministerie nog lang na de komst van de Spin naar Nederland een hoofdpijndossier. Toen namelijk vanuit Fokker bij de Poolse autoriteiten was aangekaart dat de Spin in Kraków Nederlands cultureel erfgoed was, dat door de oorlogsomstandigheden uit Nederland was verdwenen, kwam de Poolse zijde met een claim op een orgeltje (eigenlijk een grote “Leierkasten”, als ik mij goed herinner) dat ooit zou hebben toebehoord aan de Poolse koning Sigismund III Wasa (15871632) en zich nu in Nederland, om precies te zijn in de destijds befaamde collectie muziekinstrumenten van het Haags Gemeentemuseum bevond. Daar ging Fokker natuurlijk niet over en die claim werd bij Buitenlandse Zaken neergelegd Van meet af aan werd door ons aan de Polen duidelijk gemaakt dat wij welwillend naar die claim wilden kijken, maar dat van een ruil natuurlijk geen sprake kon zijn. Het was trouwens nog niet zo eenvoudig hard bewijs te leveren dat het “Haagse” orgel wel het bewuste “Poolse” orgel was, al kon dat wel enigszins aannemelijk worden gemaakt. Het orgel was ergens in de jaren vijftig door het museum door aankoop verworven, maar de geschiedenis vóór die tijd was niet gedocumenteerd. Probleem was echter vooral dat de directeur van het museum er niet over piekerde het orgel af te staan. Ook niet toen Fokker zich bereid verklaarde daarvoor te betalen. Uiteindelijk waren de Polen bereid beide zaken los te koppelen, maar met de belofte van Nederlandse kant hier serieus naar te kijken. Dat gebeurde wel, maar het was voor ons pijnlijk ook na de komst van de Spin daarin niets te kunnen doen. Zo werd Nederland nog jarenlang in contacten met Polen tot op het hoogste niveau met deze zaak geconfronteerd. Eerst toen Aad Nuis was aangetreden als staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (19941998) kwam er schot in de zaak. Nuis wilde schoon schip maken met oude claims die verband hielden met oorlog en bovendien was intussen bekend geworden dat de beruchte Pieter Menten een rol bij de komst van het orgel naar Nederland had gespeeld. Sindsdien bevindt het orgel zich in het Koninklijk Slot te Warschau.
De tweede herinnering is aan de Spin bij het faillissement van Fokker. De overdracht van de Spin door Polen was juridisch slecht geregeld. In het door Polen opgestelde document was sprake van de Poolse wens de Spin terug te geven aan het Nederlandse volk, een juridisch niet bestaande entiteit. In die hectische tijd rond het einde van Fokker werd op een gegeven moment geopperd dat de Spin daarmee aan de Nederlandse staat was overgedragen – en daarmee dus buiten de failliete boedel zou vallen. Hoewel dit voor de Fokker Heritage Trust een voordelige oplossing zou zijn geweest, leidde dat juist in Fokkerkringen tot heftige emotionele reacties en grote verontwaardiging “De Staat wilde de Spin inpikken!” Er is – ik was inmiddels bij de betrokken afdeling weg – nog wel naar gekeken, maar het gevoelen werd al gauw dat als de FHT niet geholpen wilde worden, ze het zelf maar moesten bekijken Uiteindelijk is het allemaal goed gekomen, maar voor mij en anderen was het een bewijs hoe emotioneel de ondergang van Fokker toen lag
Harm J. Hazewinkel
Spin tentoongesteld in open lucht, vóór de Tweede Wereldoorlog, plaats en exacte datum onbekend.
terugverlangen Hoewel later enige dooi in deze kwestie is ingetreden door de gezamenlijk restauratieprojecten van de Jeannin Stahltaube en de Albatros L 30, is deze kwestie tot op heden in wezen niet opgelost. Op de achtergrond kan ook de Poolse claim op Duitsland wegens schade uit de Tweede Wereldoorlog een rol spelen. Achteraf gezien is de Spin (niet alleen Nederlands maar ook Duits erfgoed!) maar net op tijd naar Nederland teruggekeerd!
