Letty Reimerink
Letty Reimerink
Grenzeloos Europa verhuist wonen
Inhoud inleiding – v Europa in beweging 1 de grens over – 3
Verhalen uit stad & regio costa blanca – 27 Het huisje onder de zon en de verleiding van het grote geld 2 op naar de stad – 39 3 over identiteit & waarde – 71
Verhalen uit stad & regio berlijn – 95 De stad die altijd bezig is te worden en nooit is 4 woning wordt digitaal fort – 117 5 de klimaatneutrale revolutie – 133
Verhalen uit stad & regio bratislava – 149 De ‘kleine grote stad’ levert zich over aan de markt 6 de marktplaats van het wonen – 159 slotbeschouwing – 184 De cirkel van constante verandering
Inleiding Europa in beweging ‘Het is de vraag of we massaal te maken krijgen met mensen die vanuit andere delen van Europa naar Nederland komen. (…) Die ontwikkeling zal in ieder geval niet zo massaal zijn als we met de instroom van Turkse en Marokkaanse medeburgers hebben gezien en met de instroom van mensen uit Suriname.’ Deze uitspraak deed de hoogste ambtenaar van het ministerie van vrom in 2004 tijdens een lezing met als thema Grenzeloos Europa. 1 Zij voegde daaraan toe dat ze ook niet verwachtte dat Nederlanders in groten getale uit Nederland zouden vertrekken. ‘Je bent ergens en je wilt er ook blijven’, was haar stelling. Mijn gevoel zei me toen dat ze het niet bij het juiste eind had. Het thema liet me niet los en bleef ergens in mijn achterhoofd zitten. Vorig jaar begon het me op te vallen dat er over bepaalde thema’s opeens veel meer werd geschreven. Over de Polen die massaal naar Nederland komen. Over de steeds grotere groep buitenlanders die de Spaanse kusten bevolken. Maar ook over thema’s als klimaat en duurzaam in relatie tot wonen stonden de kranten opeens vol. Steeds vaker hoorde ik ook verhalen om me heen van mensen die een tweede huisje hebben, in Hongarije of Tsjechië, of mensen die veelvuldig tussen twee steden heen en weer pendelen voor de liefde of voor werk. Ik bezocht een beurs voor mensen die een tweede huis willen kopen. Dit was allang geen exclusieve aangelegenheid meer voor de lucky few; er liep gewoon een afspiegeling van de Nederlandse samenleving rond. Ook berichten uit andere landen vielen me op. Zoals over de leegloop van bepaalde gebieden en de juist almaar stijgende huizenprijzen in sommige grote steden. Op de economiepagina’s van de kranten ging het steeds vaker over de concurrentiestrijd tussen Europese steden om de grote bedrijven binnen te halen. Voor mij was het duidelijk: Europa is volop in beweging!
referenties – 188
Ondanks al die bewegingen zijn we ook aan het zoeken naar veiligheid, naar een plekje – of misschien wel meer plekjes – van onszelf, waar we ons thuis voelen. Cultuurfilosoof René Boomkens meent dat wonen en je ergens thuis voelen een gevoel is dat pas kan ontstaan vanuit een besef dat we niet alleen 1 Enneüs Heermalezing 2004, co-referaat van Annet Bertram
v
ijsland
noorwegen
finland
zweden
estland
rusland
letland noord-ierland
litouwen
denemarken
wit-rusland ierland nederland verenigd koninkrijk
polen oekraïne
belgië
duitsland
tsjechië
luxemburg
slowakije
moldavië
oostenrijk
frankrijk zwitserland
hongarije slovenië
montenegro
italië
bulgarije
macedonië
turkije
albanië
spanje
azerbeidzjan
armenië
kroatië bosnië & servië herzegovina
portugal
georgië
roemenië
griekenland cyprus
Inleiding
deel uitmaken van de wereld, maar vooral ook dat de wereld deel uitmaakt van ons.2 Ondertussen is de wereld van de politiek vooral bezig de blik naar binnen te keren. Grenzen moeten dicht, we denken vooral lokaal en de buitenwereld is eerder een bedreiging dan een kans. Met de kaders van gisteren – gebaseerd op het gedrag van eergisteren – proberen we invulling te geven aan morgen. De wereld van vandaag en zeker die van morgen is echter de wereld van de mens die zelf bepaalt waar en hoe hij wil wonen en die zich niet laat beperken door stads- of landsgrenzen. Mijn idee voor dit boek was geboren. De dingen die ik om mij heen zag en waarover ik las, heb ik samengebracht in zes hoofdstukken, die op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken hebben, maar al lezende wordt de overlap tussen ontwikkelingen steeds duidelijker. Wat betekent het bijvoorbeeld voor huisvesting en zorg aan ouderen als aow’ers massaal naar het buitenland vertrekken? Wat betekent het voor het leefklimaat in de stad, als de middeninkomens naar de voorsteden verhuizen en dagelijks in de file staan? Hoe geven we vorm en inhoud aan duurzaamheid als ons landschap steeds verder verstedelijkt? Moeten we nog wel denken in termen van een stad of worden economische regio’s straks veel belangrijker? Wat betekent dat dan? Grenzeloos wonen is geen wetenschappelijk onderzoek. Het is eerder intuïtieve wetenschap: een weerslag van observaties, literatuurstudie en gesprekken met mensen. Die persoonlijke ervaringen en opvattingen van mensen – professionals, maar ook ervaringsdeskundigen – geven letterlijk een gezicht aan het boek. Ook in de beschrijvingen van Berlijn, Bratislava en de Costa Blanca heb ik getracht de ontwikkelingen in alledaagse, herkenbare beelden te vangen. Het doel van dit boek is niet om pasklare oplossingen voor problemen te bieden, maar om de ontwikkeling die nu plaatsvindt in Europa te beschrijven en een voorzichtige blik in de toekomst te werpen. Op die manier wil ik professionals op verschillende, aan het wonen gerelateerde terreinen prikkelen om door een grenzeloze bril te kijken naar de uitdagingen van morgen. Voor mensen met een algemene interesse in alles wat met wonen en Europa te maken heeft, hoop ik dat het boek vooral een feest der herkenning is.
malta
Amsterdam, Berlijn, Bratislava, Valencia, 2007
vi
Europa verhuist: Oost-Europeanen trekken naar het westen op zoek naar werk, Noord-Europeanen trekken naar de zuidelijke zon en West-Europeanen voelen
zich aangetrokken tot de ruimte en de lage prijzen in het oosten.
2 Enneüs Heermalezing 2006
vii
Bij een kort verblijf in het buitenland mijdt men zijn landgenoten, bij een langdurig verblijf zoekt men ze op. C.J. Wijnaendts Francken (Nederlands letterkundige 1863 – 1944)
De/1 grens over De Europese Unie bestaat inmiddels uit 27 lidstaten. De grenzen gaan – soms schoorvoetend – open. Bij veel mensen bestaat angst voor het onbekende, maar ook voor concurrentie van goedkopere werknemers. Ondanks tussenoplossingen als tijdelijk gesloten grenzen voor werknemers van de nieuwe eu-landen, is het tegenhouden van mobiliteit van mensen, goederen en diensten niet te stoppen. Het zijn achterhoedegevechten die nu geleverd worden; het Europa van de eenentwintigste eeuw zal volop in beweging zijn!
3
1
democratisering van het tweede huis
Wie een jaar of vijftien geleden vertelde dat hij een tweede huis in het buitenland had gekocht, voldeed al snel aan het clichébeeld van de (vroeg) gepensioneerde, succesvolle ondernemer. Het tweede huis betrof meestal een riante vrijstaande villa. Inmiddels is zowel de leeftijd van de kopers van een tweede huis, als het type tweede huis ingrijpend veranderd. Een Nederlandse makelaar, die al achttien jaar actief is op de Spaanse onroerendgoedmarkt, bevestigt dit beeld: 1 ‘Aanvankelijk was de clientèle tussen de eind 50 en eind 60, nu hebben we de dertigers die huizen kopen. De gemiddelde leeftijd is gedaald van 60 naar 45. Vroeger was de meeste vraag naar een vrijstaande villa met zwembad, tegenwoordig meer naar appartementen en wat kleinere 4
villa’s. Met de sterke daling van de gemiddelde leeftijd is ook de bewoning van een tweede huis heel anders geworden: van semi-permanent en drie weken gebruik in de zomervakantie door de kinderen is dat geworden tot eigen gebruik van meerdere korte periodes per jaar. Daarnaast wordt de woning in gebruik gegeven aan ouders, familie, vrienden of personeelsleden of in de verhuur gedaan. Ook de financiering is nu heel anders. In de beginperiode werd de financiering gedaan uit eigen middelen of door de verkoop van aandelen. Die tijd is allang voorbij. Nu wordt vaker gekozen voor een hypotheek voor de financiering van de woning of om ‘eigen geld’ elders rendabel te maken. Onveranderd is overigens dat de overgrote meerderheid, zo’n 75%, eigen ondernemer is of was.’ 2 De afgelopen jaren hebben mensen veel kapitaal opgebouwd met vastgoed. Wie een eigen huis heeft, is veelal spekkoper en kan met de overwaarde leuke dingen doen of een tweede huis kopen. De jongere generatie profiteert van het kapitaal dat hun ouders hebben opgebouwd en dat ooit in de vorm van een erfenis bij hen terecht zal komen. De Second Home Beurs, die twee keer per jaar plaatsvindt in Utrecht, is een goede plaats om trends te spotten. De belangrijkste trend is het voortdurend stijgende bezoekersaantal. In het voorjaar van 2007 bezochten ruim 9.600 mensen de beurs. Meer dan de helft van de bezoekers heeft ook echt serieuze plannen om een tweede huis aan te schaffen en 32% heeft zelfs al een tweede huis. Maar liefst 63% van de bezoekers wil het tweede huis gebruiken voor vakanties en 26% voor permanente bewoning. Met 82% mogen de Europese landen zich verheugen in de meeste belangstelling. Frankrijk en Spanje blijven de populairste bestemmingen, maar gezien het grote aantal standhouders met aanbod in Hongarije, Polen, Bulgarije, Tsjechië en andere Oost-Europese landen, is de trend wel aan het veranderen. Een belangrijke factor in de democratisering van het tweede huis is natuurlijk de prijs. De standhouder uit Hongarije biedt een ruime keuze aan vrijstaande woningen voor 15.000 – 20.000 euro. Een beetje opknappen is wel noodzakelijk, maar toch. In de nieuwe eu-landen is de natuur nog ongerept, de mensen zijn vriendelijk en de vertrouwde christelijke cultuur heeft er de overhand. Daardoor richten steeds meer mensen hun blik naar het oosten. Wie naar Frankrijk of Spanje wil, moet een beter gevulde beurs meebrengen. Daar begint het aanbod pas bij twee ton. De democratiseringstendens is vooral te zien aan de bezoekers van de Second Home Beurs. Het goedverdienende Gooise stel: keurig gekapt, zij met rok tot over de knie en hij met chokertje en waxcoat, loopt er weliswaar nog steeds rond, maar we vinden hen alleen nog in de Frankrijkhoek. De rest van de beurs is een mengelmoes van jonge gezinnen met kinderen en doorsneeouderen. Het tweede huis is binnen handbereik van een grote groep mensen 1 www.secondhome.nl 2 Nieuwsbrief Second Home Beurs, voorjaar 2007
De grens over
We slaan massaal aan het verhuizen. We gaan naar een tweede of zelfs derde huis, naar een plaats waar we tijdelijk werken, of we vertrekken definitief om ons in een ander Europees land te vestigen. Maar waar we ook naartoe gaan, overal moeten we wonen. Opvallend zijn natuurlijk de senioren die – misschien wel als laatste generatie – genieten van riante pensioenen en dat liever onder de warme Spaanse zon doen dan in Nederland. Veel ouderen wagen de stap naar het buitenland, maar zijn tegelijk op zoek naar het vertrouwde. Daartegenover staat de jongere generatie, die al meer gewend is aan de menging van talen en culturen. Een jaartje studeren in Barcelona, een vakantiebaantje op een Franse camping; de jongere van nu is veel meer Europees georiënteerd dan de jongere van vorige generaties. En wat te denken van een hele generatie jongeren in de voormalige Oostblokstaten; zij staan te trappelen om Europa te ontdekken, terwijl hun ouders terugverlangen naar de zekerheden van weleer. Werkzoekers en de nieuwe rijken uit Oost-Europa zoeken hun heil in het westen, maar de tegenstroom van west naar oost wint snel aan populariteit. Oost-Europa is nog onontdekt, vol natuurschoon en goedkoop. Volgens trendwatcher Adjiedj Bakas is het vooral de afwezigheid van boerka’s die Oost-Europa in toenemende mate aantrekkelijk zal maken voor West-Europeanen. Europeanen wonen steeds meer kriskras door elkaar. Onze buurman heeft niet vanzelfsprekend dezelfde nationaliteit als wij en hij is misschien ook niet het hele jaar door onze buurman. Hij is er alleen een deel van het jaar of een deel van de week, om de rest van de tijd weer ergens anders door te brengen. We zijn constant in beweging; op zoek naar zon, geld, rust of nieuwe uitdagingen. Het wonen op meerdere locaties wordt aanzienlijk vergemakkelijkt door snelle en goedkope verbindingen in het vervoer en nog snellere digitale snelwegen.
5
1 De grens over
gekomen of op z’n minst van een grote groep die er serieus over durft te dromen. Die trend zal zich verder doorzetten. De nieuwe landen als Tsjechië en Bulgarije maken optimaal gebruik van hun klimaat en hun ligging. Ze bieden aan wat tot voor kort was voorbehouden aan de rijken. Zoals het wonen op de golfbaan. De golfsport is ongekend populair bij tweedehuizenbezitters. Ook wat dit aangaat is Spanje nog steeds de populairste bestemming. Marbella aan de Costa del Sol telt zo’n zestig golfbanen en ook rond Altea aan de Costa Blanca zijn weer nieuwe golfbanen gepland. Wie in Spanje een appartementje aan de golfbaan wil kopen, is 0,5 – 1,5 miljoen euro kwijt. Voor veel minder kun je terecht in Tsjechië of aan de Bulgaarse kust. De huizen zijn er bovendien groter en de blik is er ruimer. Veel aanbieders van tweede woningen constateren een trend naar meer kwaliteit. Mensen willen in hun tweede huis hetzelfde comfort hebben als in Nederland. Vloerverwarming en airconditioning zijn standaard. Een makelaar verbaast zich daarnaast over de toenemende belangstelling voor moderne architectuur. Ook wie een huis in Spanje wil, koopt liever een strak vormgegeven huis dan een huis met klassieke Spaanse uitstraling. De traditionele Moorse bogen en kleine ramen met tralies zijn vervangen door natuursteen en grote ramen met extra beveiligd glas. Veiligheid wordt bovendien steeds belangrijker. Naarmate meer Europeanen een tweede huis hebben, staan er ook vaker huizen leeg. Sommige Spaanse dorpen veranderen in de winter in complete spooksteden, die ruim baan bieden aan inbrekers. Enkele bewoners aan de Costa Blanca spreken over georganiseerde inbrekersbendes uit Roemenië die speciaal met dit doel naar Spanje gaan. Degenen voor wie een alarminstallatie en beveiligd glas niet voldoende zijn, verschansen zich in hun eigen gated community; de zelfgekozen gevangenis die alles dat buiten de categorie ‘ons soort mensen’ valt, op afstand houdt. Traditioneel zijn het natuurlijk de Noord-Europeanen, zoals de Nederlanders, de Duitsers, de Britten en de Scandinaviërs die naar de landen rond de Middellandse Zee trekken voor hun tweede huis. De Noord-Europeanen krijgen echter geduchte concurrentie van de nieuwe rijken uit Oost-Europa, met name de Russen. Op steeds meer plaatsen laten zij van zich horen. Met hun goed gevulde beurs, kunnen deze nieuwe rijken overal terecht. In de slipstream volgt ook een hele schare minder bedeelde Oost-Europeanen. Immers, waar rijkdom is, zijn diensten nodig: in de horeca, in de bouw en in het huishouden. naar meer permanente bewoning
Er is een duidelijke trend te zien van mensen die zich permanent of in ieder De aantrekkingsgracht van de Spaanse zon krijgt concurrentie van de nog overwegend christelijke cultuur in Oost-Europa.
7
1
dromen verwezenlijken
Een steeds grotere groep Europeanen wil op avontuur. De droom van het Bed & Breakfast of het restaurantje in een onbekend, zonnig land lonkt, getuige de almaar toenemende televisieprogramma’s als Het roer om en Ik vertrek 8
3 Euroscapes, Forum 2003 4 marketingonderzoek van bureau Qrius, september 2007
5 Cijfers cbs 6 Cijfers van het Spaanse bureau voor statistiek (ine)
Langgekoesterde droom gaat in vervulling interview Cor & Hetty van der List
De grens over
geval voor een aantal jaren in het buitenland vestigen. Volgens cijfers uit 2001 woont 5% van de tot de Schengenlanden behorende eu-bevolking in een ander Schengenland. Die cijfers geven echter een vertekend beeld, aangezien veel mensen een groot deel van het jaar ergens anders wonen, maar nog steeds zijn ingeschreven in het land van herkomst en dus niet meetellen in deze cijfers. 3 Nederlanders staan te popelen om te vertrekken. De emigratiecijfers nemen jaarlijks toe. Uit onderzoek blijkt bovendien dat maar liefst 25% van de jongeren in Nederland op termijn overweegt om te emigreren.4 Als een van de weinige landen in Europa, naast Polen en de Baltische Staten, heeft Nederland een positief emigratiecijfer. In de eerste negen maanden van 2006 zijn bijna honderdduizend mensen geëmigreerd. Dat zijn er twaalfduizend meer dan in dezelfde periode in 2005. Opvallend is dat een groot aantal emigranten niet verder komt dan de buren. In 2005 vertrekken 7.900 Nederlanders naar België en 6.400 naar Duitsland. 5 Een groot deel van deze mensen vestigt zich overigens vlak over de grens en blijft veelal in Nederland werken. De lagere huizenprijzen zijn de belangrijkste reden voor vertrek. ‘Je krijgt er meer waar voor je geld’, vertelt een gepensioneerd stel dat zich in Duitsland een eengezinswoning kon veroorloven en in Nederland genoegen moest nemen met een appartement. De huizenmarkt in Duitsland biedt genoeg kansen. De markt is meer ontspannen dan in Nederland en daarom goedkoper. De vraag is natuurlijk hoe lang het duurt voordat in de grensstreek de prijzen ook gaan stijgen. De woningmarkt laat zich niet beperken door landsgrenzen. Ook in de mediterrane landen is sprake van een stijging van het aantal permanente vestigers. Het tijdschrift Living in France deed in 2003 een onderzoek naar Nederlanders in Frankrijk en kwam uit op 250.000 Nederlanders die in Frankrijk een huis hebben. Naar schatting wonen daarvan 50.000 mensen permanent in Frankrijk. Achter een verhuizing naar de mediterrane zon zit ook vaak een financiële reden; met een aow-uitkering kun je in Spanje immers veel comfortabeler leven dan in Nederland. Die massale verhuizing naar de zon heeft vergaande consequenties. Aan de Costa del Sol bijvoorbeeld, wonen maar liefst één miljoen Britten. Rond Alicante, aan de Costa Blanca, zijn al vijftien dorpen waar het aantal buitenlanders de Spanjaarden overtreft.6 In het dorpje San Fulgencio komt zelfs 73,9% van de inwoners uit het buitenland, waarvan het merendeel uit Groot-Brittannië. De Spanjaarden zien de veranderingen met gemengde gevoelens aan.
Cor: ‘We wisten altijd al dat we ooit een keer naar het buitenland zouden verhuizen. We wisten alleen nog niet welk buitenland het zou worden. Toen zagen we de advertentie in de krant van een project in Spanje, speciaal voor ouderen. Het idee van lang zelfstandig wonen met zorg als je dat nodig hebt, sprak ons aan. Als je ziet hoe mijn ouders hier in een verzorgingshuis verpieteren, dan weet je zeker dat je dat niet wilt.’ Hetty: ‘Ik werk zelf in de thuiszorg en ik weet hoe lang mensen soms moeten wachten als ze acute zorg nodig hebben. Het is een fijn idee dat het daar gewoon is, als je het nodig hebt. Ik denk ook dat je daar minder vereenzaamt. Er zijn altijd mensen om je heen.’ Cor: ‘Het aanbod kwam eigenlijk te vroeg. Ik heb nog een paar jaar te werken. In eerste instantie deden we er dus niets mee, maar die advertenties bleven maar overal opduiken. Op een gegeven moment konden we de verleiding niet meer weerstaan.’ Hetty: ‘Het idee van “met z’n allen op een kluitje” leven, maakte mij in eerste instantie sceptisch. Ik wilde het eerst zelf zien en de sfeer proeven. In mei 2006 vlogen we voor het eerst naar de Costa de la Luz aan de Atlantische kust van Spanje. Toen we het zagen, waren we verkocht. Het complex was nog in aanbouw, maar de locatie was prachtig, op nog geen 800 meter van het strand. Je hebt hier nog ruimte. We zijn echte buitenmensen en hier kun je driekwart van het jaar lekker buiten leven. Ook houden we erg van wandelen en fietsen. Ook daarvoor zijn volop mogelijkheden in de buurt. Toen ik hoorde dat in het complex ook een zorghotel zou komen voor tijdelijke gasten uit Nederland, die bijvoorbeeld moeten revalideren, heb ik eens een balletje opgegooid bij de directie of ik er niet zou kunnen werken. Daar werd meteen heel positief op gereageerd. Ik ga nu als een soort oproepkracht aan de slag om mensen in het hotel te ondersteunen, bijvoorbeeld als ze hulp nodig hebben bij het douchen.’ 9
Cor: ‘Terwijl Hetty in Spanje aan de slag gaat, werk ik nog in Nederland als hoofdanalist bij een waterlaboratorium. Stiekem hoop ik dat ze me bij de volgende fusie niet meer nodig hebben en ik al eerder naar Spanje kan vertrekken. Zodra het huis verkocht is, nemen we onze intrek in een klein tweekamerappartement dat we hebben gehuurd. Het kleinste en goedkoopste dat we konden vinden. Ondertussen ga ik vrolijk door met mijn cursus Spaans. Hetty heeft straks natuurlijk een forse voorsprong als ze er al woont! Als ik er eenmaal woon, ben ik ook niet van plan om in mijn luie stoel te blijven zitten. Daar moet ik niet aan denken. Ik zou bijvoorbeeld een shuttlebus kunnen opzetten om mensen van het vliegveld te halen, of de tennisbaan onderhouden. Er is vast genoeg te doen in het complex.’ < en vergelijkbare boeken als Het enige dat ik mis is de hema en Een huis in Toscane. Zelfs het tijdschrift hp/De Tijd heeft in haar boekenrubriek al een Tweede-huis-in-het-buitenland top tien. Overigens is het toerisme niet de enige sector die lonkt. Ook veel zorgaanbieders, zoals artsen, fysiotherapeuten, tandartsen, maar ook winkeliers en niet te vergeten de makelaars en projectontwikkelaars reizen de grote groep permanente of deeltijdemigranten achterna. Maar liefst driekwart van de buitenlanders in een land als Spanje werkt in de dienstensector. 7 Voor Nederlanders stond Spanje in 2005 met 2.700 mensen in de top vijf van populairste emigratiebestemmingen. Ook Duitsland, vanouds bepaald geen emigratieland, komt in beweging. Vorig jaar hebben 155.000 Duitsers zich elders gevestigd; Zwitserland, Oostenrijk en de vs zijn het populairst. 8 Opvallend is dat de Duitsers die vertrekken over het algemeen goed opgeleid zijn en voldoende kansen hebben op de Duitse arbeidsmarkt. De emigratie van veel Noord-Europeanen wordt dus niet ingegeven door slechte economische omstandigheden, maar eerder door een hang naar avontuur. In Duitsland leidt het vertrek van deze goed opgeleide mensen tot sombere commentaren. Wat achterblijft zijn de tweedegeneratiegastarbeiders die nog onvoldoende de aansluiting tot de arbeidsmarkt hebben gevonden. Behalve de mensen met een sombere blik zijn er echter ook veel deskundigen die de ontwikkeling zien als een onontkoombaar en welkom aspect van de globalisering. Een heel andere groep die emigreert zijn de boeren die hun blik laten vallen op de overdadige landbouwgronden in Oost-Europa. Nederland legt boeren steeds meer regels op en bovendien is er nauwelijks ruimte in Nederland. Een rendabel boerenbedrijf runnen, wordt lastiger. Waar zij vroeger droomden over een boerenbedrijf in Canada, de Verenigde Staten of Argentinië, zien boeren nu mogelijkheden om hun droom dichter bij huis te realiseren, in Polen of Oekraïne. Herman Vuijsje beschrijft het in zijn boek De prijs van het paradijs als volgt: ‘Sommigen beoefenen een soort ketenmigratie 10
7 Cijfers van het Spaanse bureau voor statistiek (ine) uit 2003 8 ‘Duitser komt eindelijk uit zijn holletje’, Sander van Walsum, de Volkskrant, 3 november 2007
The new frontier: West-Europese boeren verplaatsen hun activiteiten naar Oost-Europa.
1 Wie klanten te woord moet staan, bouwvergunningen moet regelen en personeel moet aansturen kan niet meer volstaan met de basiswoordenschat van tweedehuizenbezitters die alleen naar de supermarkt hoeven.
De grens over
naar het oosten: van de platgeregelde landbouw in West-Nederland naar de ruimte van de Flevopolders, en van daaruit weer naar Polen en verder naar Oekraïne. De nieuwe eu-landen met hun wijde ruimte en hun lage regeldichtheid vormen voor Nederlandse boeren the new frontier.’ Emigreren betekent voor veel Nederlanders niet dat ze definitief wegblijven. Ongeveer de helft keert binnen acht jaar terug. Een pessimist zou zeggen dat de droom van het nieuwe leven is mislukt. Een optimist zegt dat er weer een nieuwe droom voor in de plaats is gekomen. De tijd is nagenoeg voorbij dat mensen alle schepen achter zich verbrandden en naar het buitenland vertrokken om een nieuw leven op te bouwen en nooit meer terug te komen. Het woord emigratie is bijna archaïsch. Nu vertrekken mensen om ergens anders iets te gaan doen waarvan ze altijd al droomden. Dit droombeeld hoeft echter nog niet het eindplaatje te zijn. Over tien jaar is er misschien weer een andere droom, die past bij een andere locatie. Aan het verbranden van onze schepen doen we ook niet meer. Reizen is een stuk makkelijker en goedkoper en ook via e-mail of andere goedkope communicatiemiddelen is er altijd een digitaal lijntje naar huis. De keuzes zijn veel minder definitief en onomkeerbaar. Wat opvalt aan permanente vestigers is dat zij anders in hun nieuwe thuisland staan dan de tweedehuizenbezitters die vooral een korte of lange vakantie komen vieren. Vaak zijn ze jonger en kunnen ze het zich niet veroorloven om niet te werken. De taal leren heeft dan ook veel meer prioriteit.
Een leven in tweespalt Column Emilia Lewandowska Emilia Lewandowska werkt als promotieonderzoeker aan het Instituut voor Sociale Wetenschappen en het Centrum voor Migratiestudies aan de Universiteit van Warschau
‘De afgelopen tien jaar is de emigratie uit Polen in een stroomversnelling geraakt, vooral na de toetreding van Polen tot de eu op 1 mei 2004. Recent arbeidsmarktonderzoek (Labour Force Studies, lfs) laat zien dat in het eerste kwartaal van 2004 zo’n 218.000 Polen gedurende twee maanden in het buitenland verbleven. In het eerste kwartaal van 2005 en 2006 laten deze cijfers een stijging zien van respectievelijk 22,9 en 44,8%. Ook al blijven veel Polen slechts korte tijd in het buitenland, in 2006 was al wel een verandering waarneembaar: de migranten bleven gemiddeld langer in het buitenland, hetgeen in de toekomst tot permanent verblijf in het buitenland zou kunnen leiden. Het aantal Polen dat langer dan twaalf maanden in het buitenland verblijft, is volgens het lfs redelijk constant, terwijl het aantal verblijven van korter dan twaalf maanden tussen 2000 en 2005 meer dan verdubbelde. Duitsland blijft de belangrijkste bestemming voor Poolse arbeiders, maar in de jaren negentig namen ook Italië, België, Spanje en Nederland in populariteit toe. Aan het eind van de twintigste eeuw ontdekten de Polen ook de Scandinavische landen, met name Noorwegen. De minder streng gereguleerde arbeidsmarkt in Groot-Brittannië en Ierland trok hen vanaf 2004 ook daar naartoe. De groep Poolse migranten bestaat overwegend uit mannen, maar het aandeel vrouwen groeit gestaag. Ook het aandeel hoger opgeleiden neemt toe. De brain drain ontaardt in de praktijk vooral in een brain waste; het gros van de migranten gaat ver onder zijn niveau aan de slag. Wel was er na 1 mei 2004 sprake van een opmerkelijke stijging in de bedragen die de emigranDe (digitale) snelweg maakt wonen op meerdere plaatsen een stuk makkelijker.
