Nu al Eenvoudig Beter
LANDWERK #4 #4//2014 2014 LANDWERK
5
Ergernis over archeologisch onderzoek is helemaal niet nodig Burgers, bedrijven en overheden ervaren de verplichtingen voor archeologisch onderzoek regelmatig als onnodig, te duur en tijdrovend. In de praktijk valt dit volgens Peter Schut echter wel mee. Zeker wanneer gemeenten een eigen (regio)archeoloog aanstellen. Schut heeft voor zijn gemeenten een werkwijze ontwikkeld waardoor veel minder onderzoeken nodig zijn, veel goedkoper is en bovendien draagvlak voor archeologie oplevert! Door Geert van Duinhoven
U
itgangspunt van de Wet op de archeologische monumentenzorg is dat archeologisch waardevolle resten in de bodem worden behouden. Als het bodemarchief door toekomstige graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm verstoord zal worden, kan de initiatiefnemer worden verplicht een archeologisch onderzoek te verrichten. Bij een oppervlakte van minder dan 100 vierkante meters is zo’n onderzoek niet verplicht. Een gemeente mag afwijken van deze regel als ze dat goed inhoudelijk kan motiveren. Tot zover de formele regels. De regels, die sinds de wet van kracht is in 2007, hebben behalve bescherming van het bodemarchief, ook ergernis opgeleverd. Soms niet helemaal onterecht want je zou maar een stal willen bouwen met een kelder en je moet een doorgaans duur archeologisch onderzoek uitvoeren. Heel vaak komt daar niets uit. Als initiatiefnemer bekruip je dan natuurlijk het gevoel dat de verplichting flauwekul is. Landwerk organiseerde een
bijeenkomst in het kader van het project Nu al eenvoudig beter (zie kader) naar andere manieren om met de verplichting om te gaan.
Soepeler Peter Schut is regioarcheoloog in de Gelderse Vallei (Wageningen, Scherpenzeel en Barneveld). Hij beaamt dat er zowel bij gemeenten als bij andere initiatiefnemers een zekere stress bestaat rondom het archeologisch onderzoek, maar ook veel interesse. Nederland heeft het Verdrag van Malta ondertekend en vertaald in nationale wetgeving. Die houdt onder andere de verplichting tot onderzoek in. Probleem is dat een deel van de gemeenten zo’n onderzoek eist zonder er verder over na te denken. Tot 2009 werd hier in de regio ook bijna alles onderzocht. Bij elke vergunningaanvraag die binnen de norm viel, was er een onderzoek nodig, altijd en overal. Terwijl de wet ook nadrukkelijk zegt dat je er als gemeente
6
|
LANDWERK #3 #4 / 2014
Nu al Eenvoudig Beter
Terrein waarin overblijfselen van het voormalige dorp Wageningen
best van mag afwijken als je daar goede redenen voor hebt.” Wel was er al een beleidskaart (verwachtingenkaart) die enige nuances had aangebracht. “Bij mijn aantreden heb ik daarom 180 onderzoeken die er in de gemeente in de loop der jaren waren gedaan, inclusief alle andere bestaande informatie over ondergrond en archeologie doorgenomen en geanalyseerd. Ik heb op basis daarvan een voorstel gemaakt voor nieuwe ondergrenzen voor de verschillende verwachtingswaarden. Die categorieën hebben elk een eigen ondergrens gekregen voor het oppervlakte waarboven een onderzoek nodig is. Dat varieert van 10.000 vierkante meter tot 50 vierkante meter. In sommige delen van het gebied zijn we soepeler maar in andere delen dus juist ook strenger dan de wettelijke grens van 100 m2. De betrokken gemeenten hebben dit nieuwe beleid door de gemeenteraad vervolgens laten vaststellen.
