De geschiedenis van slotje Brakestein
Open Monumentendag 2008 Thema ‘Sporen’
VOORWOORD Slotje Brakestein en het aangrenzende park werden in augustus 2007 aangekocht door de gemeente Oosterhout. De gemeente wilde hiermee verantwoordelijkheid nemen voor dit belangrijke stukje Oosterhouts cultureel erfgoed, dat ze graag wil koesteren en doorgeven aan de volgende generatie. De aankoop van het slotje biedt een unieke gelegenheid om weer een fraaie eenheid te maken van ĂŠĂŠn van de meest waardevolle cultuurhistorische parels in onze stad: het ensemble van de slotjes aan de Ridderstraat, het Slotpark en het park bij slotje Brakestein. Wij zijn er trots op deel uit te maken van een gemeenschap die het behoud van het slotje heeft mogelijk gemaakt. Wij hebben dan ook met veel genoegen dit boekje geschreven. Oosterhout, september 2008 Doret Eeken en Jacob Jonker
2
DE GESCHIEDENIS VAN HET SLOTJE BRAKESTEIN De geschiedenis van het slotje begint in de middeleeuwen. In 1187 roept de Paus de West- Europesche adel op om met een kruistocht Jeruzalem te gaan “bevrijden”. De roep wordt breed beantwoord. De ridderschap gaat ter kruistocht of geeft geld en goederen aan de ridderorden die zich tot doel hebben gesteld de heilige plaatsen te bewaken. Beatrix, gravin van Strijen, het graafschap waartoe Oosterhout destijds ook behoorde, kiest voor het laatste. Zij bepaalde in 1199 dat de ridderorde der Tempeliers voortaan ¼ van de opbrengst van een stuk braakliggend land zouden krijgen. Deze grond lag zuidelijk van wat nu de Ridderstraat is en werd aan de Oostzijde door de huidige Keiweg begrensd en aan de Westzijde door de huidige Bouwlingstraat. Van deze schenking hadden de Tempeliers niet veel plezier. In 1312 worden zij in de ban gedaan wegens godslastering en de leiders komen op de brandstapel terecht. Waarschijnlijk kregen ze teveel macht. In 2007 bleek overigens uit de archieven van het Vaticaan dat beschuldigingen op onjuiste informatie berusten. In de komende tijd zullen de documenten waaruit dit blijkt door het Vaticaan worden gepubliceerd. Hun goederen werden door de Paus geschonken aan de ridderorde der Johannieters. In 1473 werd het recht op ¼ deel van de opbrengst, ook wel “cijns”genoemd, door de heren van Breda opgekocht. Wanneer de grond voor het eerst wordt bebouwd of ontgonnen weten wij niet. Uiteindelijk verrijzen er vijf slotjes en ook wat minder tot de verbeelding sprekende, boerderijen, die vaak behoren tot een slotje. De eerste vermelding over Brakestein stamt uit 1422. Er wordt dan een huis en hof vermeld van “Jannes, her Gisbrechtzoon.” Gisbrecht was een natuurlijke zoon van Willem van Oosterhout, een bastaard van Willem van Duivevoorde. De naam van het slotje, aanvankelijk “Huis van der Brake” en later “Brakestein”wordt pas voor het eerst in 1569 in de stukken vermeld en is waarschijnlijk aan de plaatselijke situatie ontleend. De bouwgeschiedenis Voor de bouwgeschiedenis van het slotje Brakestein baseren we ons op het onderzoek uit 1979 van de vereniging “Vrienden van Brabantse kastelen” gedaan in samenwerking met de toenmalige eigenaar Gert Jan Schriek. De basis van dit onderzoek was een tekening van het slotje door A. de Haen, uit 1730 aan de hand van een tekening uit 1729 van Cornelis Pronk en een onderzoek aan en om het gebouw. Zie hiervoor de tekening op de omslag.
3
Afbeelding 1: De vier bouwfasen van slotje Brakestein De bouw is in vier fasen te verdelen (zie afbeelding 1). In de eerste fase, omstreeks 1400 is er een woontoren ontstaan, waarvan nu nog de vertrekken in de noordoostelijke hoek stammen. Het bewijs hiervoor is onder andere gevonden in het feit dat alle vier de muren van deze vertrekken dezelfde dikte als die van de buitenmuren hebben. In de tweede fase werd er een omslagruimte en gemak (wc) aangebouwd. Het geheel was omgracht.