Restauratie en vliegpogingen
De Poolse Spin verkeerde bij terugkomst in deplorabele toestand: de propeller, de staart en de wielen ontbraken; in de Renaultmotor bevond zich een (kogel?)gat; de bespanning van de vleugels was gescheurd en verteerd. Besloten werd tot restauratie naar de toestand in 1924. Tegelijkertijd moest de Spin vliegwaardig worden, wat bepaald niet vanzelfsprekend was: immers er was al een vliegwaardige Spin, de replica uit 1936. Deze was met succes opgeknapt door een team onder leiding van Piet Wey, een vervroegd uitgetreden Fokker medewerker, die popelde van verlangen om ook de Poolse Spin weer te laten vliegen. Dit alles was niet mogelijk zonder vrijwel het hele toestel opnieuw te bouwen. De propeller, staartstuk en wielen moesten nieuw worden toegevoegd. De Renaultmotor was onbruikbaar, maar vanuit Frankrijk kon een vervangende motor worden geleend. De vleugels moesten opnieuw worden bespannen. De staaldraden, wezenlijk kenmerk van de Spin, moesten alle worden vervangen. Bovendien moest de romp, op het oog nog intact, nieuw worden vervaardigd. Al met al een tragisch lot voor het oudste originele Fokkertoestel: feitelijk werd het een replica!
In het boek “75 Jaar Nederlandse Luchtvaartregisters”, samengesteld door Herman Dekker, lezen we:
“(PHWEY) Fokker Spin 3
20 06 91 Gereserveerd door Fokker Aircraft BV te Amsterdam.
08 07 91 Bvlaanvraag
02 12 93 Aanvragen vervallen Het kenmerk is wel aangebracht.
Het luchtwaardig houden van dit uit 1913 stammende toestel bleek toch te gecompliceerd. Het toestel zou worden geruild voor de in 1936 gebouwde replica van het Aviodome museum. De laatste berichten wijzen er echter op dat deze ruil niet doorgaat… “.
Het ideaal van Piet Wey om de Poolse Spin luchtwaardig te maken, is dus niet gerealiseerd. Op twee verschillende dagen is op Texel tevergeefs een poging ondernomen op te stijgen, daarna ging het project uit als een nachtkaars. Ik heb niet de indruk dat er serieus onderzoek is gedaan naar de oorzaak van het falen
Faillissement van Fokker
Het faillissement van Fokker in 1996 leidde onafwendbaar tot verkoop van de Poolse Spin. Als koper trad op de Stichting Fokker Heritage Trust (FHT), speciaal opgericht om het Fokkererfgoed, bestaande uit een aantal vliegtuigen, andere objecten en documentatie, in Nederland te behouden. Daarvoor is aan de curator een mij onbekende prijs betaald. De FHT heeft de Spin in bruikleen afgestaan aan het Aviodome/Aviodrome. In de permanente museumopstelling is het toestel voor het publiek te bezichtigen
Dankwoord
Dit artikel zou ik niet hebben kunnen schrijven zonder de specifieke Spinkennis van Willem Korver. Ook Harry van der Meer is zeer behulpzaam geweest; overigens was zijn Aviodromepublicatie uit 2010, waarin hij de volledige levensloop van de twee nog bestaande Spinnen heeft beschreven, uitgangspunt voor bovenstaand artikel. Ten slotte vermeld ik de bereidwillige medewerking van het Aviodromearchief in de persoon van Klaas Kruysdijk.
Alle foto's komen uit het archief van Aviodrome.
De Spin in Veere, zonder vleugels, tussen 1920 en 1924.
Tentoongesteld tijdens de Luchtvaartsalon in Parijs, december 1924
Boven: de Spin nog in Krakau, even voor vertrek naar Nederland.
Links: de Poolse Spin na de laatste restauratie. Vermoedelijk op Texel, waar het niet lukte om van de grond te komen.
… nog meer over de PHVYG
Jan Evert Leeuw
Over de opmerkelijke geschiedenis van de De Havilland DH85 Leopard Moth PHVYG (c/n 7037) is al veel geschreven in LUCHTVAARTKENNIS en elders. Verwezen wordt o.m. naar de jaargangen LUCHTVAARTKENNIS 1996 (blz 74), 2002 (blz 137 e.v.) en 2004 (blz 123 e.v.).
In 2004 wordt uitgebreid ingegaan op de situatie aan het eind van de oorlog. Daarin zijn enkele belangrijke herinneringen verwerkt uit het blad 'MeerHistorie' aangevuld met het rapport van Sonderman van 13 mei 1945 (CAD DOC OD Doos 13, bundel A5e t1m A51).
