alasdair gray
Staartstuk: Hoe Lanark groeide
1
STAARTSTUK: Hoe Lanark groeide Hallo weer. Toen Canongate Lanark in 1981 publiceerde was ik vijfenveertig en dacht dat het boek beroemd zou worden wanneer ik dood was. Een uitgever in Londen vertelde me dat Lanark misschien een cultstatus in de Verenigde Staten kon krijgen en het minder goed zou doen in Groot-Brittannië. Maar sinds 1981 is het er gestaag herdrukt, en de volgende vragen zijn me vaak gesteld. Q Wat is je achtergrond? A Als achtergrond omgeving betekent: de eerste vijfentwintig jaar zijn doorgebracht in Riddrie, Oost-Glasgow, een goed onderhouden gebied van bedrijfswoningen met stenen gevels en half vrijstaande villa’s. Onze buren waren een verpleegster, postbode, drukker en tabakshandelaar, dus ik was een beetje een snob. Ik ging ervan uit dat Groot-Brittannië voornamelijk het bezit was en geleid werd door mensen uit Riddrie – mensen als mijn vader die de adjudant-stadsklerk van Glasgow kende (hij woonde ook in Riddrie) en anderen die belangrijk leken maar niet belangrijker dan mijn vader. Als achtergrond familie betekent: die was nijver, belezen en heel sober. Mijn Engelse grootvader was een schoenmaker uit Northampton die naar het noorden kwam omdat de zuidelijke werkgevers hem op de zwarte lijst hadden gezet
vanwege vakbondactiviteiten. Mijn Schotse grootvader was een industriële smid en congregationele kerkvoogd. Mijn vader vocht in de Eerste Wereldoorlog, wat een agnostische socialist van hem maakte. Hij liep een buikwond op waardoor hij een klein pensioen van de overheid kreeg, bediende een machine die kartonnen dozen sneed in een fabriek die de handeldepressie van de jaren dertig overleefde en trouwde in 1931 met Amy Fleming, een winkelbediende in een warenhuis in Glasgow. Ze was een goede huisvrouw en efficiënte moeder die van muziek hield en bij het Glasgow Orpheus Choir had gezongen. Mijn vader wandelde en beklom bergen als hobby, en deed op vrijwilligheidsbasis secretarieel werk voor de Camping Club van Groot-Brittannië en de Scottish Youth Hostel Association. Mijn moeder had minder manieren om zichzelf te vermaken na het huwelijk en ik realiseer me nu dat ze meer van het leven wilde, al mopperde ze zelden. Ze waren dus een normaal paar. Ik had een jonger zusje die ik pestte en met wie ik vocht tot we in gescheiden huizen gingen wonen. Daarna werd ze een van mijn beste vrienden. Q Hoe was je kindertijd? A Op de aanvallen van astma en eczeem na, voornamelijk pijnloos en regelmatig saai. De belangrijkste wens van mijn ouders was dat ik naar de universiteit zou gaan. Ze wilden dat ik een professionele baan zou krijgen, begrijp je, omdat professionele mensen minder kans liepen om hun baan te verliezen tijdens een depressie. Om op de universiteit te komen moest ik mijn examens in Latijn en wiskunde halen, vakken die ik haatte. Dus de helft van mijn schoolervaring ging op aan activiteiten die voor mijn hersenen aanvoelden als een maaltijd van zaagsel voor de mond. En natuurlijk was er huiswerk. Mijn vader wilde het geestdodende geploeter van leren verlichten door me mee uit fietsen en klimmen te nemen, maar ik haatte het om mezelf in zijn schaduw te vermaken, en koos liever voor de escapistische werelden van stripboeken en films en boeken:
vooral boeken. Riddrie had een goede bibliotheek. Ik had een aangeboren voorkeur voor allerlei soorten escapistische troep, maar toen ik alles wat daarvan was had gelezen was er alleen maar goed spul over: en mythes en legenden, en reisboeken, biografieën en geschiedenisboeken. Ik beschouwde een goedvoorziene openbare bibliotheek als het toppunt van democratisch socialisme. Dat een saaie plek als Riddrie er een had was het bewijs dat de wereld in essentie goed georganiseerd was. Ik realiseer me dat ik het heb over mijn leven vanaf elf jaar, na de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog, met evacuatie in 1939 naar een boerderij in Auchterarder (een ervaring die ik gebruikt heb in De proloog van het orakel) in het mijnstadje van Stonehouse, Lanarkshire (wat ik gebruikt heb in 1982 Janine, mijn tweede roman) en Wetherby in Yorkshire, was mijn leven niet onder de bijna totale jurisdictie van het Schotse onderwijssysteem met de volledige steun van mijn vader, dus helemaal niet saai. Q Wanneer realiseerde je je dat je een kunstenaar was? A Ik realiseerde het me niet. Net als alle kinderen die materialen kregen om mee te tekenen, deed ik het, en niemand stelde voor dat ik ermee zou stoppen. Op school werd ik zelfs aangemoedigd om het te doen. En mijn ouders (zoals zoveel ouders in die tijd) verwachtten dat hun kinderen een act voor feestjes hadden – een liedje of een gedicht dat ze konden opvoeren bij huiselijke bijeenkomsten. De gedichten die ik voorlas waren heel slechte A.A. Milne-dingen. Ik achtte het mogelijk om versjes te schrijven die even goed, zo niet beter, op me overkwamen, omdat ze van mij waren. Mijn vader typte ze voor me, en de kinderachtige kleine verhaaltjes die ik naar kindertijdschriften en radioprijsvragen voor kinderen stuurde. Toen ik elf was las ik een vier minuten durend programma voor van mijn eigen composities tijdens het kinderuur van de Schotse BBC. Maar ik was acht of negen jaar oud toen het bij me opkwam dat ik op een dag een verhaal zou schrijven dat in een boek gedrukt zou worden. Dit gaf me een gevoel van uitzinnige vreugdevolle macht.
Q Wat voor soort dingen tekende je toen je een kind was? A Ruimteschepen, monsters, kaarten van denkbeeldige planeten en koninkrijken, de context van verhalen met romantische en gewelddadige avonturen, die ik aan mijn zus vertelde wanneer we samen naar school liepen. Zij was het eerste publiek waar ik echt op kon vertrouwen in die cruciale jaren tussen zeven en elf. Als je Lanark hebt gelezen zul je merken hoeveel van Boek Een – de eerste helft van het Thaw-deel – put uit mijn kindertijd. Het laat niet zien hoeveel hulp en sympathie mijn moeder, vader en zus me hebben gegeven. Ik accepteerde het als iets vanzelfsprekends en normaals omdat zij dat ook deden. Toen ik het materiaal van mijn jeugd in die roman ging gebruiken waren het de ruzies die ik me herinnerde – ze waren dramatischer dan de steun die ik voor vanzelfsprekend hield. Q Wanneer en waarom besloot je om een verhaal over je leven te maken? A Iedereen wil toch een held of heldin zijn? Ik weet zeker dat alle kinderen dat willen, waarschijnlijk wanneer ze ophouden baby’s te zijn en merken dat ze heel weinig macht over de wereld hebben, behalve de macht die ze zich inbeelden dat ze hebben. Boeken bevatten werelden die ik me eigen kon maken door middel van dagdromen. De complete toneelstukken van Bernard Shaw en Henrik Ibsen stonden op de middelste plank van een boekenkast in de slaapkamer van mijn ouders, naast Carlyle’s French Revolution, Macaulays essays, The History of the Working Classes in Scotland en Our Noble Families van Tom Johnson, een Thinker Library-deeltje dat Humanity’s Gain from Unbelief heette, een bloemlezing van voor atheïsten die Lift up Your Heads heette, een dik blauwgrijs gebonden deel met The Miracle of Life in goud op de rug gestempeld. Dat bevatte essays over ‘De dageraad van het leven’, ‘Wat evolutie betekent’, ‘Leven dat is verdwenen’, ‘Evoluties terwijl de klok tikt’,
