Luchtvaartkennis - 2020 | 2

Page 1


ISSN 1381­9100

secretaris.luchtvaartkennis@knvvl.nl www.luchtvaartkennis.net

Redactie

Arno Landewers (hoofdredacteur)

Loet Kuipers adviseur: Harm J. Hazewinkel

redactieadres:

Arno Landewers

Zuiderkruis 16 2665 WS  Bleiswijk tel.: 06­43778843 email: alandewers@gmail.com

Voorzitter Afdeling

Luchtvaartkennis

Loet Kuipers Livingstonelaan 1250 3526 JV  Utrecht tel.: 030­8785187 email: loetk@hotmail.com

Secretaris/Penningmeester

Frank van de Goor Jan van Eyckgracht 68 5645 TJ Eindhoven tel.: 06­20654521 email:  secretaris.luchtvaartkennis@knvvl.nl

Luchtvaartkennis is het officiele  orgaan van de KNVvL Afdeling Luchtvaartkennis/Air­Britain Netherlands Branch

Luchtvaartkennis verschijnt 4 maal  per jaar (half maart, half juni, half  september, half december) en is voor  leden gratis. Losse abonnementen EUR 37 Opgave voor  abonnenmenten bij Loet Kuipers  (adres hierboven).

Meldingen niet ontvangen nummers:  secretaris/penningmeester (voor  leden) of voorzitter (voor abonnees).

Het overnemen van gegevens of  artikelen uit Luchtvaartkennis en/of  verspreiden daarvan is toegestaan voor niet commerciële doeleinden, mits onder duidelijke  bronvermelding. Toezending van overgenomen artikelen wordt op prijs  gesteld Foto's voorpagina

Beste lezers, Het zijn vreemde tijden. Vanwege het Coronavirus zijn we grotendeels aan huis  gebonden. Nu de zomer eraan komt zal het niet meevallen om thuis te blijven. Waar  andere afdelingen van de KNVvL te maken hebben met ingrijpende beperkingen, gelden die voor onze afdeling niet. Dat wil niet zeggen dat we ons geen zorgen maken over de gezondheid van onze lezers. Hopelijk geven ons blad, waarin we u hierbij weer  de nodige lezenswaardige verhalen kunnen presenteren, en Verenigde Vleugels de  nodige afleiding in tijden van quarantaine.

Onze lezers, die door het beruchte virus dierbaren hebben verloren, of die hun dierbaren niet kunnen bezoeken wensen we veel sterkte en kracht toe.

afzienbare tijd weer op reis en de dingen doen waar we  afstand".

INHOUD

EMBRAER ­ van exoot tot marktleider (door Arno Landewers) Luchtvaart en muziek ­ een vervolg (door Harm J. Hazewinkel)

Tijdens de  jaarvergadering van de KNVvL  afdeling Luchtvaartkennis  begin maart is  officieel afscheid genomen van  Harm Hazewinkel  als hoofdredacteur. Als dank kreeg hij  een door Thijs  Postma vervaardigde  tekening, waarop Harm is  vereeuwigd met  een Caudron G.3. Op de foto Harm  met onze voorzitter  Loet Kuipers  (links) en  bestuurslid Ton  van Soest.

In model: Trompenburg­ Spijker V.2 (door Rob Hamann) Boekbesprekingen het de Schelde/van Lammeren Lange Afstands Vliegtuig (door Frits  Gerdessen)

Het web­ luchtvaarthistorie op Internet (door Frank van de Goor)

Sonnig Jet in Libië (door Arno Landewers) Mutaties Nederlands Luchtvaartuig Register (door Arno Landewers)

Boven: EMBRAER produktie van Brasilia's en Xingu's. (foto: EMBRAER/collectie Bart van der Klaauw) Onder: KLM affiches.

Freeway Air introd PH­FWT). Hier PH­FWT,  waarmee tusssen  en Twente  werden onderhouden.

Arno Landewers

De afgelopen 20 jaar is de Braziliaanse vliegtuigbouwer EMBRAER marktleider geworden voor verkeersvliegtuigen voor de  korte tot middellange afstanden, en inmiddels na Boeing en Airbus ’s werelds derde grote vliegtuigbouwer. KLM Cityhopper is  binnen Europa de grootste gebruiker van de ERJ­175 en ERJ­190. Het ontstaan van EMBRAER is een boeiende geschiedenis:  door combinatie van de opzet van onderwijs­en onderzoekfaciliteiten, licentiebouw en modulair ontwerpen, kon profiterend van  een periode van economische groei een bedrijf ontstaan dat na een dreigende ondergang in de jaren 90 met succes  geprivatiseerd werd

In de jaren 20 en 30 waren er in Brazilië enkele particuliere  initiatieven om vliegtuigen te gaan bouwen. Dat resulteerde in  enkele prototypen, bouw van kleine series sportvliegtuigen en  licentiebouw van enkele Caudron G.3’s. Maar het bleek dat  politieke en financiële steun van het in Brazilië altijd  machtige leger noodzakelijk was om te slagen. Kennis en  financiering van buiten Brazilië was ook onontbeerlijk  De  Braziliaanse marine had, op zoek naar uitbreiding van de  verouderde luchtvloot, in 1935 daarom contacten  aangeknoopt bij Glenn Martin en Vought in de Verenigde  Staten, maar dat resulteerde niet in de gewenste licentiebouw.  President Vargas wilde de industrialisatie van Brazilië op  gang brengen, maar door politieke onrust (communistische  coupe pogingen in 1932 en 1935, fascistische poging in 1938)  werden buitenlandse investeerders afgeschrikt. Vargas was  overigens zelf in 1930 ook door een staatsgreep aan de macht  gekomen, en wist na de mislukte fascistische staatsgreep in  1938 verkiezingen af te blazen en ontpopte zich steeds meer  als een dictator. Er waren wel enkele Duitse bedrijven in die  tijd actief geworden in Brazilië, met onder andere aanleg van  havens en dokken, de opzet van de Braziliaans­ Duitse  luchtvaartmaatschappij Condor Syndikat en Zeppelin  lijndiensten naar Santa Cruz. Ook was er vanaf de 19de eeuw  een gestage stroom Duitse immigranten naar Brazilië op gang  gekomen, die met name in het zuiden succesvolle  landbouwkolonies stichtten. Nazaten van die immigranten  waren inmiddels in politieke en militaire kringen te vinden.  Deze Duitse connecties zorgden ervoor dat een

overeenstemming met Focke­Wulf kon worden gesloten voor  het opzetten van productielijnen voor de Fw 44 Stieglitz,  Fw 56 Ströser, Fw 58 Weihe en Fw 200 Condor. Volgens de  overeenkomst zou Focke­Wulf machines, mallen en technici  beschikbaar stellen, en ook een scholingsprogramma opzetten  zodat de fabriek uiteindelijk volledig door Braziliaanse  werknemers draaiend kon worden gehouden. Op een landtong  bij Rio de Janeiro, Galeão, werd letterlijk een fabriek  opgebouwd, en vanaf 1939 werd de productie van 40 Stieglitz  trainers ter hand genomen. Door het uitbreken van de Tweede  Wereldoorlog werd voorrang verleend aan bouw van enkele  Fw 58 Weihes voor de Braziliaanse luchtmacht, en bereikten  de mallen en onderdelen voor de Fw 200 Condor Brazilië  niet, zodat de productie tot twee typen beperkt bleef en rond  1940 stilviel. Galeão vormde de eerste moderne  productiefaciliteit voor vliegtuigen in Brazilië. Een aantal  technici van Focke­Wulf bleef in Brazilië, en zouden later een  niet onbelangrijke rol spelen in de verdere ontwikkeling van  de Braziliaanse luchtvaartindustrie. De fabriek was inmiddels  onder de hoede van het Ministerie van Luchtvaart gekomen,  en werd na het stilvallen van de activiteiten van Focke Wulf  gebruikt voor licentiebouw van Fairchild PT­19’s, en na de  oorlog van onder meer Gloster Meteors. Begin jaren 50  poogde de Braziliaanse overheid voor de tweede keer met  buitenlandse investeringen een vliegtuigindustrie op te zetten,  nu met hulp van Fokker. In 1953 werd in Galeão gestart met  licentiebouw van de S.11 en S.12; in LUCHTVAARTKENNIS 2017/3 is beschreven hoe deze onderneming binnen enkele

De Beija Flor; het eerste onder auspiciën van ITA/CTA gebouwde project dat het tot vliegen bracht. Het  toestel was geïnspireerd door de Cessna CH­1 Skyhook.

jaren uitmondde in chaos en financiële geschillen waar  Fokker zich in 1958 uit terugtrok.

ITA/CTA

De Braziliaanse overheid faciliteerde vanaf eind jaren 30 dus  duidelijk een beleid waarbij met technische en financiële hulp  van buitenlandse vliegtuigfabrikanten een nationale  vliegtuigindustrie moest worden opgezet, in eerste instantie  door ervaring met licentiebouw op te doen. Daarnaast was er  ook het besef dat een wetenschappelijke opleiding voor  vliegtuigbouwkundigen in Brazilië noodzakelijk was. Vanaf  eind jaren 20 hadden een aantal Braziliaanse marine­ en  luchtmachtofficieren in Frankrijk, Engeland en de Verenigde  Staten een specialistische opleiding afgerond; in 1940 waren  er 15 afgestudeerde vliegtuigbouwkundig ingenieurs in  Brazilië. Hiervan gingen er een aantal aan de slag als docent  bij de eind 1939 gestartte vliegtuigbouwkundige opleiding  van de militaire technische school in Praia Vermelha (Rio de  Janeiro). Onder de docenten was ook de Franse  vliegtuigbouwer René Couzinet, die in Brazilië vooral bekend  was door zijn vlucht van Senegal naar Brazilië in januari  19331, en na een dreigend faillissement en een overname van  zijn bedrijf door Bréguet naar Brazilië was geëmigreerd. De  opleiding stond overigens ook open voor niet­militairen

Eén van de afgestudeerden, Casimiro Montenegro Filho,  bezocht in 1943, op een missie om militaire vliegtuigen aan  te schaffen in de Verenigde Staten, Wright Field bij Dayton,  Ohio, waar diverse onderzoeksfaciliteiten bijeen waren  gebracht. Enthousiast over het idee dit ook in Brazilië tot  stand te brengen, kreeg hij toestemming dit verder uit te  werken en een vestigingslocatie te zoeken. Hij koos  uiteindelijk São José dos Campos, destijds een klein stadje,  gunstig gelegen tussen Rio de Janeiro en São Paulo, met een  gunstig klimaat en voldoende ruimte. Naar verluidt kwam  Montenegro Filho op het idee om daar te vestigen omdat hij  er toevalligerwijs twee keer een noodlanding had moeten  maken  In 1945, tijdens een nieuw bezoek aan de Verenigde  Staten, wist hij Richard Harbert Smith, hoogleraar  vliegtuigbouwkunde aan het Massachusetts Institute of

Technology (MIT) te strikken, om hoofd te worden van het  Instituto Tecnológico de Aeronáutica (ITA), dat in 1946 van  start ging in São José dos Campos, als onderdeel van het  Departamento de Ciência e Tecnologia Aeroespacial (DCTA,  in de wandeling als CTA aangeduid). Het CTA werd het  nationale onderzoekscentrum voor luchtvaart. Het oprichten  van beide instituten stond niet garant voor een vliegende  start: Smith moest aanvankelijk een kantoor bij de militaire  technische school in Praia Vermelha betrekken. Het aankopen  van de grond in São José dos Campos verliep moeizaam, en  alles leek te stranden in bureaucratische details. Bovendien  werd President Vargas, die de plannen steunde, afgezet en  opgevolgd door zijn voormalige Minister van Oorlog, Dutra.  Tekenend voor de ingewikkelde politieke situatie is wel dat  de grootste opponent van Dutra tijdens de daaropvolgende  verkiezingen een kandidaat van de luchtmacht was….  Gelukkig bleef de politieke steun behouden, en kon in januari  1950 het ITA de nieuwe onderkomens in São José dos  Campos betrekken.

ITA projecten

De studenten aan het ITA werkten in het laatste deel van hun  studie aan concrete projecten. Om overheidsfinanciering te  waarborgen moest worden aangetoond dat er goede  vliegtuigontwerpers aan het ITA werden opgeleid. Een  ontwerp van een fraai ogend tweemotorig vliegtuig, uit de  categorie van de Beech 18, werd zover uitgewerkt dat het in  1952 gereed was voor productie. Maar omdat de  begeleidende docent vertrok nadat zijn contract was verlopen  kwam van bouw niets. Echter, via vooroorlogse Duitse  contacten konden de ITA studenten en CTA medewerkers  zich met een wat meer tot de verbeelding sprekend project  bezighouden  Heinrich Focke had zich na de oorlog bij  SNCASE in Frankrijk beziggehouden met de ontwikkeling  van de SE­3000 helikopter, die op de Focke Achgelis Fa 223  uit 1941 was gebaseerd. Inmiddels teruggekeerd in Duitsland  was Focke sinds eind jaren 40 als privéproject bezig met de  ontwikkeling van wat we tegenwoordig een tiltrotor zouden  noemen2  Deze machine zou vier schroeven krijgen, met een  verstelbaar draaivlak zodat van verticale naar horizontale

vlucht kon worden overgegaan (en omgekeerd). De  schroeven werden door een centrale motor aangedreven,  waardoor dus complexe cardan assen noodzakelijk waren. In  1952 werd overeengekomen dat het Braziliaanse Ministerie  van Luchtvaart het project, door Focke Heliconair genoemd,  zou overnemen, en onder de auspiciën van CTA zou  doorontwikkelen. Focke nam enkele mensen van zijn  ontwikkelteam waarmee hij ook aan de SE­3000 had gewerkt  mee, waaronder Hans Swoboda. Jospeh Kovács, die in de  jaren 30 rond de licentieproductie in Galeão naar Brazilië  was gekomen en bij CTA werkte, werd als tussenpersoon  ingezet. In totaal bracht Focke 20 medewerkers vanuit  Europa mee. Hun komst zorgde ook, naast de inbreng van  kennis en ervaring, er voor dat de faciliteiten van de CTA  uitgebreid en verbeterd werden. Zo werd onder andere een  subsonische windtunnel in gebruik genomen

Maar het werk aan de Convertiplano, zoals de Heliconair nu  werd genoemd, verliep moeizaam. De aanschaf van een  Armstrong Siddeley Double Mamba turboprop motor werd  door de Britse regering geblokkeerd, zodat voor een  proefbank een Wright R­3350 radiaal zuigermotor moest  worden gebruikt. Omdat de motor ook zou worden gebruikt  voor het prototype, moest de romp drastisch worden verwijd.  BMW bouwde een speciale tandwielkast, maar deze was  slecht bestand tegen de zuigermotor trillingen. Bovendien  werd het project geplaagd door geldtekort; de door het  ministerie toegezegde bedragen kwamen zonder uitzondering  veel te laat, of niet. Om kosten te drukken werd voor het  prototype gebruik gemaakt van onderdelen van een Spitfire.  In 1955 gooide Heinrich Focke de handdoek in de ring, en  vertrok naar Amerika.

Hans Swoboda bleef in Brazilië, en stortte zich op de  ontwikkeling van een lichte, eenvoudige en robuuste  helikopter, de Beija­Flor, wat het eerste ITA project zou  worden dat daadwerkelijk het luchtruim koos. Het plan om  het in serieproductie te nemen was toen al afgeblazen door  gebrek aan financiën

CTA werd als nationaal luchtvaartlaboratorium ook belast  met de certificering van in Brazilië ontworpen vliegtuigen.  De eerste was de Cassio Muniz Casmuniz 52, een sterk op de  Aero 45 lijkend ontwerp van de Oostenrijker Willibald  Weber, die tussen 1940 en 1944 bij Messerschmitt in Wiener  Neustadt had gewerkt, en sinds 1949 in Brazilië was.  Productie kwam echter niet op gang, en datzelfde lot troffen  onder meer de Weber W­141 (Weber had Cassio Muniz  verlaten), een geheel metalen eenmotorig vliegtuig dat  trekken van de Cessna 180 had, en de ITA Panelinha. De  Panelinha was een ontwerp van enthousiaste studenten van  ITA, die onder leiding van de Belg René Vandaele (die begin  jaren 30 bij Potez in Frankrijk had gewerkt) een eenmotorig  STOL vliegtuig ontwierpen en bouwden. Hoewel het toestel  deels met bij elkaar gesprokkelde onderdelen moest worden  gebouwd, bleek het prima te functioneren. Een soortgelijk  project betrof het Urupema zweefvliegtuig, ook onder leiding  van Vandaele ontworpen, waar uiteindelijk een serie van 10  stuks van werd gebouwd en waarmee diverse nationale  records werden scherp gesteld, en mee werd deelgenomen  aan wereldkampioenschappen zweefvliegen.

