Het Landbouwhuishoudonderwijs in Oosterhout (1928-1960) Bijdragen tot de geschiedenis van het onderwijs in Oosterhout door: Kees Schoenmakers
Opkomst van het landbouwhuishoudonderwijs in Nederland In het begin van de 20ste eeuw was er zeker ook op het platteland nog de algemene opvatting, dat boerinnen en boerendochters hun plaats en taak hadden in de huishoudelijke werkzaamheden in de boerderij, op het eigen erf en ter assistentie op het land. De boerin trad in de maatschappij nog weinig naar buiten. En niet te vergeten was de boerin op de eerste plaats als huismoeder verantwoordelijk voor de opvoeding van de kinderen. Het was dus een veelvoud van werkzaamheden waar de boerin voor geplaatst werd en waar ook de boerendochters al van jongs af onder het oog van moeder aan mee moesten helpen: dieren aan huis verzorgen, veevoer koken, assisteren bij het melken, moestuin en boomgaard bijhouden, musterd vergaren en houthakken, water putten of pompen, koken op de platte buis, gezinswas doen, naaien en verstellen, brood bakken, de slacht verwerken, inmaken en wecken om maar een aantal voorbeelden te noemen. Het was al een hele verbetering dat omtrent de eeuwwisseling de coöperatieve melkfabrieken ontstonden waardoor melk boteren en kaas maken uitbesteed konden worden. Maar door de vele werkzaamheden die overbleven, was het dan ook een gevleugeld woord in het boerenland: “ Een vrouwenhand en een paardentand mogen nooit stilstaan “.
1