Afbeelding 2: Woontoren Brakestein De derde fase uit omstreeks 1550, bestond uit het uitbreiden aan de westzijde en de zuidzijde van de woontoren met een vleugel (zie afbeelding 3). De vleugel aan de zuidzijde heeft waarschijnlijk de grote zaal moeten herbergen, want daaronder in de kelder was de keuken. In de derde fase komt de ingang van het slotje ook aan de westzijde. Aan de zuidwesthoek is vermoedelijk een binnenplein, slechts ommuurd met een lage muur en de aansluiting van een brug met de rest van het terrein. In de kelders van het gebouw zijn bouwresten aangetroffen die zouden duiden om de basis voor een traptoren in de binnenhoek van de aansluiting van de beide vleugels, maar daar is verder geen duidelijkheid over. Het is niet onmogelijk dat de toren er nooit is gekomen en dat er van houten binnentrappen gebruik werd gemaakt. In een verkoopakte uit 1754 wordt het slotje dan als volgt omschreven: �een omwaterd slootje (slotje) of woonhuis, neerhuizinghe voor aan de straat, schuur en stalling voor vier paarden, genaamt Brakenstijn�. De neerhuizinghe, tevens toegangspoort, staat dan nog evenwijdig aan de Ridderstraat. 4
Afbeelding bouwfase Brakestein
3:
Derde Slotje
In 1810 in de Franse tijd, vindt de vierde fase plaats. Het slotje is dan eigendom van J.S. Hallungius. Het is in de tijd dat de “Empirestijl” hoogtij viert. Hallungius, vrederechter en later ook burgemeester van Oosterhout paste zijn slotje aan in de geest van de tijd. De gracht werd gedempt en slechts een gracht aan de oostzijde bleef over. De zuidwesthoek werd dichtgebouwd en in het nieuwe slotgedeelte werden enkele kelders gebouwd die voor de watervoorziening door middel van regenwater moesten zorgen. Het waterniveau werd geregeld door een pijp die vanuit de reservoirs naar buiten liep. Bij teveel water werd het water door deze pijp afgevoerd. De buitenzijde van het slotje kreeg een “facelift”. Alle onregelmatigheden werden rechtgetrokken. Het huis werd zoveel mogelijk symmetrisch, met grote ramen. Aan de voorzijde zien we op de bel-etage vier dubbele gesloten vensterluiken. Daar zijn geen ramen achter. Waarschijnlijk het gevolg van een toen geldende belasting op deuren en vensters. De dakpartij werd gevormd door twee oost-west gelegen zadeldaken, gescheiden door middel van een brede goot. Dit dak is in de tweede helft van de 19e eeuw vervangen door het huidige dak. In het midden van de 19 e eeuw werd ook de entree van het slotje en het balkon vernieuwd. Het slotje werd aanvankelijk gepleisterd met daarop geschilderde imitatiebaksteen. In 1949 werd het slotje wit geschilderd. Het slotje kreeg het aanzien dat het nu nog heeft. De neerhuizinghe werd waarschijnlijk ook omstreeks 1810 afgebroken en er werd in de eerste helft van de 19e eeuw een nieuw koetshuis gebouwd. Dit koetshuis is vermeld in het kadastrale minuutplan van 1830. Volgens de familieoverlevering van de familie van Oldeneel tot Oldenzeel, is het koetshuis in 1854 verbouwd in de trant van het kasteel Gnadethal bij Dosbrugge (Kleef, Duitsland). Een gedeelte van het koetshuis werd verbouwd als ontvangkantoor voor de Belasting ten behoeve van de toenmalige eigenaar Charles H.W.J. baron van Oldeneel tot Oldenzeel, ontvanger van de Directe Belastingen in Oosterhout.. In 1821 werd het grondbezit van Brakestein uitgebreid met de grond van het oostelijk daarvan gelegen slotje “Spijtenburg”. Het slotje werd afgebroken. Slechts de vijver aan de oostzijde in de tuin van Brakestein is nog een herinnering aan de plaats waar het slotje stond. In 1834 was de waarde van het slotje met de bijbehorende grond 1 5
