LANDWERK #1 / 2014
9
Saaie landschappen worden interessant door het verhaal
LANDSCHAPPEN VAN NA DE OORLOG Prinsenhof 1974, Den Haag. Foto: gemeentearchief Leidschendam
In de periode 1940-1965 ging Nederland grootschalig op de schop. Oorlogsschade moest worden hersteld, de voedselproductie moest omhoog. Voor het eerst in de geschiedenis werd dat centraal geregeld vanuit Den Haag. De typische ruilverkavelingslandschappen die het resultaat waren werden lange tijd waardeloos geacht. Verpest landschap, of op z’n minst saai en oninteressant, met rechte lijnen en een rationele inrichting. Daar komt langzamerhand verandering in: in de samenleving en in beleid. Door Florien Kuijper
W
ederopbouw is een van de vijf speerpunten in de Visie Erfgoed en Ruimte uit 2011. “Wederopbouwlandschappen vertellen een verhaal”, zegt Frits Niemeijer, beleidsmedewerker bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. “Ze laten een uniek tijdsbeeld zien, met achterliggende ideeën die in veel gevallen alweer zijn ingehaald door de tijd. En dus dreigen te verdwijnen”.
Eén kenmerk hebben wederopbouwgebieden gemeen: schaalvergroting. Voor de Tweede Wereldoorlog was de schaal van de landbouw in Nederland klein, met name op zand- en veengrond. Mechanisatie was nauwelijks mogelijk. Markttechnisch gezien was dat aan het begin van de twintigste eeuw al achterhaald. De trend van schaalvergroting was dan ook al eerder ingezet, maar pas vanaf
10
|
LANDWERK #1 / 2014
Het Lingebos. Foto: Archief Dienst Landelijk Gebied
Ruilverkaveling boerderijverplaatsing Vriezenveen. Foto: Archief Dienst Landelijk Gebied
1940 wordt afwatering, herinrichting en ruilverkaveling op een veel grotere schaal aangepakt dan daarvoor. Met een heel duidelijke aanleiding: oorlogsschade. Tijdens de Duitse inval werden grote delen van het land onder water gezet en honderden boerderijen verwoest; bouwland en bedrijven die hard nodig waren om de bevolking te voeden. Meteen vanaf mei 1940 trad een grootschalig nationaal programma in werking om zo snel mogelijk die grond weer in gebruik te kunnen nemen. In 1945 was de schade nog veel groter. Het was zaak om zo snel mogelijk de voedselproductie weer op het oude, vooroorlogse niveau te brengen. De tijdsgeest was dat men onafhankelijk wilde zijn van buitenlandse import en valuta in eigen land wilde houden. Voor het eerst in de geschiedenis werd landinrichting een nationale zaak en kwamen er vanuit Den Haag kaders en wettelijke mogelijkheden voor ruilverkaveling, die ook de mogelijkheid boden om afwatering en betere ontsluiting mee te nemen in het ontwerp. Een complete herinrichting dus. Niemeijer: “Ze zijn de weerslag van een complete kanteling in het kijken naar landschap en de landschapsvormende processen. Dat maakt ze zo interessant.”
VERSCHILLEN IN GROOTSCHALIGHEID
Naoorlogse wijk Nagele. Foto: Siebe Swart
Dat betekent niet dat alle wederopbouwgebieden er hetzelfde uitzien. Ook grootschaligheid kent zijn verschillen. “Een wederopbouwgebied is een rationeel ingericht landschap, met vaak rechte wegen en sloten, maar verder niet zo gemakkelijk in één of twee kenmerken te vangen”, zegt Niemeijer. “Er komen normen voor boerderijen, maar die worden verschillend ingevuld. Er was verder weinig invulling van het landschap als zodanig; vooral in de jaren vlak na de oorlog ging het puur om de productievergroting van de landbouw. De eerste ruilverkavelingen en ontginningen in het oosten en zuiden waren heel rigoureus en werden letterlijk met passer en driehoek ingetekend, zonder oog voor verleden of traditie. Dat zie je bijvoorbeeld in vooroorlogse ruilverkavelingen bij Nieuwleusen, bij Zwolle (vanaf 1925) en Giethoorn (vanaf 1935). Later ging men wat genuanceerder denken, met meer aandacht voor de
LANDWERK #1 / 2014
11
WEDEROPBOUW IN BEELD Atlas van de wederopbouw Nederland 1940-1965 geeft een overzicht van de grootse vernieuwing van stad en land tijdens de wederopbouwperiode in Nederland. De Rijksdienst selecteerde dertig gebieden, waarvan 22 stedelijk en acht in het landelijk gebied, als afspiegeling van de ruimtelijke ambities van Nederland in de jaren 1940-1945. Behalve een beschrijving van deze gebieden met kaarten en foto’s vindt u diverse essays van specialisten op het gebied van stedenbouw, (landschaps-)architectuur, landbouw, ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. Atlas van de wederopbouw Nederland 1940-1965, Ontwerpen aan stad en land. Redactie: Anita Blom, 304 pagina’s. nai010 publishers, i.s.m. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Te koop voor € 49,95. ISBN: 978-94-6208-092-8