13
1
het werk achterna
Over het algemeen is de bereidheid van Nederlanders om een tijd in het buitenland te werken bijzonder groot. Uit recent onderzoek 9 blijkt dat bijna de helft van de Nederlandse werknemers best een tijd naar het buitenland wil. De Britten zijn nog enthousiaster. Van hen zegt 88% graag het eigen land (tijdelijk) te willen verlaten voor een baan in het buitenland. De Europese Unie probeert de arbeidsmobiliteit onder Europeanen te vergroten en heeft daartoe een speciale website opgericht waarop werkgevers hun vacatures kunnen plaatsen. Als vestigingsland voor Europese werknemers staat Nederland op de tiende plaats: 18% van de eu-inwoners wil hier graag werken. 14
Hoewel veel West-Europese landen nog erg wantrouwig staan tegenover de grote toestroom van arbeidsmigranten, zal de vraag naar arbeidskrachten alleen maar verder toenemen. Een dalend bevolkingscijfer en de vergrijzing vormen een ernstige aanslag op het arbeidspotentieel in een sterk stijgende economie. Minder werk betekent minder welvaart, dus als we het welvaartsniveau willen behouden, is import van arbeid de enige oplossing. Volgens een vn-rapport zou de immigratie naar de eu zelfs moeten verdubbelen om het arbeidspeil te handhaven. Groot-Brittannië, dat vanaf de toetreding tot de eu in 2004 de grenzen voor werknemers uit de nieuwe lidstaten direct openzette, rekende op een toestroom van 30.000 mensen in de eerste twee jaar. Het werden er 700.000, waarvan het merendeel afkomstig is uit Polen. De druk op de huizenmarkt, de infrastructuur, het onderwijs en de zorg neemt daardoor sterk toe. Groot-Brittannië heeft daarom restricties ingevoerd 10 voor de als laatst toegetreden landen, Roemenië en Bulgarije. Andere landen, waaronder Nederland en Duitsland hielden al vanaf 2004 de boot af. Veel Polen konden de restricties omzeilen, doordat ze ook over een Duits paspoort beschikken. Later vonden ze hun weg over de grens als zogenaamde zzp’er (zelfstandige zonder personeel) en vestigden ze hun eigen eenmansbedrijf in Nederland. Na de openstelling van de grenzen per 1 mei 2007 is de toestroom uit Oost-Europese landen enorm gestegen. In het eerste halfjaar hebben zich in Nederland 8.200 Roemenen, Bulgaren en Polen gevestigd. Dat is een verdubbeling ten opzichte van vorig jaar. In juli 2007 stonden al ruim 70.000 mensen uit Polen, Bulgarije en Roemenië ingeschreven in de gemeentelijke registers. Als deze trend zich voortzet, wonen er in 2010 meer dan 100.000 mensen uit deze drie voormalige Oostbloklanden in Nederland. 11 Even ter vergelijking: de groep Antilianen in Nederland omvat 130.000 mensen. Bovendien geven de statistieken alleen inzicht in de geregistreerde Oost-Europeanen; de illegalen onttrekken zich aan het zicht. Een groot deel van de Oost-Europeanen komt naar het westen om tijdelijk te werken en dan weer terug te keren naar huis. Ze willen geld verdienen om daarna thuis hun familie te ondersteunen of misschien wel hun droom van een eigen huis te realiseren. Maar ook hier tekent zich een verandering af. Veel Polen hebben inmiddels hun kinderen naar Nederland gehaald, die hier staan ingeschreven op school. Zolang de werkloosheid in Polen hoog blijft, is er weinig reden om terug te gaan. De Polen die terug willen, willen graag een eigen bedrijf beginnen in het dorp waar ze vandaan komen. De dorpen kennen echter nauwelijks economische vitaliteit, waardoor er geen markt is voor hun producten en diensten. Ook zien veel Polen op tegen de enorme bureaucratie die gepaard gaat met het ondernemerschap. Terugkeer biedt uiteindelijk dus weinig perspectief, ook al doet de Poolse economie het op dit moment goed. Bovendien zal de gewenning aan het leven in een 9 Uitgevoerd door Intelligence Group in 2007 10 ‘Britten gaan hun grenzen sluiten’, de Volkskrant, 31 oktober 2007
11 Cijfers cbs
De grens over
ten naar huis overmaakten. De achterblijvers gebruiken het geld vooral voor huishoudelijke uitgaven en het afbetalen van schulden, Bovendien geven migranten meer geld uit aan onderwijs, zowel voor henzelf als voor hun kinderen. Het extra geld dat migranten verdienen, heeft echter nauwelijks invloed op de regionale economie in Polen, aangezien er nauwelijks gespaard of geïnvesteerd wordt. Familie van arbeidsmigranten die achterblijven, hebben echter wel meer geld te besteden dan andere families. Bovendien nemen de werkloosheidscijfers af in gebieden in Polen waarvandaan veel emigranten vertrokken zijn; de werklozen zijn immers vertrokken en tellen niet meer mee in de cijfers. De welvaart heeft echter ook een prijs. Tegenover de financiële voordelen van arbeidsmigratie staan aanzienlijke nadelen. De Poolse werknemers worden in het buitenland vaak niet ingezet op het niveau van hun kunnen. Een ander negatief effect is de verstoring van het gezinsleven thuis door langdurige afwezigheid van een van de ouders, waardoor gezinsleden minder emotionele steun hebben aan elkaar. Migratie verandert het culturele en sociale leven in de gemeenschappen waar de migranten vandaan komen. Migranten worden mensen die in tweespalt leven; ze zijn noch in Polen noch in het buitenland thuis. Sociale uitsluiting ligt daarmee op de loer. Is de uitbreiding van de Poolse arbeidsmigratie nu een succes? De Polen zijn gewild in het buitenland. Ze staan bekend als ambitieuze, hardwerkende, flexibele, maar ook goedkope en kwetsbare arbeidskrachten. Toch is het voor veel hoogopgeleide migranten geen pretje om onder slechte omstandigheden, slecht betaald werk te doen waarvoor nauwelijks een opleiding is vereist. De realiteit is echter dat het leven als arbeidsmigrant voor vrijwel elke Pool financieel gezien succesvol is, omdat het verschil in levensstandaard tussen Polen en het buitenland nog steeds dramatisch groot is. De migranten zullen zelf altijd van een succes spreken, al was het maar om de zelfopoffering, het harde werken en het gescheiden zijn van geliefden goed te praten.’ <
15
1
16
Ik was bang dat ik me hier ging vervelen Interview Marcel Körner
De grens over
andere cultuur steeds meer voor een kloof zorgen. Priesters in Polen waarschuwen nu al voor de gevaren voor het huwelijk, als een van de partners tijdelijk in het buitenland werkt. Aan de andere kant zien we een groep die wel alleen komt om te werken en daarna weer naar huis gaat. Dit geldt nog steeds voor een deel van de Polen, maar vooral voor de nieuwe immigranten uit Roemenië en Bulgarije. Geld uitgeven aan huisvesting betekent voor deze groep alleen maar dat ze minder kunnen sparen. Ze wonen meestal met meerdere mensen in een kleine woning om kosten te besparen. Bezittingen hebben ze nagenoeg niet. ‘Ik leef uit een koffer’, zegt een jonge Poolse werkneemster. Zowel voor de groep die kort hier verblijft als voor de groep die zich voor een langere periode hier vestigt zijn passende oplossingen voor de huisvesting nodig. Nu al wordt gebruikgemaakt van vakantieparken die tijdelijk leegstaan en in Rotterdam en Dordrecht worden de immigranten gehuisvest in flats die op de nominatie staan om gesloopt te worden. De woningen worden gehuurd door het uitzendbureau dat de Polen aan het werk zet. De huur wordt ingehouden op hun loon. Een woningcorporatie in het zuiden van het land kocht onlangs een aantal eengezinswoningen voor de huisvesting van Polen, die er met zes of acht mensen per woning introkken. De buurt was meteen in rep en roer en klaagde over overlast en waardevermindering van
Marcel Körner is sinds 2003 werkzaam voor Dell Computers in Bratislava
‘Ik werk al geruime tijd voor Dell en heb ook een jaar in Engeland gewoond. Toen ik alweer twee jaar in Nederland in dezelfde functie zat, was ik wel toe aan iets nieuws. Via een van mijn contacten bij Dell, werd me het aanbod gedaan om naar Bratislava te gaan en daar een callcenter op te zetten voor de Duitstalige markt. De verwachting was dat er máximaal vijfhonderd mensen zouden werken, gebaseerd op wat de Slowaakse arbeidsmarkt zou kunnen bieden. Inmiddels werken er ruim 1.600 mensen. In Nederland nemen we mbo’ers aan als callcentermedewerkers, hier kunnen we kiezen uit goed opgeleide academici. Ze spreken vloeiend Duits en vaak ook Engels. Het is niet verwonderlijk dat veel buitenlandse bedrijven hier investeren. Toen ik de eerste keer ging kijken in Bratislava, was het weekend en mooi weer. De binnenstad was prachtig, maar ook heel rustig. Mijn eerste gedachte was: ik ga me hier vervelen! Niets is minder waar gebleken. Bratislava is een bruisende stad. In het weekend gaan veel mensen naar hun ouders die buiten de stad wonen. Vandaar dat het die eerste keer zo rustig was. Slowaken zijn bovendien ontzettend vriendelijk. Ik werd erg hartelijk ontvangen op mijn werk en meteen mee uit genomen. Dat was in Engeland wel anders; daar ben ik in het jaar dat ik er werkte in totaal misschien drie keer tussen de middag meegenomen naar de pub. De mentaliteit is hier enorm positief. Waar in Nederland veel geklaagd wordt, zien de mensen in Slowakije vooral de mogelijkheden die er zijn. Misschien niet zo vreemd als je naar de geschiedenis kijkt. Het Slowaakse volk is eigenlijk altijd door een of ander volk onderdrukt. Pas sinds een paar jaar zijn ze een zelfstandige staat en nu willen ze er ook echt iets van maken. En dat merk je overal om je heen. In de ruim drie jaar dat ik hier nu woon, is er veel veranderd. Mensen investeren veel in hun woningen, maar dan vooral in de binnenkant. Hoe het er vanbuiten uitziet, vinden ze niet zo belangrijk. De eentonige flats uit De Berlijn-Warszawa Express verbindt het Poolse thuisland met de arbeidsmarkten in het westen.
17
1
hun eigen huis. Het zijn oude oplossingen voor nieuwe situaties. De situatie vraagt in toenemende mate om nieuwe, creatieve oplossingen. Een probleem dat zich daarbij voordoet is echter dat de problematiek van de huisvesting van deze groepen op bestuurlijk niveau niet wordt erkend. Dit is de ervaring van Rudy de Jong, directeur van woningcorporatie Wonen Limburg. ‘In de meeste gemeenten wordt het bestaan van de Polen gewoon ontkend. Als bestuurders er beleid op zouden ontwikkelen, erkennen ze het probleem en moeten ze zich verantwoorden naar de burgers. Daar hebben ze geen zin in, want dan krijgen ze lastige vragen. Ondertussen vinden de Polen onderdak bij boerderijen op het platteland, in stacaravans of in vakantieparken, waar ze veelal wonen tussen de gescheiden vaders; ook zo’n groep van wie het bestaan ontkend wordt. Nu blijkt dat steeds meer Polen langer blijven en hun aanwezigheid een structureel karakter krijgt, wordt het echter hoog tijd om ook met structurele oplossingen te komen.’ De arbeidsmigratie uit Oost-Europa begint steeds meer trekken te vertonen van de arbeidsmigratie naar Nederland van Turken en Marokkanen in de jaren zeventig. Ook toen veranderde de intentie om terug te keren gelei18
delijk in de wens om te blijven. En ook toen waren we te laat met het aanpassen van beleid. Van west naar oost vindt ook een interessante ontwikkeling plaats. Veel internationale bedrijven kiezen als Europese vestigingsplaats een Oost-Europees land. Aangetrokken door de gunstige prijzen en vestigingsvoorwaarden en het enthousiaste ondernemersklimaat hebben bedrijven als Siemens en Dell zich al in het oosten gevestigd. Dat betekent ook dat een deel van hun werknemers zich er vestigt. Deze zogenaamde expats willen natuurlijk mooi wonen en stuwen de huizenprijzen omhoog. Bedrijven die zich vanwege de goedkope arbeid steeds vaker in het oosten vestigen, komen echter soms ook bedrogen uit. Zo heeft een Koreaanse autofabrikant die zich in Polen vestigde moeite om werknemers te vinden. De Polen halen hun neus op voor de lage salarissen die de Koreanen bieden en vertrekken massaal naar het westen, waar ze vooral in de bouw en de landbouw veel meer kunnen verdienen. Het Koreaanse bedrijf heeft voor zijn Poolse fabriek uit nood inmiddels Chinese werknemers laten invliegen, die wel bereid zijn voor een lager loon te werken. Ook bouwvakkers zijn er nauwelijks nog in Polen te vinden. Hun plaats wordt ingenomen door de nog armere Wit-Russen, Oekraïners, Armenen en Bulgaren, die wél bereid zijn voor Poolse salarissen te werken. Ook Poolse boeren die voor een tijd naar het westen vertrekken om geld te verdienen, huren een Oekraïner in om zolang op de boerderij te passen. Computerfabrikant Dell, die in Ierland een fabriek heeft waar veel Polen werken, had bedacht om een fabriek in Polen te openen in de hoop daarmee de Polen een aantrekkelijke kans te bieden om naar huis te gaan. De Polen hebben het echter inmiddels naar hun zin in Ierland en voelen er helemaal niets voor om terug te gaan. Zo rukt de migratie steeds verder op vanuit het oosten. Roemenië, sinds 1 januari 2007 lid van de eu, maakt momenteel een stormachtige economische ontwikkeling door. Er wordt gebouwd, infrastructuur wordt aangelegd en in de hoofdstad Boekarest openen steeds meer luxe winkels hun deuren. De economische groei zou echter abrupt tot stilstand kunnen komen door een gebrek aan personeel. Roemeense bouwvakkers zijn nauwelijks nog te vinden. In het buitenland kunnen ze het tienvoudige verdienen en dus trekken ze liever door Europa, van bouwplaats naar bouwplaats. Bouwprojecten in Roemenië komen stil te liggen, contracten worden verbroken, straten blijven openliggen. Het tekort op de arbeidsmarkt treft inmiddels ook de artsen. Ook zij hebben sinds 1 januari 2007 massaal hun koffers gepakt. Op het platteland zijn er al bijna geen artsen meer te vinden, maar ook in de stad dreigt een tekort. Wat goed is voor de individuele Poolse bouwvakker of Roemeense arts, vormt een ernstige bedreiging voor de welvaartsgroei in hun land van herkomst.
De grens over
het communistische tijdperk, aan de overkant van de Donau, zijn ook allang geprivatiseerd. Veel mensen hebben zo’n flat gekocht, hoewel niemand er echt wil wonen. Het is echter goedkoop en het zijn grote flats. Ook opvallend in het straatbeeld is de toename van het aantal dure auto’s. Files kennen ze bovendien (nog) niet. De luxe winkelcentra rijzen overal als paddenstoelen uit de grond. Niet alleen in het centrum, maar ook in de wijken daaromheen. Naast modewinkels verschijnen overal winkels van de Engelse supermarktketen Tesco. De een nog groter dan de ander. Buitenlandse investeerders zijn een belangrijke motor voor de economie, maar naarmate meer Slowaken werk hebben, neemt ook hun consumptiepatroon toe. En dat zie je overal om je heen. Hoe mijn toekomst er verder uitziet, weet ik niet. Ik heb het hier naar mijn zin en ben bovendien met een Slowaakse vrouw getrouwd. Ik wil graag Slowaaks leren, maar besteed er te weinig tijd aan. De noodzaak ontbreekt ook, want met Engels of Duits kun je hier overal terecht. In Nederland heb ik nog twee kinderen uit een vorige relatie, dus daar vlieg ik twee keer per maand naartoe. Kost niets met die goedkope vliegtickets. Ik boek ze lang van tevoren. Soms moet ik er een weggooien omdat ik toch niet kan. Ook mijn zus en ouders wonen in Nederland, maar ik heb een Oostenrijks paspoort. Ook in Oostenrijk heb ik familie. Ik voel me eigenlijk meer Europeaan. Het werk dat ik nu doe – inmiddels ben ik van baan veranderd en verantwoordelijk voor de technische ondersteuning van de website van Dell – kan ik eigenlijk overal doen. De plek is niet meer van belang.’ <
19
1
Wij hebben Transavia in de lucht gehouden Interview Jonathan Furst & Daniela Walter Een Amsterdams-Berlijnse verbintenis
Jonathan: ‘Vier jaar geleden leerden we elkaar kennen in India. We werden verliefd, maar ik woonde in Amsterdam en Daniela in Berlijn. Wat volgde was een relatie op afstand, die mijn leven heeft verrijkt. Ik voelde me bevoorrecht, want ik had twee plekken waar ik me thuis voelde: één in Berlijn en één in Amsterdam. Het niet standaard samen zijn vond ik ook heel prettig. Je mist elkaar echt en soms gingen we spontaan naar elkaar toe. Ik reed soms ’s middags uit mijn werk gewoon door naar Berlijn. Het gebeurde ook wel dat we uit elkaar gingen zonder een concrete vervolgafspraak.’ Daniela: ‘Met dat laatste had ik soms wel moeite. Daar staat tegenover dat het heel fijn was als we samen waren. Het was een soort vakantiegevoel. We maakten dan ook echt tijd voor elkaar en gingen bijvoorbeeld samen een hele dag naar het strand. Elke dag belden we een uur. Wat ik wel miste, waren de gewone dagelijkse dingen; na je werk even bijpraten over wat je hebt beleefd. Dat deden we wel via de telefoon, maar je wilt dan ook wel eens een knuffel.’ Jonathan: ‘Ik miste Daniela vooral op de mooie momenten. Het is mooi weer en je wilt spontaan lekker op een terrasje gaan zitten en even koffie drinken om te genieten. Dan vond ik het altijd jammer dat Daniela er niet was. Iedere keer als ik in Berlijn was, was het voor mij ook weer een belevenis. Berlijn is in alles anders dan Amsterdam. Ik was eigenlijk altijd op zoek naar Berlijn en had het gevoel alsof ik er net niet was. Dat komt omdat een duidelijk centrum ontbreekt. In Kreuzberg, waar Daniela woont, was ook 20
eigenlijk alles wat je nodig hebt: restaurantjes, winkeltjes, cultuur. Ik leerde al snel de mensen kennen. Ik ging bijvoorbeeld vaak in de Espresso Lounge in de Bergmannstrasse werken met mijn laptop. Als je daar een paar keer bent geweest, kennen ze je al. Je ergens thuis voelen heeft voor mij vooral te maken met wie je samen bent. Je vaste dingen hebben in de buurt en de mensen een beetje kennen, geeft je ook een thuisgevoel. In de tijd dat wij een relatie kregen, startte Transavia net met goedkope vluchten naar Berlijn. In het begin waren die toestellen bijna leeg. Ik kan wel zeggen dat wij ervoor hebben gezorgd dat die lijn bleef bestaan. Om de paar weken ging ik een lang weekend naar Berlijn. Ik werkte toen als consultant, dus ik kon ook makkelijk mijn werk meenemen en daar een dagje werken.’ Daniela: ‘Ik had ook nooit het gevoel dat ik naar een ander land reisde als ik naar Amsterdam ging. Je stapt in een vliegtuig en stapt een uur later in een andere stad uit. Geen grenscontroles, je betaalt met hetzelfde geld, op de taal na zijn er nauwelijks verschillen. In 2006 zijn we tien maanden samen op reis geweest. Het was voor het eerst dat we echt dag en nacht samen waren. Toen we terugkwamen, ging ik weer naar Berlijn en Jonathan naar Amsterdam en toch voelde het toen opeens niet meer goed. Daarom ben ik nu sinds een halfjaar in Amsterdam. Ik was al vanaf het begin verliefd op Amsterdam, dus ik wilde heel graag hier naartoe. Ik was ook wel een beetje klaar met Berlijn. Ik had mijn studie afgerond en de meeste van mijn vrienden zijn inmiddels vertrokken uit Berlijn. Met hen heb ik via e-mail veel contact. Ik heb hier in Amsterdam mijn eigen woning en inmiddels ook een baan. Jonathan wilde niet dat ik meteen bij hem in zou trekken. In het begin had ik het daar best moeilijk mee, maar het heeft uiteindelijk ook voor mij heel goed gewerkt. Ik heb meteen een intensieve cursus Nederlands gevolgd en heb zelf vrienden gemaakt. Mijn appartement in Berlijn heb ik nog wel. Er staan ook nog spullen van mij, net zoals in het huis van Jonathan. Ik moet soms echt nadenken waar dit truitje of die paar schoenen nu weer zijn.’ Jonathan: ‘De keuze voor Amsterdam was omdat Daniela hier heel graag naartoe wilde. Het had wat mij betreft ook Berlijn kunnen zijn. Ik sluit ook niet uit dat we in de toekomst weer ergens anders naartoe gaan. Australië lijkt me wel wat, of India. Ik voel me op veel plaatsen thuis. Ik ben gehecht aan Amsterdam, maar met Nederland heb ik verder weinig. Waar je ook naartoe gaat in de wereld, overal doen zich wel weer nieuwe kansen voor en kun je iets doen met de talenten die je hebt.’ <
De grens over
Zo zien we een voortdurende trek door Europa op gang komen, van mensen op zoek naar betere banen en een hoger inkomen. Dit zal een ware concurrentieslag teweegbrengen tussen Europese landen, want door de vergrijzing en de dalende geboortecijfers zal een steeds grotere behoefte aan werknemers ontstaan.
‘oost west thuis best’ in een ruime context
Snelle en goedkope verbindingen in het vervoer zorgen voor een omslag in denken over de relatie tussen woon- en werkplek. De tgv-verbinding tussen 21
1
The best of all worlds Column Oscar van den Boogaard Oscar van den Boogaard is auteur
‘“Mijn Vaderland” van smartlappenkoning Frans Bauer werd kort geleden in een tv-uitzending tot het “nieuwe Nederlandse Volkslied” gekozen. De ver22
kiezing met een knipoog had plaats in het kader van de Week van de Democratie. Nederland mijn vaderland, jouw hemel kleurt oranje / met een mooie gouden rand. / Nederland mijn vaderland ik heb je lief mijn Nederland. / Ik heb je lief mijn Nederland. / Mijn Nederland. / Mijn Nederland. Nog liever dood dan dit refrein in een vol stadium mee te moeten zingen. Holland, mijn vaderland, moederland, zusjesland, waarom wil ik niet op jouw bodem leven? Ik ben zelf het obstakel. Het is alsof ik me verzet. Alsof ik wil zeggen: eigenlijk hoor ik niet bij jou. Ik weet dat ik mezelf voor de gek houd. Ik ben een Hollander met Hollandse ouders, ik zie eruit als een Hollander en ik schrijf mijn romans in mijn moedertaal. Sneeuw kende ik de eerste jaren van mijn leven alleen uit het vriesvakje. Mijn zusjes en ik zetten onze sandalen voor de ijskast. Geknield op de keukenvloer zongen we Sinterklaas Kapoentje. ’s Nachts onder mijn klamboe stelde ik me voor hoe de Sint en zijn Pieten rillend van de kou uit de ijskast tevoorschijn kwamen en onze schoenen met heerlijkheden vulden. Zo ging dat in Paramaribo. Toen mijn vader werd overgeplaatst naar Nederland, zag ik voor het eerst sneeuw uit de hemel vallen. Mijn ouders spaarden kosten noch moeite om van mij een echte Hollander te maken. Een logopedist zou me van mijn Surinaamse accent afhelpen. Ik verzette me. Mijn rollende r’s, mijn wollige w’s en bombastische b’s raakte ik niet kwijt omdat ik ze niet kwijt wilde raken. Ik wilde niet zijn als de anderen, omdat ik niet was als de anderen. In 1988 ben ik in Brussel komen wonen om aan de Université Libre Europees recht te gaan studeren. Ik ontmoette er mensen uit heel Europa maar geen enkele Belg. Ik vond Brussel niet hetzelfde als België. Brussel was de hoofdstad van Europa en daaromheen lagen Wallonië en Vlaanderen die niets met elkaar te maken wilden hebben. Ik wist dat er Belgen in Brussel werkten en die zag ik ’s morgens uit het Centraal Station komen lopen en ’s avonds weer in hoog tempo – alsof ze geen moment langer in deze stad wilden blijven – in tegenovergestelde richting naar het Centraal Station lopen. Ze gingen terug naar België. ’s Avonds behoorde Brussel de mensen toe die waren achtergebleven. Ik kon hen niet onder een gemeenschappelijke noemer plaatsen. Waren dit de Brusselaars? Al mijn vrienden in Brussel woonden tegelijk ook ergens anders in Europa. Ik pendelde tussen Brussel en Amsterdam en Parijs. Ik had drie sleutelbossen en dat beviel me uitstekend. Ik voelde me onthecht en overal thuis. Op mijn 26ste koos ik ervoor fulltime schrijver te worden, zo kon ik voortaan in mijn verbeelding én in werkelijkheid meerdere levens tegelijk leven. Ik had sleutels van appartementen in Brussel, Parijs, Wenen, Los Angeles, Rio de Janeiro. Door me voortdurend te verplaatsen kon ik me losmaken van mijn omgeving en wonen in de romans die ik aan het schrijven was.
De grens over
Parijs en Marseille heeft voor veel Fransen een langgekoesterde droom mogelijk gemaakt: een huis in de Provence en een pied à terre in Parijs, de stad waar gewerkt wordt. Maandagochtend heen en donderdagavond terug en nog een dagje thuiswerken. Ook dat laatste is geen probleem meer met snel internet en goedkope telefonie. Als Parijs-Marseille een afstand is die makkelijk te overbruggen is, dan is eenzelfde afstand die landsgrenzen overschrijdt ook geen probleem meer. Amsterdam-Londen, Brussel-Parijs of Berlijn-Amsterdam; de afstanden stellen weinig meer voor met meerdere vliegverbindingen per dag. Met het ruime aanbod van goedkope vliegtickets is het regelmatig reizen tussen steden evenmin voorbehouden aan goedbetaalde topbestuurders. Voor veel mensen komt wonen en werken in verscheidene Europese steden als reële optie binnen handbereik. In de leefwereld van veel – vooral jongere mensen – speelt de beleving van landsgrenzen steeds meer een ondergeschikte rol. Ook komen er almaar meer beroepen waarvoor het niet nodig is om constant op één plek aanwezig te zijn. Een groot deel van het werk kan via de digitale snelweg worden afgewerkt. Dat biedt ruimte voor mobiliteit en maakt het mogelijk om zelf de favoriete plek voor dat moment te kiezen. Dat kan een huis op het platteland zijn of juist in een stad die op dat moment meer past bij de inspiratie. In toenemende mate worden Europa en de wereld ons speelveld. Wonen wordt daardoor ook minder statisch. We kiezen uit het verblijf dat past bij onze stemming en ons doel op dat moment. Wisselen kan per dag, per week, per maand of elke paar jaar.
23
1
24
(bij Steven), reisde voortdurend heen en weer, kon niet aan Antwerpen wennen (ik nam het Steven bijna kwalijk dat ik daar moest zijn) en in Brussel voelde ik me verloren (niet echt meer daar). Ik reed voortdurend heen en weer en besloot dat België één grote stad is, net als Los Angeles, en dat ik als tweeling twee steden nodig had. Ik reed steeds vaker naar zee, om niet te hoeven kiezen, maar ik voelde geen elektriciteit meer, niet in Brussel, niet in Antwerpen. Ik had het gevoel dat ik vuurtjes brandende hield in plaats van zelf te branden. In Berlijn kon ik zijn voor niemand anders dan voor mijzelf. Ik slinger tussen steden en avonturen, met Eurostar, Thalys, Virgin, ik ontmoet steeds meer mensen, in steeds sneller tempo, het toeval vermenigvuldigt zichzelf, verhalen stapelen zich op, voor een dagboek geen tijd, ik ren naar de taxi, de tram, de trein, aan een voorbijganger vraag ik of hij mijn verhaal bij mijn uitgever in de bus wil steken anders mis ik mijn afspraak, vooruitsnellen, opstijgen, in de lucht vliegen. Vloeibaarheid maar geen vluchtigheid. Ik houd van in beweging zijn, op meerdere plaatsen tegelijk zijn, in meerdere verhalen. Het gaat mij om gelijktijdigheid, heen en weer bewegen, het leven intensiveren. Overal thuis zijn. Ik heb een appartement in Berlijn en een appartement in Brussel en een huis in Sint-Martens-Latem. Ik ben een tweeling, het is goed om op meerdere plaatsen tegelijk te wonen. Ik vind het heerlijk van het ene huis naar het andere te pendelen. Ik heb al mijn liefdes in het openbaar vervoer ontmoet. En ook mijn beste vrienden. En ik heb bijna al mijn romans in de trein geschreven. Ik ben onthecht en vrij, veel mensen leren dat door te mediteren, ik door voortdurend te veranderen van thuis. Ik zou me nooit meer met wat dan ook kunnen identificeren, met geen taal, geen land, geen persoon. Ik heb jarenlang ook meerdere relaties tegelijk gehad maar daar ben ik mee opgehouden. Ik raakte uitgeput.’ <
De grens over
Ik heb nooit begrepen waarom mensen blijven waar ze zijn geboren. Omdat vader en moeder verderop op de gracht wonen? Omdat het handig is dat iedereen dezelfde taal spreekt? Het is pure gemakzucht, gebrek aan fantasie. De enige Nederlanders die ik begrijp zijn de immigranten, want zij hebben er in de meeste gevallen voor gekozen. Als zij luid meezingen met Frans Bauer kan ik me daar iets bij voorstellen. Omdat het een keuze is en geen gedoemdheid. Eigenlijk zijn zij de échte Nederlanders. De ophef rond de toespraak van de Nederlandse prinses Máxima toont aan hoe gevoelig het onderwerp nationale identiteit ligt. Een paar weken geleden zei ze dat ze na zeven jaar zoeken niet “een Nederlandse identiteit” heeft gevonden. In plaats van een staande ovatie te geven voor zoveel helder inzicht, is Nederland boos. Máxima, die zeven jaar geleden Argentinië verliet om in Brussel te werken en later in Nederland met prins Willem-Alexander te trouwen, vindt dat Nederland te veelzijdig is om in één cliché te vatten. Ze heeft dé Nederlandse identiteit niet leren kennen, maar ze heeft geleerd dat er verschillende mensen wonen die zich op de één of andere manier met Nederland identificeren. Inderdaad, daar gaat het om. Niet om wat je zogenaamd bent, maar waarmee je je identificeert. De rechtse politicus Geert Wilders deed de woorden van Máxima af als “politiek correcte prietpraat”. Oud-premier Ruud Lubbers zei dat “er niemand in de wereld is die een Nederlander niet herkent”. Ook het ultraliberale kamerlid Rita Verdonk betreurde de uitspraken van de prinses. Ze vond dat Máxima het Nederlandse volk tekort heeft gedaan. Het Nederlandse volk, laat me niet huilen. Het is pure terreur om zestien miljoen mensen in het keurslijf van één gemeenschappelijke identiteit te willen wringen. Ik hoopte dat we binnen Europa eindelijk verlost zouden worden van nationalisme. Wat ben ik gelukkig dat ik in België woon. Omdat het land niet zo eenduidig is als Nederland, zelfs ronduit dubbelzinnig. Niemand weet wat de Belgische identiteit is. Iedereen is vrij om dat zelf vorm te geven. Misschien is het land gespleten, en moeilijk bestuurbaar, maar het is in ieder geval niet claustrofobisch wat bijvoorbeeld de staat Vlaanderen wel onmiddellijk zou zijn. Geen Belg verwart zijn nationale identiteit met wie hij is. In 2003 werd ik uitgenodigd door de Deutscher Akademischer Austauschdienst om een jaar in Berlijn te komen wonen. De uitnodiging voor Berlijn bracht me een oplossing voor een probleem dat ik sinds lang voor mezelf aan het verbergen was. Hoe weg te gaan uit België waar ik sinds 1988 met een paar onderbrekingen had gewoond – zonder met België te breken? En zonder mijn relatie met mijn vriend Steven op het spel te zetten. Ik had er alles wat ik wilde: mijn appartement in Brussel en in Antwerpen
25
Costa Blanca verhalen uit stad & regio
Bijschrift, bijschrift bijschrift, bijschrift, bijschrift, bijschrift.
