Nu al Eenvoudig Beter
LANDWERK #5 / 2014
15
Nu al Eenvoudig Beter in de praktijk
Goede voorbeelden staan centraal tijdens regionale bijeenkomsten Omgevingswet Door Geert van Duinhoven
Dit najaar organiseert het interdepartementale programma Eenvoudig Beter samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen een aantal regionale informatiebijeenkomsten over de Omgevingswet. Centraal staan het wetsvoorstel Omgevingswet zoals dat op 17 juni naar de Tweede Kamer is gestuurd en de daaraan gekoppelde uitvoeringsregelgeving. Tijdens het plenaire deel van deze bijeenkomsten zijn de deelnemers geïnformeerd over de inhoud van het wetsvoorstel, de instrumenten van de Omgevingswet en de stand van zaken rond de implementatie. Ook is er van gedachten gewisseld met vertegenwoordigers van de koepels VNG (gemeenten), IPO (provincies) en UvW (waterschappen) die direct betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel Omgevingswet. In de sessies daarna zijn de deelnemers met elkaar in gesprek gegaan over verschillende aspecten van de uitvoeringsregelgeving. De deelnemers konden ook mee naar Nu al Eenvoudig Beter-projecten. In de noordelijke bijeenkomst konden de mensen mee naar Hoogeveen, in Gelderland naar Wekerom.
Locatiepaspoorten In Hoogeveen ligt veel grond braak, licht Kees Hofstee van de gemeente toe en is er een grote woningopgave. Dus moet de gemeente voor twee zaken gaan zorgen: het ontwikkelen van een woonvisie en ervoor zorgen dat het in Hoogenveen prettig wonen, werken en verblijven is. Marktpartijen kunnen zelf met die opgave aan de slag, vindt de gemeente. Maar initiatieven die een bestemmingsplanwijziging nodig heb-
ben, staat een tijdrovend proces te wachten. Ook zijn er principes die de gemeente initiatiefnemers mee wil geven, zoals groen en behoud van identiteit. Om vanuit een algemeen belang meer grip te krijgen op individuele locaties, zónder meteen een blauwdruk te geven, ontwikkelde de gemeente het principe van locatiepaspoorten. Om te komen tot een locatiepaspoort analyseert de gemeente eerst, met de bestaande beleidskaders in het achterhoofd,
de omgeving van een kavel. Samen met een quickscan voor het milieu vormt dit het ontwerpuitgangspunt. Later in het proces gaat de gemeente ook met de betrokken partijen aan tafel zitten. Het locatiepaspoort wordt vastgesteld door een trojka (waaronder de wethouder) – en dus niet door de gemeenteraad. Locatiepaspoorten zijn voor de gemeente richtinggevend. Ze komen uiteindelijk tot stand in dialoog tussen gemeente en initiatiefnemer, maar door deze aanpak
16
|
LANDWERK #5 / 2014
gaat de gemeente eerst zelf nadenken. Daardoor kan ze later sneller met initiatiefnemers meebewegen. Zorgcentrum Bilderdijk kreeg bijvoorbeeld vorm dankzij een kavelpaspoort. Bilderdijk van zorgaanbieder Zorgpalet is oorspronkelijk ontworpen als woon-zorgcomplex. Plan 1 belandde na zes jaar in de prullenbak. Plan 2 sneuvelde in 2010. Zorgpalet was namelijk bang dat intramurale zorg in de toekomst niet meer financierbaar zou zijn, de buurt vond het geplande complex te massaal, en ook woningbouwvereniging Domesta was niet tevreden, onder meer vanwege de weinig flexibele invulling van de ruimten in het huidige ontwerp. Bij poging 3 ging Zorgpalet verder met een simpeler schema. Het locatiepaspoort was uitgangspunt waarin richtlijnen staan over de ingang, het gebruik van groen en blauw en een doorsnijding van het bouwvolume. Zorgpalet stelde voor gewone sociale huurwoningen te bouwen; zij zou zich daar ook kunnen inpassen. Nu staat er een nieuw complex met 118 woningen. Tien ruimten kunnen als algemene voorziening gebruikt worden, zorg is makkelijk in te passen, de buurt is tevreden en het complex is betaalbaar. Hans van Overbeek van woningcorporatie Domesta: “Het oude kader was heel vrij, juist daardoor zijn we vastgelopen: het plan was te ambitieus, er waren veel bezwaren van omwonenden en het plan was veel te kostbaar. Met het locatiepaspoort kwam een strakkere inkadering, maar daarbinnen voelden we ons vrij, omdat je weet dat je daarbinnen gesteund wordt door de gemeente.”