Gerben Sonderman stelt in zijn rapport dat hij met de Leopard Moth op 10 mei 1945 naar Eindhoven vloog en dat het toestel door de "Field Security" in beslag werd genomen maar enkele uren later weer werd vrijgegeven. De volgende dag werd het toestel echter door Majoor vlieger Kamphuis (Commandant depot Luchtstrijdkrachten) gevorderd. Hoe dit precies is afgelopen vermeldde de historie helaas niet. Daarna is de datering wat speculatief omdat de gemaakte vluchten niet goed te dateren zijn
Tijdens een onderzoek in het Nationaal Archief kwam ik onverwacht de stukken van Majoor Kamphuys tegen welke hierop betrekking hebben. Ze zijn een welkome aanvulling op bovengenoemde artikelen Kern van de zaak is dat er een onenigheid ontstaat tussen de Directie der Luchtstrijdkrachten en Prins Bernhard Opgemerkt wordt dat in deze stukken consequent sprake is van een Puss Moth, gezien de vele overeenkomsten moet dat een fout zijn. Laat de stukken zelf het verhaal vertellen:
Van : Commandant Det. L S.K.B.G.
Aan: Dir. L.S.K.
Datum: 16 mei 1945
Onderwerp: Vordering particulier vliegtuig
“Op 11 mei werd door mij namens de directeur L.S.K. gevorderd een Puss Moth vliegtuig, gevlogen door den heer Sondermann en toebehoorde aan den heer Van Tyen, directeur der Fokker fabrieken te Amsterdam.
Gen emd vlieg ig is d mij beschikkin esteld d d No 6 (A S d ), vliegveld B 77
De voormalige PHVYG, voorzien van Britse roundels, de semimilitaire registratie ML101 en oranje driehoek, op de Rijksweg bij Schiphol met Gerben Sonderman als vlieger en Prins Bernhard als passagier; 29 juni 1945.
Met de code B 77 wordt Gilze Rijen bedoeld Kamphuys doelt met de “Heden werden door mij de volgende telegrammen van Z.K.H. Prins Bernhard ontvangen ” (Opm. “Heden” is 16 mei 1945) op:
Afschrift:
“Nr. 54 ontvangen 17 10 uur
Aan Maj. Kamphuys, Depot Luchtstrijdkrachten stop Verzoeke onmiddellijk vrijgave koeriertoestel uit Amsterdam stop" Prins Bernhard Sectie X
From: O.C. Neth Air Forces Det. Lib Area
To: H.R.H. Prince Bernhard of the Netherlands
Dat 16th May 1945
Time of origin: 18 00 hrs
Via Section X (W/T)
“Re: your Nr. 54
Aircraft Puss Moth L.S K. 01 has been detailed No 6 (Auster Sqdn) B 77 Where urgently required for communication purposes. Have requested Director Netherlands Air Forces London to take matter up with you direct". Kamphuys (Major)
Afschrift:
“Nr. 55 ontvangen 19 50 uur
Aan Maj. Kamphuys,
Aircraft belongs to forces under my command stop I order you to take all necessary steps to release it forthwith to Sondermann stop" Bernhard Sectie X
From: O.C. Neth Air Forces Det. Lib Area
To: H.R.H. Prince Bernhard of the Netherlands
Date: 17th May 1945
Time of origin: 09 30 hrs
Via Section X (W/T)
“Re: your signal nr.55
O.C. No 6 instructed to place aircraft at Sondermann’s disposal at B 77 STOP have informed director of your order.” Kamphuys (Major)
Brief aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins der Nederlanden
28 mei 1945 T.D. 8/3/2/45
"Naar aanleiding van Haar bevel aan den Lt. Kol. Kamphuis, Commandant van het Detachement Luchtstrijdkrachten Bevrijd Gebied, om een Puss Moth vliegtuig toebehorend aan de Fokkerfabrieken, onmiddellijk vrij te geven voor koeriersdiensten en ter beschikking te stellen aan den heer Sondermann, heb ik de eer u het volgende onder de aandacht van Uwe Koninklijke Hoogheid te brengen
Toen het betreffende toestel, waarop geen kenteekenen waren aangebracht, te Welschap landde, waren de R.A.F. autoriteiten voornemens het te immobiliseeren, aangezien nietmilitaire en bovendien ongeregistreerde toestellen niet toegelaten zijn in het uitsluitend militair luchtverkeer boven Nederland. Het is aan het optreden van den Lt. Kol. Kamphuis te danken, dat deze maatregel niet is doorgezet. De toewijzing aan het Nederlandsche Austersquadron, waarbij dit vliegtuig belangrijke diensten kan bewijzen aan de Geallieerde en Nederlandsche militaire autoriteiten, beschouw ik als een logischen en nuttigen maatregel die mijn volle instemming heeft.