27 35
verhalen uit stad & regio
In de jaren zestig komen de eerste Noord-Europese toeristen in hun eigen auto naar de Spaanse kusten voor een vakantie onder de Spaanse zon. Een ongekende luxe in die tijd. Machthebber en dictator generaal Franco ziet de buitenlandse deviezen graag zijn schatkist inrollen en bouwt in ongekend tempo de Spaanse kusten vol met flats. Veel aandacht voor mooie architectuur en inrichting van de omgeving is er echter niet. Het resultaat is navenant: een kustlijn gedomineerd door grijze, grauwe hoogbouw. Ondanks dat, heeft de Spaanse kust nog steeds een enorme aantrekkingskracht op toeristen, maar ook steeds meer op overwinteraars en permanente buitenlandse bewoners.
Costa Blanca Het huisje onder de zon en de verleiding van het grote geld De bouwsector is al jarenlang de motor van de Spaanse economie, maar wordt ook gekenmerkt door speculatie en corruptie. Anno 2007 laten de buitenlanders nadrukkelijk van zich horen in de gemeenteraden en eisen zij meer invloed. Ondertussen vertoont de vastgoedmarkt scheuren. Aan de Spaanse Costa Blanca, de kust die zich grofweg uitstrekt tussen Valencia in het noorden en Alicante in het zuiden, zoomen we in op een idylle die barsten begint te vertonen. thuis ver van huis Wie droomt van een idyllisch Spaans dorp met een dorpsplein waar de oude mannetjes tussen de middag petanque spelen en waar je boodschappen doet bij kleine lokale Spaanse winkeltjes komt aan de Costa Blanca bedrogen uit. Oude dorpen als Altéa en Javéa kennen weliswaar nog een prachtige oude dorpskern, maar de authentiek Spaanse sfeer is ver te zoeken.
28
Een leuk Spaans restaurantje op een mooi plein blijkt een Noorse eigenaar te hebben en de Spaans ogende ober komt uit Bulgarije. ‘Negen jaar geleden kon ik kiezen of ik naar Ierland zou gaan of naar Spanje’, vertelt hij. ‘Het werd Spanje, vanwege het mooie weer.’ Op de vraag of hij na de toetreding tot de eu nieuwe kansen ziet in Bulgarije antwoordt Ivan: ‘Van de toetreding tot de eu profiteert misschien 10% van de mensen. De andere 90% van de Bulgaren heeft nog steeds nauwelijks te eten. Nee, ik blijf lekker hier.’ Ivan is een van de vele buitenlanders die in de slipstream van grote groepen overwinteraars en emigranten uit NoordEuropa naar het zuiden trekken. De Noord-Europeanen nemen langzaam maar zeker de Spaanse kust over. Langs de Costa del Sol in Andalusië wonen al meer dan een miljoen Britten. Ook aan de noordelijker gelegen Costa Blanca, hebben in al zeker vijftien dorpen rond Alicante de
29
verhalen uit stad & regio
30
buitenlanders de Spanjaarden in aantal overvleugeld.1 De Noord-Europeanen maken zich in hun Spaanse verblijfplaats hard voor tweetaligheid in gemeentelijke dienstverlening en nemen in toenemende mate actief deel in gemeenteraden, terwijl in hun eigen land een hevig debat woedt over verplichte inburgering van buitenlanders en taaltoetsen voor iedereen die de taal van het land niet machtig is. De Nederlandse Ana Vasbinder werpt zich in het voorjaar van 2007 zelfs in de strijd voor het burgemeesterschap van Javéa, maar moet genoegen nemen met slechts 18% van de stemmen. Een groot deel van de permanente bewoners zijn gepensioneerden. Zij worden getrokken door de zon en de lagere kosten voor levensonderhoud. De 30.000 Nederlanders die hun aow-uitkering laten overmaken naar Spanje, kunnen hier meer met hun geld doen dan in Nederland. Spaans leren doen zij slechts mondjesmaat. Ook Henk (77) en Alie (75), een Nederlands echtpaar dat al vijftien jaar een huis heeft aan de Costa Blanca om te overwinteren, zien de noodzaak niet zo om echt goed Spaans te leren. ‘Onze buren
zijn niet Spaans, maar komen overal vandaan, en om boodschappen te doen, heb je ook niet echt veel Spaans nodig in de supermarkt. Het enige is dat je af en toe aan een loodgieter of een klusjesman iets moet uitleggen, maar dat lukt nog wel.’ Al slenterend door Calpe, Altéa of een van de andere dorpen aan de kust, krijg je al snel een beeld hoe de buitenlanders hier wonen. De Noren gaan naar de Noorse tandarts, de Noorse boekhandel en eten een Noorse zalm op het Noorse terras, waar de serveerster beter Noors of Engels spreekt dan Spaans. De Nederlanders kunnen terecht bij de Nederlandse slager, de Nederlandse huisarts en fysiotherapeut. De Britten hebben hun eigen pub en vertrouwde fish and chips. Onderling zijn er wel contacten tussen de buitenlanders, maar als puntje bij paaltje komt, gaat iedereen naar zijn eigen club voor vertier en vermaak. Ook Henk mag graag een kaartje leggen in zijn Nederlandse club. Volgens Alie zijn er ook veel mensen die vroeg of laat alleen zijn komen te staan. Zij gaan naar de Nederlandse Club voor het contact met andere mensen en een beetje gezelligheid. En zo gaat het leven hier voor veel Nederlanders op dezelfde manier zijn gangetje als thuis: kopje koffie met poedermelk, tussen de middag een boterhammetje, potje klaverjassen en een beetje kletsen met kennissen, boodschappen doen in de supermarkt en ’s avonds om zes uur de aardappels op tafel. Het enige dat anders is dan thuis, is het weer. Dat lijkt zich nu tegen de emigranten te keren, want de zomers worden steeds heter en veel plaatsen in Zuid-Spanje kampen regelmatig met watergebrek. Henk en Alie hebben nog een huis in Nederland, waar
Authentieke dorpskernen zijn schaars aan de Spaanse kust.
1 Cijfers ine, Spaans Nationaal Bureau voor Statistiek
In land vol gerenommeerde architecten wordt de kust nog steeds volgebouwd met fantasieloze hoogbouw.
32
Met een Nederlandse aow kun je in de Spaanse zon meer doen dan in de Hollandse regen.
hebben ook zorg nodig, ze moeten naar de tandarts, de kapper, of zoeken een keer een leuk hotelletje op. De buitenlanders die meer in het achterland van de Costa Blanca wonen, maken de indruk meer gesetteld te zijn en deel uit te maken van de samenleving waar ze wonen. De kust heeft een magische aantrekkingskracht, maar er zijn toch vooral tweedehuizenbezitters die er af en toe wonen. Dat verklaart ook het doodse karakter van veel kustplaatsen in de winter.
2 Negatieve uitspraken van Spanjaarden zijn overgenomen uit de reportage van Iñaki Oñorbe Genovesi in de Volkskrant
buitenlanders moeten ook boodschappen doen. In Calpe, een van de dorpen aan de Costa Blanca, zijn er alleen al in het afgelopen jaar drie grote supermarkten bij gekomen. Dat schept werkgelegenheid voor de jongeren, die anders allang waren vertrokken. De burgemeester van een ander dorp vertelt dat het aantal agenten fors is uitgebreid, door de toename van het aantal inbraken. Een belangrijke werkverschaffer is natuurlijk de bouw. De kust is een corps de ballet van recht in het gelid staande hijskranen. Andere lokale Spanjaarden zijn minder enthousiast. Ze klagen over het feit dat je geen fatsoenlijke baan meer kunt vinden als je geen Engels spreekt en dat de buitenlanders alle regels aan hun laars lappen. Ze hebben het gevoel te worden weggepest uit hun eigen dorp. 2
Costa Blanca
ze zo rond eind april weer naartoe gaan. Alie: ‘De mensen die hier permanent wonen, beginnen steeds meer jaloers op ons te worden, omdat wij ’s zomers lekker naar het koelere Nederland kunnen, terwijl zij hier in 40 graden zitten te puffen van de hitte.’ Naast de grote grijze golf die de Spaanse kust overspoelt, zijn er ook steeds meer jongeren die het avontuur in het buitenland zoeken. Er liggen veel kansen in de dienstverlening. Immers, al die ouderen
In de buitenwijken wonen al meer mensen permanent, maar dit zijn vaak de gepensioneerden die niet meer hoeven te werken en geen noodzaak zien om zich in hun Spaanse omgeving te verdiepen. Verder weg van de kust wonen veelal jongere buitenlanders, die hier echt hun leven proberen op te bouwen. Zij spreken de taal, zijn meer betrokken bij de omgeving en veelal ook actief binnen gemeenteraden. De buitenlanders mengen hier onder elkaar ook meer. Nederlanders, Duitsers, Engelsen gaan hier meer met elkaar om dan in de toeristencentra, waar iedereen zich eerder terugtrekt op zijn eigen eilandje in de Nederlandse, Duitse, Noorse of Britse club. In Bolulla, een klein dorpje in het achterland van de Costa Blanca, woont het jonge Duitse stel Torsten en Sonia met hun twee kinderen. Alle vier spreken vloeiend Spaans. In de schoolklas van de kinderen op de basisschool zitten wel negen nationaliteiten, vertelt Sonia. Samen met een aantal ouders van verschillende nationaliteiten is ze zelfs bezig om een eigen Montessorischool op te richten. Verliep de integratie van buitenlandse kinderen op een Spaanse school vroeger nog vanzelf, tegenwoordig krijgen de kinderen eerst drie maanden apart les om de taal te leren. Door het grote aantal buitenlandse kinderen pikken ze de taal niet meer zo snel op als wanneer ze als eenling in een klas vol Spaanse kinderen worden gezet. De Spanjaarden zelf kijken met gemengde gevoelens naar de enorme opmars van de buitenlanders. De sinaasappelboer beseft heel goed dat de grond waarop zijn sinaasappelbomen staan veel meer geld waard is dan hij ooit met de oogst zal kunnen verdienen. En al die
kritische pottenkijkers Het is triest om te zien wat er in het land van gerenommeerde architecten als Ricardo Bofill, Santiago Calatrava en het duo Cruz en Ortiz (onder meer verantwoordelijk voor de herontwikkeling van het Rijksmuseum in Amsterdam) aan de Costa Blanca is neergezet. Grijze, monotone jarenzestig- en -zeventigflats met op vrijwel elk balkon een schotelantenne omzomen de boulevards. Zonder het prachtige uitzicht over zee en de zon waan je je eerder in een voorstad van Parijs of Londen dan op zo’n toplocatie. Gelukkig hebben sommige dorpen aan de Costa Blanca ingezet op laagbouw. In Altéa is vier woonlagen het maximum. Als ruimte niet in de hoogte wordt gecreëerd, moet het uit de breedte komen; het verschijnsel van de alsmaar uitdijende dorpen treedt ook hier
33
op. De bouwproductie gaat maar door. Er worden overal zogenaamde urbanizaciónes of wijken gebouwd, die vaak een eigen karakter en stijl hebben. De bouwstijlen die hier worden gehanteerd doen een stuk vriendelijker aan dan de flats aan de boulevards. Lage huizen met tuinen, Moorse bogen of juist een strakke moderne vormgeving, en natuurlijk voorzien van een zwembad en een groot terras. Wat echter opvalt is dat alle huizen gesloten overkomen. Overal staat een hoge heg of een muur om het huis en de ramen zijn voorzien van tralies. Hier is geen sprake van een buurtgevoel, waar je al wiedend in de tuin eens een praatje maakt met de buurman die zijn zwembad aan het schoonmaken is. De straten zijn nagenoeg uitgestorven en veel rolluiken zijn naar beneden. Iedereen is hier vooral op zichzelf. Veel woningen staan een deel van het jaar leeg. Dat maakt deze wijken tot een walhalla voor inbrekers. Naarmate de huizen luxer worden, worden de heggen en muren hoger. In Altéa Hills, een nieuwbouwwijk in de heuvels vlak boven Altéa, wordt vooral strak en modern gebouwd. Het verhaal doet de ronde dat een rijke oliesjeik hier meteen een paar kavels naast elkaar heeft gekocht. Hier vind je ook enkele gated communities: eenvormige buurtjes met een groot hek eromheen, een slagboom en een camera die ongewenste indringers vroegtijdig signaleert. Deze hekwerkwijken lijken bedoeld om aan overige passanten vooral de boodschap mee te geven: u bent hier niet gewenst. Wie veel geld heeft, moet zich hier blijkbaar goed beschermen en verstoppen. Dat dit de wijk voor de rijken is, blijkt ook uit de talloze reclameborden langs de
34
Russisch geld groeit onder de Spaanse zon.
Costa Blanca
verhalen uit stad & regio
35
verhalen uit stad & regio weg van Nederlandse, Britse en ook Russische vastgoedhandelaren. Met name Russisch geld groeit onder de Spaanse zon. Onder aan de heuvel wordt de laatste hand gelegd aan een gigantische Russischorthodoxe kerk. De gouden koepels verblinden bijkans het verkeer. Sommige bewoners in de omgeving vragen zich af met hoeveel geld er is geschoven om op zo’n toplocatie een kerk neer te kunnen zetten. Gemeentebesturen moeten stevig in hun schoenen staan om de verleidingen van het grote geld te weerstaan. Waar sommige gemeenten een streng beleid hebben als het gaat om de hoogte en uitstraling van de bouw en bijvoorbeeld bescherming van natuur, willen andere gemeenten de teugels wel eens laten vieren, mits er genoeg wordt geboden. Vrijwel niemand twijfelt eraan dat er nog steeds veel met steekpenningen wordt gerommeld. Naarmate er meer buitenlanders actief worden in lokale gemeenteraden, gaan er echter ook meer kritische stemmen op. In Bolulla, het dorpje waar Sonia en Torsten wonen, is een aantal buitenlanders behoorlijk fanatiek in het aan de kaak stellen van ongeregeldheden. Bepaalde gebieden zijn bijvoorbeeld beschermd natuurgebied, maar daar blijkt dan toch gebouwd te zijn. Daar worden de gemeentebesturen nu door actieve gemeenteraadsleden op aangesproken. Bolulla kent bijvoorbeeld ook strenge richtlijnen voor bebouwing. Er worden alleen kavels van een bepaalde omvang uitgegeven, waarop één huis gebouwd mag worden, om te voorkomen dat er een projectontwikkelaar komt die de kavel in stukken deelt en volbouwt met kleine huisjes. ‘Voor het eerst lijkt er een besef
36
Scheuren in Spaanse vastgoeddroom: twee jaar geleden opgeleverde woningen staan nog steeds leeg.
te komen dat het belangrijk is om voor kwaliteit te gaan’, aldus Sonia. luchtkastelen op instorten De bouwwereld is een belangrijke pijler van de Spaanse economie. Jaarlijks worden maar liefst 750.000 woningen gebouwd. Twee miljoen Spanjaarden en buitenlanders verdienen hun geld in de bouw. Aan de sector kleeft sinds jaar en dag echter ook het imago van corruptie en steekpenningen. In Marbella, aan de Costa del Sol, is het destijds allemaal begonnen met de geruchtmakende, inmiddels overleden, burgemeester Jesús Gil. In maart 2006 werd de opvolgster van Gil samen met vijftien ambtenaren gearresteerd op verdenking van gesjoemel met overheidsgeld, het aannemen van steekpenningen en het kunstmatig hoog houden van vastgoedprijzen. 3 Het aantal gearresteerde corrupte bestuurders is daar inmiddels de zeventig gepasseerd. In twee jaar tijd betaalden projectontwikkelaars 22,5 miljoen euro aan steekpenningen. 4 Niet alleen ambtenaren blijken corrupt, ook politiemensen, advocaten en rechters zitten soms in het complot. De vastgoedmarkt heeft ook veel rijke zakenmensen aangetrokken, van soms dubieus allooi. Aan de Costa Blanca gaat onder bewoners het gerucht dat het bij de moord op een Arabier enige tijd terug, om een afrekening uit het maffiacircuit gaat. Inmiddels treedt de overheid hard op tegen ten onrechte afgegeven bouwvergunningen en worden overal in Spanje illegaal neergezette en ondeugdelijke projecten afgebroken, ook als ze inmiddels bewoond zijn. Nietsvermoedende kopers hebben het nakijken. De markt begint scheuren te vertonen. Het vastgoedfonds
Astroc kelderde in april 2007 met 65% aan de Spaanse beurs en trok andere vastgoedfondsen mee. Ook Ron de Vries, een Nederlandse vastgoedhandelaar in Spanje, geeft in een interview in de Volkskrant aan dat de top bereikt is. De tijd dat mensen op papier een huis kochten en het voor oplevering met gouden winsten konden verkopen is voorbij. Het zijn niet alleen de corruptieschandalen, maar ook het overaanbod en de concurrentie van andere Middellandse Zeelanden die verdere groei in de weg zitten. Aan de Costa Blanca zijn de prijzen voor een gemiddeld appartement nog 3 www.nieuwsblad.be, 30 maart 2006 4 Artikel in bn/De Stem, 17 november 2006
onverminderd hoog, alhoewel de foto’s in de etalages steeds meer van kleur verschieten. Ook Nederlandse makelaars zijn als altijd positief over de ontwikkelingen. Ondertussen staat er tegenover het huis van het Nederlandse echtpaar Henk en Alie al maanden een rijtje nieuw gebouwde twee-onder-een-kapwoningen leeg. De rolluiken zijn naar beneden en enig teken van leven ontbreekt. Stagneert de afzet, is er sprake van speculatie of van het witwassen van geld? Wie het weet mag het zeggen.
37
Op naar de stad/2
Without cities we would all be poor. Jane Jacobs
Steden zijn de economische centra van de wereld. Hier wordt het geld verdiend en ontstaan nieuwe ideeën. De stad is nodig om creativiteit te voeden. En aangezien onze economie in toenemende mate gebaseerd is op de productie van ideeën, ligt de toekomst in de stad. De Amerikaanse sociologe Jane Jacobs had een vooruitziende blik, want de uitspraak ‘Without cities we would all be poor’, deed zij al in de jaren zestig.
39
2
opkomst en ondergang van de stad
Het is nog maar tweehonderd jaar geleden dat de gemiddelde bewoner op deze wereld in zijn hele leven maar met twee- tot driehonderd mensen in aanraking kwam. Wat een tegenstelling met vandaag de dag, waar de ultieme uitdaging soms lijkt te liggen in het vinden van een plek waar je eens even helemaal niemand tegenkomt. In 2007 bereikt de wereld een mijlpaal: meer dan de helft van de mensen woont in steden. 1 Over de hele wereld zijn er al 414 steden met meer dan een miljoen inwoners en twintig steden met meer dan tien miljoen inwoners. De verstedelijking zal verder toenemen: naar verwachting woont in 2050 twee derde van de mensheid (zes miljard mensen!) in stedelijk gebied. In Afrika en Azië groeien de steden het hardst. In de megasteden met meer dan tien miljoen inwoners woont 10% van de totale wereldbevolking, vindt 50% van de economische productie plaats en 65% van de innovatie. 2 De groei van de steden in Europa vindt zijn oorsprong in de negentiende eeuw. Als gevolg van verdere mechanisatie van de landbouw stijgt de produc40
tie en neemt het aantal benodigde arbeiders af. Tegelijkertijd begint de periode van industrialisatie. Beide ontwikkelingen zorgen voor een trek naar de stad en een explosieve groei van de Europese steden. Rond kolenmijnen ontstaan belangrijke stedelijke conglomeraties, zoals het Ruhrgebied, Wallonië en de Engelse mijnstreek. De industrie geeft een belangrijke impuls aan de aanleg van transnationale transportsystemen, zoals spoorlijnen en wegen. Tussen 1850 en 1900 groeit een stad als Wenen van 400.000 naar 1,6 miljoen inwoners. In dezelfde periode verzesvoudigt het inwonertal van Berlijn en groeit Londen met vier miljoen inwoners. 3 Zo snel als steden kunnen groeien, kunnen ze ook weer leeglopen. Als in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw de mijnen sluiten, heeft dat onmiddellijk effect op de steden die hiervan afhankelijk zijn. Vooral de Engelse mijnbouwsteden en de steden in het Ruhrgebied worden zwaar getroffen. In sommige gevallen kun je die omslag zien aankomen, zoals bij de geleidelijke verdwijning van de zware industrie. Soms is er ook sprake van een onvoorspelbare, abrupte omslag als gevolg van een natuurramp, een economische crisis of een politieke machtswisseling. In Rusland bijvoorbeeld zorgt de Oktoberrevolutie van 1917 voor een massale leegloop van de steden. De communisten die de macht grijpen zetten sterk in op de landbouw, waardoor veel mensen, al dan niet gedwongen, naar het platteland trekken. Dat leidt in de steden tot een daling van de bevolkingsaantallen van soms wel 30 tot 70%. In Europa en Amerika leidt de economische crisis van 1929 tot een abrupte ineenstorting van de stedelijke economie. De letterlijke ineenstorting van de stad vindt plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de zwaar gebombardeerde steden is het leven stil komen te staan. Er zijn geen voorzieningen, huizen zijn vernield en er is geen eten. Mensen trekken massaal naar het platteland, omdat ze hopen daar meer overlevingskansen te hebben. Vanaf 1990 is de krimp in Europa vooral geconcentreerd in Oost-Europa. Na de val van het IJzeren Gordijn verliezen maar liefst tweehonderd steden inwoners, waaronder veel steden in Rusland. Ook oude industriesteden in Duitsland zoals Chemnitz, Magdeburg en Leipzig worden zwaar getroffen, evenals hoofdsteden zoals Boekarest en Llubljana. Berlijn raakt tussen 1950 en 2000 zelfs een derde van zijn inwoners kwijt. De daling van de bevolking hangt samen met teruglopende geboortecijfers – waar heel Europa mee te maken heeft – gecombineerd met een kortere levensverwachting dan in West-Europa en een snelle ineenstorting van de economie. De op communistische leest geschoeide bedrijven kunnen niet concurreren met hun westerse tegenhangers. Bovendien is er nog veel zware industrie in Oost-Europa die snel wordt afgebouwd. De productie stopt helemaal of wordt verlegd naar andere landen. De steden met een industrie uit de negentiende en 1 Voorspelling van un-Habitat in jaarverslag 2006 2 Laatste cijfers afkomstig van Edward Soja tijdens nai-lezing, juni 2007
3 Cijfers afkomstig uit Atlas of Shrinking Cities, 2006
Op naar de stad
De stad is in heel de wereld aan een opmars bezig en neemt aan belang toe. Succesvol zijn vooral die steden die een sleutelrol vervullen in de wereldeconomie. Deze global cities vervullen een functie die verder gaat dan de regionale of nationale betekenis. Vaak gaat het hierbij niet alleen om steden, maar om complete stedelijke agglomeraties, die op wereldniveau een rol van belang spelen. In Europa zijn dit bijvoorbeeld de Randstad, het Ruhrgebied of het gebied rondom Londen. De uitdijende steden zorgen voor het verdwijnen van een duidelijke overgang tussen stad en platteland. Mensen willen meer ruimte en in het najagen van hun droom van een eengezinswoning in een groene omgeving verdwijnt de natuur en groeien de stedelijke gebieden dicht met alle gevolgen van dien. ‘De globe verstedelijkt en de stad globaliseert’, zoals de Amerikaanse hoogleraar Edward Soja het uitdrukt. De uitdaging voor de steden van de toekomst ligt in het creëren van mogelijkheden voor ontmoetingen tussen mensen, waardoor ideeën kunnen bloeien, en in het leefbaar houden van het verstedelijkte gebied. Europa heeft nog met een extra uitdaging te maken: het dalende bevolkingscijfer. Steden gaan met elkaar in competitie om het bevolkingsaantal en daarmee de welvaart op peil te houden. Hoewel de verstedelijking toeneemt, krimpen de steden. Op veel plaatsen in Europa groeien de voorsteden ten koste van de stadscentra. Daarmee gaan inkomsten voor de stad verloren en nemen problemen op het gebied van leefklimaat en verkeer toe. In het oosten van Europa is de krimp nog veel ingrijpender en zakt de economische basis van veel middelgrote steden langzaam in elkaar. De vraag is of een bevolkingskrimp alleen een drama is. Misschien zijn er ook onverwachte nieuwe kansen.
41
2 Op naar de stad
twintigste eeuw zijn als het ware aan het einde van hun levenscyclus. De gevolgen zijn massaontslagen en werkeloosheid, waarna veel mensen wegtrekken om hun heil elders te zoeken. de stad: snelkookpan van ideeën
Waar steden vergaan, zijn er altijd weer andere steden die tot bloei komen. De nieuwe spelbepalers op het wereldtoneel zijn banken, verzekeraars en andere dienstverleners. Steden die deze bedrijfstakken binnen weten te halen, hebben een toekomst en trekken ook weer grote stromen migranten uit de oude industriesteden aan. Ondanks krimpscenario’s spelen steden nog steeds een belangrijke rol in de ontwikkeling van ons welvaartsniveau. Van het industriële tijdperk zijn we overgegaan naar het kennistijdperk, waarin de dienstensector de boventoon voert. De Spaanse socioloog Manuel Castells spreekt in dit verband liever over de networksociety; de term kennistijdperk impliceert volgens hem dat we vroeger dom waren en dat is zeker niet het geval. Terwijl in het industriële tijdperk plaats en tijd belangrijke parameters waren – het werk vond plaats in de fabriek en kloktijd was een belangrijke parameter voor het meetbaar maken van arbeidsproductiviteit – zijn in de networksociety plaats en tijd veel minder belangrijk. Castells heeft het over de space of flows; de technologische en organisatorische mogelijkheden om gelijktijdig en ongeacht de plek informatie uit te wisselen. Maatschappelijke, economische en politieke macht is afhankelijk van de toegang tot en verspreiding van informatie. Met de opkomst van de informatietechnologie was de verwachting even dat steden minder zouden groeien. Immers, plaats en tijd zijn niet meer belangrijk; iedereen kan zijn werk doen wanneer het hem uitkomt en op een plek die hem bevalt. Toch blijkt dit geen invloed te hebben op het belang van steden. Integendeel, het belang van steden als economische centra van de wereldeconomie neemt alleen maar toe. Blijkbaar blijft fysieke concentratie van economische macht belangrijk. Het gaat daarbij niet om de productie van goederen, maar om dienstverlening en de coördinatie en controle van kapitaal. De economische macht van een stad is vaak verborgen. Er zijn immers veel minder duidelijk zichtbare fabrieken. Digitale netwerken en kabels in de grond hebben de rol van economische motor overgenomen. Volgens econome en sociologe Saskia Sassen zijn het vooral bedrijven in een competitieve en innovatieve sector, met hun focus gericht op de wereld, die hun hoofdkantoren in grote steden vestigen. Dat is bijvoorbeeld een verschil met productiebedrijven, zoals de auto- of elektronica-industrie, die vooral op zoek zijn naar vestigingsplaatsen met goedkope arbeidskrachten. Innovatie en stad zijn twee begrippen die nauw met elkaar verbonden zijn. De eerder aangehaalde uitspraak van Jane Jacobs zette daarvoor al in de jaren 42
zestig de toon. ‘Without cities we would all be poor’, impliceert niet dat mensen in de stad slimmer zijn. Wat Jacobs bedoelt, is dat er in de stad een concentratie plaatsvindt van behoeften die om een oplossing vragen. De prikkel om oplossingen te bedenken die nog niet eerder zijn bedacht, is volgens haar in de stad veel groter. In de stad komen behoeften en ideeën bij elkaar en juist de onderlinge ontmoeting van mensen en de uitwisseling van ideeën leidt tot vernieuwende oplossingen. Eigenlijk is de stad dus een soort snelkookpan van ideeën. Het economisch kapitaal van steden zijn niet langer de industrieën, maar de digitale kabels in de grond.