Sneller De informatie heeft Schut niet alleen gebruikt voor de verwachtingenkaart, maar hij heeft alle informatie ook opgeslagen in een GIS-bestand. Op die manier kan hij van heel veel locaties in de gemeenten snel inschatten wat er voor onderzoek al ooit heeft plaatsgevonden, wat er is gevonden, hoe de bodemgesteldheid is etc etc. Als er vervolgens een plan is, kan Schut relatief snel beoordelen wat er al over de specifieke locatie bekend is, wat de verwachting is en of het dus nodig is om verder onderzoek te doen. “Ik kan daardoor heel vaak tegen een initiatiefnemer zeggen dat het niet nodig is om een archeologisch onderzoek uit te laten voeren. En natuurlijk kan dan iedereen zeggen: weet je wel zeker dat er op die plek niets zit? Het enige dat ik dan kan zeggen is dat niets zeker is. We hebben jammer genoeg geen kristallen bol. Met alle informatie die ik van een locatie heb en de archeologische expertise, moet je op een gegeven moment echter durven te kiezen. Durven kiezen om met een hele klein kans toch nog iets waardevols te missen. Dat is dan maar zo.” Want er staat nogal wat tegenover, vindt Schut. In de afgelopen ja-
De Celtic Fields, ook wel raatakkers genoemd, zijn te vinden in Lunteren en hebben een bijzondere geschiedenis. Dit complex van Celtic Field op de Goudsberg in Lunteren was vermoedelijk 210 hectare groot in de prehistorie. Door handmatig testputten te graven en grondmonsters van de aardewallen in Lunteren uit te werken is de ouderdom van de Celtic Fields bepaald. De wallen werden rond 1100 voor Christus opgericht en waren 700 jaar later waarschijnlijk nog steeds in gebruik. De Celtic Fields in Lunteren zijn het duurzaamste historisch cultuurlandschap tot nu toe. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat de wallen zijn opgebouwd met plaggen uit natte heide
ren is het aantal archeologische onderzoeken spectaculair gedaald. In de regio van Schut werden rond 2000 slechts enkele archeologische onderzoeken uitgevoerd. Dat aantal steeg tot 2009 naar bijna tachtig per jaar, maar is daarna weer gedaald tot jaarlijks ongeveer twintig. En dat terwijl het aantal projecten waar mogelijk een onderzoek zou moeten plaatsvinden tot 2012 weliswaar iets is gedaald maar lang niet zo sterk als het aantal onderzoeken. De daling is dus niet het gevolg van de crisis. “Voor hele grote projecten zoals een stadsuitbreiding of een infrastructuur zijn de kosten van een archeologisch onderzoek meestal goed te dragen, maar er zijn ook kleinere initiatiefnemers voor wie 1500 euro wel een groot bedrag is. Dan zijn het bedragen die er wel toe doen. De afweging wel of geen onderzoek is echter op de eerste plaats gebaseerd op archeologische gronden.”
Maatschappelijke taak Dat brengt het gesprek meteen op een van de discussies die tijdens de Landwerkbijeenkomst ook ter sprake kwam. De aanpak van Schut verlegt in feite een klein deel van de kosten van het onderzoek van de initiatiefnemer naar de gemeente. De gemeente steekt er immers veel energie in om uiteindelijk de initiatiefnemers te kunnen zeggen of ze wel of geen onderzoek hoeven doen. Is dat wel terecht? Is dat wel de taak van de overheid, zo vroegen mensen zich af? Schut is daar heel helder in: Ja, dat is een taak van de overheid: “De gemeente kan een initiatiefnemer verplichten om archeologisch onderzoek uit te laten voeren, maar moet dit wel goed kunnen motiveren. Deze eerste bureaustudie is mijn taak. Het verdere archeologische onderzoek is de taak van uitvoerende archeologische bedrijven. Door onze manier van werken is het aantal onderzoeken drastisch gedaald. Dat is inderdaad een consequentie, maar dat is nu eenmaal niet anders. Daarbij moet worden opgemerkt dat archeologen van bedrijven ook niet echt blij worden van booronderzoeken waarvan de uitkomst voorspelbaar negatief is.” “Bovendien is het ook voor de gemeenten van belang om zelf archeologische kennis in huis te hebben. Regelmatig is de gemeente
LANDWERK #4 #3//2014 2014 LANDWERK
7
Grafheuvel in de buurt van Wageningen
al dan niet in samenwerking met andere partijen de initiatiefnemer van bijvoorbeeld uitbreidingen, nieuwe bedrijventerreinen, infrastructuur. Ook zij hebben belang bij een goede afweging of er wel of niet onderzoek nodig is op basis van een gedegen lokale kennis.” “Daarnaast vind ik het ook een maatschappelijke taak van de overheid. Archeologie hoort bij het cultureel erfgoed waar de overheid een belangrijke taak heeft om daar goed voor te zorgen. De verantwoordelijkheid voor de cultuurhistorie ligt sinds een aantal jaar bij de gemeenten. Die hebben vaak nauwelijks capaciteit of kennis om dat vakgebied er nog een bij te doen. Een regionale samenwerking is daarbij de oplossing. Jammer genoeg leggen sommige gemeenten de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief eenzijdig bij de initiatiefnemers. Daarbij wordt wel vergeten dat het niet alleen een kostenpost is, maar bovenal een bron van kennis over onze gemeenschappelijke geschiedenis die gedeeld moet worden. Het bodemarchief kun je nu eenmaal maar een keer lezen. Daarna is het definitief weg.”
