HET SLOTJE SPIJTENBURG EN DE FAMILIE SNELLEN
Afbeelding 6: Pentekening van slotje Spijtenburg door A. de Haan, 1729
Op de hoek van de Ridderstraat en de Keiweg in Oosterhout ligt het slotpark van het Slotje Brakestein. Niets in het park wijst er op dat hier eens het fraaie slotje Spijtenburg stond. Slechts een ringgracht met in het midden een eilandje zou bij een voorbijganger met gevoel voor romantiek iets wakker kunnen roepen. Maar, gelukkig hebben we nog een afbeelding van het slotje, vervaardigd door A. de Haan naar een tekening van Cornelis Pronck uit 1729. Zo weten we nu nog hoe het slotje Spijtenburg eruit gezien heeft. Het mysterie over de naam “Spijtenburg” leeft vandaag de dag nog voort. Het verhaal is dat de bouwer, Jan Hendrik Adriaen Oomen aanvankelijk geprobeerd had een bestaand slotje te kopen maar dat hem dat niet gelukt was. De geschiedschrijver van der Aa meent dat Oomen daarom uit minachting van de andere slotjesbezitters Spijtenburg zo heeft laten bouwen dat het mooier en groter was dan de andere slotjes en met het achterste naar de andere slotjes toe. Een feit is dat de naam “Spijtenburg” vandaag de dag nog bekend is. In vroegere tijden werd het slotje ook wel “Jan Oomensslotje” of “t’ Huys van Clootwijck” genoemd naar hun bewoners.
In de 19e eeuw gaan de toenmalige bewoners, de familie Snellen de naam “Lindenborgh”gebruiken. De grond terplaatse was eigendom van Jan Goids en de weduwe van Syme Tiel Stevens. Jan Hendrik Adriaen Oomen kocht de grond omstreeks 1541. Hij was lid van een gegoed landbouwersgeslacht dat zich omstreeks 1440 vanuit s’Gravenmoer in Oosterhout had gevestigd. Ze waren regelmatig vertegenwoordigd in de schepenbank van Oosterhout en zijn directe voorvader voerde al als wapen een gaande (stappende) vogel, zoals blijkt uit lakzegels uit die tijd. Dit familiewapen is tot op de dag van vandaag in gebruik bij de nazaten van de familie Oomen die nog steeds in groten getale in Oosterhout en omgeving wonen. Jan Hendrik Adriaen Oomen trouwde met Maria Back, lid van een rijke familie uit Tilburg en met haar bruidsschat werd de bouw van het slotje gefinancierd. Dit bleek bij de deling van Jan Oomens nalatenschap. Maria Back mocht het slotje voor haar en haar erfgenamen behouden tot voldoening van 1200 Carolusguldens die zij had ingebracht voor de bouw van het slotje. Het slotje is omstreeks 1550 gebouwd. Volgens Van der Aa zou het slotje onder de familie Snellen zijn uitgebreid door bebouwing van een open plaats zuidelijk van het bestaande gebouw gelegen. Op de tekening van De Haan is de uitbreiding ook te zien. Het linkerdeel van het huis is bekroond door een gevel zonder trappen. In de akte waarin de kinderen van Maria Back het huis in 1588 aan Matthijs van Clootwijck verkopen staat over het huis vermeldt: “Het huys omwatert wesende hoff, boomgaert, schuer, brouwerije met een bunder land, genaamdt de weyde.” Het geheel was 4 lopenzaad en 44 roeden groot. In 1588 wordt het slotje verkocht aan Matthijs van Clootwijck, rentmeester van de visserij van de Prins van Oranje en ook afwisselend schepen en burgemeester van Geertruidenberg. Na zijn dood verkoopt zijn weduwe, Hendrica van Drimmelen in 1626 het slotje aan de rentmeester Johan Verhoeven (later Van der Hoeven) Het slotje wordt dan omschreven als een huis of slot met een halve bunder land, een afgebroken schuur, hof en singel. Uit deze omschrijving valt op te maken dat het slotje dan waarschijnlijk enigszins vervallen is. Waarschijnlijk is er tussen 1626 en 1650 een verbouwing gedaan. Johan Verhoeven liet aan zijn dochter Maria het slotje na, dat zij in 1679 aan haar zuster Catharina verkocht. Catharina was met Mr. Willem Snellen