‘Het dierenrijk,’ ‘Het plantenrijk’, ‘De stamboom van de mens’, ‘Rassen der mensheid’, ‘De werking van de menselijke machine’, ‘Psychologie door de eeuwen heen’, ‘Ontdekkers van de geheimen des levens’. De 476 bladzijden (exclusief het register) waren voor de helft gevuld met zwart-witte foto’s en diagrammen. De middelste plank bevatte ook Shaws Quintessence of Ibsenism en The Adventures of a Black Girl in Search of God, en ik geloof dat het laatste het eerste verhaal voor volwassenen was dat mij onder ogen kwam, al kan ik het me niet herinneren. Ik herinner me dat ik het eerst met plezier en opwinding las halverwege mijn tienerjaren, maar jaren later vertelde mijn vader me dat hij het aan me had voorgelezen toen ik nog heel klein was – misschien vier jaar oud. Het verhaal levert een evolutionaire blik op het menselijke geloof door de zoektocht van een zwart meisje door de Afrikaanse wildernis. Bekeerd tot het christendom door een Engelse missionaris trekt ze erop uit om God te vinden, ervan overtuigd dat hij op aarde gevonden kan worden, en wordt in verschillende uiteenzettingen geconfronteerd met de goden van Mozes, Job en Jesaja, ontmoet daarna de Prediker, Jezus, Mohammed, de oprichters van de christelijke sekten, een expeditie van wetenschappelijke rationalisten, Voltaire de scepticus en George Bernard Shaw de socialist, die haar leren dat je niet naar God moet zoeken maar voor hem moet werken, door het kleine stukje wereld dat in onze macht ligt zo intelligent en onbaatzuchtig mogelijk te cultiveren. De moraal van dit verhaal is het hoogste dat de menselijke wijsheid bereikt heeft, maar ik kan het toen niet volledig hebben begrepen. Mijn vader vertelde me dat ik maar bleef vragen: ‘Zal de volgende god de echte zijn, papa?’ Ongetwijfeld had ik graag gewild dat het zwarte meisje uiteindelijk de universele maker had ontmoet die net als mijn vader was: groter natuurlijk, maar met een even cruciaal gevoel van belangrijkheid voor mij. Ik ben blij dat hij mij niet geleerd heeft daarin te geloven, want dan had ik het weer af moeten leren. Maar mijn eerste confrontatie met dit boek was in een prehistorie die ik ben vergeten of heb verdrongen, al ben ik er later naar teruggekeerd. Het was een prachtig gemaakt boek met kristalheldere zwarte houtsneden die het
omslag sierden, met een titelpagina en tekst in een stijl die deed denken aan Eric Gill. Net als de tekst vermengde het op een overtuigende manier het mondaine en exotische. Dit stond allemaal op de middelste plank van onze slaapkamerboekenkast in Riddrie. De plank erboven was versperd door de oranjerode ruggen van de Left Wing Book Club, vier vijfde ervan bestond uit de verzamelde werken van Lenin in het Engels: dichte tekst zonder illustraties of dialoog. De onderste plank werd exact opgevuld door de Harmsworth-encyclopedie, omdat de boekenkast samen met de encyclopedie verkocht was door de uitgever, die eigenaar was van de Daily Record waarin voor het eerst voor ze geadverteerd werd. Deze bevatte veel afbeeldingen, voornamelijk grijze monochrome foto’s, maar voor elke alfabetische afdeling zat een ingewikkelde lijntekening, een drukbevolkt landschap waarin op een troon gezeten figuur die (bijvoorbeeld) de Oude Geschiedenis vertegenwoordigde omringd was door orden van Architectuur, een Astronomische telescoop, glimpen van Australië en Antarctica met Amundsen, en een Armadillo en een Aardvarken die rondwroetten bij een weggegooid Anker. Ik begreep dat deze delen uitleg bevatte over alles wat er was en wat er was geweest, met de levens van iedereen die