hoofdstructuurlijnen van het landschap. Dat zie je bijvoorbeeld bij Vriezenveen. Daarbij speelde ook mee dat andere overwegingen een rol gingen spelen: niet alleen de de landbouw was leidend, maar er was ook aandacht voor andere kwaliteiten . Omdat er in die jaren ’40-’50 zo veel projecten uitgevoerd moesten worden kon er op de tekentafel geëxperimenteerd worden. In de latere ontwerpen is het bestaande wegen- en waternet vaak het uitgangspunt. Die verschuiving zet door: hoe verder na vijfenveertig, hoe minder rechtlijnig het wordt. Vanaf 1954 komt er ook wettelijke ruimte voor andere voorzieningen; een deel van het opnieuw in te richten landschap mag dan ook voor algemeen nut worden gebruikt, zoals voor recreatie, beplanting of natuur, waarmee de bestaande lokale verschillen juist geaccentueerd werden. Dat zie je ook terug als je een gebied als Beltrum, in de Achterhoek, vergelijkt met een gebied als West-Maas en Waal. Niemeijer: “In Beltrum denk je ‘het valt nog wel mee. De percelen zijn groter geworden, maar de structuur is hetzelfde gebleven. De boerderijen liggen nog steeds als hagelslag in het veld.” In West-Maas en Waal is het verschil tussen voor en na veel groter: dat gebied is volledig nieuw ingericht. Bijna honderd boerderijen werden verplaatst van de randen naar het midden van een vrijwel onbewoond gebied, keurig in het gelid aan een nieuwe, lange, doorgaande weg. Hoewel je ook daar de hoofdstructuur van het landschap nog ziet. De openheid van het gebied nam hier juist af door de beplanting langs de wegen.”
STAALKAART De Rijksdienst selecteerde acht wederopbouwlandschappen in het landelijk gebied, bij wijze van ‘staalkaart’. Gebieden met zo veel mogelijk diversiteit als het gaat om bijvoorbeeld landelijke spreiding, bodem- en reliëftype, periode van herinrichting, mate van openheid en geslotenheid, et cetera. “We hebben gezocht naar gebieden waar anno 2010 nog iets zichtbaar is van het gedachtegoed en ontwerp van die periode 1940-1965. Gebieden waar je ziet: hier is iets gebeurd, hier is een ontwerpslag overheen gegaan. Daarbij
was ook een belangrijk criterium dat er nog iets zichtbaar is van een oudere ontginningsperiode, als oude elementen in een jong landschap. Bijvoorbeeld in de hoogveengebieden in het oosten en noordoosten van het land, daar zijn delen bij waar sinds 1850 weinig veranderd is. Dat contrast is mooi, als je mensen wijst op die sequenties dan heb je een verhaal te vertellen.” Behoud zonder meer is niet het uitgangspunt van de Rijksdienst, benadrukt Niemeijer. Doel is niet een equivalent van het beschermde dorpsgezicht of beperkingen voor landbouw en bedrijvigheid. “Als er weer een schaalvergroting plaatsvindt willen we graag aandacht voor de specifieke ruimtelijke kenmerken van het landschap zoals dat toen is aangelegd, met als doel dat er iets herkenbaar blijft uit die periode, als vlaggetje of aandachtstrekker in het landschap. Zoals groenstroken en bomenrijen langs wegen, open houden wat open is, aandacht voor de inrichting van boerenerven”.
VERHALEN VERTELLEN De Rijksdienst ondersteunt de gemeenten in de acht gebieden met consulenten en geld voor kennisontwikkeling, planvorming en het creëren van draagvlak. Het doel is breder: we hopen dat ook andere gebieden bij deze acht hun licht opsteken hoe je zodanig inricht dat je kenmerken van de wederopbouw ontziet. Zo organiseert de Rijksdienst diverse Platforms; inspiratie- en uitwisselingsbijeenkomsten op locatie. Anita Blom, specialist wederopbouw en naoorlogse stedenbouw bij de Rijksdienst zegt: “Er is meer aandacht voor de wederopbouwperiode, maar mensen moeten het wel weten. Het klinkt een beetje betuttelend, maar je moet mensen enthousiast maken met een verhaal, aan de hand van die kenmerkende elementen. In Vriezenveen bijvoorbeeld is een plaatselijke historische vereniging actief aan de slag gegaan en boekt daar groot succes. Maar ook gemeenten kunnen ‘ommetjes’ of fietsroutes aanleggen, of oudere mensen het verhaal laten vertellen. We willen graag dat mensen gaan denken vanuit de bestaande kwaliteiten vanuit het verleden, als inspiratie voor nu.”