Een ander opvallend project waar bij CTA aan werd gewerkt  betrof de ontwikkeling van pulsejet motoren. In 1957 kon een  motoren afdeling worden opgericht, toen Alexander Franck,  een van de breinen achter de pulsejet motor van de V­1  vliegende bom kon worden gestrikt. Franck had na de oorlog  bij SNECMA in Frankrijk aan verder ontwikkeling van  pulsejet motoren gewerkt, en was in juni 1954 naar Brazilië  gekomen. Tot in 1959, toen CTA de geldkraan dichtdraaide,  werden twee typen pulsejet motoren ontwikkeld, die in  proefopstellingen functioneerden

Avibras en Aerotec Begin jaren 60 ontstonden uit de kringen van ITA en CTA  twee succesvolle bedrijven. In 1961 besloten enkele net  afgestudeerde ITA studenten en een CTA medewerker Avibras  op te richten, dat sportvliegtuigen en sondeerraketten ging  ontwikkelen  Een van hen, José Carlos Reis, bracht een in

De fraaie ITA Urupema, hier het exemplaar in het Museu Asas de Um Sonho/TAM museum op São Carlos, dat in 2016 werd gesloten.

Aerotec 122 Uirapuru. Aerotec richtte zich steeds meer op bouw van onderdelen voor EMBRAER (vleugel en  staartsectie voor de Ipanema en voor de licentiebouw van Pipers), en werd in 1987 overgenomen door  EMBRAER. (Foto: Aerotec/collectie Bart van der Klaauw).

aanbouw zijnde zelf ontworpen laagdekker sportvliegtuig mee, waarmee hij door zijn echtgenote uit de keuken van zijn huis was verbannen  Het toestel, de Falcão, werd door  Avibras afgebouwd, en vloog voor het eerst in november  1962  Het kon door geldgebrek niet verder worden ontwikkeld, en datzelfde gold voor een tweede en derde  Avibras ontwerp, die beide de tekentafel niet verlieten. Toen een aantal oprichters het bedrijf verlieten, bleef alleen de  ontwikkeling van sondeerraketten over, en dat resulteerde in een succesvolle reeks meteorologische raketten, de Sondaserie. Het bedrijf bestaat nog steeds, en is een belangrijke  leverancier van luchtdoel raketten en elektronica voor  militairen

Een aantal Avibras medewerkers, waaronder José Carlos  Reis, waren rond 1964 overgestapt naar een ander bedrijf dat  in Sao José dos Campos was opgericht: Aerotec. Reis begon te werken aan een ontwerp voor een trainingsvliegtuig, Model 122, de Uirapuru, die wat trekken van de Falcão  vertoonde. In 1965 kon bij CTA worden begonnen aan het  testvliegprogramma. Juist toen Aerotec failliet dreigde te  gaan, konden 30 stuks aan de Braziliaanse luchtmacht  worden verkocht, als opvolger van onder meer de Fokker

S.11 en S.12. De order werd in 1969 vergroot tot 70 stuks.

Max Holste en de Bandeirante Bij CTA ontstonden begin jaren 60 plannen voor de  ontwikkeling van een robuust tweemotorig vliegtuig, geschikt  voor gebruik vanaf primitieve vliegvelden in het  Amazonegebied  Tijdens diverse stages van ITA studenten in Frankrijk waren contacten aldaar gegroeid, en toen bleek dat  Max Holste op doorreis in Brazilië zou zijn, werd hem  gevraagd met CTA om tafel te gaan zitten. Zijn MH.250 Super Broussard sloot aan bij de ideeën van CTA rond het  tweemotorige vliegtuig. Op 29 maart 1965 werd Holste door  Joseph Kovács en twee andere CTA medewerkers, José  Carlos Neiva en Ozires Silva, bij Kovács thuis ontvangen Hoewel Holste aangaf weinig vertrouwen te hebben in de  capaciteiten van de Braziliaanse luchtvaartindustrie, werd overeengekomen dat CTA op zoek ging naar financiële steun  om onder leiding van Holste een tweemotorig vliegtuig te  gaan ontwerpen. Holste stond namelijk op het punt zijn  bedrijf te verliezen Doordat de orderportefeuille van de  MH.1521 Broussard terugliep, en de ontwikkeling van de  Super Broussard uiterst kostbaar bleek, was Holste  gedwongen zijn bedrijf te verkopen. Dit resulteerde

Holste MH.250 Super Broussard (foto: Holste/collectie Bart van der Klaauw)

uiteindelijk in overname van de Super Broussard door Nord,  en continuering van het bedrijf (maar zonder Holste) in Reims  met licentieproductie van Cessna’s.

Het Braziliaanse Ministerie van Luchtvaart was al enige tijd  op zoek naar een opvolger voor de talrijke Douglas C­47’s die  in Brazilië vlogen, en had daarvoor ook al mogelijkheden  voor licentiebouw van de Fokker F.27 Friendship, Avro  HS­748 en Convair 580 onderzocht. Maar deze typen werden  uiteindelijk als te complex voor licentiebouw in Brazilië  beschouwd, en waren ook wel wat te groot.

Was Holste redelijk eenvoudig over te halen zich in een  Braziliaans avontuur te storten, bleek het bijzonder moeilijk  de financiering op orde te krijgen. Uiteindelijk kon in 1965  met aanvullende financiering van de Braziliaanse luchtmacht,  onder voorwaarde dat Holste ook een studie zou maken van  de mogelijkheden de North­American T­6 Texan te voorzien

Links: eindassemblage  van het eerste prototype  van de Bandeirante, die  als YC­95 werd aangeduid.

Onder: de officiële  presentatie van de YC­95 Banderiante op 26 oktober 1968 op São dos  Campos. (foto's:  EMBRAER/collectie  Bart van de Klaauw)

inmiddels de naam Bandeirante had meegekregen (naar de  17de en 18de ­eeuwse deelnemers aan de Bandeiras,  ontdekkings­ en veroveringstochten in de Braziliaanse  binnenlanden van Portugezen en bevriende indianen vanuit  São Paulo) had een romp die duidelijk was gebaseerd op de  Super Broussard, en was een laagdekker met twee turboprop  motoren  Een groot voordeel bij de bouw van het prototype  was dat een beroep kon worden gedaan op Avibras en  Aerotec, die beide grote delen fabriceerden die in een hangar  op São dos Campos werden samengebouwd. Er ontstond  flinke commotie toen de luchtmacht ontdekte dat een deel van  de financiering voor de studie naar de Texan met turboprop  (die op niets uitliep) voor de Bandeirante was gebruikt,  niettemin was in de herfst van 1968 het prototype gereed. Op  26 oktober werd de machine, officieel aangeduid als YC­95,  in aanwezigheid van de pers en veel officieren uit de hangaar  gerold, en werd met José Mariotto Ferreira3 en Michel Cury  in de cockpit een korte eerste vlucht gemaakt. Het toestel was

was de rol van

hij had weinig vertrouwen in de mogelijkheden de  Bandeirante daadwerkelijk in productie te nemen. Er was in  Brazilië nauwelijks ervaring met serieproductie, en het  welslagen ervan (de financiering) zou voor een groot deel  afhangen van invloed en belangenbehartiging in politieke en  de daarmee nauw samenhangende militaire kringen. Verder  was het ontwerpteam dan wel enthousiast, maar vooral jong  en onervaren. En dat zorgde er wellicht voor dat vooral Ozires  Silva zich met volle overgave op de financiering stortte,  samen met CTA directeur Paulo Victor da Silva, daarbij  geholpen door een hiervoor gunstig politiek klimaat. Sinds  1964 werd Brazilië door een autoritaire militaire junta geleid,  in het zadel geholpen met Amerikaanse steun, die vanaf eind  1968 per decreet regeerde. En hoewel dit in een periode van  totale repressie uitmondde, maakte Brazilië een enorme  economische bloei door. Buitenlandse investeringen in  infrastructuur en industrie (gesteund door lage lonen) zorgden  voor jaarlijkse groeicijfers in de orde van 10 procent. Omdat  het Ministerie van Luchtvaart al de ontwikkeling van de  Bandeirante had gefinancierd, was aanvankelijk het standpunt  dat de serieproductie met privaat geld van de grond zou  moeten komen. Maar hoewel er wel belangstelling was,  werden er wel overheidsgaranties geëist. Na een serie  bijeenkomsten op het Ministerie van Luchtvaart werd, per  decreet, op 29 juli 1969 de Empresa Brasileira de  Aeronáutica, EMBRAER, opgericht. In eerste instantie kwam  de financiering vooral van de overheid; private investeerders  werd een reductie van de inkomstbelasting in het vooruitzicht  gesteld. Het initiële doel van EMBRAER was serieproductie  van de Bandeirante.

Van start

Ondertussen verliepen de testvluchten voorspoedig, waarbij  ter promotie ook diverse afgelegen, bijna zonder uitzondering  onverharde vliegstrips werden bezocht. Met overheidssteun  werden nog twee prototypes gebouwd, voorzien van een  verlengde romp en krachtigere motoren. De tweede machine  vloog, in de kleuren van de Braziliaanse luchtmacht, voor het  eerst in oktober 1969, de derde (de PP­ZCN) in juni 1970.  Onder leiding van Ozires Silva werd begonnen met  ontwikkeling van een Bandeirante versie voor serieproductie,

de EMB­110; ook Hans Swoboda werd bij de verdere  ontwikkeling betrokken. Het was al snel gebleken dat met wat  krachtigere motoren de capaciteit van de Bandeirante  eenvoudig kon worden vergoot. Was het eerste prototype, met  410 kW PT6A­20 turboprops, geschikt voor zes passagiers,  de productieversie kreeg met 507 kW PT6A­27’s en een  verlengde romp 12 zitplaatsen. In deze vorm vloog de  Bandeirante voor het eerst in maart 1972. Er was inmiddels  een productiehal verrezen op São José dos Campos, en de  voorbereiding van bouw van twee Bandeirantes per maand  was in volle gang. Bovendien werden al vliegtuigen  afgeleverd: EMBRAER kreeg de opdracht 10 exemplaren van  het Urupema zweefvliegtuig te bouwen. En er diende zich een  tweede project aan uit de CTA burelen. In 1969 was  begonnen, aan de hand van specificaties van het Ministerie  van Landbouw, met het ontwerp van een sproeivliegtuig.  EMBRAER kreeg de opdracht het prototype te bouwen, dat  in juli 1970 voor het eerst vloog. Met grote groei in de teelt  van suikerriet en sojabonen was er een grote vraag naar  sproeivliegtuigen in Brazilië, terwijl de Amerikaanse  landbouwsproeiers als (te) duur werden beschouwd.  Bovendien was de junta niet vies van protectionistische  maatregelen, gesteund door de economische groei (die nu  zelfs voor loonstijgingen zorgden) en een golf van  nationalisme, zeker nadat Brazilië in 1970 wereldkampioen  voetbal was geworden. Met wat kleine aanpassingen werd de  landbouwsproeier als EMBRAER EMB­200 Ipanema in 1971  in productie genomen. Dit zorgde voor de broodnodige  inkomsten, want het productierijp maken van het Bandeirante  ontwerp had heel wat voeten in aarde. Wel had de  Braziliaanse luchtmacht inmiddels een order geplaatst voor  80 Bandeirantes.

Licentiebouw

Naast de omvangrijke door de overheid gefinancierde orders  was een andere belangrijke stap voor de ontwikkeling van  EMBRAER de deelname in enkele licentiebouw  programma’s. Hiermee kon worden aangehaakt bij moderne  productie­ en ontwerptechnieken. In 1970 sloot de  Braziliaanse luchtmacht een contract met het Italiaanse  Aermacchi voor de levering van 112 stuks van de MB.326  straaltrainer, ter vervanging van de Lockheed T­33. De

Links: de 500ste EMBRAER  Ipanema. Het  toestel is nog steeds  in productie, opeenvolgende versies  met sterkere motoren en verhoogde  capaciteit werden als EMB­200, ­201, ­202 en ­203 aangeduid. Inmiddels zijn ruim 1400 exemplaren gebouwd. (foto:  EMBRAER/collectie Bart van der  Klaauw)

Onder: de Bandeirante in de  uiteindelijke vorm, als EMB­110, hier een exemplaar van de  Braziliaanse luchtmacht.

machines zouden door EMBRAER worden gebouwd, en  Aermacchi zette een productielijn op in São José dos  Campos. De eerste geheel door EMBRAER geproduceerde  MB.326, die als EMB­326 GB Xavante werd aangeduid,  vloog in september 1971. In 1975 werden nog eens 40  exemplaren besteld door de Braziliaanse luchtmacht.

Nog net voordat de Braziliaanse economie hard werd  getroffen door de gevolgen van de oliecrisis, kon met Piper  een omvangrijk licentieprogramma worden overeengekomen.  In drie fases, van assemblage van uit de Verenigde Staten  aangevoerde delen, tot het zelf fabriceren van het grootste  deel van de toestellen, werden productielijnen voor niet  minder dan zeven Piper modellen opgezet4  Voor de  onderdelenproductie werden Aerotec, Neiva en Aviteo  ingezet. Vanaf 1976 werden de Pipers vrijwel geheel in  Brazilië gebouwd; van ieder type werden er honderden  geproduceerd en het totale productieaantal zou tot ruim 2000  oplopen

Export

De Bandeirante was aanvankelijk vooral een lokaal succes,  met het overgrote deel van de gebruikers in Brazilië, en de  overige in buurlanden. Een kleine doorbraak volgde in 1976,  toen tijdens een bezoek van de Amerikaanse minister van  Buitenlandse Zaken Henry Kissinger werd overeengekomen  dat de type certificeringen van het CTA voor Braziliaanse  vliegtuigen door de Amerikaanse luchtvaartautoriteiten (de  FAA, Federal Aviation Administration) werden erkend.  Concreet kon EMBRAER daarmee vliegtuigen verkopen in  de Verenigde Staten. Pakjesvervoerder Federal Express had  interesse in de aanschaf van 35 Bandeirantes. Hoewel die  order uiteindelijk niet door ging, werden in de tweede helft  van de jaren 70 op bescheiden schaal voor het eerst in  Brazilië gebouwde vliegtuigen in gebruik genomen in de  Verenigde Staten, en kort daarop ook in Europa. En  EMBRAER zag hiermee ook de kansen stijgen voor nieuwe  producten, want al in 1972 was begonnen met studies voor  een opvolger van de Bandeirante. Wat vast lag was dat het

voorzien van een drukcabine en gebruik makend van moderne  productietechnieken en materialen. Ook werd modulair  ontwerpen geïntroduceerd, waarbij het idee was zo veel  mogelijk gebruik te maken van standaard onderdelen en  vormen

Xingu

Na de eerste studies werden drie ontwerpen verder uitgewerkt:  de EMB­120, ­121 en ­123. Ze hadden allen een identieke  neussectie, center­sectie en een T­staart; de verschillen zaten  in de vleugelontwerpen en motoren. Uiteindelijk werd  gekozen voor productie van het kleinste ontwerp: de  EMB­121, die al snel de naam “Xingu” kreeg, en  gebruikmakend van het vleugelontwerp van de Bandeirante  het technologisch minst risicovolle ontwerp was. Het toestel  had zitplaatsen voor negen passagiers, kon net als de  Bandeirante van rudimentaire vliegvelden opereren, maar  EMBRAER mikte met de Xingu ook op zakelijke gebruikers.  Op 10 oktober 1976 maakte het prototype van de Xingu de  eerste vlucht, in mei 1977 gevolgd door een tweede prototype.  Piper zou voor EMBRAER de promotie en verkoop in de  Verenigde Staten verzorgen, maar toen in de loop van 1979 de  pr voo

concu

Links: EMBAER EMB­121 Xingu. De grootste  gebruiker van de Xingu is  de Franse Marine, waar ze  nog steeds in gebruik zijn. Deze machines zijn  regelmatig in Nederland zijn te zien. Hier een  exemplaar tijdens een  recent bezoek aan  Rotterdam. (Foto: Arno Landewers).

Onder: EMBRAER  EMB­326 Xavante; de voor  de Braziliaanse luchtmacht  in licentie gebouwde  Aermacchi MB.326. (foto:  EMBRAER/collectie Bart  van der Klaauw)

er was het toestel te klein. Van de uiteindelijk ruim 100  gebouwde exemplaren gingen er ruim 40 opvallend genoeg  naar de Franse marine; vijf stuks gingen naar de Sabena  vliegschool. Maar het voortbestaan van EMBRAER kon  worden verzekerd door een nieuw contract van de  Braziliaanse luchtmacht.