bunder, vier en zestig roeden en vijf en zestig ellen en het perceel bouwland genaamd “De Doelen� Fl.11000.- De gronden van Brakestein waren in die tijd noordelijk en zuidelijk van de Ridderstraat gelegen. De Ridderstraat was overigens ook vanaf slotje Limburg tot aan de kruising met de Keiweg eigendom van de bezitter van Brakestein. De bewoners De eerste bewoners was zoals al vermeld, Janne Gisbrechtszoon. Van hem ging het slotje via zijn zoon over naar de kleindochter. Deze was gehuwd met Rutger van Bruheze, rentmeester van de heer van Breda. Er volgen dan een aantal eigenaren die bijna allemaal rentmeester van de heren van Breda zijn. In 1637 koopt Jacques Willeboirts Peeterszoon Bosschaert Brakestein. Hij was gemeentesecretaris en woonde aanvankelijk aan de Heuvel in Oosterhout. Hij was vermoedelijk de oom van de beroemde Antwerpse schilder Thomas Willeboirts Bosschaerts (1614-1654). Bij resolutie van 12 januari 1650 van de Oosterhoutse schepenen krijgt hij toestemming om de Schuttersdoelen aan zich te nemen en te beplanten. Gezien zijn functie zal het verkrijgen van deze toestemming wel niet moeilijk zijn geweest. Aan dit feit ontleenden de latere eigenaren van Brakestein hun eigendomsrecht op de Doelen, ten noorden van de Ridderstraat. In 1679 verkopen de nazaten van Bosschaerts het slotje aan Philippe Guerrie, majoor in dienst van de Republiek. Op grond van het feit dat Guerrie nu ook eigenaar van de Doelen is geworden, vragen de gildebroeders van het Colveniersgilde toestemming aan hem om een schuttersdoel op de Doelen te mogen plaatsen. Guerrie geeft hiervoor toestemming mits hij na het overlijden van de toenmalige hoofdman van het gilde, de schout Snellen, deze mag opvolgen als hoofdman. Hij wil dit ook notarieel vastgelegd zien, hetgeen geschiedde. Het was verder ook een opmerkelijke figuur. Zo betaalde hij Fl.1800- voor een buitenechtelijk geboren kind verwekt door een van zijn soldaten, waarvoor hij als officier verantwoordelijk werd gesteld of zich verantwoordelijk voelde. Hij was ook niet onbemiddeld. Hij droeg Fl.7000.- bij aan de contributie die schout Snellen moest betalen aan de Fransen toen die in het rampjaar 1672 de Republiek waren binnengevallen. Ongetwijfeld ter voorkoming van een brandschatting van Oosterhout. In 1754 verkochten de nazaten van Guerrie het slotje aan Theodorus Ruyssenaars, alweer een rentmeester van de heren van Breda, i.c. De Oranjes. Na 1775 werd het slotje nog enkele malen verkocht aan eigenaren die het als buitenplaats gebruikten. In 1784 werd vrouwe Jacoba Susanna de Vries, weduwe van de drossaard, schout en kastelein G.W. Hallungius eigenaresse en ging het zelf bewonen. Zij kocht ook het land tegenover Brakestein weer terug. Haar zoon, Jan Simon Hallungius, drossaert, schout en kastelein van Oosterhout, maar ook de eerste burgemeester van Oosterhout in het Koningrijk der Nederlanden, erfde het slotje in 1808 en kocht de rest van de grond op die ooit bij Brakestein had gehoord ook op. In 1821 kocht hij ook de oostelijk aangrenzende grond met daarop het slotje Spijtenburg. Hij liet het slotje slopen en voegde de grond toe aan het slotpark. Hij overleed in 1834. 6