belangrijk was. De vijf lettergrepen van de naam en cy- clo - pe - di e leken deze dikke bruine boeken samen te vatten die het universum samenvatten, dus ze uit te spreken gaf me een gevoel van macht dat werd bevestigd door het plezier dat ik mijn ouders ermee deed. Maar de vier kleurenplaten die de vlaggen van alle naties en heraldische wapenschilden lieten zien, gaven me een onverdeeld plezier dat zuiver sensueel was. Ik werd gefascineerd door de heldere rechthoeken en ruiten die blauwe, rode, gele, groene, zwarte en witte tinten combineerden in patronen die levendiger en zichtbaarder waren dan waar dan ook, met uitzondering van onze kerstdecoraties. Gezonde kinderen oefenen hun verbeelding door samen spelletjes te spelen. Ik was niet gezond. Mijn verbeelding werd hoofdzakelijk geoefend in solitaire fantasieën die werden gevoed door films en
plaatjes en boeken. Hierdoor kreeg ik soms het gevoel dat het leven prachtig kon zijn, een gevoel dat vaak opgeroepen werd door seksuele passages in boeken en niet altijd de beste passages. Ik voelde in 1984 wanneer Winston voorkomt dat het meisje dat hij verafschuwt struikelt in een gang in het ministerie van Waarheid, en na afloop ontdekt dat ze hem een briefje heeft gegeven waarop staat: ‘Ik houd van je’; ook wanneer David Copperfield de moed vindt om Agnes een aanzoek te doen, die hem dan vertelt dat ze altijd van hem gehouden heeft. Ook in Peer Gynt, wanneer zijn moeder Aase en verloofde Solveig hem redden van de Grote Böig door de kerkklokken te luiden en dat die uitgestrekte mistachtige omringende kracht oplost terwijl hij zegt: ‘Hij is te sterk voor ons – hij heeft vrouwen achter zich.’ Ik voelde het ook in de climax van The Portrait of the Artist as a Young Man wanneer Stephen Dedalus het jonge meisje met blote benen ziet peddelen op het strand, en zij de aanbidding van zijn blik aanvaardt, en hij zich met een diepgevoeld ‘Goeie God!’ omdraait en naar de zonsondergang toe loopt in de wetenschap dat hij een kunstenaar zal worden, dat de grootste soort van dominee is. Ook in Joyce Cary’s The Horse’s Mouth wanneer Gulley Jimson, fataal gewond bij de verwoesting van zijn muurschildering, lachend de ambulance in wordt gedragen omdat hij weet dat hij tot het eind aan toe zijn beste werk maakte. En de roman van Joyce Cary leidde me naar de boeken van William Blake omdat Gulley Jimson er maar uit bleef citeren. De Glasgow Mitchell Library had facsimile’s en originelen – en Blakes werk in versvorm en beeld en proza kwam toen op me over en komt nu op me over als waar, prachtig en goed. De luchtige vrijheid van zijn naakte figuren voelde als een bevrijding. Net als de uitvoerig geklede, ietwat perverse figuren van Aubrey Beardsley. En als dit allemaal te hoogstaand klinkt, werd ik enorm gestimuleerd door de uitermate gekleurde Amerikaanse stripverhalen die aan het eind van de jaren veertig voor het eerst naar Groot-Brittannië kwamen toen ik in mijn vroege tienertijd was. Ze lieten Wonderwoman, Sheena the Jungle Girl en andere vrouwen met figuren en gezichten als de glamoureuze filmsterren van die tijd zien, maar ze droegen veel minder kleren, en aangezien het afbeelden van