Militaire ontwikkelingen

Door de stijgende olieprijzen was de Braziliaanse luchtmacht  op zoek naar een nieuw (zuiniger) trainingsvliegtuig, dat ook  in staat was grondaanvallen uit te voeren. In eerste instantie  was Neiva gevraagd een ontwerp te maken als opvolger van  de ruim 100 Neiva Universals die de Braziliaanse luchtmacht  in gebruik had. Het ontwerp van Joseph Kovács voldeed  echter niet aan de eisen. Neiva was al nauw betrokken bij  EMBRAER door bouw van grote delen van de Ipanema en  enkele van de Piper licentie modellen. Kovács stapte over  naar EMBRAER, en toen in 1978 de opdracht werd  ontvangen rond de opvolger van de Universal kon hij met  EMBRAER hoofdconstructeur Pessotti een ontwerp verder  uitwerken waaraan hij bij Neiva al had gewerkt: de Carajá.  Het was een vrij kleine tweezitter, voorzien van een  turboprop, en in de traditie van EMBRAER in staat van

aug mo bleek de EMB­312 instabiel, en in augu tweede prototype in stukken tijdens een duikvlucht doordat  bep gelu waarin diverse modificaties waren doorgevoerd, kon in  september 1982 enkele dagen na de eerste vlucht naar de  Farnborough vliegshow/vakbeurs worden overgevlogen.  Ongeveer een jaar eerder had de EMB­312, naar verluidt na  een suggestie van een leerling­vlieger van de Braziliaanse  luchtmacht, de naam Tucano (Toekan, een veel voorkomende  vogel in het Amazone­gebied) gekregen. De Tucano maakte  indruk op Farnborough; al eerder was het toestel door Flight  beschreven als de eerste turboprop trainer met  vliegeigenschappen die vergelijkbaar waren met een  straaljager5  De Braziliaanse luchtmacht bestelde als eerste  klant 118 exemplaren, en ook de strijdkrachten van Egypte,  Peru, Venezuela en Paraguay behoorden tot de vroege  gebruikers. Een belangrijke order volgde in 1985 van de  Britse luchtmacht. In mei 1984 had EMBRAER met het  Noord­Ierse Short Brothers een overeenkomst afgesloten een

belangrijkste concurrent de Pilatus PC­9 was verslagen. De  RAF plaatste een order voor 130 stuks; tot in 1995 werden  ook nog eens 30 exemplaren bij Short gebouwd voor de  strijdkrachten van Koeweit en Kenia.

Een tweede militair project uit die tijd betrof de AMX.  EMBRAER had onder het licentiecontract met Aermacchi  rond de MB.326 ook de rechten gekregen het toestel verder te  ontwikkelen  In 1974 begon bij EMBRAER een studie naar  een licht aanvalsvliegtuig, dat gebruik zou maken van de  componenten van de MB.326. Met een concept op zak (onder  de aanduiding AX) werd in 1976 contact gezocht met  Aermacchi. Aermacchi was niet erg geïnteresseerd in het  project, ook al omdat in samenwerking met Aeritalia was  begonnen aan een studie voor een opvolger van de Fiat G­91.  Dit project bleek kostbaar, en toen in 1979 werd gezocht naar  Boven: Tucano. (foto: EMBRAER/ collectie Bart van der Klaauw).

Links: AMX van de Italiaanse  luchtmacht. (Foto: Ger van Beek/collectie  Luchtvaartkennis).

Boven: het prototype van de  EMBRAER EMB­120 Brasilia.

Links: De Belgische Delta Air Transport vloog in de  jaren 80 en 90 met in totaal  negen Brasilia's. Een aantal  gingen naar KLM Exel, waaronder hier OO­DTF, die  PH­XLF werd (foto's: EMBREAR/collectie  Bart van der Klaauw)

CBA 123 Vector. (foto: EMBREAR/ collectie Bart van der  Klaauw)

een risicodragende partner, werd een overeenkomst afgesloten  met EMBRAER, dat in juli 1981 werd ondertekend nadat de  specificaties van het vliegtuig waren vastgelegd. De AMX,  zoals het toestel werd aangeduid, was een toestel bedoeld  voor grondaanvallen en verkenning. Het basisontwerp was al  voor een groot deel uitgewerkt, maar EMBRAER maakte de  detailontwerpen voor de delen die in Brazilië gebouwd  zouden worden: de vleugels, inlaten en externe tanks. In 1985  vloog het eerste in Brazilië geassembleerde prototype. De  AMX was geen exportsucces; er werden ongeveer 200  exemplaren gebouwd, waarvan er 59 aan de Braziliaanse  luchtmacht werden geleverd

De grote doorbraak: de Brasilia

Vlak na de start van de ontwikkeling van de Tucano werd,  nadat Piper had aangegeven dat de Xingu te klein bleek voor  de Amerikaanse markt, teruggegrepen naar de drie  oorspronkelijke studies waar de Xingu uit was voortgekomen.  De grootste van deze drie betrof een toestel voor 24  passagiers, de EMB­120 Araguaia. Marktonderzoek van Piper  en diverse suggesties van mogelijke klanten zorgden voor een  flink aantal aanpassingen, en in 1979 werd besloten het  toestel daadwerkelijk te gaan bouwen. Om aan te geven dat  het van het oorspronkelijke ontwerp uit begin jaren 70  afweek, kreeg het vliegtuig een nieuwe naam: Brasilia,  hoewel de wijzigingen, op een kleine verlenging na waardoor  30 passagiers vervoerd konden worden, vooral in uitrusting  en details zaten en het uiterlijk nog steeds sterk leek op een  verlengde Xingu

Al voor de eerste vlucht bleek er een grote belangstelling te  bestaan bij een aantal kleinere Amerikaanse  luchtvaartmaatschappijen  Dat had te maken met de in 1978  ingezette deregulering, die leidde tot grote concurrentie tussen

luchtvaartmaatschappijen  Het was daarbij belangrijk de  vliegtuigen zo vol mogelijk te krijgen, waardoor het “huband­spoke” systeem ontstond: vanuit de regio frequente  vluchten naar een centrale luchthaven (de hub), waarvandaan  vluchten naar verdere bestemmingen vertrekken  In de  praktijk werden de regionale vluchten naar de hub uitgevoerd  door kleinere luchtvaartmaatschappijen, die in “code share”  passagiers aanvoerden voor grote luchtvaartmaatschappijen.  De Brasilia kwam net op tijd om van een grote piek in met  name het regionale verkeer in de Verenigde Staten te kunnen  profiteren  Atlantic Southeast Airlines, destijds vliegend voor  Delta Airlines en ook al gebruiker van de Bandeirante,  plaatste de eerste order voor de Brasilia, en zou in totaal niet  minder dan 67 stuks in gebruik nemen. Eind juli 1983 maakte  het prototype van de Brasilia de eerste vlucht, en vanaf de  herfst van 1985 konden de eerste machines geleverd worden.  Van de tot in 2001 ruim 350 gebouwde exemplaren werden er  ruim 260 geleverd aan Amerikaanse klanten (met naast  Atlantic Southeast Airlines, Skywest Airlines en Continental  Express als grootgebruikers) en een kleine 50 aan Europese  bedrijven (onder meer DAT, Air Littoral, Excel en Luxair).

Aan een zijden draadje

Terwijl de productie van de Brasilia op gang kwam, werd  nagedacht over een opvolger van de Bandereirante. Het lag  voor de hand hiervoor de ontwerpen van de Xingu of Brasilia  aan te passen. Alleen liepen de beschikbare budgetten terug:  er kwamen restricties op Amerikaanse investeringen en  militaire steun om hervormingen af te dwingen en  schendingen van mensenrechten terug te dringen, en door  wanbestuur begonnen inflatie en werkloosheid op te lopen. Er  werd al enige tijd met buurlanden gepraat over een  economische samenwerking, dat in 1985 uitmondde in een  handelsovereenkomst tussen Brazilië en Argentinië. In het

Licentiebouw van diverse Piper modellen; rechts de produktielijn van de Ipanema. (foto: EMBRAER/ collectie Bart van der Klaauw)

Prototype van de EMBRAER  EMB­145. (foto: EMBRAER/ collectie Bart van der Klaauw).

kader daarvan werd tot een samenwerking besloten tussen EMBRAER en de Argentijnse vliegtuigbouwer FMA. FMA  bouwde, volledig gefinancierd door d vliegtuigen voor de Argentijnse luchtmacht. Het meest  recente FMA type dat het tot seriepro 58 Pucará, een turboprop voor grondaanvallen. Ook werkte  FMA op dat moment aan de ontwikkeling van het Pampa  trainingsvliegtuig  Onder de naam CBA (Cooperación BrasilArgentina" (Spaans)/ "Cooperação BrasilArgentina" (Portugees)) werd een samenwerkingsverband opgezet, waarin EMBRAER voor 67% van de financiering zorgde. Er werd een opvallend ontwerp voor een  tweemotorige turboprop voor 19 passagiers uitgewerkt, met  de motoren met zesbladige duwpropellers aan de achterzijde  van de romp, een relatief smalle vleugel geoptimaliseerd voor  hoge vliegsnelheden en uitgerust met geavanceerde  elektronica. De geavanceerde elektronica zorgde ervoor dat  de FAA, op een verzoek voor certificering van het toestel in de Verenigde Staten, antwoordde dat dit zeker geen standaard certificeringsproces zou worden, en er diverse onderwerpen nader bekeken zouden moeten worden. De ontwikkeling van het toestel, aangeduid als CBA 123 Vector verliep relatief  snel, in juli 1990 kon het prototype de eerste vlucht maken Al snel bleek echter dat de Vector een flinke verkoopprijs zou hebben, waarmee twijfel rees over het in productie nemen  van de machine. Samenvallend hiermee viel door de politieke  ontwikkelingen in Brazilië de financiering abrupt stil: de  democratisch gekozen president Collor de Mello raakte  verstrikt in een afzettingsprocedure wegens corruptie. De  financiering stond al onder druk door de enorme inflatie, die  op een zeker moment 25% was, waardoor EMBRAER  nauwelijks aan krediet kon komen. De bouw van een derde  prototype door FMA moest worden gestopt, en het hele  project, dat al 300 miljoen Amerikaanse Dollars had gekost, werd stopgezet. EMBRAER verkeerde plotseling in ernstige  problemen, en in zowel 1989 als 1990 moesten 4000 werknemers worden ontslagen

Om te kunnen overleven moest EMBRAER privatiseren, in  lijn met het beleid van de nieuwe liberale president Itamar  Franco en net als diverse andere voormalige Braziliaanse  “staatsbedrijven” als Telebras (telecommunicatie), Petrobrás  (oliewinning) en Vale (mijnbouw, mineralen)6  Ondanks dat  de productielijnen van de Brasilia, de Ipanema, de Tucano en  de Piper licentiebouw bleven leveren, liepen de verliezen in de honderden miljoenen Amerikaanse Dollars.

Pas in december 1994 verkocht de Braziliaanse regering een

overname aantrekkelijk te houden: de Super Tucano en de  EMB­145

EMB­145

Op de luchtvaartsalon in Parijs in 1989 werd een verlengde  versie van de Brasilia gepresenteerd, voorzien van straalmotoren en geschikt voor maximaal 48 passagiers en, prominent benadrukt, 3 miljoen Amerikaanse Dollars  goedkoper dan de concurrerende Bombardier CRJ. Het  ontwerp, dat als EMB­145 Amazon werd aangeduid, was een  duidelijke afstammeling van de Brasilia, met rechte vleugel, en in de vleugels ingebouwde motoren. Er werd gezocht naar  een motoren leverancier die bereid was 250 miljoen Amerikaanse Dollars aan risico in het project te dragen. Maar  wegens de precaire financiële toestand van EMBRAER werd  die niet gevonden. Met introductie van een nieuw  vleugelontwerp, gebaseerd op dat van de CBA 123 Vector, het  verplaatsen van de motoren naar onder de vleugels en de  selectie van Allison GMA3007 motoren (die in eerste  instantie door Rolls Royce waren ontworpen voor de Short  FJX, dat, als het de tekentafel zou hebben verlaten een  concurrent van de EMB­145 zou zijn geweest) die wat  krachtiger waren dan in de eerste ontwerpen van de EMB­145 werd in de loop van 1990 een drastisch aangepast ontwerp gepresenteerd, dat door de hoge prestaties en lage kosten veel  aandacht trok. Na een nieuwe (via CTA verstrekte)  overheidslening werd eind 1991 begonnen met een nieuwe  herziening van het ontwerp, waarbij de motoren naar de staart  verhuisden, en de romp licht werd verlengd zodat er ruimte  was voor 50 passagiers. Pas toen in de tweede helft van 1994 duidelijk werd dat EMBRAER private financiers had  gevonden en het voortbestaan voorlopig was verzekerd dienden zich risico dragende partners aan (met als grootste  het Belgische SONACA, dat ondermeer romp­ en  vleugeldelen bouwt) en werden de eerste orders geplaatst.

Op 11 augustus 1995 maakte het prototype van de EMB­145 (de naam Amazon werd niet meer gebruikt) de eerste vlucht, en het testvluchten programma met vier machines verliep zo  soepel, dat eind 1996 de FAA­certificering werd ontvangen en de eerste machines konden worden afgeleverd. Net als bij  de Brasilia bevonden de grootste gebruikers van de EMB­145 zich in de Verenigde Staten, waar de regionale

luch

straalvlieg ig  begonnen te vervangen. In de loop van de  jaren 80 waren straalmotoren steeds zuiniger geworden, en in  combinatie met hogere vliegsnelheden en comfort konden de  EMB­145 en Bombardier CRJ de concurrentie met  turbopropvliegtuigen aangaan. Bovendien konden de  toestellen op de wat minder drukke routes die net buiten het  bereik van de turbopropvliegtuigen lagen efficiënt worden  ingezet. Hoe groot in de Verenigde Staten de vraag was wordt  wel geïllustreerd door dat ExpressJet Airlines, waar de eerste  seriemachines aan werden geleverd, uiteindelijk 270 EMB145’s in dienst nam waarmee vluchten voor Continental  Airlines werden uitgevoerd

Super Tucano

Een ander project dat in de moeilijke jaren voor de  privatisering door overheidssteun overeind werd gehouden  betrof een verdere ontwikkeling van de Tucano tot een  vliegtuig voor grondsteun. De Super Tucano, zoals het toestel  wordt aangeduid, zou uiteindelijk een nieuwe standaard  definiëren voor een goedkoop, robuust en uiterst bruikbaar  vliegtuig voor operaties tegen gewapende strijdgroepen. De  initiële ontwikkeling verliep echter met horten en stoten. In  1986 had EMBRAER, in navolging van de Short Tucano, al  een Tucano voorzien van een krachtigere Garrett motor (820  kW tegen de 550 kW van de PT6A­25C) waarmee meer  bewapening meegevoerd zou kunnen worden. De  Braziliaanse luchtmacht toonde geen belangstelling, maar de  ervaringen werden gebruikt toen de Amerikaanse luchtmacht  een nieuw trainingsvliegtuig zocht, en EMBRAER een  zwaardere, ietwat verlengde en van een drukcabine voorziene  Tucano aanbood, met de 1060 kW PT6A­67A motor. De  Amerikaanse luchtmacht koos voor de Beechcraft T­6, maar  er werden toch twee prototypes gebouwd van deze Tucano  versie, de EMB­312H. Niet lang na de financiële redding van  EMBRAER plaatste de Braziliaanse luchtmacht een order  voor verdere ontwikkeling van de EMB­312H voor gebruik  voor grensbewaking, als onderdeel van een programma om  de toenemende smokkel van narcotica met veelal kleine  vliegtuigen tegen te gaan. Beide 312H’s werden versterkt,  voorzien van de 1200 kW PT6A­68C turboprop en  specialistische elektronica van het Israelische Elbit Systems.  Deze toestellen, die 1500 kg aan bewapening konden  meenemen, werden als EMB­314 Super Tucano aangeduid.  In de tweede helft van 1999 maakten twee prototypes de  eerste vlucht, en in 2001 bestelde de Braziliaanse luchtmacht

stuks. Inmiddels zijn er meer van 250  uper Tucano’s gebouwd, die aan diverse vooral ZuidAmerikaanse en Aziatische luchtmachten zijn geleverd. De  Amerikaanse strijdkrachten evalueren de Super Tucano  momenteel, waarbij de machines dan door het Amerikaanse  defensiebedrijf Sierra Nevada Corporation gebouwd zullen  gaan worden. Ook via Sierra Nevada zijn enkele tientallen,  door de Verenigde Staten gefinancierde Super Tucano’s aan  de Afghaanse strijdkrachten geleverd.

Expansie in de nieuwe eeuw De privatisering van EMBRAER betekende niet dat er  onmiddellijk winst gemaakt kon worden. De in 1995  aangetreden nieuwe bestuursvoorzitter Maurico Botelho was  gedwongen nog een ontslagronde door te voeren; eind 1997  werd het personeelsbestand gereduceerd tot 4500. Hoewel de  nieuwe aandeelhouders op dat moment 500 miljoen  Amerikaanse Dollars in EMBRAER hadden gepompt werd  1997 toch nog afgesloten met een klein verlies.

Botelho zette een gedurfd en ambitieus programma in,  waarbij de productie werd verhoogd, en de arbeidskosten nog  verder werden gereduceerd door automatisering en  robotisering, zodat uiteindelijk de personeelskosten minder  dan 10% van de aanschafprijs van een EMB­145 zou  bedragen  De strategie bleek uiterst succesvol: er zijn  inmiddels een kleine 1500 EMB­145’s en EMB­135’s (de  verkorte versie, voor maximaal 37 passagiers) afgeleverd

In 2000 werd middels beursgang een nieuwe kapitaalinjectie  veilig gesteld. Opvallend genoeg kwam ruim 20 % van de  aandelen in handen van enkele Franse luchtvaartbedrijven,  waaronder Dassault, EADS (Airbus), Thales en Safran. De  injectie werd gebruikt om een nieuwe markt te betreden: die  van de zakenvliegtuigen. In 2000 was al een zakenjet versie  van de EMB­135 aangekondigd, die de naam Legacy 600  meekreeg  Er werd echter beseft dat wanneer de concurrentie  met andere fabrikanten van zakenjets (met name Cessna en  Bombardier) aangegaan zou worden, er meerdere typen  aangeboden moesten worden. In 2005 werd daarom de EMB500 Phenom 100 aangekondigd, die in de “very light jet”  categorie valt. Het kan maximaal 7 passagiers vervoeren tot  ongeveer 1500 km. Het toestel toont een grote uiterlijke  gelijkenis met de Vector, is echter iets kleiner en voorzien van  een minder geavanceerde vleugel. Het prototype van de  Phenom 100 vloog in juli 2007 voor het eerst. Hoewel in de

Guido Pessotti (1933­2015), tussen 1969 en 1992 hoofdconstructeur van EMBRAER. Hij was daarmee  verantwoordelijk voor de ontwerpen van de Xingu, Tucano, Brasila, Vector en EMB­145, en ook betrokken bij de  ontwikkeling van de Urupema, Ipanema en AMX.