43
2
vertrek van oude en opkomst van nieuwe stedelingen
Werken is weliswaar niet meer gebonden aan een plek zoals een kantoor, maar wel aan de stad. We zijn inmiddels gewend aan het beeld van jonge mensen op het terras, druk pratend in hun mobiel of starend naar het beeldscherm van een laptop. Ze praten over ‘concepten’, laten elkaar grafiekjes zien en noemen dat werken. Dit is het beeld van de snelkookpan van creativiteit in werking. Toch heeft deze omslag in het stadsbeeld zich nog niet zo heel lang geleden voorgedaan. De stad was lange tijd helemaal niet the place 44
to be. Het was vooral het domein van de midden- en onderklasse. De zogenaamde nieuwe stedelingen, zoals socioloog Arnold Reijndorp ze noemt, begonnen pas medio jaren tachtig op te vallen in het straatbeeld. De nieuwe stedelingen zijn vaak als student naar de stad gekomen en er vervolgens blijven hangen. Ze vestigden zich in oude volksbuurten, waar het goedkoop wonen was. Maar buiten dat, voelden ze zich ook aangetrokken tot de volkse cultuur in de buurt; boodschappen doen bij de buurtkruidenier en een praatje maken met de sigarenboer op de hoek. De oude stedelingen, de oorspronkelijke bewoners, ontlenen hun identiteit aan de buurt, waar ze veel sociale contacten hebben. De oriëntatie van de nieuwe stedeling is veel breder. Dat heeft te maken met een andere vorm van netwerken. Socioloog Robert Putnam heeft het over bonding en bridging 4 om de verschillen aan te duiden in soorten netwerken. Waar de oorspronkelijke stedeling vooral veel en intensief contact heeft met mensen in de directe omgeving, zoals familie en buren (bonding), is het netwerk van de nieuwe stedeling veel abstracter en veel vertakter (bridging). Het netwerk is groter en niet aan plaats gebonden, maar de contacten zijn ook vluchtiger. Met de ene vriendin ga je naar de stad, met een andere vriend ga je samen sporten en met nummer drie ga je naar het theater. Nieuwe communicatiemiddelen als e-mail, Hyves, msn en mobiele telefoon maken het onderhouden van dit soort netwerken een stuk eenvoudiger. Onder invloed van de komst van grote groepen nieuwe stedelingen en migranten zien de oude stedelingen hun buurt steeds meer veranderen en voelen ze zich ontheemd. Velen zijn weggetrokken naar de uitbreidingssteden. In Nederland zijn dit steden als Purmerend of Almere. De oude stedelingen die jaren later terugkomen om hun geboortestad te bezoeken, herkennen haar nauwelijks meer. ‘Amsterdam is Amsterdam niet meer’, klaagde onlangs een in Purmerend woonachtige Amsterdammer in Het Parool. Volgens de Amsterdamse stadssocioloog Léon Deben is de wisseling van de bevolking zo oud als de stad zelf. ‘Er zullen minder mensen zijn die hun hele levensloop hier volbrengen. Maar toen ik hier in 1970 kwam, was de vraag in de Jordaan wie een “echte Jordanees” was.’ 5 De wisseling van bevolking is een verschijnsel dat bij wereldsteden hoort. In Berlijn bijvoorbeeld zijn na de Wende 1,9 miljoen mensen vertrokken en 1,8 miljoen nieuwe mensen toegestroomd. Ook hier is de ‘echte Berliner’ ver te zoeken. De nieuwe stedelingen – die eerst nog erg gecharmeerd waren van de volkse buurt, drukken steeds meer hun stempel op de stad. Ze creëren hun eigen ontmoetingsplekken in de vorm van hippe loungecafés, trendy koffiebars en galeries. Zo verandert het straatbeeld in veel wijken. De nieuwe stedelingen hebben wel degelijk een sterke binding met hun stad, maar vaak 4 Bowling Alone, Robert D. Putnam, 2000
5 ‘De stad in evenwicht’, interview met Léon Deben, Het Parool, 3 november 2007
Op naar de stad
Onze economie is in toenemende mate gebaseerd op ideeën. Een product is niet meer het resultaat van het samenvoegen van een aantal grondstoffen. Wat economische waarde creëert is het idee eromheen. Een bril is niet de waarde van twee glazen en een montuur dat ze bij elkaar houdt, maar van design, van mode, van lifestyle. Hetzelfde geldt voor koffie. Wie koffie drinkt in een vestiging van Starbucks, betaalt vooral voor de beleving van het ‘koffiemoment’. Aan de totstandkoming van producten en diensten komen tal van mensen te pas: de mensen die het concept bedenken, de mensen die het technisch uitvoeren, degenen die het vormgeven en tot slot de mensen die het in de markt zetten. Al deze mensen behoren in de ogen van Richard Florida tot de creatieve klasse. Met zijn ideeën over het belang van de creatieve klasse voor de stad vindt Florida weerklank bij veel stadsontwikkelaars over de hele wereld. Of het nu gaat om technologie, kunst, muziek, design of marketing, al deze beroepen maken volgens hem deel uit van de creatieve economie. Honderd jaar geleden werkte nog geen 5% van de mensen in dit soort beroepen. Nu bedraagt dit ruim 30%, in stedelijke gebieden zelfs bijna 50%. In grote steden in de Verenigde Staten is deze creatieve klasse verantwoordelijk voor 60% van de salarissen en in Europa ligt dit op veel plaatsen zelfs nog hoger. Creativiteit is de motor van de economie geworden en creativiteit gedijt beter in steden. De stad als broedplaats voor creativiteit heeft een magneetfunctie voor werkgevers. Nog niet zo lang geleden werkte een belangrijke werkgever als magneet voor een stad. De werknemer volgde vervolgens de werkgever als deze besloot zich elders te vestigen of vertrok naar een andere vestiging als de werkgever vond dat de werknemer bij een andere vestiging moest gaan werken. De bijnaam van ibm was niet voor niets I’ve Been Moved. Richard Florida merkt echter dat er een omslag plaatsvindt. Het bedrijf Lycos is verhuisd uit Pittsburgh, waar het was opgericht, naar Boston. De reden is niet dat de belastingen er gunstiger of de kantoorlocaties mooier zijn. De reden is dat Boston de stad is waar de mensen wonen die het bedrijf graag als werknemers wil hebben. Kortom: bedrijven vestigen zich daar waar hun potentiële werknemers zich bevinden en niet meer andersom. Dat is een belangrijke omslag.
45
2
strijd der steden: gevecht op wereldniveau
Bedrijven zijn natuurlijk allang niet meer aan één land gebonden, maar hebben vertakkingen over de hele wereld. Onderdelen van de bedrijfsvoering worden daar ondergebracht waar ze door de beste mensen tegen de scherpste tarieven kunnen worden uitgevoerd. Dat kenden we al van de productiekant: auto’s die in Oost-Europa worden gemaakt en de textielproductie die naar China verhuist. Een nieuwe ontwikkeling is dat ook bedrijfsonderdelen waarvoor hoger opgeleid personeel nodig is, in toenemende mate in goedkope landen worden ondergebracht. ict-diensten en callcenters die naar India verhuizen, zijn daar een voorbeeld van. Rond de millenniumwisseling waren er 60.000 concerns die 700.000 vestigingen verspreid over de hele wereld bestuurden. De omzet en het aantal medewerkers in het thuisland bedroegen nog slechts een fractie van die in het buitenland. Opvallend is dat bedrijven met een Amerikaans moederbedrijf vaak een voorkeur laten zien voor vestigingen in India, Ierland en China. Europese bedrijven zoeken het dichter bij huis en brengen bedrijfsonderdelen liever onder in het postcommunistische deel van Europa. 6 In de wereldeconomie zijn er zo’n veertig steden die je een echte global city kunt noemen. De global cities zijn met elkaar verbonden in steeds wisselende 46
netwerken, afhankelijk van de markt. Gaat het bijvoorbeeld om de handel in goud, dan zijn Londen, New York, Chicago en Zürich de wereldspelers. Betreft het een ander zakelijk gebied, dan zijn weer andere steden leidend. Wat deze steden gemeen hebben, is dat ze de omgeving kunnen bieden waarnaar deze bedrijven op zoek zijn, met voorzieningen, zoals een goed vliegveld en openbaar vervoer, met netwerken, gebouwen en een prettige woonomgeving en, niet als laatste, met de creatieve klasse. Meer abstract geformuleerd: de ontwikkeling van een gebied hangt af van de aanwezigheid van systemen die de gebruikers van het gebied verbinden met de plaats. Een mooi voorbeeld is computerfabrikant Dell, die zich in Ierland vestigde. De keuze voor Ierland kwam tot stand op basis van een aantal factoren: de Ierse regering had gunstige belastingregels, er was goed opgeleid personeel dat bereid was voor een niet al te hoog salaris te werken, men sprak Engels en bovendien hebben veel Amerikanen Ierse wortels. Die combinatie van factoren maakte dat Dell voor Ierland koos. Vervolgens leidde de komst van Dell in Dublin tot economische groei, meer woningen, meer winkels en investeringen in infrastructuur. Dit zijn de systemen die het succes van de locatie bepalen. Deze systemen zijn tegenwoordig dus belangrijker dan de geografische ligging van een stad. De creatieve economie verandert de samenleving en transformeert daarmee ook de stad. De jonge creatieven die daarin een belangrijke rol spelen, voelen zich aangetrokken door de stad, maar niet door elke stad. Almere, bijvoorbeeld, dat erg zijn best doet om een echte stad te worden, is bij deze doelgroep niet populair. Het mist geschiedenis, horeca en cultuur, zo blijkt uit onderzoek in het kader van de jaarlijks verschijnende Atlas voor Gemeenten. Amsterdam wordt nog steeds gezien als de hipste stad van Nederland. 7 Op alle fronten, zoals wonen, creatieve industrie, winkelen en uitgaan, scoort Amsterdam ruim boven andere Nederlandse steden. Amsterdam is vooral in trek bij jongeren. Waren het vroeger vooral studenten die voor de aanwas van jongeren zorgden, nu is het vooral de net iets oudere groep jongeren. Is er een geheim recept om succesvol te worden als stad? Bouw een theater en open een vestiging van Starbucks; is dat de geheime formule? Helaas, zo simpel is het niet. Volgens Richard Florida gaat het ook niet om de vraag hoe je als stad aantrekkelijk kunt zijn voor de creatieve klasse, maar hoe je de creativiteit van de individuele burger kunt aanspreken, bijvoorbeeld door jonge ondernemers te stimuleren, door goed onderwijs te bieden en de politieke en maatschappelijke systemen toegankelijker te maken voor jonge mensen. Wat nodig is, is een vorm van empowerment, waardoor burgers weer het idee hebben de stad niet alleen te consumeren, maar haar ook mee te kunnen vormgeven. Florida ontdekte in zijn onderzoek naar steden ook dat steden die hoog scoren op zijn Global Creativity Index, steden zijn waarin wordt geïnvesteerd in de ondernemingszin van gewone mensen. 6 Atlas of shrinking cities, 2006 7 Op basis van CityBrandValueRanking 2007, opgesteld door ing Real Estate en Berenschot
Op naar de stad
veel minder met de rest van het land. Ze voelen zich vaak sterker verbonden met de bewoners van andere wereldsteden dan met andere inwoners van het land. De identiteit van kosmopoliet overheerst in dat geval de identiteit van het land (zie ook de column van Oscar van den Boogaard). Dat is natuurlijk een interessant gegeven in een tijd dat we verkrampt zoeken naar onze nationale identiteit. Deze stedelijke creatieve elite is overigens niet altijd goed verdienend, maar doorgaans wel hoger opgeleid. Geld verdienen is minder belangrijk voor hen dan doen wat je zelf leuk vindt. De nieuwe creatieve stedelingen wonen bij voorkeur in een buurt met een stedelijk karakter. Dat wil zeggen dat er diversiteit is en dat er ook voorzieningen zijn die aantrekkelijk zijn voor mensen uit de hele stad, zodat ook bewoners uit andere buurten er gebruik van maken. Zoals eerder gezegd is voor deze groep een breed en goed cultureel aanbod belangrijk, maar dat wil niet zeggen dat ze er ook frequent gebruik van maken. Het feit dat de mogelijkheden aanwezig zijn en dat je ernaartoe kunt als je dat wilt, is belangrijker. De nieuwe creatieve stedelingen hebben het beeld in veel Europese steden ingrijpend veranderd. Het is een interessante groep die je als stadsbestuur graag aan de stad wilt binden. Zij vormen voor een belangrijk deel het cultureel, economisch en sociaal kapitaal waarnaar elke stad op zoek is. De strijd om deze aantrekkelijke doelgroep is losgebarsten.
47
2 Op naar de stad
dat er een gebrek is aan personeel. Ook hier schiet de Duitse deelstaat te hulp in ruil voor investeringen. Regionale samenwerking bloeit, zolang beide partijen iets te winnen hebben, is de overtuiging van Peter Harry Carstensen, president van de Duitse deelstaat Schleswig-Holstein. Ook op wereldniveau liggen er kansen voor Europese regio’s, door te denken in termen van netwerksteden: stedelijke gebieden als knooppunt van internationale verbindingen. Wie regionaal denkt en op verschillende en soms wisselende gebieden samenwerking zoekt met aanpalende steden, heeft economisch veel meer potentie. Omvang is een belangrijke voorwaarde voor economisch succes. Nu al ontstaan overal economische wereldcentra die een groter gebied omvatten dan één stad. Neem Catalonië, het Ruhrgebied of de regio’s rond Londen of Parijs. Dit zijn in feite economische eenheden. Florida gaat nog een stap verder. Hij onderscheidt in Europa een aantal – wat hij noemt – megalopolitan regions, regionale stedelijke gebieden die de potentie hebben om uit te groeien tot economische centra van de wereld. Eén daarvan is de Randstad, gecombineerd met het Ruhrgebied, Antwerpen, Brussel, Lille en Keulen. Een gebied met maar liefst vijftig miljoen inwoners, dat zich verder kan uitbreiden naar het oosten! Een andere economisch sterke regio zou zich kunnen vormen rond financieel centrum Luxemburg met het Saarland, Lotharingen en het Rijngebied. Deze omslag in denken vergt echter nogal wat. Steden die dicht bij elkaar liggen, zien zichzelf eerder als concurrenten dan als partners. In Nederland zien we dit overduidelijk bij de moeizame samenwerking binnen de Randstad. stedenbranding: men neme… regionale samenwerking
Steden zijn de motor van de economie en ze overtreffen daarin het belang van natiestaten. De stad die haar economisch potentieel volledig wil benutten, zal daarom verder moeten kijken dan de eigen omgeving. Waar steden vroeger vooral een functie vervulden als centrum in de regio, is hun rol nu regio- en soms zelfs grensoverstijgend. Steden beperken zichzelf door alleen op kleine schaal te denken. In Europa kennen we maar weinig echte global cities en er zijn vooral veel middelgrote steden op zoek naar een toekomst. Denken in netwerken biedt kansen op regionaal, Europees en wereldniveau. Zo heeft de Duitse deelstaat Schleswig-Holstein nauwelijks steden van enige omvang. De deelstaat richt haar focus daarom op Hamburg en op het aanpalende Denemarken. Hamburg heeft ruimte nodig voor een uitbouw van het Noordzeekanaal en voor groene recreatiegebieden voor haar inwoners. Het omliggende Schleswig-Holstein heeft die ruimte en profiteert van de inkomsten. In Zuid-Denemarken gaat de economische ontwikkeling zo goed 48
Stedenbranding in optima forma: de Stad van Wetenschap en Cultuur van architect Santiago Calatrava is een landmark in Valencia.
… een vleugje geschiedenis, een flinke hoeveelheid architectuur en één flink evenement. De stad gaat een Gouden Eeuw tegemoet als ze in staat is zichzelf continu te vernieuwen op het gebied van economie, cultuur en ruimtelijke ordening. Daarin liggen kansen voor steden die zich weten te specialiseren. In marketingtermen spreken we in dit verband van branding van steden. Aan de basis van die branding ligt de geschiedenis van de stad. Waarin is de stad altijd goed geweest? Welke verhalen maken deel uit van de stad? Hierin zit de kracht en het ware kapitaal van de stad. Dat maakt het tevens lastig om de identiteit van een stad te veranderen. Immers, stedelijke identiteit, ruimtelijke inrichting en culturele en economische netwerken zijn niet van de ene op de andere dag ontstaan. De geschiedenis moet zijn werk kunnen doen en als de geschiedenis tot verwoesting heeft geleid, heeft het ook een functie om het oude weer (gedeeltelijk) op te bouwen, zoals in de oude stadscentra van Warschau, Riga, Dresden en Gdansk is gebeurd. Anders wordt aan de geschiedenis geen recht gedaan en is de stad nog slechts een weerslag van de laatste zestig jaar. 49
2
50
meer kapitaalkrachtige stedelingen en als die plekken eenmaal zijn ontdekt, volgen al snel de projectontwikkelaars, die de gebieden verder ontwikkelen en er trendy, stedelijke gebieden van maken. Neem het Oostelijk Havengebied in Amsterdam en het industriegebied aan de noordkant van het IJ. Ook steden als Antwerpen, Londen en Berlijn hebben de potentie van hun oude industriële havengebieden inmiddels ontdekt.
Op naar de stad
Een beproefd middel om de identiteit van de stad bij te sturen, is het toevoegen van landmarks, de zogenaamde iconen van de stad. Zij kunnen een vliegwieleffect hebben op de ontwikkeling van de stad. Een aantal steden in Europa is daar zeer goed in geslaagd. Neem het Guggenheimmuseum van architect Frank Gehry in Bilbao, dat de stad transformeerde van een naam op de afslag van de snelweg tot een doelbewuste bestemming van grote stromen toeristen. Die toeristen gingen niet alleen naar het museum, maar ontdekten ook de rest van de stad. Ze dronken er een biertje, aten wat, kochten wat en bleven misschien zelfs overnachten, waardoor het economisch effect veel groter was dan dat van de museumbezoeker alleen. Een ander voorbeeld – opnieuw in Spanje – is de Stad van Wetenschap en Cultuur van architect Santiago Calatrava in Valencia. De walvisvormige gebouwen die onderdak bieden aan exposities en theater hebben niet alleen Valencia op de kaart gezet als toeristische bestemming, maar geven ook een impuls aan de wijk rondom de gebouwen. De nabijheid tot het bouwwerk van Calatrava stuwt de huizenprijzen omhoog. Een veel grootschaliger voorbeeld is de transformatie van de kust van Barcelona als gevolg van het binnenhalen van de Olympische Spelen. Er werd een compleet nieuwe wijk gebouwd en er werd geïnvesteerd in de openbare ruimte. De stad keerde zich weer naar de kust. In Valencia is eenzelfde ontwikkeling te zien. In 2007 was Valencia gaststad van de America’s Cup, de grootste zeilwedstrijd ter wereld. De organisatie van een dergelijk grootschalig evenement leidt tot investeringen die tot een revitalisering van het hele gebied eromheen leiden. Bovendien krijgt de stad daarmee een unieke kans om zich op de wereldkaart van steden te plaatsen en wellicht weer een paar plaatsen te stijgen op de ranglijst voor toeristen of (buitenlandse) investeerders. Het is geen toeval dat Barcelona en Valencia hun kansen voor revitalisering juist aan het water te danken hebben. Water is een belangrijke factor in de populariteitslijst. Veel steden die vroeger vooral hun industrie aan het water hadden, lijken de aantrekkingskracht ervan opnieuw te ontdekken. De fabrieken zijn verlaten, het scheepvaartverkeer is afgenomen of verplaatst. De steden hebben zich van het water met de bijbehorende industrie afgekeerd. Na jarenlange verpaupering worden de gebieden nu opnieuw ontdekt. Bij Valencia en Barcelona was het organiseren van een grootschalig evenement een belangrijke impuls. Meestal gaat de ontwikkeling geleidelijk en zijn het eerst kunstenaars en andere creatieven die de potentie van de leegstaande gebouwen ontdekken. De gebouwen hebben ongekende mogelijkheden en bieden een inspirerende omgeving voor nieuwe ideeën. ‘Old ideas can sometimes use new buildings. New ideas must come from old buildings’, merkte Jane Jacobs op. De vrijplaatsen trekken vervolgens de aandacht van
stad der rijken
Steden zijn van nature plekken waar mensen in hoge dichtheden wonen. Toch heeft blijkbaar iedereen ook de wens om meer ruimte voor zichzelf op te eisen. In de stad zijn daar onvoldoende ruimte en mogelijkheden voor. Veel gezinnen verlaten daarom de stad om elders hun droom van het eigen huisje met tuin en meer ruimte te verwezenlijken, zelfs als ze wel gehecht zijn aan de dynamiek van de stad. ‘Ja, das möchtste: Eine Villa im Grünen mit grosser Terrasse, vorn die Ostsee, hinten die Friedrichstrasse; mit schöner Aussicht, ländlich-mondän. Vom Badezimmer ist die Zugspitze zu sehen, aber abends zum Kino hast du’s nicht weit. Ja, das möchtste.’ ‘Ja, dat zou je willen: een villa in het groen met een groot terras, vóór de Oostzee, achter de Friedrichstrasse; met een mooi uitzicht, landelijk-mondain. Vanuit de badkamer kun je de Zugspitze zien, maar ’s avonds hoef je niet ver te lopen naar de bioscoop. Ja, dat is wat je zou willen.’ < Kurt Tucholsky, Duits journalist en schrijver, 1890 – 1935 De groei van de buitengebieden krijgt met de opkomst van de auto een enorme impuls. Wie promotie heeft gemaakt, verruilt de etagewoning driehoogachter in het centrum van de stad voor een eengezinswoning in de uitbreidingswijken en randgemeenten. De vrijgekomen ruimte in de stad wordt opgevuld door arme migranten. Als gevolg daarvan verarmt en verpaupert de stad. Inmiddels is de stad aan een revival bezig. Nieuwe groepen hebben de stad ontdekt. De grote steden zijn verworden tot economische centra en concurreren met elkaar om buitenlandse bedrijven en toeristen binnen te halen. Op straat hoor je diverse talen door elkaar. Armoede is vervangen door rijkdom. Er wordt volop geïnvesteerd in steden. Historische centra zijn opgeknapt en oude industriële gebieden herontwikkeld. Er wordt alles aan gedaan om de toerist, de creatieve klasse en de buitenlandse investeerders aan de stad te binden. 51
2
mooi en lelijk horen bij de stad
Het oude industriële erfgoed in de steden, ontdekt als broedplaats voor kunstenaars, wordt ontwikkeld tot locaties voor hip urbaan wonen, maar is daarmee ook onbereikbaar geworden voor de creatieve klasse, die juist gedijt op deze plekken en belangrijk is voor de vitaliteit van de stad. Het ontwikkelen van deze locaties treft zowel de laag- als de hoogopgeleiden. Beide zijn onderdeel van het stedelijk milieu dat gekenmerkt wordt door diversiteit. Die diversiteit is de aantrekkingskracht van de stad. Met economisch succes ontstaat ook een verdere upgrading van de stad: vliegvelden, dure restaurants 52
8 oeso-onderzoek 2004 naar stijging huizenprijzen 9 De afgelopen twaalf jaar is in Nederland het aantal eenoudergezinnen met 21% toegenomen, het
en vooral dure woningen. Wie nog in de stad wil wonen, zal genoegen moeten nemen met minder vierkante meters. Voor sommigen ligt zelfs die optie buiten de mogelijkheden. Zij zullen noodgedwongen vertrekken. Het gevolg is dat de stad inboet aan creativiteit en diversiteit en daarmee aan aantrekkelijkheid. Kenmerk van een stad is juist die combinatie van donkere en lichte kanten. Van mooiheid en lelijkheid. Waar we streven naar mooiheid, veiligheid en perfectie, verdwijnt ook datgene wat de stad een stad maakt. De informele plaatsen zijn aan de ene kant een dreiging van ongelijkheid, maar het zijn ook de plekken waar juist bijzondere dingen kunnen ontstaan. Migranten die een handeltje beginnen, doen dit vaak in eerste instantie vanuit het informele circuit. Maar denk ook aan briljante ideeën zoals de bedenkers van Google of You Tube ze hadden. Ook zij zijn ooit op een zolderkamer of in de garage begonnen. Juist in deze informele omgevingen kan iets ontstaan dat uiteindelijk een wezenlijke bijdrage aan de economie vormt. De uitdaging van steden is om rijk en arm, mooi en lelijk met elkaar te verbinden en in evenwicht te houden. Het gaat erom gebruik te maken van de dichtheid van de stad en de creërende kracht en te voorkomen dat de tweedeling te groot wordt en leidt tot het vertrek van grote groepen mensen, waardoor in feite de voor de stad zo bijzondere mix van creativiteit, diversiteit en economische groei wordt verstoord. De vraag is echter in hoeverre dat ook echt mogelijk is. De ontwikkeling van steden heeft veel van een golfbeweging, van een natuurlijke conjunctuur. Vervallen binnensteden zijn opgeknapt, oud industrieel erfgoed verandert in luxe woningen voor hippe stedelingen. De oude volkswijken en de rafelranden, de spannende gebieden die juist een broedplaats zijn voor creativiteit, verschuiven verder naar de periferie. Die golfbeweging is een bijna natuurlijk proces dat verandering heet. Een extreme vorm van conjunctuur van de stad kan zijn dat sommige steden zo duur worden, dat inderdaad grote groepen noodgedwongen vertrekken. De groepen die verdwijnen zijn voor een deel de creatieve klasse, maar ook de mensen die de stad draaiende houden, zoals de politie, de onderwijzers, de verpleegsters. Het voorzieningenniveau daalt, het arbeidspotentieel wordt minder interessant. De files worden langer. Kortom: de kwaliteit van leven daalt en de stad wordt daarmee ook minder aantrekkelijk voor grote bedrijven. De binnensteden veranderen in openluchtmusea voor de rijke elite, maar de dynamiek verdwijnt. Het schrikvoorbeeld van zo’n stad is Venetië: bloedmooi, maar levenloos. We kunnen, net als bij de conjunctuur, proberen om de toppen te rekken en de dalen minder diep te maken, maar hiermee dreigt ook het gevaar van vervlakking. Wellicht is een golfbeweging helemaal niet zo slecht. Het biedt ook weer kansen voor andere steden om zich te ontwikkelen. Bijvoorbeeld voor een stad als Berlijn, dat veel cultuur heeft en een ruim aanbod van betaalbare woningen, maar juist het brede aantal alleenstaanden met 14% en het aantal paren zonder kinderen met 6%. Sociaal en Cultureel Planbureau, 2007
10 Cost of Living Survey van Mercer Human Resource Consulting
Op naar de stad
De economische groei van steden creëert echter ook een steeds grotere tweedeling tussen arm en rijk. Hoe meer een stad zich een wereldmetropool mag noemen, hoe duurder de woningen. Veeleisende buitenlandse expats en investeerders stuwen de prijzen verder op. Dat leidt tot absurde situaties op de woningmarkt. Een paar voorbeelden: in Nederland kent iedereen de Amsterdamse woningmarkt, waar koopwoningen schaars zijn en verkocht worden voor wat de gek ervoor geeft. De huurmarkt is volstrekt overgereguleerd en zit daardoor volledig op slot. Terwijl in de rest van Nederland mensen net zoveel van hun inkomen kwijt zijn aan een woning als twintig jaar geleden, is alleen in Amsterdam de stijging buitenproportioneel. 8 Vooral jongeren zijn het slachtoffer; het aantal alleenstaanden in Amsterdam neemt steeds verder toe, 9 maar juist voor alleenstaanden is een woning niet meer te betalen. Amsterdam stijgt ook flink op de lijst van duurste steden ter wereld. In 2006 kwam Amsterdam uit op de 25ste plaats, zestien plaatsen hoger dan het jaar ervoor. 10 Moskou staat op nummer één, gevolgd door London. In het financiële centrum van Londen, de City, werd vorig jaar bijvoorbeeld een klein tweekamerappartement voor 1,5 miljoen pond verkocht. De situatie in veel Engelse steden heeft ertoe geleid dat mensen met beroepen in belangrijke sectoren als het onderwijs, de zorg en de politie niet meer in de stad kunnen wonen. Met de toch al nijpende tekorten in deze sectoren, gaat de dienstverlening daarmee eveneens omlaag. Dat is weer negatief voor het imago van de stad. Ook Spanje behoort tot de absolute top wat huizenprijzen betreft. De vierkantemeterprijzen in Barcelona en Madrid bedragen al bijna 10.000 euro. In Madrid leidt dit in het voorjaar van 2007 tot protesten. 400 euro voor een kamer zonder ramen in een buitenwijk is geen uitzondering. Jongeren slapen een nacht op straat om aandacht te vragen voor de onwaardige manier van wonen. Ze zijn tussen de 20 en 35 jaar: studenten, journalisten, biologen en zelfs professoren. De prijzen voor een fatsoenlijke woning zijn niet op te brengen. Ondertussen wordt er druk gespeculeerd en staan er in heel Spanje zo’n drie miljoen woningen leeg.