de normale seksuele praktijk verboden was door de morele code in de Verenigde Staten hielden hun avonturen in dat ze werden opgesloten en vastgebonden. Dit soort fantasieën compenseerden mijn eigen seksuele bedeesdheid. Q De hoeveelheid informatie over de boeken die je las suggereert een verschrikkelijk gebrek aan belangstelling voor het leven om je heen. A Geen gebrek aan belangstelling maar gebrek aan anticipatie. Ik heb je misleid als ik heb gesuggereerd dat ik zelf geen vrienden had. Ik had er meerdere, vooral een die ik in de roman Coulter heb genoemd. We maakten samen discursieve wandelingen en soms fietstochten. Maar ik kon niet deelnemen aan de sporten die hij leuk vond (rennen, en voetbal kijken) en de avonden uit in het Dennistoun Palais. Zijn verslagen van zijn sociale avonturen fascineerden me evenveel als de verhalen in de boeken die ik las. Ik had geen sociale vaardigheid behalve tête-à-têtes en het uitvaren tegen mensen bij het literaire en debatteergezelschap op school – de vaardigheden van Adolf Hitler. Ik wilde er deel van uitmaken, wilde een spannende, welkome persoon in de levens van anderen zijn – vooral in de levens van de meisjes die ik aantrekkelijk vond. Niets daarvan leek mogelijk tot ik in 1952 naar de School of Art in Glasgow ging, een paar maanden nadat mijn moeder was gestorven. Dat is allemaal beschreven zoals ik het me herinnerde in Lanark. Herinnering is een redactieproces dat onvermijdelijk sommige episodes overdrijft, andere onderdrukt en gebeurtenissen arrangeert in een aangepaste volgorde, maar niemand neemt dat van zijn eigen herinnering aan. Ik in ieder geval niet. Q Dus hoe autobiografisch is Lanark? A Boek Een, de eerste helft van het Thaw-deel, lijkt er op mijn leven tot zeventien en een half jaar, maar veel ellendiger, zoals ik heb
uitgelegd. Ook de herberg voor munitiearbeiders die mijn vader leidde van ongeveer 1941 tot 1944 was in Wetherby, Yorkshire. Ik heb het verplaatst naar de westelijke hooglanden in Schotland om de nationale eenheid enigszins te handhaven en er enkele verwijzingen naar het calvinistische verleden van Schotland in aan te brengen, al is de geestelijke van de minderheidskerk compleet verzonnen. Ik heb nooit zo’n man ontmoet. De tweede helft van het Thaw-boek klopt wat betreft de vrienden die ik maakte op de kunstacademie en sommige dingen van de omgang met de staf, want ik vulde mijn notitieboeken terwijl ik daar was met details die gebruikt zouden worden in mijn Portret van de kunstenaar als een jongeman uit Glasgow. Maar in tegenstelling tot James Joyce’ portret wilde ik dat mijn kunstenaar tragisch zou eindigen... Q Waarom? A Jonge kunstenaars konden niet in hun levensonderhoud voorzien door schilderijen of muurschilderingen te maken in het Schotland van de jaren vijftig. Bijna alle kunststudenten werden leraren, behalve een paar die de industrie of de reclamewereld ingingen of huisvrouwen werden. Ik nam aan dat ik zou moeten overleven door zo’n soort compromis te sluiten, maar ik was niet van plan Thaw dat te laten doen. Daarom heb ik hem verbitterder, doelbewuster gemaakt dan ik ben. Zijn onvermogen om vrouwen aan te trekken en seksuele frustratie zouden helpen hem naar de gekte te drijven. Het voorval met de prostituee is trouwens compleet verzonnen. Het leek me iets wat er waarschijnlijk zou gebeuren als ik met een prostituee zou gaan. Dus heb ik dat nooit gedaan. In 1954 was ik zo zeker van mijn Thaw-verhaal dat ik, in plaats van zoals de meeste kunststudenten een zomerbaantje te nemen, toestemming van mijn vader kreeg om thuis te blijven en het te schrijven. Omdat ik vrij snel notitieboeken met ideeën en beschrijvingen had gevuld, dacht ik dat ik een roman in tien weken zou kunnen afmaken. Aan het eind van die tijd had ik geschreven wat nu hoofdstuk 12 is, De oorlog begint, en het hallucinatoire gedeelte waarmee hoofd