Pessotti was enthousiast zweefvlieger, houder van diverse  Braziliaanse zweefvliegrecords en ook deelnemer aan een  WK Zweefvliegen (in een Urupema).

werden geproduceerd (ongeveer   per jaar), liepen de aantallen later terug. Een groter   Phenom 300, die voor het  eerst vloog in 2008. Tot nu toe zijn er ruim 500 van gebouwd.   2008 werden twee nieuwe modellen aangekondigd: de   450 en 500, die in 2013 en 2012 de eerste vlucht  ctie zijn. In zowel prijs als  ) en Phenom 500. Hoewel de productieaantallen fors zijn,  er in 2016 zelfs een productielijn voor de EMBRAER  jets in Florida werd geopend lijkt de slag met Cessna en

aangekondigd,  die aanvankelijk werd gepresenteerd als gebaseerd op het  EMB­145 ontwerp, met een wijdere romp en nieuw  ontworpen vleugels, bestemd voor 70 passagiers. Er werd  enige tijd met Alenia, Aerospatiale en BAe (die gezamenlijk  aan een ontwerp van een soortgelijk toestel werkten, de op de  ATR­72 gebaseerde Airjet 70) gepraat over samenwerking,  maar dat liep op niets uit. Begin 1999 kondigde EMBRAER  aan dat de EMB­145 als basis voor het nieuwe ontwerp was  losgelaten, en een geheel nieuw ontwerp ontwikkeld werd,  daarmee dus brekend met de traditie uit de jaren 70. Omdat er

bronnen:

nu geen gebrek aan financiering was, kon in samenwerking  met een aantal klanten, waaronder bijvoorbeeld het Zwitserse  Crossair een geheel nieuw vliegtuig worden ontwikkeld. Op  de Parijse Luchtvaartsalon van 1999 werden de ERJ­170 en  de verlengde ERJ­190 aangekondigd, bestemd voor  respectievelijk 78 en 114 passagiers. Sinds de introductie van  beide types in 2004 zijn er inmiddels ruim 1500 van geleverd,  in vier sub­modellen, en is EMBRAER markleider voor  vliegtuigen in deze klasse geworden. Met het terugtrekken  van concurrent Bombardier van de markt voor regionale  vliegtuigen werd EMBRAER hiermee de in grootte derde  vliegtuigbouwer ter wereld, na Boeing en Airbus.

Dat het bestuur van EMBRAER toch zorgen over de  toekomst heeft, met het al maar toenemen van  ontwikkelingskosten, wordt geïllustreerd door fusieplannen  met Boeing. Met de recente neergang van Boeing, door de  737MAX en Corvid­19 crises, is deze fusie inmiddels door  Boeing afgeblazen; een onderwerp dat ongetwijfeld nog  wordt vervolgd

Robert Pereita de Andrade ­ A Construção Aeronáutica No Brasil 1910/1976, Editora Brasiliense, 1976 ­ diverse jaargangen Jane's All The World's Aircraft

1 Met Jean Mermoz in de Couzinet 70 Arc­en­Ciel III.

2  In Braziliaanse literatuur wordt op diverse plaatsen genoemd dat Focke hiervoor Nederlandse financiering had, en zelfs vanuit Nederland werkte. Dit is  waarschijnlijk te wijten aan verwarring tussen Fokker en Focke, beide actief (geweest) in Brazilië vanuit Galeão

3 Ferreira zou een week later verongelukken tijdens een testvlucht met een T­23 Uirapuru.

4  PA­28­236 Dakota (EMB­710 Carioca), PA­28RT­201 Arrow (EMB­711 Corisco), PA­28­181 Archer II (EMB­712 Tupi), PA­32­301 Saratoga (EMB­720D  Minuano), PA­32R­301 Saratoga SP (EMB­721D Sertanejo), PA­34­220T Seneca III (EMB­810D Seneca) en PA­31­350 Chieftain (EMB­820C Navajo).

5  Hoewel dat discutabel is: de in 1975 verschenen Pilatus PC­7 is welliswaar wat lichter (15­20%), en heeft een wat lager motorvermogen (410 kW v. 550 kW), maar een gelijke vleugelbelasting (162 kg/m2) als de Tucano

6  Rond deze tijd verklaarde de vertegenwoordiger van Fokker in Brazilië, dat tussen Fokker en EMBRAER werd onderhandeld over samenwerking, mogelijke  deelname van EMBRAER in de Fokker 70 en wederzijdse vertegenwoordiging. Fokker ontkende de gesprekken met klem; zowel Fokker als EMBRAER  waren op dat moment op zoek naar kapitaalkrachtige partners.

LUCHTVAART EN MUZIEK Een vervolg

Harm J. Hazewinkel

Dat de luchtvaart meer componisten heeft geïnspireerd dan degenen die in het eerste artikel vermeld werden, vermoedden wij  reeds. Het artikel over componisten en klassieke muziek heeft dan ook enkele reacties opgeleverd, terwijl ook eigen onderzoek  nog resultaten gaf. Daarom hier een vervolg.

Henry Deutsch de la Meurthe  (1846­1919), waarover in  nummer 4/2019 werd geschreven, was niet alleen een grote  bevorderaar van de luchtvaart, maar ook een groot  muziekliefhebber. Hij stelde ook daarvoor diverse prijzen  beschikbaar en bevorderde het werk van jonge componisten Zelf componeerde hij ook  Uit 1901 stamt een Santos valse,  gespeeld op 11 november 1901 op het banket ter ere van  Santos­Dumont. In 1908 volgde de mars “En  dirigeable” (een eerdere compositie was “En automobile”).  Zijn grootste werk was de opera “Icare”, geschreven in  samenwerking met de componist Camille Erlanger, waarvoor  de destijds bekende librettist Henri Cain – die o.m. ook voor  Jules Massenet had gewerkt – het libretto leverde. Op 19  december 1911 werd deze opera in de Opera van Parijs  opgevoerd, waarschijnlijk op kosten van de componist. Het is  vermoedelijk bij die ene opvoering gebleven. Voor zover  bekend zijn geen registraties van zijn muziek bekend (al sluit  ik  het bestaan van oude akoestische 78­toeren platen niet  geheel uit) maar de bladmuziek is bewaard gebleven.

De Tsjechische componist  Bohuslav Martinů (1890­1959),  schreef in 1927 muziek voor een ballet onder de titel “Le  Raid merveilleux / The Amazing Flight / Podivuhodný let”. Het is gewijd aan de Franse vliegers Charles Nungesser  en François Coli, die in 1927 verdwenen in een poging van

Frankrijk naar Amerika te vliegen. Het orkeststuk  La  Bagarre, ook uit 1927, was geïnspireerd door de menigte die  samenstroomde om het vliegtuig van Charles Lindbergh te  verwelkomen na diens geslaagde vlucht over de oceaan. In  1945 schreef dezelfde componist, inmiddels uitgeweken naar  de Verenigde Staten, een scherzo voor orkest onder de titel  “Thunderbolt P­47”.

Tussen 1943 en 1946 schreef de Amerikaanse componist  Marc Blitzstein (1905­1964) de “Airborne symphony”.  Blitzstein maakte in de Tweede Wereldoorlog aanvankelijk  deel uit van de U.S. Eighth Army Air Force's film division in Londen, als componist, tekstschrijver en vertaler. In 1943 werd hij uitgekozen de muziek te schrijven voor een film over  de geschiedenis van de luchtvaart, die echter nooit werd  voltooid  In mei 1945 keerde Blitzstein terug naar Amerika,  maar zijn partituur voor “The Airborne” was onderweg uit  Engeland zoek geraakt. Hij was echter in staat gedeeltes van  het werk op de piano te spelen voor de dirigent Leonard Bernstein, die zo enthousiast was dat hij een première regelde  in april 1946, waarvoor Blitzstein de partituur uit zijn  herinnering herschreef. Later dook de originele partituur weer  op, maar Blitzstein gaf de voorkeur aan de nieuwe versie. De  biograaf van Blitzstein, Eric Gordon, noemde het werk “both  the most substantial male­chorus work in the repertory and

the single most powerful American composition to emerge  from the Second World War”.

De Zwitsers/Franse componist  Arthur Honegger (18921955) schreef gedurende te Tweede Wereldoorlog in het  bezette Frankrijk onder meer filmmuziek voor de film  “Mermoz” van de regisseur Louis Cuny. Deze in de geest van het Vichy­regime gemaakte film beschrijft het leven van deze  grote Franse vlieger, maar het opmerkelijke is dat de  hoofdrolspeler Robert­Hugues Lambert nog tijdens de  opnames werd gearresteerd door de SD, om niet geheel  duidelijke redenen, maar officieel wegens een homofiele  relatie met een hoge officier van de Wehrmacht. Arthur  Honneger schreef in die tijd wel meer muziek in het bezette  Frankrijk, maar omdat hij Zwitsers staatsburger was kreeg hij  daar na de oorlog minder moeilijkheden mee dan vele  anderen  Van de filmmuziek werden later twee suites gemaakt  – no.1  La Traversée des Andes en no. 2  Le Vol sur  l’Atlantique

En de KLM

Het verhaal over luchtvaart en muziek was voor Frits  Paymans aanleiding ons te wijzen op de relatie van de KLM  met de muziek. In zijn verzameling zijn enige LP’s die door  de KLM in de loop der jaren zijn uitgegeven. Het is niet  direct muziek voor het concertpodium maar sluit wel mooi  aan op het artikel van Wim Snieder, dat in 2018 verscheen.  De eerste plaat, waarop Jos Cleber en zijn orkest te horen zijn, stamt uit 1959 en werd uitgegeven ter gelegenheid van  het veertig jarig bestaan van de KLM. Meer in de  (licht)klassieke sfeer is de tweede, een ode aan de muziek van de operettecomponist Robert Stolz. Deze plaat verscheen ter  gelegenheid van de doop van de tweede KLM Boeing 747 met de naam “Donau”, op het Weense vliegveld Schwechat  op 10 april 1971. De Dutch Swing College Band tenslotte  verzorgde de derde plaat, in 1988 uitgegeven als  relatiegeschenk door KLM­Brazilië.

Beknopte discografie

La Bagarre en Thunderbolt P­47 op Supraphon SU 3058­2  011, door het Brno Staats Philharmonisch orkest o.l.v. Peter

Vronsky op  Bohuslav Martinu, Works inspired by jazz and  sport;

Le raid merveilleux op Supraphon SU 3749­2 031, door het  Tsjechisch Filharmonisch orkest o l.v. Christopher Hogwood;

The Airborne Symphony werd in 1946 opgenomen met  Bernstein als dirigent van het New York City Symphony Orchestra and Robert Shaw als verteller. Onder meer te  vinden op Pearl's 1998 CD Marc Blitzstein: Musical Theatre  Premières (GEMS 1009). In 1966 nam Bernstein het werk  nog eens op met het New York Philharmonic, met Orson  Welles als verteller en de tenor Andrea Velis als soloist. Te  vinden op American Masters 2: Bernstein Century. Sony Classical (SMK 61849);

Beide Mermoz suites zijn o.m. te vinden op Marco Polo  8.223134, uitgevoerd door het CSR Symphony Orchestra  (Bratislava).

Met dank aan Kees Kort

In model: Trompenburg­Spijker V.2

Statische schaalmodellen van vliegtuigen van Nederlandse origine zijn een beetje een ondergeschoven kindje in de  modelbouwwereld  De markt is gewoon te klein om de investeringen in mallen te rechtvaardigen, en alleen de bestsellers, zoals  de Fokkers Dr.I, de D.VII, de G.I en de F.VIIb/3m krijgen een kans bij de grotere producenten van plastic modelbouwdozen. Als  modelbouwer ben je verder afhankelijk van initiatieven van enthousiasten die willen investeren in de productie van kleine series.  In deze serie artikelen willen we hieraan aandacht besteden

Recentelijk is een bouwdoos uitgekomen van de  Trompenburg­Spijker V.2, het eerste in Nederland ontworpen schoolvliegtuig voor de Luchtvaart Afdeling. Zoals  gebruikelijk voor dit soort kleine producties zijn de  onderdelen gegoten in polyurethaan hars. De kit bevat verder  wat messing en styreen materiaal nodig voor de bouw van het  vliegtuig of voor de mallen om de onderdelen samen te  bouwen  Er zit een uitgebreide handleiding bij van 12  pagina’s met stap voor stap instructies en een aantal foto’s van de originele Spijkers. Verder een aantal maatschetsen en  tekeningen voor de details, voor de verspanning van vleugels  en staartvlakken en voor de loop van de stuurkabels. Wat  betreft die laatste aspecten is de Spijker natuurlijk een zeer  dankbaar onderwerp  En er is bij het origineel nogal  geëxperimenteerd met de grootte en de vorm van het  richtingsroer, dus zitten daar drie versies van in de kit. Ook zit  er een vel transfers bij, waarmee dan in totaal acht  verschillende versies gebouwd kunnen worden, zowel van de

LVA als van de MLD. Dat is vooral te danken aan de vrijwel  volledig afwezige standaardisatie van registratie en kenmerken in de jaren 1918 tot 1923.

Zoals gebruikelijk bij de ontwikkeling van zo’n bouwdoos is  eerst het nodige onderzoek gepleegd aan de hand van boeken, foto’s, het archief van het Aviodrome en het Internet. In dit  geval is ook veel informatie gekregen van de auteurs van een  van de boeken over Spijker, Frits Gerdessen en Harm  Hazewinkel, wat geleid heeft tot een zeer natuurgetrouw  model.

Het model heeft een in de modelbouw gebruikelijk schaal van 1:72  Het heeft een spanwijdte van 152 mm en een lengte van 94 mm. Deze kleine afmetingen zijn nogal een uitdaging voor  de bouwer, maar de keuze voor de kleine schaal is nodig om  de kosten van zo’n kit aanvaardbaar te houden  De kit is  geproduceerd in een oplage van 50 stuks, wat ongeveer de

maximum levensduur is voor de siliconen mallen, die voor het  gieten gebruikt worden

Het model is niet makkelijk te bouwen, wat veroorzaakt wordt  door de dunne vleugels en de fragiele bevestiging van de  vleugels aan de romp en aan elkaar, die is zo veel mogelijk als  een geschaalde kopie van het origineel uitgevoerd. Een aardig  bijverschijnsel daarvan is, dat het model pas zijn stevigheid verkrijgt op het moment dat de spandraden van dun vissnoer  worden aangebracht, net zoals bij het grote voorbeeld dus. Enig minpunt aan het model is de grove uitvoering van de  instrumenten die aan de vleugelstijlen hangen. Maar die  kunnen op deze schaal met deze techniek moeilijk fijner

uitgevoerd worden. En ze kunnen natuurlijk ook gewoon weggelaten worden

De foto’s bij dit artikel zijn van het prototype van het model, gebouwd als laatste check op de haalbaarheid van de bouw en  de kwaliteit van de onderdelen. Het model is ontwikkeld door  HA Models en wordt gedistribueerd door de Luchtvaart  Hobby Shop

Een bouwverslag is the vinden op:  http://www.hollandaircraft.nl

BOEKBESPREKINGEN

Welcome aboard! Een eeuw KLM; door Bram Bouwens en  Frido Ogier. Uitg. WBOOKS; 280 blz., ISBN: 978 94 625 8321 4, prijs € 29,95

Fraai jubileumboek van de op 7 oktober 1919 opgerichte  KLM waarin de geschiedenis, niet chronologisch, in vijf  thema’s uitgebreid aan de orde komt. Hierbij is gebruik gemaakt van documenten als notulen van de vergaderingen van de Raad van Commissarissen, notulen van de Raad van Bestuur, interne rapporten en personeelsbladen. De nadruk ligt op de laatste 30 jaar. Het boek is opgedeeld in thema’s. Na elk thema volgt een beeldkatern van Frido Ogier met  herinneringen aan de jaren van het betreffende thema. Als  naslagwerk is het jubileumboek minder geschikt door het  ontbreken van een trefwoordenregister, maar verder biedt het  een enorme hoeveelheid gedegen informatie voor iedereen die maar enigszins in de KLM is geïnteresseerd. Aan de  periode tijdens de Tweede Wereldoorlog had meer aandacht  besteed kunnen worden

De volgende thema's worden behandeld: Thema 1. Verbonden met elkaar: KLM en Nederland. De  relatie met de Nederlandse overheid 1919 – 2005 met vragen als waarop is het beeld van KLM als nationaal icoon gebaseerd en wat is het belang dat de Nederlandse overheid hecht aan het bestaan van de KLM? Na de oprichting bleek al  snel dat de KLM niet zonder overheidssubsidie kon  Zonder  subsidies had de KLM in 2019 zeker niet het honderdjarig bestaan kunnen vieren. Tegenwoordig zou een bedrijf dat  alleen maar verlies lijdt geen lang leven beschoren zijn

Thema 2. Concurrentie op de wereldmarkt. Het thema is voor  een groot deel gewijd aan pogingen van de KLM om tot  vormen van samenwerking te komen met andere  luchtvaartmaatschappijen, vaak een moeizaam proces.