Nu al Eenvoudig Beter Permanente Crisis- en herstelwet Albert Jan Meeuwissen van BügelHajema vertelt verderop in Hoogeveen wat de Crisis- en herstelwet nu al voor mogelijkheden biedt aan gemeenten. De wet is een soort voorloper van de Omgevingswet, ingesteld tijdens de crisis zodat bouwbedrijven voldoende werk zouden houden. De wet maakt het mogelijk bouwprojecten naar voren te halen en ruimtelijke plannen sneller uit te voeren, onder andere door kortere procedures. Ook stimuleert de wet vernieuwende en duurzame projecten. De wet is in 2013 permanent gemaakt en gaat uiteindelijk op in de Omgevingswet. De Chw biedt volgens Meeuwissen ruimte om te experimenteren en sneller ontwikkelingen door te voeren. Niet alleen door minder regels, want die blijven volgens Meeuwissen nodig, maar omdat het administratieve gedeelte korter wordt omdat er minder vergunningen nodig zijn en de procedures korter duren. Met het permanent maken van de Chw is ook een aantal verbeteringen aangebracht in het omgevingsrecht met gevolgen voor meerdere wetten. Deze quick wins die per 1 november van toepassing zijn, zijn volgens Meeuwissen misschien nog wel belangrijker dan de Omgevingswet zelf. Hij noemt vier belangrijke quick win’s.
1. Tijdelijk buitenplans vergunnen Nu nog maken gemeenten vaak gebruik van een uitgebreide procedure voor buitenplans vergunnen, maar Meeuwissen verwacht zal er straks vaker naar de reguliere procedure gegrepen wordt. Voor tijdelijke vergun-
Snel sneller snelst Voor procedures bestaan nu nog vier vormen. Bij plannen die afwijken van het bestemmingsplan wordt standaard de uitgebreide procedure (UOV) gevolgd, compleet met ter inzagelegging en zienswijzen. Die procedure duurt 26 weken. Die tijd kan fors ingekort worden door vaker gebruik te maken van de reguliere procedure. Inspraak is hier alleen aan het eind van het traject mogelijk: via het
ningen vervalt de maximale termijn van 5 jaar (met als uitzondering het buitengebied waar maximaal 10 jaar geldt en voor bouwwerken zelfs maximaal 15 jaar). De verplichting om de tijdelijke behoefte aan te tonen vervalt, als je maar aangeeft wanneer je weer weggaat.
2. Afwijkingsmogelijkheden In een aantal gevallen is het mogelijk om via alleen een omgevingsvergunning, dus zonder bestemmingswijziging of buitenplanse afwijking af te wijken van het bestemmingsplan. Deze gevallen staan beschreven onder artikel 4 bijlage II Bor (kruimellijst). De gemeente kan gebruik maken van de gemakkelijke procedure (8 weken). Er geldt geen oppervlaktemaat meer en het aantal woningen mag toenemen. Beperkingen zijn er nog wel: het bouwvolume mag niet toenemen. Buiten de bebouwde kom gelden nog wel aanvullende regels, met uitzondering van logiesfuncties en gebruik korter dan 10 jaar. Dat betekent dat ook buiten de bebouwde kom tijdelijke woningbouw in bestaande gebouwen is toegestaan.
3. Omgevingsvergunningvrij bouwen Door verandering van artikel 2 bijlage II Bor worden de bouwmogelijkheden op het achtererf groter. Er mag dieper en hoger worden gebouwd op een groter oppervlak (50% achtererf blijft). Bij grote percelen mag tot max 150m2 vergunningvrij worden bijgebouwd, bestaande bijgebouwen tellen daarbij wel mee. Op de verdieping mag je geen verblijfsgebied maken, wel badkamer, technische ruimte, etc.
indienen van bezwaar op het ingediende plan. Deze procedure duurt 8 tot 12 weken. Een nog snellere procedurevorm is melding: de gemeente krijgt 4 weken de tijd om te toetsen, hoor je niks, dan mag je aan de slag. Melding bestaat nog niet in de RO en wordt nu vooral gebruikt bij het activiteitenbesluit. De meest snelle procedure, tenslotte, is vergunningsvrij.