stuk 29 eindigt, De uitweg. Ik had gemerkt dat ik niet met de onbeheerste emotionele stem van een dagboek wilde schrijven, maar met een kalme empathieloze stem die lezers zouden vertrouwen. Dat is niet mijn normale leesstem. Om er een normale opgeschreven stem van te maken, moest ik het voortdurend herschrijven. Q Maar waar komt Lanark vandaan? A Uit Franz Kafka. Ik had inmiddels Het proces en Het slot en Amerika gelezen, en een introductie van Edwin Muir die uitlegde dat die boeken een soort moderne Pilgrim’s Progresses waren. De steden erin leken erg op het Glasgow van de jaren vijftig, een oude industriestad met een rookzwangere grijze hemel die vaak als een deksel op de noordelijke en zuidelijke heuvelketens leek te rusten en ’s nachts de sterren buitensloot. Ik stelde me voor dat er een vreemdeling arriveerde, die inlichtingen inwint en langzaam ontdekt dat hij in de hel is. Ik maakte aantekeningen voor dat boek. Ik schreef een beschrijving van een vreemdeling die in een donkere stad aankwam, in een trein waarvan hij de enige passagier is. Maar de Thaw-roman moest worden afgemaakt, dacht ik. Toen vond ik op een dag in de openbare bibliotheek van Dennistoun Tillyards The English Epic and its Background, dat ik niet gedetailleerd zal proberen te beschrijven, maar de les die ik eruit leerde was deze. Het epische genre kan zowel proza als poëzie zijn en kan alle andere genres combineren – overtuigende verslagen van hoe mannen en vrouwen zich gedragen in gewone en ongewone huiselijke, politieke, legende- en fabelachtige omstandigheden. Alleen een epos, besloot ik, was het waard om geschreven te worden, en die beslissing werd geholpen doordat ik me herinnerde hoeveel ik had genoten van boeken die verschillende genres vermengden; kinderpantomime, The Wizard of Oz-film, Hans Andersens verhalen, Amos Tutuola’s Palm-Wine Drunkard, Hoggs Confessions of a Justified Sinner, Ibsens Peer Gynt, Kingsleys Water Babies, Goethes Faust, Moby Dick, Shaws Adventures of the Black Girl in
Search of God, klassieke mythen en sommige Bijbelboeken. Allemaal vermengden ze alledaagse gebeurtenissen met bovennatuurlijke. Ik was nu van plan om mijn reis door de hel in het midden van mijn Portret van de kunstenaar als een gefrustreerde jongeman uit Glasgow te stoppen. In een hoofdstuk voordat Thaw gek werd zou hij een dronken feestje bezoeken en een oudere man ontmoeten zoals hijzelf maar dertig of veertig jaar ouder die hem een raar fantastisch verhaal zou vertellen, vermakelijk omwille van zichzelf. Pas wanneer de lezers het eind van Thaw hadden bereikt zouden ze begrijpen dat het ingebedde verhaal er een voortzetting van was. Het ontwerp van het boek stond me nu voor ogen als steigerwerk dat was neergezet voor de oprichting van een groot kasteel, met een paar torens (dat wil zeggen, hoofdstukken) afgerond of gedeeltelijk afgerond. De meeste dingen die me overkwamen voordat de roman af was leverde me bouwmateriaal op dat ik in notitieboeken opsloeg tot ik de andere torens en verbindende muren kon bouwen. De hoofdstukken 7 tot en met 11 beschrijven bijvoorbeeld een instituut, een provincie van de hel waarin moderne professionele middenklassers de duivels zijn. Dit is zowel aan andere schrijvers als aan mijn eigen ervaring ontleend. De architectuur van de plek is deels ontleend aan H.G. Wells rijk van de Selenites in The First Men on the Moon en het eenentwintigste Londen in The Sleeper Awakes, maar vooral aan de hel in het hiernamaals in Wyndham Lewis’ Malign Fiesta. Dat was een deel van een trilogie, The Human Age, die later gepubliceerd zijn als romans, maar de laatste twee boeken waren aanvankelijk geschreven als toneelstukken voor BBC Third Programme en werden rond 1955 meerdere keren uitgezonden. Ik hoorde een van die uitzendingen terwijl ik in het Stobhill-ziekenhuis lag, een ervaring die me ook materiaal leverde voor hoofdstuk 26 – Chaos – dat de ervaring vanuit het perspectief van een patiënt beschrijft. Ik was ernaartoe gestuurd met wat onze huisarts ‘stasis asthmaticus’ noemde, die ik toeschreef aan een ruzie met een heel leuk meisje dat alleen vrienden met me wilde zijn, terwijl ik wilde dat ze mijn (A) geliefde en (B – later natuurlijk) vrouw zou zijn. In de instituuthoofdstukken beschrijf ik het uit het gezichtspunt van een heel slecht gekwalificeerde dokter, en vermengde