Thema 3. Ontwikkeling in superlatieven: technologie in de  luchtvaart. Dit thema gaat in op de keuze voor nieuwe  vliegtuigen  Vragen die hierbij een rol spelen zijn altijd: moet  er gekozen worden voor de nieuwste technische snufjes of is  bewezen technologie beter?

Thema 4. De vliegende Hollander: KLM in de markt. Vanaf  de oprichting van de KLM deed Plesman er alles aan om de  reizigers ervan te overtuigen om het KLM­vliegtuig te  nemen. Tot de middelen om het vliegtuig populairder te  maken, behoorden het uitstrooien van reclamemateriaal en het maken van luchtfoto’s waarvan ansichtkaarten werden gemaakt en de mogelijkheid tot het maken van rondvluchten. Thema 5. Mensen maken de maatschappij: het personeel van  de KLM. Het belangrijkste kapitaal van de KLM komt pas  aan het einde van het jubileumboek aan de orde. Wie zijn  toch die mensen met het blauwe gevoel? Wat is de bijdrage  van tienduizenden medewerkers die gedurende honderd jaar  bij de KLM hebben gewerkt aan de ontwikkeling van die  KLM? Plesman begon in 1919 met slechts enkele  werknemers. In 2019 was het personeelsbestand uitgegroeid tot ruim 30 000 medewerkers.

Wim Snieder

Met KLM de wereld rond. Een eeuw Flying Dutchman, Ron  Wunderink; uitg. Balans; 286 blz. ISBN 978 94 600 3947 8,  prijs € 22,99

De meeste boeken over de geschiedenis van de KLM die in  de loop der tijd zijn verschenen en die KLM­ en  luchtvaartenthousiasten met plezier inkeken, waren vaak voorzien van veel foto’s van vliegtuigen. Het waren meer  hobbyboeken die vaak niet diep op de KLM ingingen. Wunderink heeft met zijn boek de geschiedenis van de KLM  niet als hobbyist belicht, maar als kenner van de KLM bij  uitstek. Hij werkte namelijk 43 jaar voor de KLM, waarvan de laatste 22 jaar als senior vicepresident corporate  communications. Hij maakte het functioneren van acht van de  twaalf president­directeuren mee, van wie sommigen van zeer  dichtbij en kreeg inzage in persoonlijke archieven  Een voor  een passeren de president­directeuren de revue met als eerste  natuurlijk Albert Plesman die Wunderink echter niet heeft  meegemaakt. Wunderink gunt de lezer een kijkje achter de  schermen van de KLM met veel feiten en bijzonderheden Daarnaast komen vliegers zoals Smirnoff en Van Dijk en  andere leden van de bemanning, grondpersoneel en  buitenstaanders zoals generaal C.J. Snijders en Anthony Fokker aan de orde die eveneens hebben bijgedragen aan de  ontwikkeling van de KLM.

Wim Snieder

KLM; the first century; 1919 2019; an exhibition at Design  Museum Dedel, Den Haag; door Martijn F. Le Coultre. Uitg  Stichting Design Museum Dedel; 144 blz. ISBN 978 90 830 2727 2, prijs € 25,­; Engelstalig

Auteur Martijn F. Le Coultre (1959) is een Nederlandse  afficheverzamelaar en de belangrijkste auteur in Nederland van boeken op het gebied van affiches. Hij heeft zijn tamelijk omvangrijke oeuvre nu uitgebreid met de eerste publicatie  over de KLM. Dit boek verscheen in de tweede helft van 2019 en is het derde boek met een titel die refereert aan het  100­jarig bestaan van de KLM in 2019. Deze keer een boek zonder namen van personen, geen statistieken en ook geen  vliegtuigtypes. Het bevat een uitgebreide collectie grafische  ontwerpen in de vorm van reclame/promotiemateriaal  bestaande uit affiches, nu meestal posters genoemd, folders, dienstregelingen, ansichtkaarten enz. Het is voor het grootste  deel gewijd aan de KLM. Een enkel KLM­huisje mocht  echter toch niet ontbreken. Het boek begeleidt de  tentoonstelling met dezelfde titel die werd gehouden in het  Design Museum Dedel in Den Haag, oktober 2019 – januari  2020

Het begin van de luchtvaart is niet vergeten. De eerste poster  (zwartwit) dateert uit 1865 en toont de ballon waarmee de  Fransman M. Nadar van plan was om op 10 september 1865 in Amsterdam op te stijgen. De posters uit de beginjaren hebben voornamelijk betrekking op vliegdemonstraties. Een bijzondere en bekende poster is die van de in 1919 gehouden Eerste Luchtverkeer Tentoonstelling Amsterdam (ELTA), een  ontwerp van H.G.B. de Kruyff van Dorssen

Het reclamemateriaal dat na de oprichting van de KLM tot  aan 1940 werd uitgegeven had als motto “Vlieg per KLM”. De KLM mikte voor het vervoer van passagiers uitsluitend op zakelijk verkeer: “De zakenman reist verzendt ontvangt per  lucht expres K.L M” zoals blijkt uit een poster uit 1921, eveneens een ontwerp van de Kruyff van Dorssen Vakantievluchten gingen pas na de Tweede Wereldoorlog een  rol spelen zodat al het vooroorlogse reclamemateriaal vrij  zakelijk oogt. Wel werd vanaf het begin gebruik gemaakt van kleur.

Een thema dat de KLM jarenlang voor haar posters heeft  gebruikt, was de legende van het eeuwig varende zeilschip  “De Vliegende Hollander” of voor de Engelse poster “The  Flying Dutchman”. De eerste poster met dit zeilschip met  daarop altijd een KLM­vliegtuig dat de tijdsperiode aangeeft, dateert in dit boek uit 1922, een ontwerp van Mathieu Guthschmidt. Toen was het thema “Geen legende maar  werkelijkheid”. In 1948 verscheen nog een poster met daarop “De Vliegende Hollander” heel klein afgebeeld en daarboven een duidelijk zichtbare Lockheed Constellation van de KLM  met als tekst ook “The Flying Dutchman”, een anoniem  ontwerp  Na de oorlog heeft de aanduiding “De Vliegende  Hollander” in het Nederlands en Engels langdurig aan  weerszijden op de romp van de KLM­vliegtuigen gestaan Zelfs nu nog staat “The Flying Dutchman” heel klein op de  romp van de vliegtuigen.

Het zakelijke aspect van reclamemateriaal kreeg in de jaren  vijftig een aanvulling doordat de KLM de toeristenmarkt  ontdekte en de noodzaak inzag om ook op die markt actief te  zijn  Het materiaal werd kleurrijker. In 1953 verscheen de  poster “Your intercontinental holiday” met daaronder “Fly there by KLM”, ontwerp van Joop Geesink. Passagiers

stappen uit een KLM­vliegtuig en worden welkom geheten door een vrolijk groepje folkloristisch geklede mensen. Posters naar Afrika tonen een giraffe, die naar het Verre  Oosten een tropenhelm en de poster naar het Westen een  wolkenkrabber. Vanaf de jaren negentig werden de posters  uitgebracht met de zeer succesvolle zwaan, fraai afstekend tegen de blauwe KLM­achtergrond. Een mooi voorbeeld met  de zwaan is die waar ook de samenwerking met Northwest  Airlines naar voren komt: “Snel in alle Staten!”. Northwest  pikt hier dus een “zwaantje” mee.

De inleiding van dit boek stelt dat een compleet overzicht van  KLM­posters niet bestaat, maar Le Coultre heeft wel een  geslaagde poging ondernomen om veel van het in het  verleden uitgebrachte materiaal te presenteren. Helemaal  uniek is zijn boek niet. Het in 1994 uitgegeven “KLM in  beeld; 75 jaar vormgeving en promotie” biedt meer zeker wat  betreft de tekst. Het boek van Le Coultre en de gelijknamige  tentoonstelling zijn tot stand gekomen zonder enige inbreng van de KLM.

Wim Snieder

Mitchell Masterpieces Volume 2– An Illustrated History of  paint jobs on B­25's in Foreign Military Service; Wim  Nijenhuis; Violaero; Emmen; 2019 248 pag. softback;  ISBN: 978­90­8616­237­6, prijs € 29,95; Engelstalig.

Dit boek is het logische vervolg op Mitchell Masterpieces  Volume 1 (zie voor een bespreking LUCHTVAARTKENNIS 2018/1). Wim Nijenhuis heeft als kenner van de B­25 Mitchell al verschillende boeken over dit onderwerp geschreven  Dit boek behandelt het schilderwerk op de nietAmerikaanse militaire Mitchells. Al snel is duidelijk dat de  buitenlandse luchtmachten een stuk minder scheutig zijn met  afbeeldingen van fraaie schaars geklede jongedames, en  andere kunstwerkjes. Toch zijn ze er wel, alleen iets minder  vaak in de vorm van een “nose­art”.

Maar er is veel meer te schrijven over de kleurenschema's die  gebruikt zijn. De kunstvormen komen vooral voor bij  toestellen van de westerse geallieerden en de Sovjet­Unie. Per  luchtmacht worden de beschilderingen en nationaliteitstekens  beschreven.  Meer dan 20 luchtmachten hebben de Mitchell  ingezet, variërend van het Verenigd Koninkrijk en Nederland tot landen in Latijns­Amerika als Brazilië, Chili en Uruguay. Er is ook een kort hoofdstuk gewijd aan Biafra, waar tijdens

de burgeroorlog twee Mitchells kortstondig hebben rondgevlogen.

Een groot aantal Mitchells is geëxporteerd naar geallieerde  luchtmachten in het kader van de Lend­Lease regeling. De  Sovjet­Unie en Groot­Brittannië waren de grootste afnemers  met ieder meer dan 800 stuks. Vooral het Verenigd Koninkrijk en Nederland komen uitgebreid aan bod in het boek. Per  gebruikers wordt eerst een korte geschiedenis van de inzet  gegeven, daarna een overzicht over de camouflage en de  kenmerken, per eenheid de korte geschiedenis en daarna een  korte uiteenzetting over de beschilderingen

In het stuk over de algemene geschiedenis blijkt dat de eerste  Britse Mitchells in het Verre Oosten zijn overgenomen van de  Nederlanders. Er is veel aandacht voor de beschilderingen van het 320 (Dutch) squadron in Britse dienst. Dit geldt ook voor het 342 (Lorraine) Squadron

Het hoofdstuk over de Nederlandse Mitchells begint met de  ML­KNIL  De eerste kwamen in 1942 in Australië aan. Toen de Tweede Wereldoorlog was afgelopen werden de Mitchells  ingezet in de onafhankelijkheidsoorlog, ook bekend als  Politionele acties. Na een beschrijving over de  kleurenschema's worden de verschillende eenheden beschreven, waarna een groot aantal foto's getoond worden Op de Mitchell, van de Historische Vlucht staat een tekst “De  2 C's”; in dit boek staat een uitleg  Naast de ML­KNIL  hebben de Royal Netherlands Military Flying School en de  Koninklijke Marine met de Mitchell gevlogen. Ook hiervan komen de verschillende wederwaardigheden aan bod. Je kunt  ook (in een klein kader) lezen dat Mitchells tijdens de  Watersnoodramp voedseldroppings uitvoerden. Andere  Europese landen waar de Mitchell gevlogen heeft zijn  Frankrijk, Spanje en de Sovjet­Unie. Met name deze laatste  komt uitgebreid aan bod, met een flink aantal bijzondere  afbeeldingen.

Dit geldt ook voor Canada, Australië en China. Van China  betreft het zowel Nationalistisch China als de Volksrepubliek. Tot slot komt Latijns­Amerika aan bod, waar de Mitchell in  veel landen gevlogen heeft. Met name de hoofdstukken hierover geven een beeld van het gebruik van de Mitchell in die wat minder bekende gebieden

De nadruk komt echter op de honderden afbeeldingen, waarvan een groot aantal in kleur. Er staan ook bijzondere en zeldzame foto's in, waarvan de kwaliteit niet altijd even goed is. In een enkel geval is het raster nog te zien, maar het zou zonde zijn deze foto's niet af te drukken. Waar kleurenfoto's  ontbreken zijn er tekeningen  Naast de foto's van vliegtuigen en bemanningen daarvoor worden ook de verschillende  emblemen beschreven. Net als in het vorige deel zijn de  beschrijvingen van de verschillende figuren bijzonder  interessant.

De auteur heeft ervoor gekozen om het boek in het Engels te  schrijven. Dit geeft het boek een extra marktpotentieel. Het  boek geeft voornamelijk een beeld over het gebruik van de  Mitchell bij de niet­Amerikaanse strijdkrachten. In het eerste  deel is al uitgebreid ingegaan op de technieken en  overwegingen van camouflageschema's.

Het boek is prettig geschreven en goed uitgevoerd, waardoor

het zich met plezier laat lezen en bekijken. Jammer is wel dat  het in softback is uitgevoerd, maar dit maakt het boek betaalbaar. Dit boek is een must voor liefhebbers van nose­art  en andere kunstvormen op vliegtuigen, en een aanrader voor  iedereen geïnteresseerd in de Mitchell. Het is de aanschafprijs  zeker waard. Ik kijk uit naar het volgende deel waarin de  civiele gebruikers van de Mitchell aan bod komen

Loet Kuipers

KAIS, het waargebeurde verhaal van een redding uit de  moerassen van Nieuw­Guinea zomer 1944; Bas Kreuger;  Boekengilde, 2020; ISBN: 9789464021738  nadere  informatie op https://www.airwarnewguinea.com/book/;  ook te koop via de webwinkel van het Boekengilde https:// www.boekengilde.nl/boekenshop/kais/; prijs € 17,40 (€  9,95 als e­book).

Het boek beschrijft de redding van een bemanning van een B25H Mitchell bommenwerper, die in de zomer van 1944 in  westelijk Nieuw­Guinea plaats vond  Het eerste deel  beschrijft de historische context, de bemanning, en de vlucht, alsmede de redding   Het begint met een beschrijving van de  situatie en de bemanning van de kist. Daarna komen de  hoofdrolspelers van de reddingsoperatie.

De operaties van het 418 Night Fighter Squadron komen uitvoerig aan de orde. Toen op 27 juli 1944 de B­25H­5 43­4422 een Japans schip aanviel, raakte het door  afweergeschut beschadigd, en moest een noodlanding worden gemaakt in een van de sago moerassen. De bemanning overleefde de crash en werd tijdig ontdekt. Het zou echter nog weken duren voordat ze daadwerkelijk gered werden. In die  periode werd de bemanning wel bevoorraad, zonder zouden ze een wisse dood hebben gewacht. De reddingsoperatie kreeg  onder meer te maken met achtergebleven Japanners. Uiteindelijk werden de mannen gered. In de epiloog werden  de hoofdrolspelers nog verder gevolgd

In het tweede deel worden verschillende expedities naar  Nieuw­Guinea beschreven om vliegtuigwrakken op te zoeken en te bergen. Het op een na grootste eiland ter wereld moet  nog een flink aantal wrakken prijs gaan geven. De eerste  expeditie in 1999 had tot doel het terugvinden van een aantal  Curtiss P­40 jagers in het Sentanimeer. Ze werden wel  gevonden, maar het bleek te moeilijk deze te bergen. In 2019

gingen vijf Nederlanders, waaronder de auteur, na uitvoerige  voorbereiding terug naar het gebied, op zoek naar het wrak  van de B­25H­5 43­4422 uit het eerste deel van het boek. Helaas is de kist niet gevonden; een nieuwe expeditie is in voorbereiding  In de bijlagen een beschrijving van de Tweede  Wereldoorlog in de Pacific; daarnaast een uitgebreide  literatuurlijst, een lijst met verklaring van afkortingen, en een notenlijst

Het boek is spannend, leest vlot weg, is goed gedocumenteerd en voorzien van bijzondere foto's, waarbij de teruggevonden brieven goed en leesbaar zijn weergegeven. Veel van de foto's  zijn afkomstig van de familie van de bemanning en het  reddingsteam. Afgezien van enkele niet volledig afgedrukte  foto's en enkele tikfouten ziet het geheel er prima verzorgd uit. Het boek geeft een goede indruk van de gebeurtenissen en de moeilijkheden om je in een gebied als Nieuw­Guinea te  verplaatsen. Voor liefhebbers van de Tweede Wereldoorlog in  de Pacific zeker aan te bevelen, maar ook andere  luchtvaartenthousiasten en historici kunnen er een hoop plezier aan beleven.