Het slotje werd eigendom van zijn weduwe, Helena Wijnandia van Dijck. Het slotje stond in de delingsakte als volgt omschreven;”Huizinghe, neerhuizinghe, paardenstal, koetshuis, schuuren, plaiziergrachten, tuinen, lusthuizinghe, en moestuin. Samen met de landbouwgrond “De Doelen” werd de waarde geschat op Fl.11000.Zij verkocht het geheel in 1835 aan Charles H.W.J.-baron van Oldenzeel tot Oldeneel, ontvanger van de Directe belastingen in Oosterhout. Deze baan had hij volgens de familie-overlevering, waarschijnlijk te danken aan de protectie van Koning Willem I die hij had ontmoet bij zijn schoonvader, burggraaf A.F.G. van der Fosse, gouverneur van Noord-Brabant. Bij die gelegenheid had Charles desgevraagd aan de Koning meegedeeld dat hij wel was afgestudeerd, maar nog geen baan had. Het slot bleef vervolgens in handen van de familie Van Oldenzeel tot Oldenzeel. Nadat Charles in 1864 was gestorven, werd de bezitting eigendom van zijn zoon, Mr. Willem J.G. (1830-1901) die kantonrechter in Oosterhout was. Hij breide het bezit aan de noordkant van de Ridderstraat nog verder uit, zoals te zien op afbeelding 4. Na zijn overlijden werd zijn zoon, Mr. Arnoud (1879-1948), griffier bij het Kantongerecht, eigenaar. Daarna ging het bezit over naar zijn weduwe, de douairière M.Th.L.E. baronesse van Oldenzeel tot Oldeneel, geboren baronesse Speijart van Woerden. Zij verkocht in 1978 het slotje aan Gert Jan Schriek die er samen met zijn vrouw een restaurant van maakte. In 1985 werd het slotje en het koetshuis als eigendom gesplitst. Het koetshuis werd restaurant en de bestemming van het slotje werd kantoor. In 2007 werd slotje Brakestein aangekocht door de gemeente Oosterhout.
Afbeelding 4: Bezittingen Brakestein omstreeks 1900
van
De bloemen van mevrouw Hallungius Elk slot heeft recht op zijn eigen legende, zei een baron Van Oldeneel tot Oldenzeel in de jaren ’70 toen zijn familie op het punt stond Brakestein voorgoed te verlaten. Hij reikte ons daarbij het volgende verhaal aan; In een kist op een vliering in Brakestein, of een bijgebouw, heeft de familie generaties lang een boeket bloemen bewaard. Bij het boeket zat een briefje met het opschrift “Laatse (sic) bloemen geplukt door mevrouw Hallungius” Het briefje was door de muizen en de tand des tijds bijna 7
onleesbaar geworden, maar de familie bleef de tastbare herinnering aan mevrouw Wijnanda Hallungius, de eerste burgemeestervrouw van Oosterhout in het Koninkrijk der Nederlanden, die overleed in 1835, zorgvuldig bewaren. Misschien durfde men ze ook niet op te ruimen, bang dat mevrouw Hallungius terug zou komen om de bloemen te zoeken. Waarom de baron dit vertelde is niet echt duidelijk geworden. Waarschijnlijk wilde hij dat het verhaal bleef voortleven om er voor te zorgen dat de bloemen voor altijd bewaard zouden blijven. In de hectiek en als gevolg van allerlei andere prioriteiten, zijn de bloemen en het briefje er nu niet meer. Niemand weet waar de bloemen en het briefje zijn gebleven. Wel zijn er de verhalen van wandelaars die in einde van de vorige eeuw in de late avonduren bij helder maanlicht, vanaf de Keiweg soms een vreemd geklede vrouw in het slotpark hebben zien lopen. Of dit een lichtspeling van het maanlicht was, of toch mevrouw Hallungius, op zoek naar de bloemen, dat weten wij niet. Met zijn verhaal heeft de baron ons nu wel de legende geschonken waarop elk slot recht heeft en wij menen dat wij de plicht hebben dit aan de lezer door te geven. Cynici die beweren dat de meeste wandelaars deze waarnemingen pas deden nadat zij het nabij gelegen café “Jansen en Jansen” hadden bezocht, verwijten wij een gebrek aan romantiek. De vijver In de slottuin is ook nog de vijver die veel geheimen bevat. De laatste resten van het slotje Spijtenburg zijn gesloopt in 1821.
8