Positief Bovendien levert de werkwijze ook veel op, meent Schut. Het gemopper op archeologie en de verplichting om ‘om het minste of geringste’ archeologisch onderzoek te moeten doen, komt hij in zijn regio niet veel meer tegen en is vaak ook niet op cijfers gebaseerd. “Wel moeten we de kritische geluiden serieus nemen en steeds kijken of onze werkwijze aangepast moet worden. Mensen zijn veel positiever komen te staan ten opzichte van het onderzoek. Al is het alleen al om het aantal zinvolle onderzoeken: voorheen vonden we misschien bij 3 op de 100 onderzoeken iets, nu bij 3 op de 15. Dat geeft al wat meer draagvlak. Ik vind dat je als gemeente samen met andere partijen ook best kunt laten zien waar de onderzoeken toe leiden. Zelf probeer ik bij elk onderzoek dat iets oplevert, op z’n minst een informatiepaneel te plaatsen over wat er gevonden is of wordt er een publieksboekje gemaakt. In een aantal gevallen lukt het om meerdere partijen er bij te betrekken en een wandel- of fietsroute uit te zetten langs bijzondere cultuurhistorische locaties
in een bijzonder natuurgebied. Bovendien hebben we hier sinds enkele jaren vrijwilligersgroepen die monumenten zoals grafheuvels onderhouden. Met andere woorden, archeologie krijgt hier gelukkig weer een wat positiever imago.”
“Ik kan daardoor heel vaak tegen een initiatiefnemer zeggen dat het niet nodig is om een archeologisch onderzoek uit te laten voeren. En natuurlijk kan dan iedereen zeggen: weet je wel zeker dat er op die plek niets zit? Het enige dat ik dan kan zeggen is dat niets zeker is.”
8
|
LANDWERK #3 #4 / 2014
Nu al Eenvoudig Beter
De onthulling van een informatiepaneel door de wethouder als afsluiting van een educatief project
Verdrag van Malta
Nu al eenvoudig beter
Ondanks de nieuwe Monumentenwet 1988 (herzien in 2006) kwamen door allerlei economische activiteiten zoals landbouw, stadsuitbreiding en infrastructuur archeologische vindplaatsen in toenemende mate onder druk te staan. Deze bedreiging van de archeologie baarde de Europese regeringen zorgen. Dit leidde tot het Europees cultureel verdrag dat in 1992 door Nederland op het eiland Malta werd ondertekend. In het verdrag van Malta kwamen de Europese landen overeen dat vindplaatsen in de ruimtelijke ordening beter beschermd moeten worden, dat wil zeggen; ze moeten zo veel mogelijk intact worden gelaten ten behoeve van later onderzoek: ‘behoud in situ’.
Het Rijk verandert samen met provincies, gemeenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties het omgevingsrecht. In 2014 stuurt de minister van Infrastructuur en Milieu een wetsvoorstel voor de Omgevingswet naar de Tweede Kamer. Het duurt echter waarschijnlijk nog tot 2018 totdat de Omgevingswet in werking treedt. Maar daar hoeven we niet op te wachten. De Omgevingswet gaat namelijk niet alleen over wetgeving. De wet gaat ook over de manier van werken en over kennis opdoen en delen. Op basis van de huidige wetgeving kan nu al in de geest van de Omgevingswet worden gewerkt. En dat gebeurt ook, in het hele land. Deze initiatieven brengen we in beeld onder de noemer “Nu al Eenvoudig Beter”. Nu al Eenvoudig Beter inspireert om nu al op weg te gaan naar de Omgevingswet.
LANDWERK #4 #3//2014 2014 LANDWERK
De opgraving in Harselaar West-West
Convent Het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA) is het overlegorgaan van archeologen in Nederland die een betrekking hebben bij een gemeente of via een samenwerkingsverband een structureel contract hebben met een gemeente op het gebied van archeologie. Het CGA behartigt de belangen van het archeologisch erfgoed in ruim 150 Nederlandse gemeenten. Als koepelorganisatie adviseert het CGA de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op het gebied van RO en archeologie. Volgens Peter Schut kun je er van uit gaan dat de aangesloten gemeenten op een inhoudelijk goede en efficiĂŤnte manier met archeologie om gaan. Bij de niet-aangesloten gemeenten zal de kennis van het vakgebied in de meeste gevallen onvoldoende zijn om op een wat vrijere maar verantwoorde manier om te gaan met de wettelijke regels voor archeologische bescherming.
9