Loet Kuipers

A­17 – the complete history of the Northrop attack planes  and its export derivatives; Santiago Rivas, Amaru  Tincopa, Nico Braas en Edwin van Hoogschagen; Violaero/ Lanastra, 2019, ISBN 978­90­8616­271­0; Engelstalig. Verkrijgbaar via www.lanasta.eu; prijs € 24,95. In oktober 1934 bood Northrop een op de civiele Gamma 2 gebaseerd aanvalsvliegtuig aan de US Army Air Corps aan.  Van een gemodificeerde versie, de A­17, schafte de USAAC  er 110 aan. De A­17 zette met de metalen schaalconstructie, verstelbare propeller, duikremmen, forse bewapening en hoge  vliegsnelheid een nieuwe standaard. Van de A­17A, met  intrekbaar onderstel, werden er 129 aan de USAAC geleverd In de bekende Warplane serie van Violaero is een eerste  “plus” deel verschenen over de A­17, die we in Nederland kennen als de Douglas 8A (want Northrop werd in april 1937 onderdeel van Douglas). Hebben de delen uit de Warplane  serie een kleine 60 pagina’s; dit eerste “plus” deel telt er 164. En dat betekent dat dit boek eigenlijk een alles omvattend overzicht biedt van de innovatieve A­17/8A (op de achterkant  van het boek wordt ietwat overdreven zelfs gesproken over

“iconisch”). Het boek start met een boeiend overzicht (van de  hand van Nico Braas) van de ontwikkeling van de metalen  vliegtuigen van Northrop; de Alpha, Beta, Gamma en Delta,  waarna, zoals in alle Warplane delen, de verschillende  gebruikers uitgebreid worden belicht. En daar zitten een  aantal boeiende bij; naast de USAAC (een wat langdradige  sectie waarin vooral squadrons en oefentrips worden beschreven, want bij het begin van de Tweede Wereldoorlog was de A­17/8A al niet meer bij de Amerikanen in actieve  dienst) lezen we over de mislukte pogingen in juni 1940 nog machines aan Frankrijk te leveren. Verder worden het gebruik in Zuid­Afrika en Canada uitgebreid toegelicht, lezen we het  boeiende verhaal van de licentiebouw en operationeel gebruik in Zweden, over het gebruik in Argentinië, Peru (in maart  1940 bezochten een aantal Peruaanse 8A's Suriname tijdens  een rondvlucht door Zuid­Amerika, en in 1941 werden ze  ingezet tijdens een oorlog met Ecuador), Irak (waar de 8A’s  tijdens een opstand in 1941 weinig succesvol tegen de RAF  werden ingezet), de Noorse vliegschool in Canada 1941­1943 en uiteraard Nederland, waarbij de krijgsverrichtingen op 10 mei 1940 nog eens duidelijk op een rij worden gezet. De  secties over Argentinië en Peru zijn door lokale specialisten geschreven: boeiend en voorzien van uniek fotomateriaal. Verder moeten de uitstekende kleuren “profiles” (zijaanzichten) van de hand van Alexandre Guedes  worden genoemd

Een prima boek over een boeiend onderwerp, met een  aantrekkelijke prijs. Verder moet nog worden opgemerkt dat, waar de al verschenen “Warplane” delen nog wel eens  opvielen door de grote aantallen tikfouten, dit nu in dit “plus”  deel geheel is opgelost.

Arno Landewers

Het de Schelde/van Lammeren Lange Afstands Vliegtuig

De houten mock­up van het Lange Afstands Vliegtuig bij De Schelde.

Frits Gerdessen

In 1936/37 werd bij de N.V. Koninklijke Maatschappij De Schelde een houten mock­up gebouwd van een 3­motorig Lange  Afstand Vliegtuig (LAV), naar een ontwerp van ir. Th.J.W. van Lammeren van de Technische Dienst van de KLM1. De Rijks  Studiedienst voor Luchtvaart (RSL, later Nationaal Luchtvaart Laboratorium, NLL) heeft windtunnelproeven verricht met een  model 1:25 Dit project is niet gerealiseerd In de pers was er veel aandacht maar er is weinig documentatie bewaard gebleven

De KLM had blijkbaar behoefte aan een speciaal  postvliegtuig, een nieuwe Postjager. Postvervoer was (op de  Indië­lijn) een belangrijke taak van de KLM. In de pers  werden de vliegtuigen op deze lijn (in die tijd de Douglas  DC­2, later de DC­3) doorgaans aangeduid als postvliegtuig  (hoewel het natuurlijk passagiersvliegtuigen waren) en hun  verrichtingen werden nauwgezet gevolgd. Daarbij werd ook  vaak vermeld hoe veel (hoe weinig) passagiers werden  vervoerd

Aan dit project begon de KLM in 1935. Onderdirecteur P.  Guilonard rapporteerde op 14 juni 1935 aan Directeur  Plesman dat ir. van Lammeren een ontwerp had gemaakt, een  3­motorige geheel metalen middendekker die met  kruissnelheid een vliegbereik van ca. 6250 km had. Guilonard  adviseerde door te gaan met dit ontwerp

Op 7 juli 1936 belegde de KLM, bij de Technische Dienst,  een vergadering over het Lange Afstand Vliegtuig, met als  onderwerp hoe een dergelijk vliegtuig in Nederland te  bouwen zou zijn. Behalve van de KLM (7 man) waren  vertegenwoordigers aanwezig van de RSL, Aviolanda, De  Schelde, Koolhoven en Fokker2. KLM directeur Plesman  fungeerde als voorzitter. Het zou nog wel een jaar duren voor  men met de bouw kon beginnen, en daar moest 1½ jaar voor  worden gerekend. Bij inkorten van de voorbereidingstijd (“het  praten”) was toch minimaal 2 jaar nodig. Het toestel zou in  januari 1939 op het vliegveld kunnen staan. Van Lammeren

lichtte het ontwerp toe en legde uit waarom een 3­motorig  toestel veiliger was dan een 2­motorig. De constructie kwam  overeen met die van Douglas: vleugel, romp, staartvlakken,  motorbokken enz. Landingskleppen ontbraken omdat met  laag gewicht zou worden geland. De rompindeling was:  marconist achter de piloten, motorinstrumenten bij de  boordwerktuigkundige, toilet, cabine, intrekbaar staartwiel.  Van der Maas van de RSL gaf een toelichting over de  gewichtsschatting

Op 15 juli 1936 publiceerde de Indische Courant en bericht  met als kop: “Het ontwerp van de KLM, Postjager met  passagiersaccomodatie”. Op 4 juli had een Haagse  medewerker van het persbureau Aneta over dit project  vernomen  Volgens de Courant betrof het een zeer  geavanceerd toestel voor de lange afstand, ontworpen door de  KLM. Besprekingen met de industrie waren ingeleid. De  KLM had bij de “scheppende” vliegtuigindustrie de prijs  opgevraagd van een prototype en een kleine serie, en wel bij  de Schelde, Koolhoven en Fokker.

De KLM verstrekte de volgende gegevens en vroeg op grond  daarvan de snelheid: Er was al kritiek op het ontwerp, uit vliegerkringen. Men

beschouwde het als een groot gebrek om in een Postjager  geforceerd plaats te maken voor passagiers. De stahoogte in  de cabine was 1,80 m en de passagiers moesten daar 16 (!)  uur verblijven

De Schelde was als metaalbedrijf de enige fabriek die voor dit  werk in aanmerking kwam en belangstelling had. Bovendien  had constructeur Th. Slot natuurlijk al eerder (bij Pander) een  postvliegtuig ontworpen.

Van het LAV werd bij De Schelde een houten mock­up  gebouwd van de romp en een stuk van de linkervleugel met  de motor. Deze mock­up werd bekeken door de Plesman en  Aler. De windtunnelproeven bij de RSL wezen uit dat een  kruissnelheid van 370 km/u en een maximum snelheid van  415 km/u haalbaar waren

In maart 1937 kwamen meer gegevens in de pers. Het LAV  was een geheel metalen 3­motorige midden­dekker met  volledig intrekbaar landingsgestel, uitgerust met de Wright  Cyclone van 1100 pk (de KLM gebruikte Wright motoren).  Tevens bleek dat het toestel bestemd was voor de dienst op  West­Indië. Begin 1937 overlegde de KLM in Portugal over  de route en de landingsrechten. De grote oversteek (3600 km  over de Atlantische Oceaan) zou zijn van Porto Praia op de  Kaapverdische eilanden naar Paramaribo. In Portugal kwam  het vliegveld van Porto het meest in aanmerking, omdat dat  beter was dan dat van Lissabon. Op routekaarten in de pers  kwam Portugal niet voor en werd Casablanca vermeld. De  etappes waren: Amsterdam­Casablanca­Porto PraiaParamaribo­Curaçao, resp. 2350, 2650, 3600 en 1700 km. Het  LAV zou niet verder gaan dan Paramaribo. Passagiers en  vracht gingen met een toestel van het West­Indisch bedrijf  verder naar Curaçao

Nu werd nog berekend hoeveel benzine nodig was per etappe  met een reserve van 25% en een restant bij aankomst van 150  liter. Minder benzine bood de mogelijkheid voor meer  betalende lading. Voor de grote oversteek zou deze op de  uitreis 1465 kg kunnen bedragen, op de thuisreis (tegenwind)

1020 kg. Voor de andere (kortere) etappes wat meer. Hierbij  werd ook gekeken naar de prestaties van het vliegtuig bij de  afname van het gewicht aan benzine.

De pers was in maart 1937 enthousiast en/of voorbarig over  dit bij De Schelde te bouwen vliegtuig. Het werd uitgebreid  behandeld en gemeld werd dat het al was besteld of besteld  zou worden  Nu werden ook meer technische gegevens  gepubliceerd. De bemanning werd niet vermeld, maar bestond  uit vier man: twee vliegers, een boordwerktuigkundige en een  marconist, en zij moeten hebben beschikt over een rustruimte.  De langste etappe vergde minstens 10 vlieguren, zodat de  vliegers elkaar moesten aflossen. De bemanning moest ook de  passagiers verzorgen

Op 4 jan. 1937 vroeg de KLM aan de PTT de gedachten te  laten gaan over een postverbinding met de West. De KLM  was benieuwd hoe veel post er in beide richtingen over zee  werd verzonden. Bij een vrachtprijs van ƒ 30 per kilo en een  lading van 250 kg zou een wekelijkse dienst rendabel te  maken zijn. De KLM had 2 vliegtuigtypen op het oog: het 3motorige Van Lammeren toestel (4 passagiers en 500 kg post)  en een toestel voor 20 passagiers en 1000 kg post. In deze  brief werd gesteld dat de dienst niet voor de herfst van 1939  zou kunnen aanvangen. De KLM presenteerde in deze brief  zelfs een dienstregeling:

De retourvlucht vertrok op vrijdag om 00.00 van Paramaribo  en kwam op zondag om 14 00 aan te Amsterdam.

Het ontwerp kwam één keer ter sprake in de Raad van Beheer  van de KLM, in de 170e vergadering op 16 februari 1937. Uit  de “Nota betreffende een luchtverbinding AmsterdamParamaribo en den bouw van een langeafstandsvliegtuig bij

1:25 windtunnelmodel van het De Schelde/van Lammeren Lange Afstands Vliegtuig.

De Schelde”  citeren we:  ”De Directeur antwoordde, dat  het vliegtuig in zijn vrije tijd is ontworpen door Ir. Van Lammeren, van de wetenschappelijke afdeling van de  Technische Dienst. Het toestel heeft een betere lift­driftverhouding dan tot dusverre is bereikt. De snelheid maakt  het speciaal geschikt voor oceaanverkeer. Evenals de  P.A A , de T.W.A. en de Air France, zal ook de K.L.M. haar  wensen moeten formuleren; deze wensen zijn thans in lijnen  uitgezet. De R.S L. ziet veel mogelijkheden in het project. De motorengondels, het landingsgestel en het staartwiel  zijn beproefd als Douglas­onderdelen  Het toestel doet  denken aan een driemotorige Douglas DC­3, waarvan de  schadelijke weerstand aanmerkelijk is beperkt. De cabine  biedt plaats aan 4 personen, doch het toestel is in de eerste  plaats ingericht voor postvervoer; enigszins als in het  aanvangsstadium van de Indië­route. Behalve besprekingen met den R.S.L., die reeds gedurende een jaar gaande zijn, heeft een gezamenlijke bespreking plaats gehad met Fokker, Koolhoven en Aviolanda. Fokker en Koolhoven hebben echter slechts weinig belangstelling getoond en Aviolanda wilde er niet aan  Slechts De Schelde heeft met  voortvarendheid gewerkt.

De heer Bronsing wijst erop, dat de door de K.L.M. bij  Fokker opgedane wetenschap bij een volgende opdracht  aan concurrerende industrieën ten goede zou komen  Toch had men wellicht beter gedaan medewerking te geven, dan zich afzijdig te houden  Uiteraard zullen er bij den bouw  tegenvallers zich voordoen, zonder dat men het toestel  daarom zal kunnen weigeren  De heer Enthoven onderschrijft de door de heer Bronsing genoemde oorzaak  voor het gebrek aan belangstelling. Bij een bespreking, die  hij onlangs met een van de vertegenwoordigers van de  industrie voerde, bleek, dat er wel degelijk belangstelling bestond, maar dat men zich niet gaarne zette aan de bouw  van een door de K.L.M. ontworpen toestel. In de tijd, waarin de Regeringsplannen ten aanzien van de nationale  luchtvaartindustrie werden voorbereid, bood de Schelde  een toestel type S.6 aan. Hij meent het thans nog te moeten betreuren destijds niet op het aanbod te zijn ingegaan "

Na maart 1937 werd het stil in de pers over het LAV. Het  laatst bekende bericht stond in De Tijd van 14 oktober  1938. De KLM was nog steeds op zoek naar een  oceaanvliegtuig, en ook moest eerst het vliegveld bij  Paramaribo gereed zijn3  Verder meldde het bericht dat  constructeur Th. Slot van De Schelde het ontwerp nog wat  verder had uitgewerkt. Er kwam echter geen opdracht van  de KLM en het project was nu geheel van de baan

Voor de bouw waren onderdelen van de Douglas DC­3  nodig  Donald Douglas schreef op 18 februari 1937 aan H.  Veenendaal van het KLM kantoor in Santa Monica dat hij  bereid was die aan de KLM te leveren  Dat betrof DC­3 motorgondels en een aantal kleinere onderdelen  Douglas  stelde prijs op tekeningen. Vervolgens stuurde de KLM aan  Douglas een lijst van de gewenste onderdelen

Er ontstond nu een probleem met Fokker, dat Douglas  vertegenwoordigde. Fokker weigerde onderdelen te leveren aan anderen dan de KLM en oordeelde dat de KLM niet  bevoegd was onderdelen door te leveren aan De Schelde. Douglas kon niet buiten Fokker om aan De Schelde  leveren. Dat de KLM bereid was aan Fokker de  licentiekosten te betalen hielp niet.

De prijs van het vliegtuig werd nu te hoog, als deze  onderdelen elders (ander fabrikaat) moesten worden aangeschaft. De verhoudingen waren ingewikkeld, want de  KLM was agent van Wright, Pratt & Whitney en  fabrikanten van propellers en instrumenten  De financiering is ook ter sprake geweest. Er was subsidie nodig van de  regering of een bijdrage van het Rijkswerkfonds. Die zijn  ongetwijfeld uitgebleven  Deze problemen leidden tot het  stopzetten van het project. Daarbij kwam nog dat alles  waarschijnlijk te lang zou duren  De periode van opdracht  tot inbedrijfstelling zou al gauw 2 jaar duren  Er zat voor  De Schelde verder niets anders op dan de gemaakte kosten bij de KLM in rekening te brengen

Toch is De Schelde nog verder gegaan met dit project met  als resultaat Ontwerp 76, een 4­motorig geheel metalen  toestel (met Jumo motoren) van dezelfde afmetingen en  gewicht als het Van Lammeren ontwerp, dat de afstand Amsterdam­Paramaribo non­stop kon afleggen  De  betalende lading was 1000 kg, waarbij 4 passagiers, als bij  het Van Lammeren toestel. De bewaard gebleven tekening en beschrijving zijn niet gedateerd  Echter was op 25  augustus 1939 een tekening gereed van een 6­motorig reuzenvliegtuig: Ontwerp 75/S.26, naar het model van  Fokker Ontwerp 180. Aan te nemen valt daarom dat  Ontwerp 76 ook rond die tijd is gemaakt. In een komend nummer van LUCHTVAARTKENNIS gaan we nog verder in  op Ontwerp 76

Routekaart in het Bataviaasch Nieuwsblad, verscheen  op 18 maart 1937 ook in het Alg. Handelsblad. Opmerkelijk is de tussenlanding in Casablanca terwijl  steeds over Lissabon wordt gesproken.

Constructie

Geheel metalen 3­motorige middendekker met volledig  intrekbaar landingsgestel (met staartwiel). De romp was  samengebouwd met de middenvleugel (met zijmotoren). De  vleugelliggers gingen in de romp over in zware schotten, die  tevens (met deuropening) dienden als tussenwanden. Hoe de  buitenvleugels aan de middenvleugel waren bevestigd is niet  aangegeven. De buitenvleugels dienden als (integrale)  benzinetank

De rompindeling was: ­ Rompvoorstuk met middenmotor en pilotencockpit. De  vliegers zaten achter propellervlak van de zijmotoren; ­ radioruimte, vóór de voorligger; ­ tussen de liggers vóór de ruimte voor de  boordwerktuigkundige, achter de kombuis, gescheiden door  een wand; ­ achter de achterligger het toilet;

in het rompachterstuk de passagierscabine met achteraan de  ingang

Er was plaats voor 4 passagiers. In de cabine waren echter  links en rechts 3 patrijspoorten. Dat leidt tot de conclusie dat  de 4­koppige bemanning hier 2 rustplaatsen had. De

vrachtruimten waren tussen de zijmotoren en de romp  geprojecteerd, tussen de vleugelliggers.