53
2 Op naar de stad
aanbod van werk mist om tot een echte wereldmetropool uit te groeien. De kans bestaat dat economische metropolen van Europa langzaam opschuiven van west naar oost; opkomst en ondergang van de stad trekken als een golfbeweging door Europa. de stad: overal en nergens
Ruimtelijk gezien zijn vanaf de Tweede Wereldoorlog stedelijke agglomeraties gegroeid. Er was enorme woningnood. Nieuwe flats en woonwijken werden meestal aan de randen van de bestaande steden gebouwd. Voor wie het maatschappelijk gezien goed deed, betekende sociale stijging vaak ook verhuizen. Status en locatie waren lange tijd nauw met elkaar verbonden. Het ideaal van veel mensen was en is nog steeds een eengezinswoning met een tuintje buiten de stad. Het ruimtegebruik van mensen is de afgelopen jaren exponentieel gegroeid. Buitenwijken en voorsteden groeien. De verstedelijking neemt toe, maar de stad verdwijnt. De afgelopen decennia zijn veel steden in Europa gekrompen ten gunste van de omringende voorsteden. Zo daalde de bevolking van Amsterdam tussen 1950 en 2000 van 850.000 naar 750.000 inwoners en die van München van 1,25 miljoen naar één miljoen inwoners. De groei van de voorsteden is bovendien vaak groter dan het verlies aan inwoners van de stad zelf. Dat verklaart de groei van de verstedelijking. Ondertussen staat de stad met haar hoge dichtheid en diversiteit onder druk. In sommige gebieden, zoals in Oost-Duitsland, lopen de binnensteden zelfs leeg en worden woningen gesloopt. De stad is overal en nergens. De Duitse socioloog Walter Siebel spreekt van de Nichtstadt. Naarmate meer mensen op zoek gaan naar hun huisje in het groen, neemt de verstedelijking 54
Kenmerk van de stad is juist de combinatie van mooi en lelijk, van licht en donker.
verder toe. Doordat hele massa’s op zoek gaan naar ruimte, raakt de ruimte weer vol. Het energieverbruik van elk gezin dat van een etageflat verhuist naar een eengezinswoning buiten de stad, verdrievoudigt bovendien. 11 Met hun gedrag maken de mensen dus eigenlijk datgene kapot waarnaar ze op zoek zijn, namelijk frisse lucht en ruimte. Ze staan nu elke dag in de file, waardoor de kwaliteit van de lucht juist weer afneemt. Het in stand houden van een goede infrastructuur in zo’n groot gebied is bovendien veel duurder, omdat het oppervlak groter is en de dichtheden lager zijn. Hier gaat veel belastinggeld naartoe. Soms gaat de deconcentratie zo ver dat je niet meer kunt spreken van buitenwijken, maar eerder van regionale urbanisatie. Dat zie je als ook voorzieningen en bedrijven zich buiten de steden gaan vestigen. Een mooi voorbeeld zijn de talloze massale recreatiebedrijven die vertrokken zijn naar de 11 ‘Leben im unheimlichen Heim’, van Hanno Rauterberg in Die Zeit, 2 mei 2002
55
2
Uitstapje buiten Europa Los Angeles: Off the edge! Edward Soja, hoogleraar stedelijke ontwikkeling en planologie uit Californië, noemt de voorsteden edge cities. Waar de geschetste ontwikkeling van decentralisatie in extreme vorm toe kan leiden, schetst hij tijdens een lezing van het Nederlands Architectuurinstituut aan de hand van de ontwikkelingen in Los Angeles. Wie de kaart ziet van Los Angeles, ziet één grote stedelijke agglomeratie. De voorsteden waar mensen in de jaren zeventig massaal naartoe trokken, zijn steden op zich geworden. Orange County, vroeger een buitenwijk van la, telt nu drie miljoen inwoners en zelfs nog meer banen. Dat is wat Soja bedoelt met regionale urbanisatie: buitenwijken die zelf steden worden, met een zelfstandige economische ontwikkeling en alle andere kenmerken van een stad, zoals heterogeniteit, cultuur, maar ook criminaliteit. In de jaren zestig en zeventig was er nog sprake van sixty suburbs in search of their city; je had een stad met een kern en daaromheen buitenwijken met lage dichtheden. In de jaren negentig waren Los Angeles en omgeving echter uitgegroeid tot het dichtstbevolkte gebied van de Verenigde Staten. Dat brengt enorme problemen met zich mee. De reisafstand die veel mensen binnen het gebied dagelijks moeten afleggen naar hun werk bedraagt soms wel vier uur heen en terug. Uit onderzoek is gebleken dat lange reistijden tot allerlei sociale problemen leiden, zoals geweld binnen het huwelijk, echtscheiding, kindermishandeling en ga zo maar door. Dan hebben we het nog niet eens over de luchtvervuiling en de gezondheidsproblemen die dat met zich meebrengt. De edge cities rond Los Angeles zijn volgens Soja verworden tot off the edge cities! < Als we over Europa zouden vliegen, zien we overal stedelijke gebieden. Niet alleen is er sinds de Tweede Wereldoorlog sprake van een sterke bevolkingsgroei, ook het ruimtebeslag per persoon is de afgelopen dertig jaar met zo’n 56
30% toegenomen. Wat echter opvalt in Europa is dat er duidelijke verschillen zijn tussen de stedelijke gebieden. Bijvoorbeeld rond Parijs is sprake een groot stedelijk gebied met Parijs als duidelijk centrum. Daaromheen liggen de voorsteden als kleinere kernen. Hetzelfde beeld zien we rond Londen. De Randstad laat een ander beeld zien. Daar zien we Amsterdam en Rotterdam als grote kernen met daaromheen een aantal kleinere steden en daartussen weer een aantal nog kleinere kernen. Het Ruhrgebied geeft weer een ander beeld. Hier zien we een aantal min of meer gelijkwaardige kernen met wat kleinere eromheen. Er is geen duidelijke centrum. Overal in Europa zien we eenzelfde ontwikkeling. De compacte historische stad is veranderd in een verstedelijkt landschap of een ‘verlandschapte’ stad. Het is maar net hoe je het bekijkt. Er liggen kansen om de stad weer te verdichten. In gebieden die economisch onder druk staan, leidt de uittocht uit de stad zelfs tot sloop van woningen. Het concept van de stad als plek met hoge dichtheden, diversiteit en voorzieningen staat onder druk. Vaak is het vooral de zoektocht naar extra ruimte die mensen de stad uit drijft, omdat grond buiten de stad nu eenmaal goedkoper is. Omkering is mogelijk door bijvoorbeeld grond buiten de stad juist duurder te maken. Immers, de aanleg en instandhouding van infrastructuur voor voorzieningen en vervoer zijn ook duurder. In de stad kan dan meer ruimte worden geboden voor het ontwikkelen van woonconcepten die ook families aanspreken, met meer ruimte en veilig groen om te spelen.
Op naar de stad
stadsranden: van woonboulevards tot megabioscopen, outletcentra en tropische zwemparadijzen, een trend die treffend is geïllustreerd in het boek Pret van journaliste Tracy Metz. Mensen zijn niet alleen op zoek naar meer ruimte, maar maken ook gebruik van die ruimte door er te recreëren. Zo ontstaan in die buitengebieden weer nieuwe stedelijke centra met voorzieningen en ook arbeidsplaatsen. Waar dit in het ergste geval toe kan leiden schetst het doemscenario van Los Angeles.
de stad anders bekeken
De Duitse architect Thomas Sieverts noemt de stedelijke agglomeraties Zwischenstadt. Volgens hem hoeft de ontwikkeling van verdere regionale urbanisatie niet alleen bedreigend te zijn, maar biedt zij ook kansen. Zolang we echter onze focus blijven richten op de historische stad, zal alles daaromheen altijd als minderwaardig worden gezien. De uitdaging ligt erin het ommeland op te waarderen. Dus in plaats van de aandacht te richten op het verlies van een centrum, zou je het ontstaan moeten toejuichen van een netwerk van verschillende centra. Als voorbeeld kijkt Sieverts naar Azië, waar ‘tussensteden’ van twintig tot dertig miljoen inwoners bestaan. Ze liggen in een ongeorganiseerde structuur; eilanden zonder duidelijk middelpunt. Het zijn functioneel gespecialiseerde centra, die samen een netwerk vormen. Een dergelijke structuur zien we ook al binnen bepaalde steden. Een voorbeeld is Tokio, dat ook niet één centrum heeft, maar een aantal centra, zoals een zakencentrum, een winkelcentrum en een cultuurcentrum; knopen die via een metronet met elkaar zijn verbonden. In grote verstedelijkte gebieden kun je op deze manier netwerksteden laten ontstaan, die ieder hun eigen functie hebben. 57
2
58
len, bootje varen of zwemmen. Daaromheen liggen in een cirkel de verschillende stadskernen, die samen een totaal voorzieningenpakket bieden. Natuurlijk zijn in hun ontwerp de kernen met een railverbinding met elkaar verbonden. Voorwaarde voor het goed werken van het concept is dat de cirkel niet te groot wordt, zodat de reistijden beperkt blijven.
Op naar de stad
Het gevaar van het loslaten van de historische binnenstad als focus is dat de stad haar aantrekkingskracht voor toeristen verliest en daarmee een belangrijke inkomstenbron misloopt. Van alle toeristische activiteiten blijkt het zogenaamde funshoppen de allerbelangrijkste te zijn. Je struint door smalle straatjes en wilt verrast worden door opeens op een mooi plein te komen, een park te ontdekken en vooral door winkeltjes te zien die je thuis niet hebt. Voor steden die geen eenduidig centrum hebben, maar meerdere wijken met een centrumfunctie blijkt de aanwezigheid van een goed metronet een absolute voorwaarde om de stad interessant te maken voor toeristen. Toeristen stappen makkelijker in de metro dan in de tram of bus, zo blijkt. In Europa ziet Thomas Sieverts in het Ruhrgebied de meeste kans voor de ontwikkeling van subkernen, juist omdat daar nooit echt een traditionele stad tot ontwikkeling is gekomen. Hij ziet een aantal gespecialiseerde kernen voor zich, die elk enkele voorzieningen hebben die bij een grote stad horen. Voor bepaalde voorzieningen moet je dus naar andere kernen. Zo ontstaat een ‘metropool à la carte’, waaruit je datgene haalt wat je op dat moment nodig hebt. Een belangrijke voorwaarde voor de werkbaarheid van zo’n concept, is goed openbaar vervoer. Het moet niet tot uitsluiting leiden van mensen die geen auto hebben. Veel bestaande stedelijke agglomeraties zijn gestructureerd als een hand, waarbij alle vingers naar het centrum leiden, maar er geen verbindingen tussen de vingers zijn. Dit leidt vanuit het oogpunt van vervoer tot enorme verstoppingen. Het netwerksysteem daarentegen heeft geen duidelijk centrum meer en verbindt de kernen wel met elkaar. Het idee van een Randstadrail, die de verschillende kernen binnen de Randstad met elkaar verbindt, is gestoeld op hetzelfde principe. Als we dit verder doorvoeren en ook de specialisatie van de kernen ter hand nemen, krijg je een echte Randstad. Met Den Haag als regeringscentrum en veel ruim wonen, Amsterdam als creatieve cultuurstad en zakelijk centrum, Utrecht als universiteitsstad en Rotterdam als stad waar vooral hard gewerkt wordt. Dit vergt een omslag in denken, want het betekent ook dat belastinginkomsten anders verdeeld worden. De verstedelijking heeft als gevolg dat de natuur steeds verder van de mensen af is komen te staan. Willen we de stad leefbaar houden, dan zullen we dus het groen de stad in moeten halen, als we tenminste willen voorkomen dat we in het weekend ook collectief in de file staan, op weg naar de steeds verder weg liggende natuur. De meest voor de hand liggende oplossing is het aanleggen van groene zones in de vorm van parken en bomen die als een lint door de stad lopen. Maar we kunnen de stad ook binnenstebuiten keren. Dat deed architectenbureau Sputnik in een ontwerpwedstrijd voor het wetenschappelijk tijdschrift Quest. Zij haalden het groen naar binnen en ontwikkelden een stad met een groenblauwe kern; je kunt er wande-
Compounding: de stad in cellen Het gewild verdwalen in een stad wordt steeds moeilijker. Onze maatschappij is in toenemende mate georganiseerd in steeds groter wordende systemen, die onderling niet meer met elkaar in verbinding staan: shopping centers, universiteiten, ziekenhuizen. Die systemen zijn ook steeds meer gesloten gebieden geworden, waar niet iedereen zomaar toegang heeft. Dat beperkt de bewegingsruimte van mensen. In een stad als Dubai zie je dit heel duidelijk. De stad bestaat eigenlijk uit een aantal subsystemen die alleen via een heel rechtlijnig wegennet met elkaar verbonden zijn. Het stratenpatroon is dwingend en laat geen ruimte voor variatie. Dit in tegenstelling tot het stratenpatroon van oude steden, waar je op wel tien verschillende manieren van A naar B kunt komen en je dus constant iets nieuws kunt ontdekken. Wie geen toegang heeft tot de subsystemen wordt automatisch buitengesloten. De Nederlandse architect Cees Christiaanse spreekt in dat verband van compounding: het creëren van subwerelden die een overgangsgebied vormen tussen openbaar en privégebied. Naarmate een stad meer uit dit soort cellen bestaat die niet met elkaar verbonden zijn, neemt de opnamecapaciteit voor sociale structuren af, zo betoogt hij. En die sociale structuren, de ontmoeting tussen mensen, zijn nu juist zo belangrijk voor de vitaliteit van de stad. < Een belangrijke oplossing voor het leefbaar houden van grote stedelijke gebieden zit in de opdeling. De delen moeten op zichzelf voldoende aantrekkingskracht hebben en meerdere functies herbergen, maar hoeven niet alles te bevatten. Dit sluit ook aan bij het basisidee van een stad: functiemenging. Zonder functiemenging kun je eigenlijk niet spreken van een stad. Een ander belangrijk element zit in het creëren van ruimte. Bij een stad horen hoge dichtheden. Een groene kern of zichtlijnen over het water, geven een gevoel van ruimte en maken hoge dichtheden mogelijk. Wie kiest voor de stad, kiest voor hoge dichtheden. In een stad komen individuele en gemeenschappelijke belangen bij elkaar. Activiteiten en ervaringen zoeken elkaars nabijheid op. Mensen bewegen zich van de ene subcultuur in de andere en bewegen zich soms zelfs in meer subculturen tegelijk. Dat vraagt om nabijheid en om 59
2
De grenzen van ons ruimtegebrek Column Rudy Uytenhaak Rudy Uytenhaak is architect
‘Wanneer we de kaarten van de ontwikkeling van het bebouwde gebied in Nederland bekijken, zien we een explosieve toename van de hoeveelheid bebouwd gebied. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar de grenzen voor de groei zijn in dit relatief dichtbevolkte land wel eerder zichtbaar. Zet die trend de komende tijd door en zo ja, wat betekent dat dan? Laten we de situatie in Nederland eens onder de loep nemen om te kijken wat de oorzaken zijn van die groei. 60
De eerste verklaring is de bevolkingsomvang die in de vorige eeuw is toegenomen van vijf naar zeventien miljoen mensen. De tweede factor is de woningbezetting. Het aantal mensen dat gemiddeld samen in één woning woont, is de afgelopen eeuw teruggelopen van vijf naar 2,3. Als gevolg daarvan is het aantal woningen van één miljoen naar 6,5 miljoen gestegen. De derde factor is de groei van de gemiddelde oppervlakte van een woning. Waren we begin vorige eeuw nog tevreden met gemiddeld 40 m2, aan het eind van de eeuw bedroeg de gemiddelde woninggrootte 89 m2. Dat is meer dan een verdubbeling. Die cijfers betekenen simpel gezegd het volgende: half zoveel mensen wonen in twee keer zo grote huizen. Wanneer die huizen dan ook nog eens op tweemaal zoveel terrein staan, werkt dat cumulatief/exponentieel door als 2 x 2 x 2 = 8 x zoveel ruimte per persoon. En dus voor 3,5 keer zoveel mensen was er bijna dertig keer zoveel ruimte nodig. Op basis van deze cijfers kunnen we scenario’s voor de toekomst uitwerken. Daarbij ga ik uit van een aantal veronderstellingen over de toekomstige ontwikkeling van Nederland. De verwachting is dat de bevolking van Nederland verder zal toenemen als gevolg van een positief migratiecijfer. Bij een aanhoudend tekort op de arbeidsmarkt en een groeiende economie neemt het aantal inwoners toe. In diverse scenario’s tot boven de achttien miljoen. Als we de individualiseringstendens in de steden als representatief zien voor heel Nederland en we daar het groeiende aantal tweede woningen en pieds à terre van Nederlanders en expats bij betrekken, zal de gemiddelde bewoning zeker wel onder de 1,8 inwoners per woning zakken. Op basis van de huidige trends is de verwachting dat ook de woninggrootte zal groeien. Ondanks het grote aantal kleine woningen in de steden, ligt de ondergrens voor nieuwbouw tegenwoordig al rond de 90 m2 en woningen van 200 m2 en groter zijn allang geen uitzondering meer. De woninggrootte hangt onder meer samen met de economische ontwikkeling en de benodigde ruimte voor activiteiten, zoals werken aan huis. Wat eerst nog als luxe voelde, wordt steeds meer als behoefte geduid. Laten we even een kleine rekenexercitie doen. Ingeval nu de komende vijftig jaar de ruimtebehoefte het product zou zijn van 1,1 zoveel mensen (18.8 miljoen), die dubbel zo groot willen wonen, maar de woning met 22% minder mensen (1,8 bewoner per woning) gaan bewonen, dan neemt de ruimtebehoefte met meer dan een factor 3 toe. Bij gelijkblijvende capaciteit van onze bebouwde gebieden, inclusief de binnensteden, neemt dan het percentage bebouwd gebied van de huidige 8% toe tot 24% of misschien nog wel meer. Het ruimtebeslag wordt in belangrijke mate beïnvloed door de bezettingsgraad en de aard van het gebruik (wonen, winkelen, kantoren, etc.).
Op naar de stad
ruimtes die uitwisseling bevorderen. In zo’n omgeving gedijt creativiteit het best en bloeit onze economie. Het als een serie onsamenhangende op zichzelf staande planologische beslissingen gegroeide verstedelijkte landschap in Europa, kan weer leefbaar gemaakt worden door het maken van duidelijke planologische keuzes. Bijvoorbeeld door eenduidig te kiezen voor dichte bebouwing in de stad en niet krampachtig willen voldoen aan de eisen van mensen die met wijds uitzicht en tuin in hartje stad willen wonen. Maar bijvoorbeeld ook door het landschap de stad in te halen, waardoor de stad, ondanks hoge dichtheden leefbaar blijft. Voor de mensen die echt ruim willen wonen in een groene omgeving, zou je kunnen kiezen voor het deels bebouwen van het voormalige landbouwlandschap. Met het geld dat dit weer oplevert, kunnen in Nederland andere stukken landschap behouden blijven en voor meer mensen toegankelijk worden gemaakt, zodat meer mensen ervan kunnen profiteren. Ook een extremere oplossing is denkbaar: waarom lokken we de mensen die echt ruim willen wonen niet naar Polen, Slowakije of Hongarije? Als we een Europese keuze willen maken, kiezen we voor een Nederland met compacte bebouwing en dan houden we ook nog een landschap over waarvan we in het weekend kunnen genieten.
61
2
nieuw leven voor leeg platteland
De vitaliteit van het platteland neemt steeds verder af. Jongeren trekken al jaren massaal naar de stad. In een dorpje in het onherbergzame noorden van Spanje heeft men zelfs geprobeerd om de weggetrokken bevolking te vervangen door immigranten uit Ecuador. Ze kregen een bonus als ze zich er 62
wilden vestigen. Het was uiteindelijk geen succes. Na een jaar of vijf vertrokken ze weer. De Ecuadorianen bleken allemaal afkomstig te zijn uit de stad en konden maar moeilijk wennen aan het ruwe landleven! Ook in Oost-Europa, landbouwregio bij uitstek, treedt een verschuiving op van het platteland naar de stad. Ook daar zijn het de steden waar de economische motor het beste draait. Wegtrekkende jongeren zijn niet het enige probleem, ook het geboortecijfer daalt in rap tempo. De rijke westerse stedeling op zoek naar een weekendje puur landleven biedt een, zij het bescheiden, nieuwe bron van inkomsten voor deze verder weinig vitale gebieden. De confrontatie tussen boeren en stedelingen leidt soms tot bizarre situaties. Zo vertelt een Poolse boerin dat de reisorganisatie die bij haar camping langskwam erop hamerde dat alles vooral ‘natuurlijk’ moest zijn. Dus staat er nu op het kampeerveld een ouderwetse wc en is er geen washok. Het commentaar van de boerin: ‘Maar de Polen willen juist douches en een wasmachine! En als er mensen uit het westen komen, zeggen de kinderen van de buren: “wat gek, ze wassen zich niet in de badkamer, maar in de rivier!”’ 12 Een meer structurele impuls voor de verlaten landschappen van Europa zijn de stedelingen op zoek naar hun droom van een buitenhuis met veel natuur en ruimte. Zij brengen geld mee, waarmee het landschap in stand gehouden kan worden. Dat landschap is iets waarom boeren vaak helemaal niet geven, maar het vormt voor de stedeling juist de aantrekkingskracht en daarmee vertegenwoordigt het landschap economische waarde. De stedelingen kopen vervallen boerderijen op, knappen ze op en brengen het landschap in zijn oude glorie terug. Hele gebieden in Europa zijn op die manier van de ondergang gered. Denk aan Toscane of Andalusië. Naarmate de kolonies buitenlanders groter worden, eisen ze ook meer invloed op in de plaatselijke structuren. Dat leidt tot botsingen. Niet alleen omdat de dorpelingen in aantal bedreigd worden, maar vooral omdat de mores van de buitenlanders de mores van de stad zijn. Toch zijn beide groepen tot elkaar veroordeeld. Voor de dorpelingen zijn de buitenlanders de economische strohalm, en de stedelingen kunnen niet zonder de lokale kennis van de dorpelingen. Met de uitbreiding van Europa is er een heel groot natuurgebied bijgekomen dat ontgonnen kan worden door de westerse stedeling. Je ziet het al aan speculanten die zich storten op de goedkope villa’s aan de Baltische kust en de vele kasteeltjes en landhuizen in Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije. Ze lagen er te verpieteren, maar nu is er een nieuw leven in zicht. In Zuidwest-Polen staat bijvoorbeeld een klein kasteeltje aan de rand van het Reuzengebergte. De kasteelvrouw heet Lydia, is Poolse, maar spreekt ook perfect Nederlands; ze combineert haar landelijke bestaan met een carrière als fiscalist in Den Haag. Het kasteel, nagenoeg een ruïne toen ze er samen met haar vriend introk, is een project voor jaren. Ze kunnen al hun energie 12 De prijs van het paradijs, Herman Vuijsje, 2004
Op naar de stad
Een pied à terre staat de helft van de tijd leeg en ook kantoren worden niet maximaal gebruikt. De bezettingsgraad van tegenwoordige kantoren bedraagt over 7 x 24 uur slechts 25% (openingstijden) x 30% (bezetting), oftewel slechts 7,5%. De ontwikkeling naar meer dynamiek in het gebruikte ‘territorium’ lijkt dan ook onomkeerbaar. De verdubbeling van het woonoppervlak vormt in deze berekening de zwaarste component. Toen ik in de jaren tachtig als architect begon, werden een twee-, drieen vierkamerwoning voor respectievelijk alleenstaanden, koppels en gezinnen als 50, 67 en 80 m2 geprogrammeerd. Later heeft de gemeenteraad gedebatteerd of een alleenstaande ook zo’n driekamerwoning mocht bewonen; 20 m2 woonkamer, twee slaapkamers van 11 en 9 m2, een keuken van 10 m2 en een badkamer van 4 m2! Een verdubbeling van deze oppervlakten is inmiddels gemeengoed. Luxe? Onze penthouses groeien daar gestaag bovenuit. In Wenen, Milaan, Barcelona of Parijs worden woningen met oppervlakten van 500 tot 600 m2 in de stad inmiddels gezien als het reële alternatief voor wonen in een villa. Die hebben dan naast woon-, eet- en slaapkamers, een bibliotheek, twee of meer badkamers, inloopkasten en bergingen. Weliswaar tellen woningen voor de happy few statistisch maar beperkt mee. Onze 45 m2 woningen voor starters doen dat nu nog wel. Die zullen echter zodra daar de middengroep opschuift, snel gaan groeien. Architecten hebben wel geïllustreerd dat je in compacte flexibele woningen interessant zou kunnen wonen, maar dergelijke inventiviteit spreekt toch zelden aan. Daarom denk ik dat het de taak van architecten is om deze groei zorgvuldig te bestuderen en daar met verbeelding oplossingen voor te schetsen. Mijn stelling is het dat de onvermijdelijk grotere woningen juist aanleiding kunnen zijn voor het intensiever benutten van de ruimte in steden. Schaarste aan ruimte prikkelt tot financiële en technische creativiteit, waarbij voor stad en land veel te winnen valt. Het creëren van duurzame steden, vol verleden en uit op toekomst, vergt wel iets anders dan het technisch en financieel simpel beantwoorden van de huidige marktvraag zoals die nu door de makelaars wordt gepeild: doe maar 95 m2 en drie kamers. De vraag zou moeten zijn: hoe maken we honderd woningen per hectare van 150 en 200 m2 tot een aantrekkelijk alternatief voor veertig 100 m2 grote woningen per hectare?’ <
63
2 Op naar de stad
kwijt in het opknappen en tussendoor worden er ook nog gasten ontvangen. De stedeling die het landleven wil ontdekken, stelt echter wel een paar eisen. Stedeling ben je immers in hart en nieren. De aanwezigheid van goed vervoer en snelle internetverbindingen is een voorwaarde, want ook op het platteland moeten werk en thuisfront binnen handbereik zijn. Een stad van enige omvang op rijafstand is ook wel prettig. Medische zorg is belangrijk en een beetje cultuur in de buurt is nodig om niet helemaal af te kicken van de stad. De toetreding tot de eu biedt voor de nieuwe landen ongekende mogelijkheden om deze groep te interesseren voor hun natuurschoon. Immers, ook Portugal en Ierland zijn pas door buitenlanders ontdekt toen ze deel uitmaakten van de Europese Unie. De bestuurders in de plattelandsstreken die ten onder dreigen te gaan aan krimp, doen er goed aan om te investeren in verbindingen in het vervoer. Het lijkt een absurde gedachte in een gebied waar steeds minder mensen wonen, maar de rijke stedeling moet wel de weg weten te vinden als hij met zijn zak geld langskomt. Dichter bij huis voor de stedeling ontstaan ook nieuwe kansen door krimpende regio’s. Krimp neemt op veel plaatsen de druk weg van de woningmarkt, waardoor prijzen dalen. Dat biedt kansen voor veel stedelingen, die inmiddels gewend zijn aan hun kleine, dure woning, om een klein buitenhuisje te nemen. De camping in Bakkum of de volkstuin kan zelfs in Neder64
Het ruimtegebruik in de stad neemt exponentieel toe: minder mensen wonen in steeds grotere woningen.
land worden verruild voor een klein vakantiehuisje. Waar steden en dorpen verdwijnen, ontstaat bovendien weer de mogelijkheid om echte natuur te creëren. Niet alleen voor toerisme en recreatiedoeleinden, maar ook om de natuur op sommige plaatsen gewoon zijn gang te laten gaan. In Noordoost-Groningen heeft men de leegloop van het gebied aangegrepen om nieuwe natuur te creëren: de Blauwe Stad. Het gebied kampt met vergrijzing, jongeren trekken weg bij gebrek aan werk en landbouwgronden liggen braak als gevolg van de eu-subsidies om overproductie tegen te gaan. Het gebied leek ten dode opgeschreven. Eind jaren tachtig kwamen een architect en een gemeenteraadslid in een van de dorpen op het idee om een meer van 3.000 hectare te creëren, dat helemaal door zou lopen tot in Duitsland. Die plannen werden verworpen, maar er kwam wel een kleinschaligere versie in de vorm van de Blauwe Stad. Het project bestaat uit een meer van 800 hectare, dat ook dienst doet als overloopgebied bij wateroverlast. Daarnaast wordt natuurgebied aangelegd met recreatieve voorzieningen en komen er 1.500 tot 2.100 woningen. Met de aanleg van de Blauwe Stad wil men vooral de meer draagkrachtige mensen van buiten de regio aantrekken die met hun bestedingen het gebied een nieuwe economische impuls kunnen geven. In ruil daarvoor krijgen ze een unieke woonomgeving met veel water, ruimte en grote kavels: iets dat je in de Randstad nauwelijks kunt vinden en 65
2
creatief voorbereid op krimp
Het spook van de krimp slaat niet overal in Europa even snel en even hard toe. Grote steden die als economisch centrum fungeren, zullen in aantrekkingskracht toenemen, maar juist de middelgrote en kleine steden krijgen het moeilijk bij krimp. In Oost-Duitsland waarschuwde men een paar jaar geleden al voor het ontstaan van spooksteden. De mensen die het zich kunnen veroorloven hebben een huisje buiten de stad gebouwd. In tegenstelling tot vroeger worden de lege plekken in de stad niet meer opgevuld. Huizen worden gesloopt. Onder de naam Umbau Ost vindt in Oost-Duitsland een grootschalig hervormingsprogramma plaats dat in de praktijk vooral neerkomt op sloop. In veel steden vindt kaalslag plaats. Het betekent misschien zelfs dat sommige kleinere steden of dorpen volledig verdwijnen. De concurrentie tussen middelgrote steden zal toenemen. Oost-Duitsland is een interessant voorbeeld, omdat daar de krimp nu al hard toeslaat, maar vroeg of laat zullen de ontwikkelingen zich in meerdere of mindere mate ook voordoen in West-Europese landen. In Duitsland is onlangs een proefproject gestart in twee regio’s in het oosten van het land, om ondanks het dalende bevolkingsaantal de levenskwaliteit op peil te houden. Wie in het nauw gedreven wordt, wordt creatief, blijkt hier. Zo is bijvoorbeeld een idee ontwikkeld om ‘meergeneratiewoningen’ te bouwen. Dat heeft twee voordelen: de ouderen kunnen voor hun eigen kleinkinderen en kinderen in de buurt zorgen, want kleuterscholen zijn er niet meer. En als ze zelf hulpbehoevend worden, zijn hun eigen kinderen in de buurt om voor hen te zorgen, zonder dat ze hun ouders bij zichzelf in huis hoeven te nemen. Ook is het idee geboren om een soort servicepunten in te richten die allerlei diensten verzorgen voor ouderen die in dorpjes wonen waar geen jongeren meer wonen en die steeds meer vereenzamen. De grensstreek biedt bovendien kansen voor internationale samenwerking. Zo is in de DuitsPoolse grensstreek een nauwe samenwerking op gang gekomen. Poolse families zijn ingetrokken in de Duitse woningen, waardoor er geen leegstand meer is. Ook is er een Duits-Pools gymnasium van de grond gekomen. Het gebied is een uitvalsbasis geworden voor de steeds populairder wordende historische stad Szczecin. Onlangs klonk er ook een heel andere oplossing door in het debat in Duitsland. Een oplossing die niet meer uitgaat van omkering van de leegloop, maar acceptatie. Het voorstel behelst de invoering van een zogenaamde ‘weg66
trekpremie’. Daarmee hopen de bestuurders van de desbetreffende gebieden de Oost-Duitsers te verleiden te vertrekken naar een van de groeikernen in de deelstaat. Door concentratie van mensen hoopt men te kunnen besparen op de steeds hoger wordende kosten voor het onderhoud van de infrastructuur, zoals wegen en openbaar vervoer.