stemmingen en details uit Wyndham Lewis’ hel, het Stobhill-ziekenhuis, het Londense metrosysteem en het BBC televisiecentrum in Londen. Ik deed ervaring met het laatste op toen er in het midden en eind van de jaren zestig toneelstukken van me werden geproduceerd. Maar de hoofdstukken 7 tot en met 11 zijn geschreven in 1969 en 1970, toen Lanarks verhaal groter dan dat van Thaw begon te worden, en ik had besloten het laatste binnen de eerste te stoppen. Die grote verandering kwam tot stand doordat ik in 1961 trouwde en, in september 1963, vader werd. Mijn excentrieke gefrustreerde jeugd leek niet langer het belangrijkste deel van mijn leven te zijn. De problemen die ik nu deelde met heel veel andere mensen leken even belangrijk. Q Vertel je me nu dat de fantastische en groteske gebeurtenissen in de boeken 3 en 4 ook autobiografisch zijn? Hoe kan dat? Lanark wordt burgemeester van Unthank. Jij bent nooit iemand geweest in de lokale politiek van Glasgow. A Ik weet het, maar ervaring stelde me in staat om te generaliseren. Een schrijver wiens toneelstuk is uitgekozen voor een tv-productie lijkt erg op een politicus die is gekozen voor een belangrijke positie omdat hij een speech heeft gehouden die in brede kring gedeelde gevoelens aansprak. Hij ontdekt dan dat hij afhankelijk is van een grote groep van regisseurs, producers, dramaturgen en technici voor wie hij een tijdelijk wezen is, bruikbaar in zoverre hij hun werk ondersteunt en zich niet bemoeit met de noties die het voor hen suggereert. De schrijver van wat ooit zijn script was kan zich goed voelen als de productie uiteindelijk bejubeld wordt: zal zeker de schuld krijgen als dat niet gebeurt, maar zijn bijdrage in de zaak kan op hem overkomen als iets wat net zo goed of beter gedaan had kunnen worden door iemand met slechtere of heel verschillende ideeën. Tv-producties hebben me alles over politiek geleerd. Q In welke volgorde zijn de delen van het boek voltooid?
A Boek Een was in zijn huidige vorm voltooid voordat mijn zoon werd geboren. Mijn vrouw en ik leefden toen van een uitkering, en ik stuurde het voltooide deel naar de literaire agent van Spenser Curtis Brown omdat ik het gevoel had dat het boek goed genoeg was om op zichzelf te staan, al had ik er de voorkeur aan gegeven het te voltooien op de grote manier die ik had gepland. Maar meneer Curtis Brown wees het af dus heb ik het voltooid zoals de bedoeling was. In het midden van de jaren zeventig had ik Boek Drie voltooid en het verbonden met Boek Een door de ‘Proloog van het orakel’. Ik had in die tijd een goede agent die mijn werk waardeerde, Frances Head, een Londense dame. Ze liet het aan drie Londense uitgevers zien, die probeerden me over te halen om de Thaw- en Lanark-verhalen in tweeën te splitsen en er afzonderlijke boeken van te maken. Ze zeiden dat het gevaarlijk duur voor hen zou zijn om zo’n dik eerste boek van een onbekende schrijver te publiceren. Maar mijn eerste huwelijk was op een vriendelijke manier stukgelopen, ik had geen geld nodig en was begerig naar roem, dus ik sloeg ze af. De Boeken Twee en