gehuwd. Deze was van 1637-1677 afwisselend burgemeester en schepen van de stad Breda. Het echtpaar Snellen had het slotje overigens al sinds 1626 in gebruik. Het verbleef daar in verband met de bezetting van de Spanjaarden van hun woonplaats Breda. De derde zoon van Willem Snellen, Pieter(1635-1693) Schout van Oosterhout, erft het slotje van zijn ouders. Hij was gehuwd met Anna Hennequin die hem bijna een halve eeuw overleefde. Zij gaf Spijtenburg bij onderhandse akte in 1729 aan haar zoon Willem (1669-1730) gehuwd met Godelive van Broekhuysen. De broer van Godelieve, de kolonel Adam van Broekhuysen, verbleef regelmatig op Spijtenburg. Adam van Broekhuysen hield dagboeken met reisverhalen bij en was ook geïnteresseerd in de plaatselijke historie. Hij beschreef ook zijn wandelingen door 2
Oosterhout en in de omgeving. Deze beschrijvingen zijn nog steeds in het BHIC in ‘sHertogenbosch aanwezig. Willem Snellen, overleed in 1730 en Godelive verhuisde met haar drie kinderen op 11 mei 1734 naar Dordrecht.Het slotje werd dus niet meer permanent bewoond en werd vervolgens de buitenplaats van de familie Snellen. Zo kon het gebeuren dat tijdens een in 1732 in de buurt van Oosterhout gehouden militaire oefening Prins van Oranje zijn kwartier had genomen in het slotje. Hij had daar tot gebruik “de gehele huysinghe, kelder, ledikanten beddens met zijne toebehoren, etc,etc,” Bij overlijden van Godelive Van Broekhuysen in 1754 kwam het slotje als onverdeeld bezit aan de drie kinderen. Bij deling van 6 augustus 1755 werd het slotje echter aan aan een van hen, Amaranthe Geertruid, toegewezen. Zij overleed echter in 1791 en liet het slotje weer aan haar broer en zuster na. Broer Willem overleed, ongehuwd, echter ook in 1791 en zo kwam Johanna Maria Elisabeth Snellen, in het bezit van het slotje. Zij ging er wonen en noemde het slotje voortaan “Lindenborgh” Zij huwde op 67 jarige leeftijd met een arme graaf, Van Dam. Deze was 28 jaar oud. Zij wilde graag een adelijke titel. Hij had nu geld. Het was een veel besproken huwelijk. Tenminste twee 19e eeuwse schrijvers hebben er over gepubliceerd. De graaf overleed in 1814, waarschijnlijk tot opluchting van de erfgenamen van Johnna Maria Elisabeth. Zij overleed op 31 oktober 1815 en zij vermaakte het vruchtgebruik van het slotje aan haar neef, Govert George van der Hoeven. Het slotje bleef eigendom van de gezamenlijke erfgenamen. Het was de wens van Johanna Maria Elisabeth dat het slotje zou blijven voortbestaan. Volgens de akten bestond het bezit van Lindenborgh toen uit, een omwaterde huizinge, een neerhuizinge, koetshuis, schuur, boomgaard en erve, groot ongeveer 1 morgen. Dat is ongeveer 0.85 ha. G.G. van der Hoeven zag al spoedig af van zijn recht op het vruchtgebruik, waarschijnlijk omdat het slotje in een bouwvallige staat verkeerde. Kosten van reparatie en onderhoud zouden niet meer kunnen worden bestreden uit een eventuele huuropbrengst. In 1818 verkocht G.G.Van der Hoeven het slotje namens de erfgenamen tijdens een openbare verkoop. De opbrengst was na aftrek van de kosten Fl.1156.-. De koper was de eigenaar van slotje Brakestein, Jan Simon Hallungius dat naast het grondgebied van Spijtenburg was gelegen. Hallungius voegde het grondgebied van Spijtenburg bij dat van Brakestein en liet het slotje in 1821 slopen. Slechts de omwatering bleef over, als herinnering aan wat eens een der mooiste slotjes van Oosterhout was. Bronnen Themanummer “Het Brabants kasteel” dd. Sept 1979. Persoonlijk Archief G.J. Schriek Slotje Brakestein door J.H. van Mosselveld in jaarboek Oranjeboom 1967. Slotje Spijtenburg en de familie Snellen, Kees van Leer en Jacob Jonker in jaarboek Oranjeboom 2007 3