Op naar de stad
zeker niet tegen een betaalbare prijs. De Blauwe Stad is een mooi voorbeeld hoe je met gebruik van de aanwezige kwaliteiten in een gebied een bedreiging kunt omzetten in een kans.
jena: voorbeeld van geslaagde branding
Ook in een krimpende omgeving liggen er kansen voor steden die handig gebruik weten te maken van hun capaciteiten en zich heel gericht in de markt weten te zetten. Voorwaarde is natuurlijk wel dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor een dergelijke branding. Een stad die daar heel goed in is geslaagd, is het Duitse Jena, dat zich ondanks haar geringe omvang (100.000 inwoners) staande weet te houden en zelfs een behoorlijke aantrekkingskracht heeft. De stad focust op haar wetenschappelijke erfgoed en buit haar naam en faam als oude universiteitsstad uitstekend uit. Het negentiende-eeuwse Jena en haar universiteit herbergden grote denkers als Goethe en Hegel en Jena is ook de stad van Carl Zeiss, die er zijn fabriek voor optische instrumenten opzette, waar begin twintigste eeuw al duizend mensen werkten. Na de Tweede Wereldoorlog werd de fabriek onder de communisten staatseigendom en na de val van de Berlijnse muur verloor meer dan 90% van de arbeiders hun baan. Nog steeds heeft Jena een werkloosheidscijfer van 12%. Hoewel Jena dezelfde problemen kent als andere Oost-Duitse steden, zijn er ook opmerkelijke verschillen. Met behulp van geld van de federale regering is fors geïnvesteerd in het opknappen van het stadscentrum, net als in andere steden. Het verschil is echter dat de straten in Jena levendig zijn. Die levendigheid is gecreëerd door in de voormalige fabriek van Carl Zeiss in het centrum van de stad, ruimte te maken voor de universiteit en een winkelcentrum. Bijna eenderde van de bevolking van Jena heeft een academische opleiding. Dat is het hoogste percentage van Duitsland. Dit netwerk van hoogopgeleide mensen blaast de stad nieuw leven in. De voormalige werknemers van Carl Zeiss mochten bovendien gebruikmaken van de faciliteiten van het bedrijf om een eigen bedrijf op te zetten. Dat heeft voor een ondernemersklimaat gezorgd dat vrijwel nergens in Duitsland zijn gelijke kent. De inwoners van Jena kennen hun rijke traditie en zijn trots op hun stad. De mentaliteit is er een van hard werken en proberen overal iets van te maken. In de toekomst zal ook Jena last krijgen van een teruglopende bevolking door achterblijvende geboortecijfers en migratie van jonge mensen naar het westen. Door een aantal bewuste keuzes te maken in de positionering en aan te haken bij de rijke tradities uit het verleden, heeft Jena echter wel een streepje voor in de concurrentieslag met andere steden in de omgeving. 67
2
Interview Rudy de Jong Rudy de Jong is directeur-bestuurder van woningcorporatie Wonen Limburg
‘De krimp in Limburg slaat het hardst toe in het gebied dat we Parkstad Limburg noemen; dit zijn acht gemeenten rondom Heerlen, waar in totaal zo’n 245.000 mensen wonen. Het is een stedelijke agglomeratie die groter is dan Utrecht. We hebben hier te maken met vergrijzing en met ontgroening: de mensen die er wonen worden steeds ouder en de geboortecijfers vertonen een duidelijk dalende lijn. Dit verschijnsel zien we in grote delen van Nederland. De reden dat de impact hier zo groot is, heeft te maken met de geschiedenis van het gebied. Dit deel van Limburg ontleende zijn identiteit jarenlang aan de mijnen. Toen de laatste mijn eind jaren zestig werd gesloten, was daarmee een hele bedrijfstak, waar grote delen van de bevolking hun geld in verdienden, verdwenen. De regering Den Uyl beloofde voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen en dus werden bedrijven als het apb en de Belastingdienst naar Heerlen overgeplaatst. Het is natuurlijk een illusie om te denken dat de oude mijnwerkers hier een baan zouden vinden. De kinderen van de mijnwerkers die gingen studeren, kwamen niet meer terug, dus ook die gingen verloren voor het gebied. De mensen die bij de nieuwe werkgevers gingen werken, wonen meestal niet eens in het gebied. Die kiezen liever voor Maastricht, omdat daar iets te beleven is. In dit gebied is geen enkele dynamiek, het is eigenlijk een onsamenhangend zooitje en geen aantrekkelijk woongebied. Een van de oorzaken van het achterblijven van ontwikkelingen is ook de mentaliteit van de mijnwerkers. Deze groep die vanouds sterk georganiseerd was in de vakbond, is gewend om van de wieg tot het graf verzorgd te worden. Bij de sluiting van de mijnen riep Den Uyl ook nog: “Wij laten jullie niet in de steek!” In zo’n cultuur staat iedereen op zijn rechten. Het slachtoffergedrag domineert en dat is dodelijk voor de creativiteit. Mensen nemen onvoldoende het heft in eigen handen. Ze wachten af. Die mentaliteit dragen ze ook over op hun kinderen. 68
De problemen in het gebied worden nu extra manifest door de demografische krimp. Daardoor daalt ook het aantal huishoudens en dat heeft een extra effect op de woningmarkt. Voorheen werd dit effect nog enigszins verdoezeld, omdat er steeds meer eenpersoonshuishoudens kwamen, waardoor de vraag naar huizen nog lange tijd op peil is gebleven. De ontwikkeling van creatieve scenario’s om de krimp op te vangen is allereerst een kwestie van samenwerking tussen partijen. Maar de bestuurscultuur in Limburg is er vooral een van “ja” zeggen en “nee” doen. Pas sinds twee jaar erkennen bestuurders dat er sprake is van een probleem. Daarvoor werd de krimp jarenlang ontkend. Drie jaar geleden werd het laatste rapport gepubliceerd over de verwachte bevolkingsdaling. Inmiddels blijkt dat de werkelijkheid zelfs erger is dan het meest negatieve scenario in dit rapport. Ze kunnen er nu echt niet meer omheen. Vervolgens roept iedereen als oplossing: “We moeten een Masterplan maken!” Daarin wordt dan een visie op het hele gebied gepresenteerd, die vervolgens in allerlei deelplannen wordt uitgewerkt. Welke gebieden versterken we? In welke gebieden accepteren we achteruitgang? Hoe gaan we het imago oppoetsen? Die aanpak werkt dus niet! Je ziet niet meer wat er echt gebeurt. Je legt een plaatje over de werkelijkheid, maar dat plaatje klopt niet en sluit op geen enkele manier aan bij wat er is. Volgens mij moeten we vooral niets plannen. We moeten overal de wijken en buurten in en kijken wat er gebeurt. Wat in de praktijk blijkt te werken, kun je verder stimuleren. We moeten het vooral zoeken op gebieden die je niet verwacht: in de kleinschalige creativiteit die gedijt bij gebrek aan regels. Denk aan jongeren die net van school komen en iets voor zichzelf willen beginnen of aan startende kunstenaars die op zoek zijn naar een atelier. Het zijn altijd de creatieven die de nieuwe dingen oppakken, dus daar moet je op letten om een idee te krijgen wat de ontwikkelingen zijn. Als we daar zicht op hebben, kunnen we proberen de infrastructuur aan te passen op het gebruik dat mensen ervan willen maken. Laten we ons vooral richten op de positieve ontwikkelingen. Ons belang in deze regio is beperkt. We hebben er maar 2.000 woningen, maar zoeken nu samenwerking met een andere kleine speler in het gebied. Voor wat de woningmarkt betreft ben ik vooral benieuwd wat er in gebieden gaat gebeuren met veel particulier eigendom. Hoe snel gaat het daar achteruit? Aan de andere kant, als de prijzen maar laag genoeg zijn, komt er ook weer beweging. Dan zou onze Parkstad met z’n prachtige natuur wel eens een heel aantrekkelijke plek kunnen zijn voor mensen uit de Randstad die hier een tweede huisje willen kopen!’ <
Op naar de stad
Krimp groter dan scenario’s voorspelden
69
We shape our buildings and afterwards our buildings shape us.
Over identiteit/3 & waarde Sir Winston Churchill
Van Dale geeft als vertaling van identiteit: dat wat eigen is aan een persoon; eigenheid, individualiteit, kleur, persoonlijkheid. Ook in het wonen zijn we op zoek naar identiteit; een plekje voor onszelf, dat onze persoonlijkheid reflecteert en waar we ons veilig voelen, een dierbare plaats. In eerste instantie denken we daarbij aan onze eigen woning, maar idealiter wonen we ook in een buurt en een stad waar we ons prettig voelen. Wat zijn de geheimen van het creĂŤren van identiteit in stad, wijk en woning? Hoe beĂŻnvloeden stenen en sociale structuren elkaar en kun je daar wel in sturen? 71
3
Europa is een lappendeken van identiteiten, ook als het om wonen gaat. Je hoeft de grens met België maar te passeren of je ziet aan de huizen direct al dat je in een ander land bent. Landen en regio’s koesteren hun eigen tradities in bouwstijlen, maar deze bouwstijlen zijn soms niet meer exclusief aan een bepaalde streek verbonden. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een Duitser aan de Spaanse kust een Italiaanse villa bouwt. En waar een architect als Gaudí zijn exclusieve stempel drukte op Barcelona, is een gerenommeerde architect van onze tijd als Rem Koolhaas over de hele wereld actief en verschijnen in verschillende hoofdsteden gebouwen met zijn duidelijke signatuur. Verschillen blijven, maar zijn niet meer bepaald door landsgrenzen. Ook op het gebied van wonen komt er veel meer eenheid in Europa. in homogeniteit verloren ziel
Om de tijdgeest te vangen, is het altijd interessant om ook achterom te kijken. In de jaren twintig komt het modernisme in opkomst. In de stedenbouw vertaalt zich dat in woonwijken met veel groen en een sterke scheiding 72
van functies. Er zijn nauwelijks winkels en het werken gebeurt elders. Die scheiding tussen wonen en werken is ook logisch, want werk vindt in die tijd veel in vervuilende fabrieken plaats. Belangrijke exponenten van dit modernistische gedachtegoed zijn het Duitse Bauhaus, met vertolkers als Walter Gropius en de Amsterdamse school van onder meer Berlage en Van Eesteren. De hele manier van bouwen is doordrenkt van een socialistisch gedachtegoed, waarin de emancipatie van de arbeider centraal stond. Dit wordt gecombineerd met het toen populaire denken over het belang van gezondheid. Geen vreemde gedachte, aangezien ziekten als tuberculose veel voorkomen en een dodelijke afloop kunnen hebben. De combinatie tussen stedelijk leven met goede woningen voor de arbeiders en het gezonde landleven resulteert in de zogenaamde tuinsteden, waar woonblokken van drie- of vierhoog worden afgewisseld met ruime groenstroken. Voorbeelden van dit soort wijken vinden we op verschillende plaatsen in Europa terug. Zo laat Siemens in het Berlijn van de jaren twintig een eigen wijk voor haar arbeiders bouwen door architecten van Bauhaus. Siemensstadt is nu een monument. Ook de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam – voor de oorlog ontworpen, maar pas na de oorlog gebouwd – zijn het resultaat van deze stroming. Wat deze wijken doorgaans kenmerkt, is een helder stratenplan met duidelijke blokken en groenstroken. In Siemensstadt is duidelijk gekozen voor verschillende architecten voor de verschillende woonblokken, waardoor variatie is ontstaan met bovendien veel oog voor detail. In de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam is de architectuur niet opmerkelijk, maar ook daar is gekozen voor variatie in vorm en materiaalgebruik om identiteit aan te brengen. Ook een stukje van de Westelijke Tuinsteden naar ontwerp van Van Eesteren is inmiddels tot monument uitgeroepen.
Over identiteit & waarde
Om daar meer zicht op te krijgen is het nuttig om te kijken waar het misging in het verleden en waar mooie, nieuwe identiteiten ontstaan. Het modernisme, dat vlak voor en na de Tweede Wereldoorlog hoogtij vierde, met zijn strakke functiescheiding en eenvormigheid heeft zichzelf overleefd. Mensen willen weer terug naar het verleden. Er wordt zelfs weer gepraat in termen van ‘schoonheid’ in plaats van puur functionalisme; iets dat lange tijd not done was. Dat zien we ook terug in de inrichting van steden en wijken. In toenemende mate gaan mensen op zoek naar andere mensen met eenzelfde levensstijl om gezamenlijk de manier waarop ze wonen vorm te geven. Deze trend is ook een gevolg van de veranderde samenleving. Het ik-tijdperk met nadruk op persoonlijke macht en succes maakt plaats voor meer gemeenschapszin. We realiseren ons als samenleving steeds meer dat we allemaal deel uitmaken van een groter geheel. Je merkt dat aan de toenemende aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaamheid. In het wonen vertaalt zich die ontwikkeling onder meer in het actief zoeken naar gemeenschappen in het wonen. Niet in de sfeer van de woongroepen van de jaren zeventig – de privésfeer in het wonen is wel belangrijk – maar in de sfeer van actief zoeken naar mensen met wie eenzelfde levensinstelling wordt gedeeld. Je ziet daarin ook dat bewoners steeds meer zelf het initiatief nemen. Aan de andere kant hebben ook de projectontwikkelaars en bouwers het belang van deze sociale en emotionele component ontdekt en ze springen daarop in met nieuwe concepten. Vooral de steeds groter wordende groep senioren, die tot op hoge leeftijd fit is en van het leven wil genieten, is een interessante doelgroep.
De Tweede Wereldoorlog laat in heel Europa verwoestingen achter. De woningnood neemt ongekende vormen aan. De periode van de wederopbouw heeft in Europa diepe sporen achtergelaten als het gaat om de kwaliteit van het wonen. In de jaren vijftig, zestig en zeventig worden overal in Europa fantasieloze en massale woonblokken neergezet. In Oost-Europa, van Berlijn tot Stalingrad, verschijnen kilometerslange identieke bruine of grijze woonkazernes. Goedkoop, slecht gebouwd, eenvormig, zonder architectonische schoonheid en zonder publieke voorzieningen. Deze sloppenwijken van de toekomst worden meestal aan de rand van de stad gebouwd, maar soms ook midden in het centrum, zoals in Bratislava. In het westen van Europa gaat het niet veel beter. Natuurlijk is er na de oorlog een enorm woningtekort als gevolg van de grote toestroom naar de steden. Dit is echter slechts één verklaring voor de bouw van homogene woonblokken. Architectuurcriticus Rayner Banham omschreef de stijl ook wel als ‘new brutalism’ en volgens 73
3
74
In tegenstelling tot in andere Europese steden ontbreken in de Nederlandse naoorlogse wijken de hoge woontorens.
Gebrek aan functiemenging zorgde echter ook hier op termijn voor problemen.
Over identiteit & waarde
historicus Tony Judt is hier geen sprake van een vergissing. Judt noemt het op Le Corbusier – een modernist bij uitstek – geïnspireerde rechtlijnige Alton Estate in Roehampton, de Tour Montparnasse in Parijs en de in Milaan opgetrokken Torre Velasca voorbeelden van ‘het agressieve hypermodernisme van die periode, waarin elke band met het verleden werd doorgesneden’. Als in 1959 de Franse ‘bouwraad’ de plannen voor de Tour Montparnasse goedkeurt, concludeert ze in haar rapport: ‘Parijs kan zich niet veroorloven om zich te verliezen in het verleden. In de komende jaren moet Parijs een indrukwekkende metamorfose ondergaan.’ Het resultaat van deze visie, of beter gezegd dit gebrek aan visie, is niet alleen de Tour Montparnasse, maar een hele serie nieuwe steden, gebouwd met ultrahoge dichtheden, grote, eenvormige woonblokken, zonder werkgelegenheid en publieke diensten. Een van de eerste Parijse voorsteden, La Sarcelles, groeide in zeven jaar tijd van 8.000 naar 35.000 inwoners. 1 De sociologen en architecten hadden het toen misschien nog niet door dat deze woonbuurten binnen een generatie sociale outcasts en gewelddadige gangs zouden voortbrengen. De bewoners zelf hadden het waarschijnlijk al wel door. Inmiddels weten we allemaal waartoe deze manier van bouwen geleid heeft. Het zijn de getto’s van Europa. Een complex in het Britse Sheffield heeft van de bewoners zelfs de bijnaam San Quentin gekregen, naar de beruchte gevangenis. Desondanks heeft een vergelijkbaar complex zelfs de monumentenstatus gekregen. De naoorlogse periode markeert vooral een radicale breuk met het verleden: in stijl, in maatvoering en in gebruikte materialen. Het idee van de mo-
dernisten is om woongebieden te maken van zo’n 4.000 inwoners met hoge flats en groengebieden eromheen. De gebieden worden onderling van elkaar gescheiden door wegen die veel weg hebben van een snelweg. Modernist Hans Scharoun, na de oorlog stedenbouwkundige van Berlijn, heeft de verwoestingen aangegrepen om letterlijk schoon schip te maken en dit idee toe te passen, waardoor gebieden zijn ontstaan waar elke menselijke maat verdwenen is. Dat verdwijnen van de menselijke maat is een belangrijke oorzaak geweest voor verloedering van wijken. In de wijken die voor de oorlog zijn ontworpen, zoals de Nederlandse tuinsteden, zijn er weliswaar problemen, maar die zijn toch van een heel andere orde. Een van de tuinsteden, Geuzenveld-Slotermeer, is ook de wijk waar de moordenaar van Theo van Gogh vandaan komt. Veelzeggend is het bezoek van een Amerikaanse journalist aan de wijk naar aanleiding van de moord. Hij verwacht een getto, maar vindt niets wat aan zijn definitie daarvan voldoet. Volgens Aaron Betsky, voormalig directeur van het Nederlands Architectuur Instituut, is het kenmerk van onze naoorlogse wijken vooral herkenbaarheid, geborgenheid en de menselijke maat. Een verschil met de naoorlogse wijken in andere Europese steden is de afwezigheid van hoge woontorens. De genadeloos vernieuwde steden worden vooral gehaat door de jongere generatie. Ze wonen in nieuwe huizen, gaan naar nieuwe universiteiten en scholen, werken in nieuwe fabrieken, maar ze ervaren hun omgeving vooral als zielloos, beklemmend, onmenselijk en vervreemdend. Kortom: er is geen sprake van een identiteit die recht doet aan het individu of de groep. Mensen voelen zich verloren in de grootschalige en eenvormige blokken. Het is in deze context niet verwonderlijk dat de studentenopstand, die zich verzet tegen ‘het systeem’, in de Parijse voorsteden ontkiemt. controledrift leidt tot broze stad
Die bewuste breuk met het verleden in de bouwstijl beperkt zich niet tot nieuw te bouwen woningen. In sommige steden ging men ook het bestaande te lijf. In Amsterdam lagen er plannen om de grachtengordel te dempen, inclusief de Prinsen-, Heren- en Keizersgracht, om zo het verkeer ruim baan te geven. Gelukkig zijn deze plannen slechts zeer gedeeltelijk gerealiseerd. In Berlijn nam men zelfs de hakbijl ter hand. De met prachtige ornamenten versierde gevels in de wijk Charlottenburg werden in de jaren vijftig massaal van de gevel geramd. Sterker nog: je kon daar zelfs subsidie voor krijgen. Veel van het stucwerk zat los en dreigde naar beneden te vallen. Tijd en aandacht voor restauratie had men destijds niet. Berlijn had andere zorgen. In veel Europese steden ontstaan begin jaren zeventig actiegroepen die zich inzetten voor het behoud van oude gebouwen en die een einde willen maken aan de vernieuwing. Voor veel steden komt de redding te laat: in belangrijke 1 Postwar, Tony Judt, 2005
75
3
76
Het New Urbanism van architect Rob Krier: ‘Een gebouw moet zichzelf kunnen vermenigvuldigen zonder saai te worden.’
Over identiteit & waarde
steden als Parijs, Londen, Brussel en Frankfurt is de schade al aangericht en onomkeerbaar. Ook in Amsterdam zijn in de periode van de stadsvernieuwing veel oude panden gesloopt en vervangen door fantasieloze nieuwbouw, die elke relatie met zijn omgeving mist. Inmiddels is in Europa weer veel waardering voor het oude en spant men zich overal in om oude gebouwen te behouden en te herstellen. Het zielloze, ontheemde gevoel van de mensen in de naoorlogse woonkazernes heeft veel te maken met het gebrek aan identiteit. Er is niets dat een link legt met de bewoners of met groepen bewoners. Alles is hetzelfde en massaal. In deze complexen gaan mensen op in de massa en wordt hun identiteit, hun eigenheid, weggecijferd. In de woonblokken van Bauhaus in bijvoorbeeld Siemensstadt zit nog liefde voor mooie detaillering en materiaalgebruik. Deze liefde is in de Parijse en Engelse voorsteden nergens te vinden. Waarom zouden bewoners aandacht geven aan een gebouw dat overduidelijk zonder liefde is neergezet? De naoorlogse wijken hebben ook te leiden van de strenge functiescheiding. Er zijn weinig winkels of andere voorzieningen, laat staan kantoren of wijkoverstijgende voorzieningen. Eenvormigheid is troef. Er is ook niets dat de eenvormigheid doorbreekt, zoals een kerktoren, een marktplein of een haven. Dit zijn juist de dingen die identiteit geven aan een wijk. Het zijn herkenningstekens of landmarks, waar ook de bewoners een zeker gevoel van trots bij ervaren en die een wijkoverstijgende functie hebben. In het vorige hoofdstuk gingen we in op wat een stad een stad maakt: dichtheid, diversiteit, menging van functies, wijkoverstijgende voorzieningen. Aan geen van deze eisen voldoen deze naoorlogse wijken. Het bleek een goed recept voor problemen, variërend van burenruzies tot gettovorming. Volgens socioloog Richard Sennett zijn we in de vorige eeuw ten prooi gevallen aan ons streven om alles onder controle te krijgen, zowel in hoe de stad eruitziet, als in haar sociale functie. Het resultaat zijn de uniforme gebouwen en de scheiding van activiteiten, waardoor geen interactie tussen mensen meer plaatsvindt. ‘Form follows function’ is het adagium van de modernisten. Het is een soort industrialisatie van het stedelijk leven. Alles wordt ontworpen vanuit de functie die het moet hebben, waardoor de ontwikkeling van de stad op slot wordt gezet; er is geen ruimte meer voor verbeelding. Het resultaat is wat Sennett noemt een Brittle City, een broze stad. In de broze stad van Sennett wordt oud makkelijk vervangen door nieuw. De levensduur van gebouwen wordt daardoor korter. Een nieuwe wolkenkrabber in New York heeft nog maar een gemiddelde levensduur van 35 jaar en sociale woningbouw in Engeland staat gemiddeld nog maar veertig jaar. Mensen hechten zich niet aan de gebouwen en de omgeving. In plaats van erin te investeren, vertrekken ze. Volgens Sennett missen we gevoel van tijd.
77
3
zonder verleden geen toekomst
De tijd is rijp om een omslag te maken. Het besef dat historie en waarde nauw met elkaar verbonden zijn, vertaalt zich ook in een hang naar het verleden. Dat lijkt ook te passen in de tegenwoordige tijdgeest, die in veel opzichten totaal tegenovergesteld is aan die van de jaren van de wederopbouw. Er is minder vertrouwen in de toekomst en voor veel mensen ‘was het vroeger beter’. Voor het eerst is het ook geen vanzelfsprekendheid meer dat onze kinderen het beter zullen hebben dan wij. Daarom willen we het verleden zo veel mogelijk vasthouden. Historiserend bouwen was lange tijd een doodzonde in de architectuurwereld, maar beleeft momenteel een hoogtepunt. In Hilversum, dat een groot cultureel erfgoed heeft van architect Dudok, is de wijk Liebergen volledig in Dudokstijl herbouwd. De woningen moesten nodig worden opgeknapt en de plattegronden waren te klein geworden voor de moderne bewoners. Restauratie was onbegonnen werk en dus werd alles met de grond gelijkgemaakt en opnieuw opgebouwd met alle details van Dudok. Een van de betrokken architecten is Marloes van Haaren, ook verantwoordelijk voor de renovatie van het Mercatorplein in Amsterdam. Haar vertrekpunt is: ‘Je moet de geschiedenis van de gebouwde omgeving intact laten.’ De architect en stedenbouwkundige Rob Krier is een belangrijke vertegenwoordiger van de generatie die bouwt met respect voor het verleden. Zijn ontwerpen zijn geen kopieën van bestaande gebouwen, maar grijpen wel terug naar het verleden. Je kunt een gebouw niet los zien van zijn omgeving. Krier gaat uit van het bestaande stratenpatroon en de bestaande gebouwen in de omgeving. Hij voegt iets nieuws toe, maar maakt gebruik van traditionele methoden. Het nieuwe is wel degelijk als nieuw te herkennen, maar sluit aan bij de omgeving. Een gebouw moet zichzelf kunnen vermenigvuldigen, zonder saai te worden, is zijn opvatting. Er zit dus heel veel variatie in de gebouwen, die gezamenlijk toch een geheel vormen. Juist die variatie zorgt voor identiteit. De projecten die Krier in Nederland heeft gerealiseerd, zoals de wijk Brandevoort in Helmond, de Resident in Den Haag en Meander in Amsterdam vinden gretig aftrek bij kopers. Een wijk als Brandevoort past helemaal in de uitgangspunten van de stroming die we New Urbanism noemen. De kracht van deze wijken zit in de toepassing van een aantal ideeën: een duidelijk centrum op loopafstand, variëteit in woningtypen, een aaneengesloten netwerk van smalle, doorgaande wegen en een aantal markante gebouwen als landmarks. 2 Wijken die volgens dit principe gebouwd zijn, wijken op een aantal punten af van de eerder geschetste naoorlogse probleem78
Over identiteit & waarde
wijken. Allereerst is er wel degelijk sprake van functiemenging en ook de variëteit aan woningtypen contrasteert met de eenzijdige bouw uit de Franse banlieus en ook de Nederlandse tuinsteden. De toevoeging van landmarks levert de gewenste herkenning en identificatie van de wijk. Identiteit lijkt alles te maken te hebben met eigenheid van gebouwen, met herkenbaarheid van wijken en met intimiteit. De Amsterdamse corporatiedirecteur Frank Bijdendijk 3 heeft het in dat verband over dierbare gebouwen. Gebouwen moeten iets betekenen voor mensen en zich kunnen aanpassen aan de tijd. Er moet als het ware een klik zijn tussen mens, gebouw en omgeving. Dat inzicht heeft geleid tot een heel andere benadering. Werd architectuur en stedenbouw lange tijd vooral beschouwd als een technisch vak of als op zichzelf staande kunstvorm, nu draait het – wellicht tot ergernis van sommige architecten – veel meer om de mens als gebruiker van gebouwen en bewoner van wijken en steden. In het debat keert ook opeens een woord als ‘schoonheid’ terug. Iets dat lange tijd ondenkbaar was.
Niet de terugkeer naar de oude tijd, maar het besef dat de ontwikkeling van een stad een proces is. Het heeft tijd nodig en is niet maakbaar. We moeten het de tijd geven en niet de tijd stopzetten, zoals de modernisten deden.