Onder de huidige omstandigheden kan alleen gevlogen worden met militaire vliegtuigen behoorend aan onze bondgenooten of aan de Nederlandsche Strijdkrachten, en zijn particuliere vliegtuigen uitgesloten. Bovendien dienen deze vliegtuigen te zijn opgenomen in een door de R A F. erkend en officieel “established” squadron Ik zou hieraan willen toevoegen, dat zoolang geen burgerluchtvaart mogelijk is, ook onzerzijds er alle aanleiding toe bestaat om het militair luchtverkeer in één hand te houden, wat een juist gebruik van personeel en materiaal bevordert, en de eenheid der luchtstrijdkrachten ten goede komt.
Uiteraard maken particuliere vliegtuigen van Uwe Koninklijke Hoogheid een uitzondering op het bovenstaande. Ook daarvoor geldt echter dat de door Haar aangewezen vliegers behoren tot de Royal Air Force of wel door mij uit het personeel der Luchtstrijdkrachten ter beschikking worden gesteld
In verband met het bovenstaande, moge ik Uwer Koninklijke Hoogheid voorstellen de Puss Moth bij no.6 Austersquadron in te deelen, voor uitsluitend gebruik ten dienste van Uwe Koninklijke Hoogheid
Indien het tevens Haar wensch is, den heer Sondermann als vlieger aan te wijzen, moge ik Uwer Koninklijke Hoogheid
verzoeken betrokkene op te dragen zich bij het Opkomstdepot Luchtstrijdkrachten te melden, teneinde op de normale wijze in werkelijken dienst hersteld te worden bij het wapen der Militaire Luchtvaart".
De Directeur der Luchtstrijdkrachten, J.W. Termijtelen, ViceAdmiraal.
Brief gedateerd
2 juni 1945:
Onderwerp MJ/149
Bevelhebber Nederlandse Strijdkrachten Afd. Binnenlandse Strijdkrachten – Hoofdkwartier te velde "Naar aanleiding van Uw brief van 28 mei 1945 T.D. 8/3/2/45 heb ik de eer u het volgende mede te deelen:
Het toestel, waarvan in bovenvermeld schrijven sprake is, heeft toestemming van SHAEF gekregen om over geheel Nederland te vliegen en is voorzien van R.A.F. en Nederlandsche kenteekenen.
De heer SONDERMANN is op het oogenblik nog lid van den Staf van GeneraalMajoor Koot, en wanneer deze verbintenis beeindigd zal zijn en het vliegtuig niet meer noodig zal zijn voor koeriersdiensten bij de Binnenlandsche Strijdkrachten, zal ik het ter beschikking stellen van het Nederlandsche Austersquadron No.6 en zal ik den heer Sondermann verzoeken zich te melden bij het Opkomst Depot Strijdkrachten".
Bevelhebber Nederlandsche Strijdkrachten
De LuitenantGeneraal
Bernhard
Prins der Nederlanden
Met vorenstaand gegeven dient de genoemde brief in LUCHTVAARTKENNIS 2002 (blz 141) misschien dan ook net iets anders gelezen te worden:
Brief van de Directeur der Luchtstrijdkrachten, dan nog te Londen, van 6 juni 1945 aan de minister: "Naar aanleiding van haar schrijven d d 24/5 45 heb ik de eer Uwer Excellentie te berichten dat het Leopard Moth vliegtuig toebehorend aan de NV Ned. Vliegtuigfabriek Fokker, thans bij het Auster squadron te GilzeRijen is ingedeeld. Ik moge hieraan toevoegen dat een briefwisseling gaande is met Z.K.H Prins Bernhard, die het toestel voorlopig in beslag genomen heeft.”(vn 5)
Bron: Nationaal Archief Tg 2 13 150 Inv 167
Links: de onlangs ingeschreven Piper PA34200 Seneca I PHNAZ was tussen 1973 en 1978 ook al ingeschreven; het toestel was toen gestationeerd op Rotterdam. (foto: Bert van Drunick, Rotterdam).
Onder: Stoddard Hamilton Glasair II RG PHPAU was sinds 1993 ingeschreven en werd onlangs geregistreerd in Frankrijk. (foto: Arno Landewers, Hilversum, 2000/2001).