LANDWERK #5 #5//2014 2014 LANDWERK
17
Het eerste deel van de nieuwe woonwijk (achtergrond) is klaar. Het idee is nu dat de gemeente Ede zich zo ver mogelijk terugtrekt en de ontwikkeling van het nu nog onontgonnen gebiedje (voorgrond) in handen geeft van projectontwikkelaars die het samen met de markt gaan ontwikkelen.
4. Mantelzorg Is er sprake van mantelzorg, dan mag je een bijgebouw op het achtererf een woonfunctie geven.
Ontwikkelaars aan zet In het Gelderse Wekerom (gemeente Ede) liggen twee uitbreidingslocaties. Drie ontwikkelaars hebben er posities en willen er graag aan de gang. Normaal gesproken gaat de gemeente dan aan de slag met een stedenbouwkundige visie. Maar de gemeente experimenteert al enige tijd met het ontslakken. ‘Ontslakken’ betekent sneller, flexibeler en goedkoper realiseren van nieuwbouwprojecten en andere vormen van gebiedsontwikkeling. Dit vraagt een andere rol van overheid en marktpartijen. Onder het motto ‘regelen wat moet, vrijlaten wat kan’ neemt de gemeente in de pilot Wekerom waar mogelijk de gezamenlijke wens als uitgangspunt en faciliteert alleen de gebiedsontwikkeling. En dus is er geen lijst meer nodig met voorwaarden voor de ontsluiting, duurzaamheid van de woningen, kleurstellingen, sociale bouw, tweekappers, vrijstaand etc. De ontwikkelaars kunnen dat toch best zelf, bedacht de gemeente. Nou en of, reageerden de drie. Daar komen we wel uit: laat ons maar uitzoeken wat de
mensen in Wekerom willen en wij gaan voor die markt bouwen. Wethouder Willemien Vreugdenhil vertelt dat het voor iedereen in de organisatie wel wennen is. De raad die het eigenlijk wel interessant vindt om aan dit experiment mee te doen, maar het tegelijkertijd erg spannend vindt en er in de praktijk nog niet altijd aan toe lijkt te zijn, om dan ook echt los te laten. “De raad wil telkens toch weer eisen stellen aan woningen, maar ik zeg dan, nee, we wilden gaan ontslakken met elkaar. Dat betekent dat de raad niet alles meer moet willen bepalen. En ook in de ambtelijke organisatie zal dat betekenen dat we ander werk moeten gaan doen.” Hoe ver de gemeente in de praktijk zal gaan is nog niet helemaal duidelijk. Dat is nog een zoekproces, vertellen gemeente en ontwikkelaars. Het eerste woningbouwproject was al gestart toen de gemeente aan het ontslakken ging. De afspraken waren dus al gemaakt, maar op locatie vertellen Jan Hauke Mens van de gemeente en Hans Koopman, directeur van Kelderman projectontwikkeling over hoe zij zelf denken dat de ontwikkelaars best genegen zijn om ook de infrastructuur, de wegen en het groen aan te leggen. Koopman: “We zouden bijvoorbeeld kunnen afspreken dat we de aanleg en voor 25 jaar het onderhoud doen.
En voor ons is het heel aantrekkelijk om zelf de fasering te mogen aanbrengen in de bouw. Dan kunnen we beter inspelen op de vraag en bovendien, en dat is ons zakelijk belang, kunnen wij beter ons personeel aan de slag houden als we niet in een keer een groot project moeten realiseren maar stapsgewijs uitvoeren.” De stedenbouwkundige visie die de gemeente in dit soort gevallen opstelt, kan ook best worden opgesteld door de ontwikkelaars. Mens: Dat is voor hen wel een heel nieuwe rol. Normaal gesproken reageren zij vooral op onze visies, maar nu mogen ze opeens zelf aan de bak. Dat is een andere rol en dat vinden ze best wennen. Overigens hebben ze die handschoen al wel opgepakt en zijn ze er mee aan de slag gegaan.” Een belangrijk discussiepunt tijdens deze middag is de sociale woningbouw. Zullen de projectontwikkelaars daar wel oog voor hebben? Natuurlijk, reageert Koopman. : Als daar vraag naar is, zullen we die woningen bouwen. Maar als er hier in het dorp geen vraag naar is, en wij zoeken dat in contact met de mensen goed uit, dan gaan we dat soort woningen niet bouwen. We zullen in de pilot moeten zien hoe een en ander in de praktijk uitpakt, maar wij hebben er in ieder geval veel vertrouwen in.”