Iets is pas duurzaam als het waarde heeft Interview Jonkvrouw Catharina Groeninx van Zoelen Jonkvrouw Catharina Groeninx van Zoelen is erfgename landgoed Huys ten Donck
‘Het landgoed Huys ten Donck in Ridderkerk, onder de rook van Rotterdam, is al sinds 1746 in het bezit van mijn familie. Het is ooit gebouwd als buitenverblijf. Ik ben vooralsnog de laatste in de lijn, dus dat schept wel een bepaalde verantwoordelijkheid. Sinds anderhalf jaar heb ik het directeurschap van de stichting die het landgoed beheert overgenomen van mijn vader. Mijn doel is om het landgoed toekomstwaarde te geven. Dat gaat volgens mij verder dan alleen het in stand houden ervan. Landgoederen hebben geen toekomst in Nederland; de verstedelijking rukt op. De buitenwereld vindt het ook niet belangrijk. Wil je dus iets nalaten, dan zul je waarde moeten creëren. Iets is pas duurzaam als het waarde heeft voor mensen. Als je aan willekeurige mensen vraagt welk voorwerp voor hen waarde heeft, 2
Omschrijving afkomstig van Han Michel tijdens een discussie naar aanleiding van de publicatie van het boek Reflecties op het woondomein, november 2006
3 Frank Bijdendijk is directeur-bestuurder van Het Oosten woningcorporatie
79
3
80
Over identiteit & waarde
dan komen ze heel vaak met een rozenkrans of een sieraad dat al lang in de familie is. Het zijn vaak oude dingen, die een geschiedenis hebben, waar een verhaal aan vast zit. Ik wil het landgoed op een zo creatief mogelijke manier in stand houden en er een gewilde plek van maken die waarde heeft voor de mensen die er komen, maar zonder dat het kapot gaat aan de toestroom van massa’s mensen. Dat betekent dat ik voortdurend bezig ben te kijken waar rendement gecreëerd kan worden. Ik wil zo veel mogelijk delen van het landgoed een functie geven, want als het niet gebruikt wordt, verliest het zijn ziel. In een aantal bijgebouwen komen nu bijvoorbeeld kantoorruimtes. Het liefst wil ik daar een aantal kleine creatieve bedrijven in hebben, die ook weer een verbinding kunnen leggen met het landgoed. Dan creëer je een interessante uitwisseling. Het hoofdgebouw kan worden gehuurd voor exclusieve groepsbijeenkomsten. Dat wil ik ook graag exclusief houden, want anders is het een te grote belasting voor het huis en gaan alleen de onderhoudskosten omhoog. Als ik een nieuw tapijt moet bestellen, gaat dat gepaard met een hele zoektocht (in dit geval kwam het uit Spanje) en kost het 15.000 euro, om maar een voorbeeld te noemen. Verhogen van de inkomsten is dus niet handig als er enorme kosten tegenover staan. Ook voor allerlei onderhoudswerkzaamheden ben ik daarom op zoek naar sponsors. Als ik een aannemer moet zoeken, kost me dat heel veel tijd en geld, omdat ik er geen verstand van heb. Als er een aannemer is die zijn kennis hier wil inzetten als sponsoring, bouwt hij meteen een relatie op met het landgoed. Bo-
vendien wordt ook meteen de geschiedenis van het onderhoud vastgelegd, omdat hij steeds weer terugkomt. Het kost hem relatief weinig tijd en geld en in ruil kan hij met zijn bedrijf gebruikmaken van de locatie. Maar het allerbelangrijkste is dat je een onderlinge band opbouwt en daarmee betrokkenheid en dus waarde creëert. Op die manier zoek ik naar allerlei partners om samen invulling te geven aan het landgoed. Een goed voorbeeld is de tennisvereniging die is opgericht. De dertig leden betalen contributie en daarmee bekostigen ze de helft van de restauratie van de tennisbaan. In ruil daarvoor kunnen ze hier op een unieke plek lekker tennis spelen. Het mes snijdt ook hier aan meer kanten: de tennisbaan wordt opgeknapt én gebruikt. Bovendien bouwen de leden uit Ridderkerk een relatie op met het landgoed, zodat het ook voor hen een plek van waarde wordt. Laatst werd ik benaderd door een vereniging van mantelzorgers die cursussen organiseerde om te voorkomen dat mantelzorgers bezwijken onder de druk en zelf ziek worden. Ze wilden in die cursus graag een natuurelement verwerken. Toen heb ik ze aangeboden de moestuin aan te pakken. Als zij ermee aan de slag kunnen en het leuk vinden, zouden ze zelfs producten daarvan bijvoorbeeld kunnen verkopen. Maken we er een leuk gezamenlijk merk van. Met mijn insteek wil ik graag de cyclus doorbreken van alleen gericht zijn op meer inkomsten, want die brengen vaak ook hogere kosten met zich mee. Ik ben vooral op zoek naar win-winsituaties. Ik kijk veel meer naar wie interessante partners zijn en hoe je gezamenlijk iets kunt opbouwen dat voor beide partijen waarde heeft. Volgens mij is dat ook de kant die we opgaan in de wereld. Ik zie een verschuiving van het denken op korte termijn naar langetermijndenken. Als ik wil, kan ik met grotendeels geleend geld investeren in een bouwproject dat vervolgens wordt geëxploiteerd met een hoog rendement. Maar als ditzelfde gebouw vervolgens binnen vijftig jaar wordt afgebroken, investeer ik intrinsiek dus met niets in niets. Het is niet duurzaam. Ik merk om mij heen dat ondernemers en consumenten zich daar steeds meer tegen verzetten. Er waait duidelijk een andere wind door Nederland. Op het landgoed is het voortdurend zoeken naar een balans tussen duurzaamheid en authenticiteit. Ik kan bijvoorbeeld geen dubbel glas aanbrengen. Daarmee zou het hele authentieke karakter van het huis verloren gaan en verdwijnt een deel van de waarde. Ik kan wel kijken hoe we op andere manieren duurzame energie kunnen opwekken op het landgoed of in meer algemene zin: hoe we gebruik kunnen maken van alles wat er al is. Drie dagen per week ben ik fulltime bezig met het leiding geven aan het beheer van het landgoed. Dan woon ik er ook. De rest van de tijd zit ik in Amsterdam. Op het landgoed voelt het alsof je op een eiland woont, afge-
81
3
aanpasbaarheid van stad, wijk en gebouw
Iets dat dierbaar is heeft toekomstwaarde en iets wordt dierbaar door geschiedenis, door schoonheid, door aandacht die eraan besteed is en door de mate waarin het zich kan aanpassen aan de tijd. Een stad, een wijk of een gebouw moet het mogelijk maken als het ware een tweede historische laag toe te voegen, zonder de eerste laag helemaal af te breken. Dat is aanpasbaarheid in optimale vorm. De aanpasbaarheid van de stad zit vooral in een sterk stedenbouwkundig plan, waarbinnen gemakkelijk blokjes een andere invulling kunnen krijgen. Als de structuur duidelijk is, is het ook makkelijker om delen ervan eventueel te vervangen, zonder meteen het geheel kapot te maken. In die zin functioneren bijvoorbeeld ook de tuinsteden goed, omdat die een heel duidelijke structuur kennen. Maar de kracht van de stad zit ook in de dichtheid, diversiteit en ruimte voor ontmoeting; voorwaarden voor het creatieve leven in de stad. Hiervoor heeft de stad ontmoetingsplekken nodig. Eén euro geïnvesteerd in openbare ruimte zou in dit verband wel eens veel meer kunnen opleveren dan hetzelfde bedrag geïnvesteerd in een woning. Op het gebied van de openbare ruimte zijn er grote verschillen in Europa. Vooral de mediterrane landen hebben een rijke traditie in pleinen en parken. Ongetwijfeld hangt dit ook samen met het klimaat, dat veel meer uitnodigt tot buiten zijn. Opvallend is dat hier ook in de nieuwbouw veel aandacht wordt geschonken aan het inrichten van de openbare ruimte. Voor stoepen, straatmeubilair en de verlichting worden mooie en duurzame materialen gebruikt. Op wijkniveau is functiemenging een belangrijke sleutel tot succes. Er blijkt zelfs een relatie te zijn tussen de mate van functiemenging in een wijk en de waarde van het vastgoed. 4 Het zijn de wijkoverstijgende functies die echte waarde toevoegen, zoals een museum, een theater, maar ook een school. Waarde refereert aan de beleving van mensen, maar ook aan de vertaling daarvan in een hogere waarde van de woningen. Een school wordt door beleidsmakers vaak als een wijkfunctie gezien, maar het blijkt dat veel scholen wel degelijk ook aantrekkingskracht buiten de wijk hebben. Ook project82
ontwikkelaars ontdekken langzaam de toegevoegde waarde van dit soort functies voor de branding van een wijk. Door al vroeg met de ontwikkeling van deze functies te beginnen, lukt het om al een beeld van de wijk neer te zetten, nog voordat de wijk gebouwd is. Die vroegtijdige branding betaalt zich terug in de waardeontwikkeling van de woningen. Nog voordat de wijk gebouwd is, willen mensen er wonen. Een goed voorbeeld is de noordoever van het IJ in Amsterdam, waar met de bouw van het nieuwe filmmuseum, nu al een beeld wordt neergezet van een hippe stedelijke wijk. Bij branding van een nieuwe wijk, gaat het eigenlijk om het verhaal van de wijk, om de geschiedenis. Zelfs een nieuwe wijk in de polder heeft een verhaal nodig, dus verzinnen we een verhaal en geven we ruimte aan de verbeelding van de nieuwe bewoners. Zoals Richard Sennett zei, is de ontwikkeling van de stad een proces in de tijd. Zoals steden het in sommige perioden beter doen dan in andere, kennen ook wijken cycli. De wijk die voldoende kwaliteiten heeft om zich aan te passen aan de veranderde omstandigheden, is het meest succesvol. Bekende voorbeelden zijn de Pijp in Amsterdam of Prenzlauer Berg in Berlijn. Het zijn wijken die van arbeiderswijken binnen korte tijd veranderden in hippe stadsbuurten voor de jongere generaties, met uitgaansgelegenheden en voorzieningen waar ook mensen buiten de wijk in groten getale op afkomen. We spreken ook wel van gentrification: de geleidelijke toestroom van de gentry, mensen met meer geld, waardoor de wijk in z’n totaliteit een vlucht omhoog neemt. Het is een beproefd recept voor de revitalisering van een wijk. Of een wijk die aanpasbaarheid heeft, hangt onder meer af van de kwaliteit die aanwezig is, zoals de huizen, het stedenbouwkundig plan en de ligging ten opzichte van het centrum. Waar een nieuwe groep de wijk tot haar terrein maakt en aan de wijk haar identiteit verleent, is er ook altijd een andere groep die wordt verdrongen. De winst van de een, is het verlies van de ander. Het spannendst zijn deze wijken als de invloed van beide groepen, oude bewoners en nieuwkomers, nog enigszins in evenwicht is. Als de oude groep is vertrokken en de wijk definitief zijn nieuwe identiteit heeft aangenomen, treedt weer dezelfde eenvormigheid op als daarvoor. Een eenvormigheid die bovendien eigenlijk niet past bij het stadse leven. Het is een uitdaging om dit proces van transitie zo lang mogelijk te rekken. In het Berlijnse Prenzlauer Berg bijvoorbeeld mochten de huren lange tijd niet boven een bepaald niveau stijgen. Dat kon omdat particuliere investeerders subsidies kregen om de vervallen panden op te knappen. Op het moment dat die subsidie werd afgeschaft, was het ook niet meer mogelijk om de huren laag te houden. Particulieren en bedrijven konden alleen nog het geld voor renovatie opbrengen als ze de appartementen ook voor een goede prijs konden verkopen of verhuren. Dat was tevens de nekslag voor veel oude bewoners. 4 Dit blijkt uit onderzoek van woningcorporatie Het Oosten in Amsterdam
Over identiteit & waarde
sneden van de buitenwereld. Ik slaap er altijd heel lekker, maar mis ook de echte wereld. Ik kies er bewust voor om er niet altijd te wonen, omdat ik objectief wil kunnen blijven en op een zakelijke manier naar het landgoed wil blijven kijken. Dat is soms best lastig, omdat het een deel is van mijn familie en van wie ik ben. Als na mij de familielijn zou eindigen, dan hoop ik dat het me gelukt is om een fundament neer te zetten voor een stichting met een duidelijke visie, die voortdurend gevoed wordt vanuit de samenleving en samenwerkt met zijn omgeving. Een levende buitenplaats die bij wijze van spreken door iedereen gerund zou kunnen worden, met plezier.’ <
83
3 Over identiteit & waarde
Stadsstrand als ontmoetingsplek Elke zichzelf respecterende stad heeft tegenwoordig een stadsstrand. De stad die niet, zoals Barcelona, gezegend is met een echt strand in de stad, heeft genoeg aan een paar kubieke meter zand, een paar ligstoelen en wat palmbomen in potten. Water hoort natuurlijk ook bij een strand, maar bij gebrek aan zee voldoet ook een rivier, al kun je er vanwege de vervuiling en de boten niet in zwemmen. Parijs voert de boventoon met 3 kilometer strand aan de Seine met uitzicht op de Notre Dame én een echt zwembad in de Seine. Sinds de zomer van 2007 heeft Parijs een nieuw stadsstrand: naast de toplocatie aan de Seine, is ook in de voorstad Courneuve een strand geopend. Weliswaar ontbreekt hier het water, maar de bewoners zijn dolblij en maken graag gebruik van de plek. Werkeloze jongeren doen er werkervaring op als ‘strandwacht’. Ook Bratislava wilde niet achterblijven en is in 2007 nieuwkomer als stadsstrandstad. In Berlijn ontstaan elk jaar nieuwe stadsstranden langs de Spree. Hier is ongebruikte ruimte genoeg. Wie echt wil zwemmen kan naar het Badeschiff, waar tegen 3 euro entree kan worden gezwommen in een zwembad dat is aangelegd in het water. ’s Winters wordt het zwembad overdekt. Iedere ontmoetingsplek heeft zijn eigen codes en omgangsvormen. In een café zit je aan tafels of aan een barkruk en niet op de grond. Iets dat op een strand geen enkel probleem is. In een park zijn we ook nog wat huiverig om schoenen en T-shirt uit te trekken en in het gras te zitten, terwijl ook dit op een strand tot normaal gedrag wordt gerekend. Die andere, informele omgangsvormen maakt een stadsstrand tot een ideale ontmoetingsplek in het stedelijk landschap. Een plek waar iedereen zich even mag gedragen als op vakantie, ook al is het met opgerolde broek, opgestroopte mouwen en losse stropdas in een korte lunchpauze. < Op het niveau van complexen zien we een toenemende behoefte van mensen om met gelijkgestemden te wonen. Zelfs degenen die worden aangetrokken door de diversiteit van de stad, willen toch een veilig en vertrouwd plekje waar ze zich kunnen terugtrekken, een omgeving met mensen die dezelfde levensstijl hebben als zij. Het subtiele evenwicht tussen afstand en nabijheid speelt hier een rol; afstand die anonimiteit en vrijheid waarborgt en nabijheid die veiligheid geeft. Het is ook het terrein van de vaak ongeschreven regels. Van het ‘zo doen we dat hier’. Als bewoners niet een vergelijkbare levensstijl hebben, begrijpen ze elkaars regels ook niet. Zo ging het bijvoorbeeld ook mis in de tuinsteden. De opzet van woningen met veel groen eromheen, werkte in een omgeving waarin iedereen de regels begreep. Toen er andere mensen kwamen, die er anders over dachten, verloederde de wijk. 84
Vuilnis op het balkon, het groen verpieterde, want niemand voelde zich er nog verantwoordelijk voor. Woningcorporaties zoeken soms de oplossing in het organiseren van zogenaamde portiekgesprekken met bewoners om tot gezamenlijke afspraken te komen. Maar deze oplossing gaat deels voorbij aan de aard van het probleem, namelijk een andere levensstijl en die is nu eenmaal niet zo snel te veranderen. Identiteit heeft ook veel te maken met de ruimte die mensen hebben om hun directe leefomgeving zelf in te vullen. Het meest extreme voorbeeld zijn de gated communities of hekwerkwijken; woongebieden die duidelijk van de buitenwereld zijn afgeschermd en waar eigen regels gelden. Ze zijn overIedere plek heeft zijn eigen codes en omgangsvormen. Het stadsstrand nodigt uit tot een informele ontmoeting in een verder streng stedelijk landschap.
85
3
samen oud
Het wonen met gelijkgestemden heeft vele vormen. Vooral het grote aantal projecten van en voor ouderen valt op. Er zijn talloze voorbeelden van 50plussers die zelf het initiatief nemen om samen met gelijkgestemden hun ideale woonomgeving vorm te geven. Ook projectontwikkelaars zien de vergrijzing aankomen en bestormen de markt met op maat gesneden concepten voor ouderen. Dat is niet verbazingwekkend, want de markt groeit gestaag. Bedraagt het aantal 65-plussers in de eu-landen nu zo’n 17% van het totaal, in 2050 zal dit zijn gestegen naar 30%. Opvallend is de grote toename van het aantal 80-plussers. In de eu zijn naar verwachting in 2050 51 miljoen 80-plussers. De vergrijzing slaat het hardst toe in de landen rond de Middellandse Zee; Italië en Spanje hebben in 2050 meer dan 35% 65-plussers. In Nederland gaat de ontwikkeling lang zo hard niet. Met 23,5% 65-plussers in 2050 bungelt ons land in de onderste regionen wat betreft de vergrijzing. 5 Een bijkomend probleem van de vergrijzing is natuurlijk wel de vraag wie er voor de groeiende groep ouderen gaat zorgen. De voorspelling is dat in 2045 in de eu tegenover iedere gepensioneerde minder dan twee mensen staan die nog wel actief zijn op de arbeidsmarkt. Al jaren breken beleidsmakers zich het hoofd hoe al deze ouderen straks te huisvesten. Wat in ieder geval duidelijk is gebleken, is dat ouderen zich niet graag in een hokje laten drukken. Dé oudere bestaat niet en projecten die ouderen alleen aanspreken op hun ‘oud zijn’ en hun zorgbehoefte vinden weinig weerklank bij de doelgroep. In de marketing van specifiek op ouderen gerichte woonprojecten is ‘zorg’ daarom uit het vocabulaire geschrapt en vervangen door wellness, een term die veel meer refereert aan gezond leven en je goed voelen dan aan oud, ziek en gebrekkig zijn. 86
Rollatorpark wordt retirement village Interview Cees Priem Cees Priem is directeur van Tailor Made
Over identiteit & waarde
gewaaid uit Amerika, maar worden ook in Europa steeds populairder. De discussie over de hekwerkwijken is momenteel groot, want insluiting betekent tegelijk immers ook uitsluiting en daarmee dreigende ongelijkheid. Toch zijn er positieve voorbeelden van kleine gemeenschappen die wel goed werken. Gezamenlijke verantwoordelijkheid voor beheer van het gezamenlijke semi-openbare gebied is er een van. Datgene waar mensen zich verantwoordelijk voor voelen, is van waarde en dat zie je terug in het onderhoud van het gezamenlijke gebied. Het succes van die gebieden zit vooral in de omvang: groter dan de individuele woning, maar niet te groot. Op die manier zijn de kleine afgeschermde communities naadloos in te passen in het patroon van de stad, zonder de diversiteit en de toegankelijkheid van de stad als geheel aan te tasten. Ze bieden een oase van rust in de hectiek van alledag en ze zijn ook al zo oud als de stad zelf. Neem als voorbeeld het Begijnhof in Amsterdam. Ook op dit punt kunnen we nog heel wat leren van de geschiedenis.
‘In 1999 was ik al in Spanje actief als makelaar. Er woonden toen al veel Nederlanders, waarvan de gemiddelde leeftijd relatief hoog was. Wat mij destijds opviel, was dat er weinig voorzieningen waren voor deze groep op het gebied van gezondheid. De Spaanse woningen waren bovendien niet echt ontwikkeld voor ouderen: smalle deuren, veel drempels en vooral erg klein. De Nederlanders die er woonden waren de taal vaak niet machtig. Dat is knap lastig als je een belastingformulier moet invullen of aan een arts moet uitleggen wat er mankeert. Ik ben daarover gaan nadenken en in 2000 heeft dat geleid tot het concept Onbezorgd Wonen. In eerste instantie hebben we het in de markt gezet als een zorgconcept, maar dat hebben we al snel afgezwakt. Dat trok vooral mensen die al een zorgvraag hadden. Anderen waren ook wel geïnteresseerd, maar die wilden niet in een rollatorpark wonen. Tegenwoordig spreken we daarom liever van een “retirement village”; een plek waar je prettig kunt wonen, waar allerlei voorzieningen zijn die het leven veraangenamen en waar – mocht het ooit nodig zijn – ook de nodige zorg aanwezig is. La Ciguëña in Spanje is het eerste project dat volgens dit concept is ontwikkeld. Het is eind 2007 opgeleverd. Het is helemaal ontwikkeld volgens het seniorenlabel en ontworpen door Nederlandse architecten. We hebben onze Spaanse samenwerkingspartners, waaronder de voltallige gemeenteraad meegenomen naar Nederland om precies te laten zien wat we beogen, want wat wij wilden, kenden ze in Spanje nog niet. Wij zijn bijvoorbeeld het eerste project dat met spouwmuren werkt voor onder meer geluidsisolatie. Het project wordt in de markt gezet als een Nederlandse coöperatie, waarin mensen een aandeel kopen. In de statuten is bovendien vastgelegd dat het een park is voor “gelijkgestemden”. De mensen die gekocht hebben variëren in leeftijd tussen 52 en 79 jaar. Veelal zijn het echtparen, waarvan de man graag wil dat zijn vrouw niet alleen achterblijft. Van de kopers gaat 5 Cijfers van Eurostat, statistisch bureau van de eu
87
3 Over identiteit & waarde
70% permanent in Spanje wonen. Dat spreekt de Spaanse autoriteiten erg aan. Ze hebben liever dit soort bewoners die bovendien permanent aanwezig zijn, dan feestvierende vakantiegangers. Spanje is natuurlijk erg aantrekkelijk vanwege het klimaat, maar alleen zon is ook niet alles. Daarom hebben we bewust gekozen voor de Costa de la Luz, aan de Atlantische Oceaan. Daar heb je nog een verkoelende wind van zee en wordt het ook niet te heet. We kijken bij al onze projecten naar een niet te extreem klimaat. Het is voor ons bijvoorbeeld heel belangrijk dat er altijd water is. Niet alleen de Spaanse zon biedt mogelijkheden, ook in Duitsland zijn we bezig met een project. En ik voorzie ook een toekomst in de voormalige Oost-Europese landen. Tsjechië staat wat ons betreft bovenaan: skiën in de winter en golfen in de zomer!’ < Wat ouderen aanspreekt, heeft vooral te maken met hun interesses en achtergrond. Een gepensioneerde havenarbeider zal andere interesses hebben dan een gepensioneerde cardioloog. Het feit dat ze beiden 65-plus zijn, is een te smalle binding om op basis daarvan woonconcepten te ontwikkelen. Interessant is in dit verband de aanpak van een Haags verzorgingshuis voor dementerende bejaarden. Ook daar wordt gewerkt met leefstijlen. Het huis kent verschillende afdelingen, waar gezamenlijke interesses de bindende factor zijn. Zo is er een afdeling van mensen die vooral geïnteresseerd zijn in kunst en schilderen, op een andere afdeling is het gezamenlijk zingen de verbindende factor en op weer een andere afdeling houdt men vooral van spelletjes doen. Ook is er een speciale Indische woongroep, een groep die ruim vertegenwoordigd is in Den Haag. Als we naar de toekomst van ouderen kijken, dan moeten we eigenlijk naar de babyboomgeneratie van nu kijken. Een Nederlandse woningcorporatie heeft daarom onderzoek gedaan onder 50-plussers van nu. Hun mentaliteit verschilt al ingrijpend van de ouderen van nu. Deze generatie is veel mobieler, actiever en minder honkvast. Zelfbeschikking is belangrijk voor ze en in tegenstelling tot de huidige ouderen hebben zij nog wel iets meegekregen van het digitale tijdperk en kunnen ze zich goed redden op de digitale snelweg. De onderzoekers zien echter ook verschillen tussen de toekomstige ouderen en komen tot een drietal segmenten: 6 > de traditioneel georiënteerden (relatief laag opgeleid, vaker kinderen, vaker wonend in landelijk gebied, lokale oriëntatie); > de modern georiënteerden (relatief laag opgeleid, suburbane omgeving, meer dan gemiddeld ziek, gaan wel voor behandeling naar buitenland); > de postmodern georiënteerden (relatief hoog opgeleid, groot percentage kinderlozen, stedelijk wonen, gezonde levensstijl, minder honkvast). 88
De Italiaanse villa, de Poolse blokhut, de Amsterdamse hofjes, de Duitse vakwerkhuizen en de Scandinavische houtskeletbouw: identiteiten die in toenemende mate
ook buiten hun oorspronkelijke geografische context te vinden zijn. 6 Onderzoek Habion/Motivaction 2006
89
3
Prikkels uit verleden geven houvast Interview Evert de Glint Evert de Glint is voorzitter van de Raad van Bestuur van zorginstelling De Strijp-Waterhof in Den Haag
‘Mensen die dementeren worden van volwassene weer kind. Het kortetermijngeheugen werkt niet meer en mensen vallen dus steeds meer terug op hun langetermijngeheugen voor houvast. Ze leven in het verleden. Door in hun woonomgeving prikkels te bieden die ze vroeger ook hadden, geven we ze rust. We proberen de onveiligheid zo veel mogelijk te beperken. Dementie is in feite een toenemende staat van onveiligheid en angst en dat proberen we zo veel mogelijk te reduceren, waardoor het geestelijk welzijn van mensen verbetert. Het wonen in kleine, huiselijke groepen helpt daar 90
natuurlijk ook aan mee. Persoonlijke aandacht en af en toe een arm om je heen doen iedereen goed. Het leefstijlenconcept blijkt ook echt te werken. De bewoners dwalen minder rond in het complex. Ook het medicijngebruik neemt fors af. Dat hebben we onlangs onderzocht. In de woongroepen wordt ook gekookt. Ook dat heeft een positief effect: mensen blijven beter op gewicht en we hoeven dus minder speciale dieetvoeding toe te dienen. Al die positieve ontwikkelingen ten spijt, is het de vraag of het concept in deze vorm ook in de toekomst mogelijk blijft. Hoe je het ook wendt of keert, één verzorger op zes mensen is een stuk duurder dan wanneer je dertig ouderen tegelijk moet wassen. Kwaliteit heeft een prijs en de vraag is of wij als maatschappij voor die kwaliteit van leven willen blijven betalen. Je kunt het natuurlijk ook privaat aanbieden, maar dan heb je ook meteen de tweedeling in de zorg georganiseerd. Een ander probleem vormen de steeds groter wordende tekorten op de arbeidsmarkt. Ik heb eens gelezen dat als we op de top van de vergrijzing iedereen de juiste zorg willen blijven bieden, een kwart van de schoolverlaters nu een opleiding in de zorg zou moeten gaan volgen. Dat gaan we niet redden. Natuurlijk kun je ook verzorgers uit andere landen halen, maar bij demente bejaarden werkt dat slecht, heb ik gemerkt. Iemand die de taal niet beheerst of met een zwaar accent spreekt, is voor deze ouderen meteen een factor van onveiligheid. Ze horen iets dat ze niet kennen en dat leidt tot angst. Ondertussen staan de ontwikkelingen niet stil. We hebben al een projectgroep in het leven geroepen om na te denken over de toekomst. Wat kunnen we bijvoorbeeld met techniek? Denk aan camera’s of aan detectiepoortjes om mensen in de gaten te houden. Maar ook het implanteren van een chip in de arm is geen ondenkbaar idee. In sommige discotheken gebeurt het al en kunnen mensen ermee binnenkomen en hun drankjes betalen. Uiteindelijk vervangt natuurlijk niets de arm om je heen om je gerust te stellen, maar zoals de toekomst er nu uitziet, zullen we toch ook naar andere oplossingen moeten zoeken.’ <
Over identiteit & waarde
De segmentatie kun je ook doortrekken naar volgende generaties. De voorspelling is dat het aandeel van de traditioneel georiënteerden de komende twintig jaar aanzienlijk daalt, ten gunste van met name de modern georiënteerden, maar ook de postmodern georiënteerden blijven zo’n 40% van de ouderen uitmaken. Als het gaat om woonconcepten voor ouderen, worden dit soort indelingen steeds meer leidend. Gezien de verschuiving in oriëntatie van traditioneel naar modern en postmodern, zullen nieuwe concepten zich ook vaker over de landsgrenzen afspelen. Nu is het al zo dat één op de elf gepensioneerden met een aow-uitkering in het buitenland woont. Eind januari 2007 ontvingen 2,6 miljoen mensen een aow-uitkering. Daarvan gingen ongeveer 50.000 uitkeringen naar België, gevolgd door Spanje (40.000 uitkeringen) en Duitsland (30.000 uitkeringen). Daarnaast gaan nog eens tussen de 10.000 en 20.000 uitkeringen naar mensen in Turkije, Canada, de VS en Australië. 7 Kortom: de oudere die het liefst zijn levensdagen slijt achter de geraniums, behoort tot een uitstervende soort. De oudere van de toekomst is mobiel en zoekt zijn leven daar waar het voor hem of haar prettig is, of dit nu in Drenthe is, aan de Spaanse kust of langs een golfbaan in Tsjechië.