MUTATIES NEDERLANDS LUCHTVAARTUIG REGISTER
Samenstelling: Arno Landewers. Er kunnen geen rechten worden ontleend aan de in deze rubriek gepubliceerde gegevens.
Niet officiële gegevens worden tussen vierkante haken [ ] weergegeven. Mutaties van houders/eigenaren worden hier niet opgesomd Op www.landewers.net/reg html vindt U het Nederlandse Luchtvaartuig Register per 5 mei 2014, met alle mutaties sinds die datum (dat wil zeggen: in de meeste gevallen slechts een datum, eventueel aangevuld met niet officiële gegevens).
Uiteraard zijn alle aanvullingen meer dan welkom; deze zullen op de Internet pagina worden verwerkt.
Nieuwe inschrijvingen
PHADT
PHBAA
PHBAG
PHBAJ
PHBCL
PHBKD
PHBKF
PHBWV*
PHCTS*
PHFPD
PHFVJ
PHGOF*
PHGWS
PHIIX
PHNAZ
PHNRJ
PHOLZ*
PHPDK
PHSLE
PHTRC
PHULA
PHULB
PHWOH
PHXKV
PHZAZ
PH200
PH408
PH1021
PH1635
PH1638*
PH1642*
PH4T5
PH7L9
PH7M1
PH7M3
PH7N6
Canadair CL6002D24
Regional Jet 900
Aquila AT01
Aquila AT01100A
Tecnam P 2010
Boeing 737800
Boeing 78710
Boeing 78710
Cameron Z120
Cameron Z120
Tecnam Astore
Reims/Cessna F172P Skyhawk
Cameron V77
Dassault Falcon 7X
Van's RV12iS
Piper PA34200 Seneca I
Van's RV6A
Kubíček BB34Z
Eurocopter EC 120 B Colibri
Beech B200 King Air
Blackshape BS 115
Cameron Z105
Cameron Z105
Diamond DA 40 Star
SIAT 223 A1 Flamingo
Beech B200 Super King Air
Slingsby T.21B Sedbergh
Schleicher K 8B
Schleicher K 7 Rhönadler
Schleicher ASK 21B SchemppHirth Discus2 cT
Diamond HK 36 TTC S. Dimona
Aviation Artur Trendak Tercel
Fresh Breeze ThoriX
Nirvana Instinct Fly Products Xenit Fresh Breeze BulliX 4T
[HeliFlight, Stroe], voorheen 40VIP, DHOER. [Slagboom en Peeters Luchtfotografie, Teuge], voorheen LNLTI, N6010T. [Vliegschool Zelf Vliegen, Lelystad].
[Wings over Holland BV, Lelystad], voorheen EW414LL, N727DC.
Voorheen ECXKV, ingeschreven met c/n 120172629 (in 2012 toegekend toen het toestel een "experimental" status kreeg), gebouwd door Hispano Aviación, Sevilla, Spanje. [Zeusch Aviation BV, Lelystad], voorheen GMEDZ, ECJGB, DIAHN, N8150N. [Aero Club Salland, Lemelerveld], voorheen BGA646/ATL, GALKS.
Voorheen PH408.
Voorheen PH1021, OOZYI, D5730
Voorheen DKBRP.
Voorheen RA01940
Doorgehaald
PHACW
PHADO
PHAWA
PHAWC
PHBBF
PHBEH
PHBEW
PHBFG
PHDUB
PHELC
PHENK
PHFIS
PHHSA
PHHXF
PHHXK
PHHXN
PHHXO
PHICI
PHJCH
PHKNY
PHKWC
PHLVS
PHMSR
PHNHV
PHPAU
PHPDA
PHRVG
PHSAC
PHSAE
PHSAI
PHSTY
PHTMI
PHTVC
PHWAV
PHYYY
PHZSC
PH314
PH408
PH501
PH730
PH852
PH1206
PH1218
PH1226
PH1250
PH1310
PH1338
PH1513
PH1568
PH1605
PH2S2
PH2Y3
PH2Z2
PH7W8
PH7Z8
PH8E3
PH8P2
PH8Q3
PH8U2
PH8Z6
PH9H8
PH9H9
PH9N1
PH9N9
PH9P9
Velocity 173 FG
Canadair CL6002D24 Regional Jet 900
Cessna 152
Cessna 172P Skyhawk
Tecnam P 2008JC
Cessna 182P Skylane
Piper PA25235 Pawnee C
Boeing 747406
Piper PA28R200 Cherokee Arrow II
Stoddard Hamilton Glasair III
Robinson R44 Raven II
Cessna 525 CitationJet
Boeing 7378K2
Boeing 7378K2
Boeing 737800
Boeing 737800
Boeing 737800
British Aerospace Jetstream 3201
Fokker F28 Mk0070
Lindstrand LBL 150A
Lindstrand LBL 150A
Jabiru Jabiru SK Colt 21A
Eurocopter EC 175 B
Stoddard Hamilton Glasair II RG
Aquila AT01
Piper PA28181 Archer II
Piper PA28R201 Arrow III
Piper PA44180 Seminole
Piper PA28R201 Arrow III
Piper PA28RT201T Turbo Arrow IV
Cameron Z90
Piper PA18150 Super Cub
Cameron N120
Cameron N105
Cameron Z105
Schleicher K 7 Rhönadler
Schleicher K 8B
SchemppHirth HS.4 Standard Cirrus Grob G102 ASTIR CS
Buiten gebruik gesteld Naar Verenigde Staten. Naar Slovenië.