Bronnen

Persberichten (www.delpher.nl); J.M. Greuter; G.J. Casius;  NLL; Hugo Hooftman (Ned. Vliegtuig Encyclopedie no. 7:  Scheldemusch en Scheldemeeuw)(NB: Hooftman blijkt goed  op de hoogte te zijn).

1  Ir. van Lammeren had daarvoor bij de RSL gewerkt en ook  enige tijd doorgebracht in de Verenigde Staten, bij Douglas. 2. Aanwezig waren: Plesman, Guilonard, Spit, Behage,  Wijdooge, Driessen, v. Lammeren (allen KLM); Dr. v.d. Maas  (RSL); v.d. Velde (Aviolanda); Smit en Slot (beide De  Schelde); Mr. van Buuren (Koolhoven) en ir. Beeling  (Fokker).

3. Er was een plan voor een vliegveld vlak bij Paramaribo ter  vervanging van het bestaande veld Zanderij. Dat ging niet  door omdat het beoogde terrein volstrekt ongeschikt was.

1:25 windtunnelmodel van het De Schelde/van Lammeren Lange Afstands Vliegtuig.

Tekening: Frits Gerdessen

Uit “Het vliegtuig en zijn onderdelen” door ir. Th J.W. van Lammeren (1941). Uit deze tekening blijkt dat de hartafstand van de vleugelliggers  (tussenwanden in de romp) ca. 1,70 m was.

HET WEB ­ Luchtvaarthistorie op Internet

Renault Aviation

Renault was een van de eerste autoconstructeurs die lichte  vliegtuigmotoren ontwierp en ging produceren  In 1907 werd  op de autosalon in Parijs een luchtgekoelde 8­cilindermotor  van 45 pk geïntroduceerd met een voor die tijd zeer gunstige  verhouding tussen gewicht en vermogen. Vliegtuigfabrikanten  gaan ervoor. Tussen 1908 tot 1914 doen 18 vliegtuig bouwers  een beroep op Renault voor gebruik in zo'n 49 verschillende  typen  De motoren waren robuust, soepel en efficiënt. Na de  Eerste Wereldoorlog moest worden bewezen dat vliegtuigen  ook mensen en post stukken over lange afstanden konden  vervoeren  In 1919 braken de 300 pk sterke Renault motoren  record na record; hoogte, tijd en betrouwbaarheid. Met Bréguet vliegtuigen werd in 1919 de eerste overzeese  lucht post verbinding tussen Frankrijk en Marokko uitgevoerd.  In 1922 vertrok een Farman­Goliath, voorzien met een 300 pk  sterke Renault motor, 4200 liter benzine en 300 liter olie aan  boord  Dit vliegtuig vloog 34 uur, 14 minuten en 7 seconden  non­stop in grote cirkels rond de luchthaven van Le­Bourget,  en in 1928 vliegt Jean Mermoz over het Andesgebergte met  een Latécoère, voorzien van een Renault motor. In 1930 koopt  Renault de vliegtuigbouwer Caudron. Na de Tweede Wereld oorlog gaat Renault door met de motorisering van vliegtuigen,  zoals bv. de Fouga­ en Morane­Saulnier­machines.  Halverwege de jaren 90 werkt Renault Sport samen met  Aerospatiale en gebruikt haar formule 1 motorenkennis bij het  produceren van motoren voor sportvliegtuigen www.renaultoloog.nl/luchtvaart.htm www.hydroretro net/etudegh/ les_moteurs_d aviation renault.pdf

Vliegtuigmotoren

Op Wikipedia is een overzicht van vliegtuigmotoren te  vinden. In deze 'List of aircraft engines' staan de motoren  alfabetisch gerangschikt op naam van de producent. https://en wikipedia org/wiki/List_of_aircraft_engines

Saarland

Het huidige Saarland is ontstaan met de Vrede van Versailles  in 1920. In de periode 1947­1956 was het een Frans  protectoraat. In 1956 besloten de inwoners via een  volksbesluit voor een aansluiting bij de toenmalige  Bondsrepubliek Duitsland. De geschiedenis van het lucht verkeer in dit gebied, in de periode 1909­1959, wordt  beschreven in twee hoofdstukken www.saar­nostalgie.de/Flugverkehr.htm

Air Transport Auxiliary

De Air Transport Auxiliary (ATA) werd opgericht bij het  uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Het was een civiele  organisatie die belast werd met het verzorgen van het  transport van vliegtuigen tussen de fabrieken,  onderhoudseenheden en frontlinie squadrons. Veel informatie  uit het historische ATA Archive is direct beschikbaar op de  website.

https://atamuseum.org/

Nationale Federatie Historische Luchtvaart

De Nationale Federatie Historische Luchtvaart (NFHL) is een  samenwerkingsverband van organisaties die zich bezighouden  met het restaureren, onderhouden en demonstreren van

Nederlands vliegend erfgoed www.nfhl.nl

Deutsh de la Meurthe Trophy 1934

Als aanvulling op het artikel van Harm Hazewinkel in  LUCHTVAARTKENNIS 2019/4 een pdf­document van het  National Advisory Committee for Aeronautics (USA) over de  technische ontwikkelingen in de race van 1934. https://ntrs.nasa gov/search jsp?R=19930094652

Fouga CM­170 Magister

De Fouga CM­170 Magister werd in de jaren 50 ontwikkeld  als een lichte tweemotorige jager/trainer voor de Franse  luchtmacht. Kenmerkend zijn de twee achter elkaar geplaatste  zitplaatsen en de V­vormige staartsectie. In de periode 19621970 werden toekomstige Nederlandse vliegers van de KLu  en MLD in België opgeleid op dit vliegtuigtype.

Hieronder vindt u een verzameling internet links met  informatie over dit vliegtuigtype.

www.nederlandseofficierenvereniging.nl/post/de­fouga­cm170­magister

www.nmm.nl/zoeken­in­de­collectie/detail/471795/ https://nl.wikipedia.org/wiki/Fouga Magister www.warbirdalley.com/fouga htm

www.eaa1000 av.org/pix/fouga/fouga htm www.belgian­wings.be/Webpages/Navigator/Photos/ MilltaryPics/post_ww2/Potez­Air Fouga CM170 Magister/ Fouga Magister.htm

Index/inhoudsopgaven Luchtvaartkennis De index/inhoudsopgave van  LUCHTVAARTKENNIS 19532019 is als pdf beschikbaar voor downloaden www.knvvl.nl/luchtvaartkennis

Uit de oude filmdoos

Video over het assembleren van een Clerget 9B stermotor. De  motor wordt in 8 minuten stap voor stap opgebouwd https://youtu be/L_E4JRy5YZQ

Nog een video met een stermotor in de hoofdrol. Deze keer  wordt de werking d m.v. een duidelijke animatie uitgelegd https://youtu be/Y2ImpoBQUao

Een video met uitleg hoe een moderne CFM56­5B motor o.a.  in gebruik op de Airbus A320, zijn werk doet. https://youtu be/7TvGznjGv2Q

Airplan History. Een documentaire over de ontwikkeling van  de eerste vliegtuigen o.a. de Wright Flyer. Lengte ± 52 min. https://youtu be/u 4yCftDaKw

Fouga CM­170 Magister. https://youtu be/MlVIVkaVeRA https://youtu be/UhfVlfUR jg

LVK­ABNL Forum: https://groups.io/g/LVK­ABNL

OPROEP: Wilt u zo goed zijn om uw email adres door te  geven c.q. te controleren voor toekomstige communicatie?  Dit kan via Mijn KNVvL of de ledenservice/secretaris,  abonnees via Loet Kuipers; zie colofon.

Sonnig Jet in Libië

Arno Landewers

Sinds vorig jaar is in Libië, na enkele jaren van relatieve rust, een hevige burgeroorlog uitgebroken, waarbij de strijdende  partijen door diverse landen in de regio worden gesteund. In het algemeen laten we in ons blad “history in the making” rusten tot later, maar in dit geval lijkt het nuttig al wat feiten vast te leggen, ook al omdat er in de Nederlandse pers en nieuwsmedia nauwelijks aandacht aan wordt besteed. Bovendien is er een interessant feit: een aantal op Aruba geregistreerde vliegtuigen spelen een rol in de strijd

In 2011 kwam een einde aan het regime van de Libische  dictator Khadaffi1. In navolging van protesten en opstanden in  andere Arabische landen eisten begin dat jaar steeds grotere  groepen betogers het aftreden van Khadaffi. Nadat delen van  het leger zich bij de betogers aansloten, konden deze in de  oostelijke havenstad Benghazi de macht overnemen. Met  militaire steun van Qatar, Frankrijk en Groot­Brittannië, en  door de NAVO afgedwongen no­fly zones konden de  opstandelingen in augustus 2011 de Libische hoofdstad  Tripoli innemen. In oktober werd Khadaffi bij zijn  schuilplaats doodgeschoten

De opstandelingen richtten een overgangsraad op, die eind  2012 door een tijdelijke regering werd opgevolgd. Deze had  als taak binnen twee jaar Libië tot een parlementaire  democratie om te vormen. Dat verliep echter uiterst  moeizaam; naast diverse rebellengroepen die uit de gelederen  van de opstandelingen waren ontstaan kwamen ook  extremistische groepen, waaronder Al Qaida, het land binnen.  Hoewel er in die twee jaar nauwelijks vorderingen waren  gemaakt, werden in 2014 toch parlementsverkiezingen  gehouden. Dit liep uit op chaos, de verkiezingen werden  verstoord door bomaanslagen waardoor de opkomst onder  20% bleef. Om te voorkomen dat Al Qaida de macht zou  grijpen organiseerde de Verenigde Naties (VN)  vredesonderhandelingen tussen de wat gematigde groepen en  andere deelnemers aan de parlementsverkiezingen.

GNA versus LNA

Eind 2015 werd een overeenkomst getekend die leidde tot de  vorming van de VN­erkende regering van het Nationaal  Akkoord (GNA). Het verenigde lokale bestuur in oost Libië,  ontstaan onder een hevige strijd met extremisten, trok echter  na enkele maanden de steun in. Om te voorkomen dat de

extremisten de grens zouden oversteken was Egypte al  begonnen met het leveren van militaire steun aan dat lokale  bestuur, dat ook de diverse strijdgroepen inmiddels in een  georganiseerd leger had ondergebracht, het LNA (Libyan  National Army). Khalifa Haftar, een oud­kolonel uit het leger  van Khadaffi, werd tot hoofd van het LNA benoemd. Haftar  nam deel aan de staatsgreep waarmee Khadaffi in 1969 de  macht greep. Na een nederlaag van het Libische leger in een  conflict met Tsjaad in 1986 raakte Haftar uit de gratie, waarna  hij uiteindelijk tijdelijk naar de Verenigde Staten wist uit te  wijken.

Eind 2019 was de machtsbasis van GNA beperkt tot Tripoli  en de nabijgelegen havenstad Misrata; het LNA beheerste de  rest van Libië, waarbij Benghazi het machtscentrum was.

Luchtbrug en Turkse UAVs

In een poging Tripoli te veroveren startte vanaf midden  januari 2020 ter ondersteuning van het LNA een luchtbrug  vanuit de Verenigde Arabische Emiraten naar noordoost Libië  (in de regio Benghazi) en/of noordwest Egypte met gehuurde  Ilyushin Il­76 vrachtvliegtuigen. Het merendeel van de  vluchten startte vanuit de Emiraten, een aantal vanaf de  Emiraten vliegbasis Assab in Eritrea. Op de terugweg  maakten de Ilyushins veelal een stop op Aqaba, Jordanië. Met  soms drie vluchten per dag, werden er naar schatting meer  dan 100 vluchten gemaakt; goed voor 5000 m3 aan lading, ongetwijfeld militaire uitrusting. De vluchten werden  uitgevoerd door Il­76’s geregistreerd in Oekraïne en  Kazakhstan op naam van onder meer ZetAvia, AZee Air en  Jenis Air.

De drie luchtvaartmaatschappijen hebben sterke banden met  het LNA. Zo wordt ZetAvia bestierd door de in de Emiraten

Kolonel Haftar (geheel links) op de luchthaven van Tunis, eind 2017. Op de achtergrond Sonnig Jet Falcon 900 P4­RMA, het  vliegtuig waarmee hij arriveerde.

woonachtige Rus Oleg Sergeev, die met het inmiddels  opgeheven Air Almaty in 2017 ook al actief was voor het  LNA. AZee Air is eigendom van de Moldavische vader en  zoon Grigore en Vladimir Ghian, die sinds 2016 het LNA van zowel vliegtuigen, militair personeel als financiën voorzien. Recentelijk schijnen de vluchten, veel minder in aantal, te  zijn overgenomen door C­17 Globemasters van de  luchtmacht van de Emiraten. De desbetreffende Ilyushins  worden overigens ook ingehuurd door de Amerikaanse  luchtmacht en/of NAVO, zo zijn ze bijvoorbeeld actief  (geweest) op vluchten naar Irak, Koeweit en Afghanistan vanuit de golfregio, en onlangs was er zelfs één te zien op vliegbasis Eindhoven

Omdat het LNA Tripoli dreigde in te nemen, schroefden Turkije en Qatar de militaire hulp aan het GNA op. Met name  de inzet van enkele Turkse UAVs vanaf een geïmproviseerde  vliegstrip nabij Tripoli zorgde voor recentelijk militair succes  van het GNA. Inmiddels zijn Russische MiG­29 en Sukhoi  Su­24 gevechtsvliegtuigen vanuit Syrië overgevlogen naar  Libië als steun voor het LNA. Ook is recent vanuit Turkije  een luchtbrug opgestart met Lockheed Herculessen en  waarschijnlijk Globemasters uit Qatar.

Ricardo Mortara en Sonnig Jet Sergeev en de Ghians zijn niet de enige oude bekenden die  alsmaar rond Libië opduiken2  Een andere speler is de  Italiaans/Zwitserse vlieger Ricardo Mortara. Zijn naam dook voor het eerst op in een smeergeld affaire rond het Franse  oliebedrijf Elf in Angola; Mortara trad op als privévlieger van  Alfred Sirven, die de smeergeldstroom faciliteerde. Later  werd Mortara genoemd in een VN rapport over (de import  van) wapens in Libië; hij zou een gedemilitariseerde Aero L­39C aan het LNA hebben geleverd, die voor opleiding van vliegers werd gebruikt3. Mortara richtte in 2017 een  luchttaxibedrijf op, Sonnig International Private Jet, dat met  een Dassault Falcon 50 en twee Falcon 900’s vliegt, officieel  Turijn als thuisbasis heeft, en vanuit de Emiraten wordt  gefinancierd  De vliegtuigen van Sonnig staan op Aruba  geregistreerd

Het Arubaanse luchtvaartuig register (met de P4­ prefix) werd  gestart in 1988, en in eerste instantie vooral gebruikt voor in dubieuze technische conditie verkerende vrachtvliegtuigen  In 1995 werd de administratie van het register overgenomen door een in Miami gevestigd bureau, en werden de technische  en operationele eisen voor inschrijving van vliegtuigen naar  internationale standaarden verhoogd  Het Arubaanse register  werd aantrekkelijk gemaakt voor eigenaren van zakenvliegtuigen, op zoek naar vestiging in een  belastingparadijs, gecombineerd met mogelijkheid van  registratie op naam van postbusfirma’s waarvan de eigenaar

niet of nauwelijks te traceren is. Een ander voordeel van een  vliegtuigregistratie uit Aruba is dat in het algemeen eenvoudig wereldwijd toestemming wordt gekregen voor  luchtruim­ en vliegveldgebruik  Deze voordelen trekken vooral belangstelling van oligarchen, maar ook van Ricardo Mortara, want de gebruikers van zijn Falcon’s hebben belang bij anonimiteit.

Op een foto, eind 2017 gemaakt tijdens een bezoek van Haftar aan Tunis, was te zien dat deze was gearriveerd met  één van de Sonnig Jet Falcon 900’s. En het bleek al snel dat  de drie machines exclusief voor LNA/Haftar vliegen. De  toestellen vliegen enkele malen per week vanuit noordoost  Libië naar Jordanië, Egypte of de Emiraten. Maar ze werden ook gebruikt voor transport tijdens (mislukte)  vredesonderhandelingen in Duitsland, en voor opvallende  vluchten van Benghazi naar Istanbul (op 22 maart 2020, de  dag dat het LNA verklaarde dat werd onderhandeld over het  vrijgeven van de lichamen van vier bij Tripoli gesneuvelde  Turken) en Venezuela. Sinds september 2019 zijn ook twee  Amerikaans geregistreerde Gulfstreams vanuit Libië actief;  beide staan op naam van Cite Aviation en worden ook in  verband gebracht met Mortara.