Vier zijn naast elkaar geschreven – ik ging van het voltooien van een hoofdstuk in de een naar een hoofdstuk in de ander met het toenemende gevoel een heuvel af te rennen. In 1975 en 1976 droeg ik manuscripten rond en werkte er op allerlei plekken aan. Ik herinner me dat ik wakker werd op de woonkamervloer van het huis van mijn vriendin Angela Mullane na een feestje waar ik om de gebruikelijke Schotse reden in slaap was gevallen, en daar en toen begon te werken omdat het een rustige ochtend was en geen van de andere lichamen op de vloer wakker was. Ik zou dat nu niet meer kunnen. Ik was toen een jonge knaap van rond de veertig. Aan het eind van juli 1976 was het complete boek voltooid, getikt en opgestuurd naar Quarter Ltd, de enige Londense uitgever die Francis Head ervoor had kunnen interesseren. Ze was, helaas, gestorven aan longkanker. Quartet Books wees het om de gebruikelijke reden af – het was te dik om de hoge kosten van het drukken te riskeren. Ik mokte een halfjaar lang en stuurde het toen naar Canongate, de eni
ge Schotse uitgeverij die ik kende. Vijf of zes maanden verstreken voordat ik een enthousiaste brief kreeg van Charles Wilde, de lezer van Canongate, die zei dat de Scottish Arts Council de drukkosten waarschijnlijk zou subsidiëren. Er waren hoofdstukken verschenen in Scottish International, een kortstondig maar veelgelezen literair blad acht of negen jaar daarvoor, dus het noorden van Groot-Brittannië was er meer aan toe dan het zuiden. Ik tekende uiteindelijk op 20 maart 1978 een contract met Canongate. Q Lanark werd drie jaar later gepubliceerd. Waarom duurde het zo lang? A Canongate had een gezamenlijke publicatie geregeld met Lippincott, een oude gerenommeerde uitgeverij in de Verenigde Staten; maar voordat het boek was gedrukt werd Lippincott opgeslokt door Harper & Row, een andere oude gerenommeerde Amerikaanse uitgeverij. Dit leverde vertraging op. Daarna lazen Amerikaanse redacteuren het boek en besloten dat mijn interpunctie inconsequent was. Ik vertelde hun dat ik leestekens gebruikte om de snelheid waarmee de lezers de tekst in zich opnamen te beïnvloeden – sommige passages moesten sneller gelezen worden dan andere en hadden dus minder komma’s. Er trad meer vertraging op terwijl ik mijn tekst terugbracht tot zijn oorspronkelijke staat. Maar de vertragingen gaven me de tijd om de illustratieve titelpagina’s en het omslagontwerp te voltooien. Q Was je opgelucht toen Lanark je eindelijk uit handen was genomen? A Ja. Een tijdlang voordat ik een exemplaar in handen had stelde ik het me voor als een papieren baksteen van 600 pagina’s, mooi gebonden, duizend ervan die door Groot-Brittannië verspreid moesten worden. Ik had het gevoel dat elk exemplaar mijn werkelijke lichaam was met mijn ziel erin, en dat het dier dat mijn vrienden
Alasdair Gray noemden een soort niet langer essentiĂŤle nageboorte was. Ik vond die gewaarwording prettig. Het was een veilig gevoel. Q Dus de tijd die je in de loop van zoveel jaren aan Lanark hebt besteed was goed bestede tijd? A Niet helemaal. De helft van je leven doorbrengen om je ziel te veranderen in drukinkt is een rare manier om te leven. Het verbijstert me als ik aan de dagboeken denk die ik schreef toen ik een student was, waarin ik de woorden vaak in de derde persoon zette als een tussenstadium om er fictie van te maken. Ik weet zeker dat gezonde panters en eenden betere levens leiden, maar ik had meer kwaad aangericht als ik een bankier, makelaar, reclameman, wapenfabrikant of drugsdealer was geweest. Er zijn zowel ergere als betere mensen in de wereld, dus ik haat mezelf niet.
ďœąďœś