Naar Polen
Naar India. Werd GKBEB. Werd OOPAW. Naar IJsland.
Voldoet niet langer aan de reglementen
Naar Frankrijk Naar Verenigde Staten. Werd VHRMB. Werd PRHSB. Werd PRGZD. Werd PRGZL
Werd PRGZR. Werd PRGZJ. Geen BvL Geen BvL
Buiten gebruik gesteld
BvL verlopen 05 10 2018
Naar Finland
Naar Oostenrijk
Werd GNHVV.
Naar Frankrijk
Naar Cyprus.
Werd DEFWM.
Voldoet niet langer aan de reglementen Idem.
Idem.
Naar Polen. Naar Tsjechië. Naar België. Naar Turkije. Geen BvL
Geen BvL
BvL verlopen 12.08.2018.
BvL verlopen 16 09 2018
Naar Brazilië.
Naar Duitsland.
Naar Finland
BvL verlopen 11 11 2018
Naar Hongarije.
Naar Polen
Naar Duitsland
Naar Slowakije.
Werd GCLYL
BvL verlopen 03 12 2018
Naar Frankrijk.
Geen BvL Geen BvL Geen BvL.
BvL verlopen 08 11 2018
BvL verlopen 03 12 2018
Geen BvL.
Meer dan een jaar zonder BvL
Meer dan een jaar zonder BvL
Geen BvL.
Geen BvL
Geen BvL
Geen BvL.
Geen BvL
Meer dan een jaar zonder BvL
Buiten gebruik gesteld.
Geen BvL
Sinds vorig jaar heeft de afdeling de beschikking over duizenden opnamen uit de collectie van Bart van der Klaauw, die met veel zorg en toewijding door Nico Braas zijn gedigitaliseerd. We zullen regelmatig uit deze collectie putten; om te beginnen op deze pagina met vier relatief onbekende Italiaanse ontwerpen.
Links: IAEAM Aermacchi AM3 tijdens de Parijse Luchtvaart Salon in juni 1967. De AM3 werd ontworpen naar aanleiding van een specificatie van de Italiaanse luchtmacht voor de opvolging van de Cessna L19 Bird Dog. In mei 1967 vloog het prototype IAEAM. De Italiaanse luchtmacht schafte er uiteindelijk 20 aan, maar de grootste gebruiker werd de luchtmacht van ZuidAfrika, dat er 40 aanschafte. Het toestel stond daar als Bosbok bekend, en bleef in dienst tot in 1992.
Onder: de Ambrosini F.7 Rondone was de driezitsversie van de (tweezits) F.4, een door Stelio Frati ontworpen toestel dat in 1951 voor het eerste vloog. Van zowel de F.4 als de F.7 werden er slechts 10 gebouwd. De Rondone was opgebouwd uit hout (multiplex; monocoque romp) en voorzien van een intrekbaar onderstel.
Onder links: De Partenavia P.57 Fachiro was een ontwerp uit 1958. Het was een uit staalbuis, linnen en aluminium opgetrokken vierzitter met een vast onderstel. Er zijn er een kleine 40 van gebouwd.
Onder rechts: mockup van de SIAI SV.20, een ontwerp uit 1968 voor een snelle tweemotorige helikopter voor 14 passagiers, voorzien van korte vleugels. In 1972 werd het project afgeblazen nadat Agusta SIAI overnam.