De Sonnig Jet vliegtuigen zijn niet de enige Arubaans  geregistreerde vliegtuigen actief in Libië. Vanaf Malta is  Mediterranean Aviation Company (Med Avia) actief, dat een Libische eigenaar heeft en veelvuldig vluchten maakt naar  Benghazi en Tunis via Benghazi met Cessna 560 P4­BSA. Verder is er nog een geheimzinnige Cessna 208B Grand  Caravan, P4­BAB, actief in noordoost Libië, vooral vanaf  Benghazi maar ook vanaf de nabijgelegen Al Khadim  vliegbasis. Het toestel wordt ongetwijfeld voor transporttaken gebruikt.

1 Er zijn diverse transliteraties voor zijn naam.

2  Ook de Russische Wagner groep is actief in Libië; bovendien heeft een  vliegtuig van Phoenix Air Group (dat voor de Amerikaanse strijdkrachten en  de CIA vliegt) Benghazi bezocht.

3  Zowel het LNA als GNA beschikken over vliegtuigen en helikopters,  voornamelijk overblijfselen van de Libische luchtmacht uit de Khadaffi tijd,  vooral Aero L­59C’s en enkele Mirage F1’s. LNA krijgt bovendien luchtsteun van Mirage 2000’s van de luchtmacht van de Emiraten, die vanuit  Egypte opereren.

Dank aan Lazare Beullac/Africa Intelligence. De diverse  vluchten zijn via Automatic Dependent Surveillane­Broadcast  (ADS­B) signalen die standaard vanuit vliegtuigen worden verzonden te traceren. Via internetpagina’s als flightradar.com  en adsbexchange.com zijn vluchten te volgen, op Twitter is  een actieve gemeenschap van mensen die opvallende vluchten vastleggen.

Sonnig International Private Jet  Dassault Falcon 50EX P4­BAA. (foto:  Filippo Novello, Turijn, juli 2018)

De andere Sonnig vliegtuigen  betreffen de Dassault Falcon 900's  P4­FJA en P4­RMA.

MUTATIES NEDERLANDS LUCHTVAARTUIG REGISTER

Samenstelling: Arno Landewers. Er kunnen geen rechten worden ontleend aan de in deze rubriek gepubliceerde  gegevens.

Niet officiële gegevens worden tussen vierkante haken [ ] weergegeven Mutaties van houders/eigenaren worden hier niet  opgesomd. Op www.landewers.net/reg.html vindt U het Nederlandse Luchtvaartuig Register per 5 mei 2014, met alle mutaties  sinds die datum (dat wil zeggen: in de meeste gevallen slechts een datum, eventueel aangevuld met niet officiële gegevens).

Uiteraard zijn alle aanvullingen meer dan welkom; deze zullen op de Internet pagina worden verwerkt.

Nieuwe inschrijvingen

PH­BAN

PH­BBC

PH­BEJ

PH­BKG

PH­FOH*

PH­GCF

PH­GHR

PH­HMM

PH­HMS

PH­HSA

PH­HSW

PH­HXF

PH­HXG

PH­HXN

PH­HXK

PH­HXO

PH­IOT

PH­IWS

PH­JRC

PH­KEN

PH­LLN

PH­MLW

PH­NWL*

PH­OAS*

PH­PMV

PH­PWW

PH­RNK*

PH­TRK*

PH­TRZ

PH­TUE

PH­VHP

Aquila AT01­100A

Cessna 182T Skylane  Bombardier BD.700­1A11 Global  5000

Boeing 787­10

Kubíček BB40Z

Alpi Aviation Pioneer 400 Lancair 360

Reims/Cessna F172N Skyhawk Cessna T206H Stationair TC

Boeing 737­8K2

Boeing 737­8K2

Boeing 737­8K2

Boeing 737­8K2

Boeing 737­800

Boeing 737­800

Boeing 737­800

Tecnam P 2008­JC Dassault Falcon 7X

Embraer EMB­135BJ Legacy 600

Schroeder Fire Balloons G Eurocopter EC 135 P3H

SOCATA TB­10 Tobago

Kubíček BB34Z Ultramagic S­90 CASA I.131E Jungmann

Diamond DA 62 Cameron Z­105

Lindstrand LBL 150A  Blackshape BS 115 Gabriél

Reims/Cessna F150M Piper PA­28­161 Warrior II

03 02 2020

05.03.2020 05 02 2020

10.02.2020

18 03 2020 10.02.2020 13 05 2020 12 05 2020 19.03.2020

30 03 2020

[Breda Aviation, Bosschenhoofd], voorheen G­GAEF.

Voorheen F­GGEI, SP­THG, N11618 [De Mandemakers Groep, Waalwijk], voorheen C­GOEI. [KLM NV, Amstelveen], “Hyacint”/  ”Bluebell”.

Voorheen EC­YNK. Voorheen D­EFKM. [R. van der Sluis, Rotterdam], voorheen N537TA.

[Transavia Airlines CV, Schiphol], voorheen PR­HSB, PH­HSA, 9Y­TJS, PH­HSA, 9Y­TJS, PH­HSA, N1786B.

[Tranavia Airlines CV, Schiphol], voorheen PR­HSW, PH­HSW, 9Y­TJR, PH­HSW, 9Y­TJR, PH­HSW, 9Y­TJR, PH­HSW, (PH­HZW), N1796B.

[Tranavia Airlines CV, Schiphol], voorheen PR­GZD, PH­HXF, N1787B. [Tranavia Airlines CV, Schiphol], voorheen PR­GZQ, PH­HXG.

[Tranavia Airlines CV, Schiphol], voorheen PR­GZR, PH­HXN.

[Transavia Airlines CV, Schiphol], voorheen PR­GZL, PH­HXK.

[Transavia Airlines CV, Schiphol], voorheen PR­GZJ, PH­HXO.

[I. Wessels, houder ExxAero BV, Eindhoven], voorheen F­WWHM. [JORACO BV, Oisterwijk], voorheen M­PIRA, OE­IMS, M­ESGR, D­ACBG, PT­SVD.

[ANWB Medical Air Assistance BV, Lelystad], voorheen D­HCBM; gebouwd als  Airbus Helicopters H135 P3H. [Martinair/KLM Flight Academy], voorheen D­ETON, N55391.

12.02.2020 18 03 2020

25 02 2020 15.03.2020

14 05 2020

29 05 2020

Voorheen D­OCMW. Voorheen D­OOAS. [P. van de Veen, Hoogeveen], voorheen G­BUVN, EC­333, E3B­487/781­12 [P.O.R.T. Aviation BV].

Voorheen D­OTRK.

Voorheen G­BEOK. [VSH MAPS BV, Hilversum], voorheen F­GCJD, N8148U.

PH­WMM

Cessna 525 CitationJet

PH­XXH

PH­YIS

PH­1634

PH­1636*

PH­1637

PH­1640*

PH­1643

PH­1644

PH­1646*

PH­3Y3

PH­4U2

PH­4U4

PH­9U6

Piper PA­32R­301T Turbo Saratoga  SP

Eurocopter EC 135 T3H

Schempp­Hirth Cirrus  Schleicher ASW 27­18E

Schleicher ASK 21B

Schempp­Hirth Ventus cT Schleicher ASW 28 Rolladen­Schneider LS 4­a Diamond HK 36 TTC Super Dimona Aeropro FOX­912

TL­Ultralight TL­3000 Sirius

TL­Ultralight TL­2000 Sting Parasport Fun­Alu 125

525­0118

32R­8029109 2102

90/11 29752 21976 66/286 28047 4461 36612 11401 16SI125

19ST479 AT12092004

20.02.2020

10.03.2020

26 02 2020

02 03 2020

27 02 2020

04 02 2020

13 03 2020

07.04.2020 10 02 2020 18 02 2020

06.02.2020 02 04 2020

28.02.2020 04 02 2020

[Air Service Liege NV (ASL)], voorheen OO­EUR, D­IRWR, (D­ILEJ), N118AZ, (N61TF), N52178, N5203S. Voorheen OO­TAX, N82542.

[KNSF Flight Services BV, Muiden], gebouwd als Airbus Helicopters H 135 T3H. Voorheen D­0479

Voorheen D­KIIX, ingeschreven met c/n 66 Voorheen D­9289 Voorheen D­7067. Voorheen F­CHQE, OE­9409 Voorheen OO­F76, PH­3Y3 Voorheen G­CKKG (ingeschreven met c/n LAA 386­15474).

PH­BFU

PH­CAN

PH­CAS

PH­CZM

PH­DUK

PH­ENH

PH­FHB

PH­FMI

PH­HGT

PH­HLM

PH­IPL

PH­IRE

PH­KLS

PH­MDG

PH­MMT

PH­NPT

PH­OBE

PH­OMA

PH­PTB

PH­SGG

PH­TFF

PH­UNA

PH­VAT

Boeing 747­406BC

Cessna 150M

Cameron N­105

Cameron A­400

Cessna 185 Skywagon (amphibian)

Lindstrand LBL 105A

Piper PA­46­500TP Malibu Meridian

Rockwell Commander 690B

Cessna 680 Citation Sovereign+

Piper PA­34­200T Seneca II

Reims/Cessna F172M Skyhawk

Cameron O­120

Cameron Z­160

Cessna 680 Citation Sovereign + Eurocopter EC 135 P2+ Reims/Cessna F172N Skyhawk

Schroeder Fire Balloons G  Piper PA­25­235 Pawnee D

Cameron O­105

Slingsby T.67C­3 Firefly

Boeing 737­86N

Kubíček BB45N

Schroeder Fire Balloons G

28196

15076686 3626 10164

185­0046 844 4697282 11482

680­0530 34­7770393 F17201348

4336 11001

680­0564 0871

F17201641 1009

25­8056002 11069 2099 35220 499 666

Voorheen PH­9U6.

In februari werd voor het eerst  één van de Bombardier Global  Express varianten in Nederland ingeschreven, in dit geval een  Global 5000 Hier de machine, PH­BEJ, enkele uren na aankomst op Rotterdam na de  aflevering vanuit Canda (foto:  Arno Landewers, 15 februari  2020)

Werd G­KIND. aar Servië. L verlopen 17.01.2019.

04 02 2020 20 03 2020 11 02 2020 03.02.2020 03 03 2020 04 05 2020 11.03.2020 06 05 2020 03 03 2020 04.02.2020 19 03 2020

13.03.2020 04 05 2020 23 02 2020 10.02.2020 17 04 2020 03 03 2020 18.03.2020 19 02 2020 04 02 2020 20.02.2020 17 02 2020 27 03 2020

Buiten gebruik gesteld, opslag Teruel  (Spanje), bestemd voor sloop

Naar Polen.

BvL verlopen 13 12 2018

Buiten gebruik gesteld

Werd OO­DUK.

BvL verlopen 16 03 2019

Werd N97BF. Werd OO­EYE. Werd 9H­SNB. Naar Hongarije. Voldoet niet langer aan de  voorwaarden

Naar Turkije.

BvL verlopen 21.03.2017. Naar Zuid­Afrika. Naar Duitsland

Naar Griekenland.

BvL verlopen 21 01 2019

Naar Frankrijk Naar Turkije.

Werd G­JEOL Werd N801XT. Naar Oekraïne.

BvL verlopen 11 12 2017

PH­288

PH­327

PH­1592

PH­1627

PH­1642

PH­2Z7

PH­3N4

PH­7R9

Schleicher K 8B

Schleicher Ka 6CR Rhönsegler

DG Flugzeugbau DG­1000S

Schempp­Hirth Discus­2a

Diamond HK 36 TTC Super Dimona Tecnam P 92 Echo

ATEC Zephyr

Per Il Volo Miniplane Top 80 ABM 8074

Z 150199 V 501510013

04.03 2020

19.05.2020 06 03 2020 29 05 2020 14.04.2020 04 02 2020 20 02 2020 11.02.2020

Naar Oostenrijk

Buiten gebruik gesteld

Naar Frankrijk.

Naar Duitsland

Naar Duitsland

Naar Duitsland.

Werd SE­VVY. Geen BvL L verlopen. L verlopen 17 12 2018

PH­XKV voorheen EC­XKV, EC­CGJ; PH­4U1 voorheen 05­QY (Frankrijk).

L verlopen 21 03 2019

L verlopen 19.01.2019.

Piper PA­28­161 Warrior II  F­GCJD was al vanaf de zomer  van 2016 actief voor de vliegclub op vliegveld Hilversum; onlangs  werd de machine ingeschreven  als PH­VHP. (Foto: Arno Landewers, Hilversum 27 augustus 2016)

PH­AIJ werd I­CNTL PH­ANP werd HA­BHS. PH­BFG werd TF­AMG. PH­ECN werd D­EGEL. PH­EDE werd EC­NHX.  PH­ELK werd F­PELC. PH­ENK werd N55HV. PH­HAN werd F­PHAN. PH­JCH werd 2­HJCH. PH­JMR werd F­GEMR.  PH­JON werd SP­BPB. PH­MSR werd OE­RSR. PH­PAU werd F­HPAU. PH­RWX werd HA­HBC. PH­1052 werd F­CJUN.  PH­1398 werd D­KYXK. PH­1574 werd OK­7574

PH­AEH

PH­AOK

PH­BNG

PH­BSJ

PH­CXH

PH­EIJ

PH­EUC

PH­EUG

PH­HIH

PH­HSR

PH­JDM

PH­JNX

PH­MBT

PH­MJQ

PH­MPE

PH­MVT

PH­SYD

PH­TDG

PH­XLK

PH­ZFM

PH­ZOM

PH­446

PH­797

Piper PA­32R­301 Saratoga IIHP  Airbus A330­203

Beech F33C Bonanza

Reims/Cessna FA150L Aerobat Fokker F28 Mk0100

SOCATA Rallye 150ST

Agusta Westland AW139 Agusta Westland AW139

Hughes 269C  Boeing 737­8KN

Reims/Cessna F150M Commuter  Cessna 560XL Citation Excel McDonnell Douglas DC­10­30CF Fokker F28 Mk0100

Airbus A320­232

Cessna U206F Stationair

Piper PA­28RT­201 Arrow IV

Diamond DA 40 D Star

Aérospatiale­Aeritalia ATR.42­320

Fokker F28 Mk0100

Boeing 737­8HX

Schleicher AS K13

Slingsby T.31 Tutor

3246141 0834

CJ­136

FA1500110 11308 3141 41210 31407 110­0067 40236

F15001391 560­5641 46985 11496 1945 U20601705

28R­8018094

D4.219 093 11359 29677 13379 704

Werd OO­TVK, LN­MLM (01 2020).

Werd 2­PAOK, AP­BMK, 2­PAOK, JY­JVB (02 2020).

Werd G­VICM, F­GSCM (08.2019).

Werd (OO­BSJ), OO­RSJ, EC­NGJ (09 2019).

Werd D­AGPH, UP­F1019 (12 2019).

Werd SP­ABL; 10.06.2019 doorgehaald.

Werd LN­OYZ, OY­HLC, G­SNSG, VH­CGX (01 2020).

Werd G­SNSF, PR­CGN (09 2018).

Werd HA­MST, RA­07833 (12 2019).

Werd A6­FDF, EI­FED, VT­JTN, 2­TJTN, VP­BSE (09 2019).

Werd OK­SKY, OM­SKA (2020).

Werd D­CCSG, YU­SMK, N641TX, N777RB (11 2019).

Werd T­264 (KLu), N264DE (11 2019).

Werd D­AFKC, UP­F1007, 27 12 2019 verongelukt tijdens  start Alma­Ata (Kazachstan), 15 doden

Werd A6­EIB, S7­SIL, 9H­SLB (12.2019).

Werd SP­ROB, SP­GBN, OM­ZOS (08 2019).

Werd HA­TNX, S5­DXA (2019).

Werd OK­ABL, OM­ELE (2020).

Werd F­WQNO, F­GVZJ, OE­HZA (08 2019).

Werd OE­LVJ, VH­UQP (08 2019).

Werd F­GZHF, C­FTVF, F­GZHF, C­FTVF, F­GZHF, XA­DDD (12 2019).

Werd F­CLBG, afgeschreven na ongeval Le Havre­St. Romain (Frankrijk) 28.10.2019.

Werd D­1081, HB­557, D­1994 (08 2019).

Naar aanleiding van het Spin artikel in het vorige nummer ontvingen we van Wim Boomgaard een drietal fraaie  afbeeldingen van ansichtkaarten. Via Willem Korve en Gert den Herder kwam aanvullende informatie over de opnamen.

1912 Spin met 75 PK Argus motor, en blok radiator achter de motor. Het toestel is nog voorzien van piano­draad voor de vliegdraden. Na een ongeluk op 25 mei 1912 op Johannisthal, waarbij Lt. Von Schlichting omkwam, en Antony Fokker gewond raakte, werden deze draden vervangen. Het ongeluk was te wijten aan breuk van piano­draden.

Rechts: 1913 Spin Militair model (4 wielen) met 100 PK Argus motor.

Onder:  Een opname van een 1912 Spin  met 100 PK Argus, gemaakt op Döberitz. Hier zijn de piano­draad vliegdraden al  vervangen door kabels, dus de foto is  van na mei 1912. De ansichtkaart is  verzonden in maart 1914.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.