europees wonen: de dreiging van het silliputi-effect
Hoe zit het met de identiteit van het wonen in Europa? Kun je spreken van een typisch Europese identiteit? De geschetste ontwikkeling van steden vlak na de oorlog kent opvallende parallellen in Europa en ook de behoefte aan het wonen met gelijkgestemden is, denk ik, een universele wens. Blijft over de uiterlijke verschijning van de gebouwen. Daarin hebben Europese landen zich altijd sterk van elkaar onderscheiden. In Nederland kennen we de klokgevels, in Duitsland de vakwerkhuizen, in Zwitserland de berghutten met 7 Cijfers cbs, 2007
91
3
92
slag ging met de verschillende kleuren klei en alle kleuren maar bleef mengen, hield uiteindelijk altijd een grijsgrauwe bal over. Kortom: te veel menging van stijlen zorgt uiteindelijk voor een soort universele eenvormigheid. Een mogelijke verklaring is dat we een huis steeds minder zien als een deel van onszelf, maar veel meer als een investeringsobject. Wie een tweede huis koopt in het buitenland, wil er zeker van zijn dat het goed verhandelbaar is en kiest dus voor de grote gemiddelde trend. Daarnaast zijn gerenommeerde architecten met een duidelijke signatuur tegenwoordig in alle grote steden in Europa en de wereld actief. Hun gebouwen verrijzen van Barcelona tot Berlijn. Dat brengt het gevaar met zich mee dat steden ook minder onderscheidend zijn van elkaar. Elke stad heeft straks zijn eigen Frank Gehry of Rem Koolhaas. En in de wedloop van steden kun je ook bijna niet meer zonder een gebouw van de meest recente ster aan het architectuurfirmament. Neem ter vergelijking het Barcelona van Gaudí. Doordat zijn werk sterk met deze stad verbonden is, heeft Barcelona een unieke identiteit gekregen die met geen enkele stad te vergelijken is. Stel je voor dat elke Europese stad van naam zijn eigen Casa Milla of Casa Batlló zou hebben. Dit betekent niet dat architecten niet over de eigen landsgrenzen zouden moeten werken; het is vooral de uitdaging aan stadsbesturen en stadsplanners om te blijven zoeken naar de eigen identiteit en het onderscheidend vermogen van hun stad en daar de best passende architect bij te zoeken. De ontwikkeling naar meer eenvormigheid zien we ook op andere gebieden die met het wonen te maken hebben. De eu met een vrije markt en gelijke regels en verordeningen is hier debet aan. Met eu-gelden wordt menig historische binnenstad onder handen genomen. Gebouwen worden in oude luister hersteld, maar tegelijkertijd komen overal dezelfde straatstenen en verschijnen in elke winkelstraat dezelfde Europese ketens, zo betoogt ook publiciste Annemieke Hendriks. 8 ‘Het is allemaal zo af !’ stelt zij. Die winkelketens die overal als paddenstoelen uit de grond komen, bepalen ook de identiteit van ons wonen. Een bedrijf als Ikea springt hier heel slim op in. Na de val van de Berlijnse muur, was Ikea er als de kippen bij om vestigingen te openen in het voormalige Oostblok. In 1990 werd de eerste Ikea geopend in Hongarije, gevolgd in 1991 door Polen en Tsjechië en in 1992 door Slowakije. In 2007 opende de eerste Ikea in Roemenië. En zo trekt Ikea precies in lijn met de economische ontwikkelingen door Europa. Het Zweedse woonvocabulaire met de Billyboekenkast, de Karlandabank en het Malmbed wordt de woontaal van heel Europa, van Portugal tot Roemenië. Wie ergens in Europa een appartement huurt, komt negen van de tien keer dezelfde Ikeameubels, -lampen, -accessoires en -serviesgoed tegen. Zo voelen we ons al snel overal thuis, al kan het zijn dat we ’s ochtends eerst uit het raam moeten kijken om te weten of we in Amsterdam, Madrid of Berlijn zijn. 8 In het co-referaat van de Enneüs Heermalezing 2006
Over identiteit & waarde
leistenen daken, in Polen de houten huizen en in Italië de terracottakleurige villa’s. Typische bouwstijlen, waar iedereen direct een beeld bij heeft. Ik koppel ze nu aan een land, maar eigenlijk zijn het bouwstijlen die veel meer gekoppeld zijn aan een bepaalde regio in een land. De klokgevels vinden we in Nederland in de steden en niet op het platteland en de houten huizen zijn typisch voor het bosrijke zuiden van Polen. De verschillende bouwstijlen vinden hun oorsprong in eeuwenlange tradities, gebaseerd op praktische toepassingen, de klimatologische omstandigheden of de beschikbaarheid van materialen. Zo zien we bijvoorbeeld in noordelijke landen meer houten huizen en in zuidelijke landen meer stenen huizen. En we vinden in Alpenlanden berghutten op palen, om de ratten geen toegang te geven tot het opgeslagen graan. Die typische bouwstijlen dragen bij aan de identiteit van de regio. Mensen die er wonen kunnen zich ermee identificeren en ze hebben vaak een bijzondere aantrekkingskracht op toeristen. We gaan naar de Harz in Duitsland om te genieten van de vakwerkhuizen en Toscane trekt ons vanwege de pittoreske dorpen met aarde- en zandkleurige gevels. Die lappendeken aan stijlen maakt Europa ook zo aantrekkelijk en verbazingwekkend. Zelfs als we de grens met België overgaan, zien we al meteen een verschil. Wat het verschil precies is, is vaak moeilijk te benoemen. Het kan te maken hebben met een andere bouwstijl, ander materiaalgebruik, maar ook met de inrichting van het landschap. Traditionele bouwstijlen geven identiteit aan een gebied en identiteit vertegenwoordigt waarde voor bewoners en toeristen. Daarom zullen regio’s hun identiteit ook willen koesteren. Naast de wens om regionale identiteiten te versterken en dus verschillen tussen regio’s en landen te vergroten, is er echter ook een egaliserende trend waar te nemen in Europa. De lappendeken, met losse, duidelijk herkenbare en van elkaar verschillende vlakjes, verandert op sommige plaatsen steeds meer in een mozaïek, waarin kleuren en stijlen dwars door elkaar heen gaan lopen en onderlinge grenzen vervagen. Zo kent Zuid-Spanje naast de traditionele Moorse bogen Italiaanse villa’s en superstrakke nieuwbouw. In het Nederlandse Almere is de combinatie van typische landenstijlen zelfs tot concept verheven in de wijk ’t Buitenland. Daar zien we woningen geïnspireerd op Scandinavische houtskeletbouw naast een buurtje met op Andalusië geïnspireerde patiowoningen. Misschien is dit wel een mooi voorbeeld van de eenwording van Europa. We reizen en komen op verschillende plaatsen waar we inspiratie opdoen. Al die inspiratie combineren we in onze eigen woonconcept. Specifieke materialen kunnen aangevoerd worden en ook gespecialiseerde kennis over bouwtechnieken is te importeren. Op sommige plaatsen dreigt echter het silliputi-effect: wie als kind aan de
93
Berlijn verhalen uit stad & regio
102
Bijschrift, bijschrift bijschrift, bijschrift, bijschrift, bijschrift.
95 103
verhalen uit stad & regio
Berlijn is de metropool voor de kleine beurs. Een stad waar je kunt leven voor een fractie van wat het leven in Londen, Parijs of New York kost. Een stad waarin armoede geen stigma is, maar de norm. Een stad die zich allang niet meer druk lijkt te maken om haar torenhoge schuld van 61 miljard euro. Op elke straathoek voel je de geschiedenis van oorlog en achttien jaar tweedeling. Dat maakt Berlijn ook een stad met gaten. Nergens zie je zoveel dode gevels en open vlaktes midden in de stad. Dat is meteen de kracht van Berlijn. Geen enkele stad heeft zoveel ruimte. Het is een walhalla voor iedereen met een creatief idee. Iedereen die iets wil, krijgt ruim baan. Het buitenbeentje van de Europese metropolen werkt als een magneet op allerhande mensen.
96
Berlijn Stad die altijd bezig is te worden en nooit is De stad bruist. Dag en nacht. En tegelijkertijd ademt Berlijn een enorme rust. Het is er prettig leven en de inwoners van Berlijn koesteren hun ‘Kiez’ – een typisch Berlijns woord voor buurt. In een omgeving die zwaar te kampen heeft met een afnemende bevolking, weet Berlijn zich staande te houden en zelfs licht te groeien. Een portret van een stad die altijd bezig is te worden en nooit is. altijd blut In de negentiende eeuw groeit Berlijn als kool als gevolg van de industrialisatie. In 1880 wonen er al meer dan een miljoen mensen. In 1914 zijn het er vier miljoen en is Berlijn na Londen en New York uitgegroeid tot de derde stad van de wereld. De talrijke bakstenen fabrieksschoorstenen die je ook nu nog verspreid over de hele stad ziet, herinneren aan deze hoogtijdagen. Werner von Siemens vestigt er eind negentiende eeuw zijn fabriek en groeit binnen
twintig jaar uit tot grootindustrieel. In de voetsporen van de industriëlen volgen banken, wetenschappers en andere intellectuelen en kunstenaars. Het mengelmoes van mensen maakt Berlijn in de jaren twintig tot dé plek in Europa, waar de rokken steeds korter worden en de nachten langer. Financieel gaat het echter snel bergafwaarts. Een paar jaar eerder hakt de Eerste Wereldoorlog er al flink in. Daarna lijdt de Weimarrepubliek onder de herstelbetalingen van het Verdrag van Versaille en de enorme inflatie. In de jaren dertig neemt Hitler de stad over om haar vijftien jaar later in volledige verwoesting achter te laten. Terwijl de inwoners van Berlijn hun stad uit het puin proberen op te bouwen, ruziën Amerikanen, Britten, Fransen en Russen over de verdeling van de buit. De stad wordt gesplitst en de ddr is geboren. Om haar hoofdstad te beschermen tegen ‘aanvallen van buiten’ besluit het ddrregime op 13 augustus 1961 tot de bouw
97
Berlijn
van de muur; 155 km lang, dwars door Berlijn. West-Berlijn is niet meer dan een eilandje in de ddr. Het is hoofdstad af en verliest haar aantrekkelijkheid. Veel grote bedrijven, zoals Siemens en aeg, die vanouds in de stad gevestigd waren, vertrekken. Volgens Frank Bielka, die nu directeur is van degewo, een woningbouwmaatschappij in het huidige Berlijn, is het geen wonder dat een stad met zo’n geschiedenis geen geld heeft. ‘We hebben nooit de tijd gehad om echt iets op te bouwen.’ Na de val van de muur wordt Berlijn met een nipte overwinning in de Bondsdag weer tot hoofdstad van het verenigde Duitsland uitgeroepen. Er heerst een gevoel van euforie. Berlijn zal groeien en bloeien, is de verwachting. Bedrijven zullen hun hoofdvestiging weer naar Berlijn ver-
98
Tangodansen en kunst kijken in industrieel erfgoed langs de Spree.
plaatsen en de economie gaat een gouden tijd tegemoet. Waar ooit de muur liep, verschijnen hijskranen. De Potsdamer Platz, de plaats waar ooit het Berlijnse uitgaansleven bruiste, maar die tijdens de deling slechts een kaal gebied was in een verlaten niemandsland tussen twee grensovergangen, wordt het prestigeproject van de stad. Toonaangevende architecten uit de hele wereld worden benaderd om ontwerpen te maken voor dit nieuwe woon- en kantorengebied. In een paar jaar tijd worden indrukwekkende wolkenkrabbers uit de grond gestampt als voorbode voor de naderende welvaart en om aan de buitenwereld te laten zien dat Berlijn weer meetelt als metropool. Als nieuwe hoofdstad kan Berlijn rekenen op torenhoge subsidies van de deel-
staat en de bondsregering. Grote sommen geld worden in de stad gepompt. Huizen worden opgeknapt, straten hersteld, nieuwe woningen en kantoren gebouwd, in afwachting van de toestroom van burgers en bedrijven. Inmiddels zijn we bijna twintig jaar verder en is de euforie behoorlijk getemperd. Oude iconen als Siemens en aeg zagen er vanaf hun hoofdkantoor te verplaatsen. Te veel gedoe en bovendien liepen hun medewerkers niet warm voor een verhuizing naar Berlijn. De de-industrialisatie gaat ondertussen verder. Sinds de Wende zijn tweehonderdduizend arbeidsplaatsen in de industrie verdwenen. Ook de subsidiekranen vanuit de rijksoverheid worden langzaam dichtgedraaid. Berlijn, dat eigenlijk al eeuwen een reputatie heeft als subsidieverslaafde stad, moet nu op eigen benen staan. De schuld is inmiddels opgelopen tot 61 miljard euro. Wethouder van financiën Thilo Sarrazin, die in 2002 de portefeuille met schulden overnam, zegt in der Spiegel dat in vergelijking met de Berlijnse situatie de Argentijnse staatshuishouding op het dieptepunt van de crisis regelrecht solide te noemen is. Vijf jaar bezuinigingen hebben de situatie slechts mondjesmaat verbeterd en geen van de politici lijkt er echt slapeloze nachten van te hebben. De schuld zal waarschijnlijk nooit worden afgelost. Berlijn is een arme stad. Iedere Berlijner beschikt gemiddeld over 14.700 euro per jaar. 1 De armoede is geen kwestie van opleiding. Ook hoogopgeleiden komen maar moeilijk aan een baan. Waar ooit de muur liep, loopt nu een denkbeeldige muur tussen arm en rijk, want de inwoners van Oost-Berlijn hebben het doorgaans slechter dan de Berlijners die in het westen 1 ‘Großstadt ohne Größenwahn’, der Spiegel nr. 12, 2007
van de stad wonen. Na de Wende hebben veel mensen de stad verlaten, op zoek naar werk in het westen. Sinds 1991 zijn 1,7 miljoen mensen vertrokken. Daar staat tegenover dat 1,8 miljoen mensen nieuw zijn toegestroomd. Er heeft een regelrechte vernieuwing en verjonging plaatsgevonden. Armoede heeft niet op iedereen hetzelfde effect. Aan de ene kant leidt het onder veel Oost-Berlijners tot ddrweemoed: toen was het goed, toen hadden we werk en kregen we een opleiding en een pensioen. Aan de andere kant is het een groot voordeel dat armoede in Berlijn niet tot stigmatisering leidt. Het valt niet op. De nieuwe generatie jonge mensen in de stad, heeft het misschien niet breed, maar zit wel vol ideeën. Nergens in Duitsland is bijvoorbeeld het aantal starters zo groot als in Berlijn. Ook het aantal mensen dat werkt in de kunst, cultuur of mediasector is enorm en daarmee beschikt Berlijn – om in termen van Richard Florida te spreken – over een ongekend grote creatieve klasse. de stad als magneet Nadat het stadsbestuur is bekomen van de deceptie dat de grote bedrijven niet terugkeren naar Berlijn, gooit ze het over een andere boeg. In plaats van te proberen de bedrijven die vertrokken zijn terug te halen, zet ze haar energie nu in op het aantrekken van nieuwe bedrijven. Berlijn heeft goed nagedacht over datgene waar de stad goed in is, om te bepalen waar kansen liggen en hoe ze zich moet positioneren. Uit die zoektocht zijn de gebieden wetenschap, technische innovatie, cultuur en media gekomen. Aan de rand van de stad is de afgelopen jaren een van
99
de modernste technologiecentra verrezen. Dit Adlershof moet het Sillicon Valley van Berlijn worden. Met de Humboldt Universiteit en het Charité ziekenhuis meent Berlijn nog twee andere troeven in handen te hebben. Als laatste succes wordt het Franse, in transporttechniek gespecialiseerde bedrijf Bombardier binnengehaald. Met een groot bord op de Hauptbahnhof wordt het bedrijf welkom geheten. Berlijn is oprecht blij met elke grote vis die ze binnenhaalt. Wethouder voor stadsontwikkeling Ingeborg Junge-Reyer ziet de stad als een magneet voor jonge mensen die hun eigen kansen willen creëren. Zij hoopt vooral dat jonge afgestudeerden voor de stad behouden blijven en aan de slag kunnen in de eerdergenoemde sectoren die de pijlers vormen voor de positionering van de stad. Veel studenten weten Berlijn in ieder geval al te vinden. Zij komen niet alleen uit de omliggende deelstaten, maar ook uit WestEuropa, met name Scandinavië. Ook voor jonge kunstenaars is de stad een trekpleister. Dat komt door de lage huren, die gemiddeld een kwart lager liggen dan
100
Volop ruimte voor de creatieve klasse. Op sommige plekken bloeit een informele economie.
in de rest van Duitsland en vergeleken met andere metropolen in Europa als Barcelona en Londen, helemaal laag zijn. Junge-Reyer ziet hierin een uitgesproken kans voor Berlijn, want jonge kunstenaars kunnen in andere Europese steden nauwelijks nog terecht en krijgen in Berlijn alle ruimte. Berlijn heeft duidelijk een aantrekkingskracht die verder reikt dan Duitsland. Voor het eerst is de bevolking dit jaar weer licht gegroeid. Elk jaar verlaten nog steeds zo’n tienduizend mensen de stad, maar nu komen er meer mensen bij. Junge-Reyer: ‘Berlijn heeft iets dat geen enkele andere stad in Europa heeft en dat is ruimte in de binnenstad. Onze focus voor ontwikkeling ligt op al die vrije gebieden en dat industriële erfgoed langs de rivier de Spree. Daarmee kunnen we nog jaren vooruit.’ Overal eigenen mensen zich de verlaten gebieden toe. Er ontstaan woonwagenkampen met oude punkers die zich met man en macht verzetten tegen elke vorm van stadsontwikkeling. Spandoeken met kreten als: ‘Hier endet die kapitalistische Zone’, onderstrepen dat zij stadsontwikkeling als je reinste uitverkoop zien. In
andere gebieden maken mensen juist gebruik van de kansen die er voor het oprapen liggen. Wie een beetje fantasie en ondernemingslust heeft, kan zich hier helemaal uitleven. Zo ontstaat er een soort informele economie, dwars door de stad, met hippe nachtclubs, openluchtbioscopen, strandbars, een skatehal, een klimmuur of een vrijplaats met ateliers voor kunstenaars. Junge-Reyer: ‘Wij stimuleren het tussengebruik van deze ruimtes. Niet met subsidies, maar door het mogelijk te maken en mensen te begeleiden, bijvoorbeeld bij het zoeken van een nieuwe plek als de locatie ontwikkeld wordt.’ Sommige van deze bedrijfjes verhuizen voortdurend of zijn van tijdelijke aard, andere krijgen een meer permanent karakter en gaan zo deel uitmaken van de formele economie. In deze tussenzone krijgt talent de mogelijkheid te groeien en krijgen ideeën een kans om te rijpen. Ook projectontwikkelaars en beleggers hebben al langer hun blik op Berlijn laten vallen. Frank Bielka van degewo: ‘Duits vastgoed was een tijd erg in trek door de lage rente, waardoor investeerders
makkelijk kapitaal konden aantrekken. Die tijd is inmiddels voorbij en nu zien we dat buitenlandse investeerders kopen, omdat ze ook bedrijfsmatig actief willen zijn in Berlijn.’ Een opvallende groep op de vastgoedmarkt zijn de Russen. Zij kopen massaal vastgoed op de Kurfürstendamm, de ooit zo chique winkelstraat in West-Berlijn. Niet alleen woningen, maar ook winkels hebben hun aandacht. Wie tegenwoordig als winkelbediende aan de slag wil in een van de luxe boetieks, wordt geacht naast Duits ook vloeiend Russisch te spreken. Ook Junge-Reyer bevestigt de belangstelling van het buitenland: ‘Op de jaarlijkse vastgoedbeurs in Cannes krijg ik steeds de reactie “It’s not the property, it’s the city”. Dat zegt wel iets over de aantrekkingskracht van Berlijn. Veel buitenlandse investeerders, vooral Scandinaviërs en Ieren, beleggen hun geld in het vastgoed in Berlijn. Het is een spannende stad en mensen willen er een graantje van meepikken. De ontwikkeling van Berlijn is wel een zaak van de lange adem. Na de Wende is er veel gebeurd: het regeringsgebied,
101
Berlijn
het station, de Potsdamer Platz. Er is echter nog zoveel te doen, maar het gaat allemaal stukje bij beetje.’ De ruimte biedt enorme kansen en zorgt er ook voor dat grote prijsexplosies achterwege blijven. Er kan alleen worden ontwikkeld wat de markt aankan. Te veel aanbod leidt tot prijsdaling. Vandaar dat de ontwikkeling stap-voor-stap gaat. Bij een redelijk constant blijvend inwonersaantal, zal Berlijn dus niet snel te maken krijgen met exorbitant stijgende grondprijzen, zoals in Barcelona of Londen. Dat maakt Berlijn ook op de lange termijn een aantrekkelijk alternatief. puinruimen en wederopbouw Al slenterend door de straten en wijken van Berlijn val je soms van de ene verbazing in de andere. Monotone wijken met rechttoe-
102
De Karl-Marx-Allee was het prestigeproject van de ddr: een laan voor optochten en parades van Alexanderplatz tot Frankfurter Tor.
rechtaanflats worden afgewisseld met buurten waarin elke straat weer anders is. Prachtig gedecoreerde gebouwen uit wat men de Gründerzeit noemt – de bloeiperiode van Berlijn eind negentiende eeuw – staan naast naargeestige jarenzestigbouw, een glazen nieuwbouwfaçade of gewoon een open stuk grond met een dode gevel, waarop meestal een immens graffitikunstwerk prijkt, waarvan je je afvraagt hoe het er ooit op is gekomen. Die variëteit is het gevolg van geallieerde bommen, de muur of een tussentijds gewijzigd stedenbouwkundig inzicht. Na de oorlog ligt Berlijn in puin, 28.000 huizen zijn totaal verwoest, 20.000 huizen zijn niet meer te repareren, 23.000 huizen zijn zwaar beschadigd en meer dan 100.000 huizen hebben lichte beschadigingen opgelopen. Waar te beginnen
met de wederopbouw en hoe? Hans Scharoun, een modernistische architect, krijgt na de oorlog de leiding over bouwzaken in Berlijn. De kaalslag die de oorlog heeft aangericht biedt wat hem betreft kansen voor iets nieuws, voor ‘moderne’ wijken. De architectuur van vroeger is bovendien in de ogen van velen besmet; de protserige classicistische stijl doet aan de naziarchitectuur denken. In Scharouns visie zou de stad het best kunnen worden opgedeeld in eenheden waar zo’n vierduizend mensen wonen. De eenheden zouden doorsneden worden met een wegennet, dat eerder aan een snelweg dan aan een dorpsstraat doet denken. Het hele stratenpatroon van Berlijn zou wat hem betreft op de schop gaan. In plaats van de klassieke stad, waarin een duidelijke hiërarchie is waar te nemen en hoofdwegen naar het centrum voeren, is hij voorstander van een tuinstad met flats en een sterke scheiding van functies. Dit functionele, modernistische denken viert hoogtij in de jaren na de oorlog. Een mooi voorbeeld is het Hansaviertel, een klein wijkje grenzend aan het Tierpark, de groene long van de stad. De Berlijnse senaat stemt na de oorlog tegen het idee om de wijk in oude klassieke stijl met blokbebouwing te herbouwen. In het kader van Interbau, de bouwtentoonstelling die voor 1957 in Berlijn is gepland, wordt een wedstrijd uitgeschreven. Het plan voorziet in een tuinstadidee met verschillende op zichzelf staande hoge flats en een aantal lagere gebouwen. Gerenommeerde architecten uit binnen- en buitenland, waaronder Oscar Niemeyer, Walter Gropius, Max Taut en de Nederlanders Van den Broek en Bakema worden uitgenodigd een complex 2 Bezirksamt Friedrachshain, Friedrichshain – Ein historischer Spaziergang
te ontwikkelen. Het resultaat is een ruim opgezette tuinstad, waar je echter op geen enkele manier het idee hebt dat je in de stad woont. Er moet veel en snel gebouwd worden in die tijd, om aan de enorme vraag naar woonruimte te kunnen voldoen. De jaren zestig waren een walhalla voor architecten, die ongestoord hun gang konden gaan. Zo is ook in Berlijn, net als in veel andere Europese steden na de oorlog veel modernistische nieuwbouw uit de grond gestampt. Scharouns megaplan voor Berlijn werd echter verstoord door de splitsing van de stad. Zo was hij, aan wat nu de Karl Marx Allee is, begonnen met de bouw van een aantal galerijflats: vierhoog in het groen. De flats zijn eind jaren veertig neergezet, maar het nieuwe ddr-regime had hele andere plannen en vond zijn idee voor de tuinstad veel te kleinburgerlijk. In plaats daarvan moest er een brede Allee komen tussen Brandenburger Tor en Frankfurter Tor, geschikt voor optochten en parades. De Allee moest gebouwd worden in één stijl, ‘gebaseerd op de Sovjet Unie, met inhoudelijke verwijzingen naar het socialisme en qua vorm refererend aan nationale tradities’. 2 Er wordt een competitie uitgeschreven voor het ontwerp en uiteindelijk zijn verschillende delen door verschillende architecten ontwikkeld. Wat kenmerkend is aan de straat, die uiteindelijk pas aan de Alexanderplatz begint, is de breedte van 90 meter, veel breder dan de oorspronkelijke bebouwing. De bouwwerken lijken op suikertaarten met veel classicistische zuilen, mozaïeken boven de toegangsdeuren en keramiektegels aan de façade. De bouw van de Allee is een pronkstuk waarmee de ddr wil laten zien
103
verhalen uit stad & regio ook paleizen te kunnen bouwen, maar dan voor de arbeiders. De Allee krijgt in 1949 de naam van Stalin, ter ere van diens verjaardag. Met de bouw van het eerste stuk wordt begin jaren vijftig begonnen. Het puinruimen en de wederopbouw verlopen nagenoeg tegelijkertijd. De zogenaamde Trümmerfrauen (puinvrouwen) ruimen het puin dat vervolgens meteen wordt verwerkt in de nieuwbouw. Iedereen die meehelpt met het opbouwwerk krijgt voorrang bij de toewijzing van de woningen. De bouw verloopt in een recordtempo. Ook in andere delen van Oost-Berlijn wordt hard gewerkt aan de wederopbouw. Met de zogenaamde Plattenbau, een systeem dat werkt met geprefabriceerde platen waar deuren en kozijnen al in zitten, gaat het bouwen hard, maar het resultaat is bijzonder eentonig en architectonisch weinig hoogstaand. Een gebouw van elf verdiepingen is in 110 dagen gereed. De bouwproductie in Oost-Berlijn ligt op 7.000 woningen per jaar. 3 Voor de ddrburgers zijn de woningen een ongekende luxe. Wie in een van de flats een appartement krijgt toegewezen, is de koning te rijk. Ze zijn relatief groot en beschikken over een eigen keuken en badkamer, een uitzondering voor die tijd. De huren worden kunstmatig laag gehouden, zo rond de 60 dm per maand. Alleen is er geen geld voor onderhoud. Die rekening krijgt de stad na de Wende gepresenteerd. nieuwe identiteit wijk Na de val van de muur ziet het OostBerlijnse woningbestand er vervallen uit. Gelukkig kan Berlijn rekenen op subsidies, maar ook door de stad en de woningbouw-
104
3 ddr-museum Berlijn
maatschappijen wordt flink in de buidel getast. Gunstige belastingregels en subsidies moeten ook particulieren bewegen in het vervallen woningbestand te investeren. De woningbouwmaatschappij degewo bezit zo’n 27.000 woningen in Berlijn en steekt zich voor een fors bedrag in de schulden om te saneren. Een substantieel deel van hun bezit bestaat uit Plattenbauwoningen. Directeur Frank Bielka is niet negatief over de Plattenbau: ‘Bouwkundig zitten de woningen best goed in elkaar en ook als je kijkt vanuit energieverbruik scoren ze niet slecht. Het meeste geld is gaan zitten in het vernieuwen van alle leidingen. Daar was echt jaren niets aan gedaan.’ In de euforie na de val van de muur worden er ook veel nieuwe woningen bijgebouwd, maar de verwachte groei blijft uit. Heel Oost-Duitsland heeft te kampen met dalende bevolkingscijfers als gevolg van achterblijvende geboortecijfers en emigratie. De bondsregering start een programma, Umbau Ost, om de dalende bevolkingstendens op te vangen. Ook in Oost-Berlijn wordt het programma gestart. Frank Bielka: ‘Umbau Ost is in feite een eufemisme voor sloop. Ook in Berlijn worden in totaal 4.000 woningen gesloopt. De woningmarkt in Berlijn is zeer ontspannen. Van de 1,9 miljoen woningen staan er 100.000 leeg. Vooral de wijken met veel Plattenbau kampen met leegstand.’ De stad heeft sinds de Wende een metamorfose ondergaan. Huizen zijn opgeknapt, wijken opnieuw ontdekt. In achttien jaar tijd is er veel veranderd. Als voorbeeld twee heel verschillende wijken, beide in het voormalige Oost-Berlijn: Marzahn en Prenzlauer Berg. Het idee van Berlijn als tuinstad kreeg voor de oorlog al gestalte in Siemensstadt, waar het concern door gerenommeerde architecten als Gropius en Banning
kleine arbeiderswoningen met veel oog voor detail in een groene omgeving liet ontwerpen.
105
marzahn: vernieuwde plattenbau Marzahn ligt in het uiterste oosten van de stad. Hier wonen maar liefst 130.000 mensen. Het is bijna een stad in een stad. De wijk is in de jaren zeventig gebouwd om onderdak te bieden aan de talrijke jonge families die nog steeds geen fatsoenlijke woning hadden. Erika Kröber, persvoorlichter van degewo, maar tevens bewoner van het eerste uur in Marzahn, vertelt uit eigen ervaring: ‘Het bijzondere aan de wijk is dat er naast hoge flats ook laagbouw staat. Dat waren natuurlijk de
Berlijn
verhalen uit stad & regio geliefde buurtjes. Door de hoge dichtheden in de wijk, was het echter wel vanaf het begin mogelijk om voorzieningen aan te leggen, zoals de metro. Daardoor ligt de wijk op maar twintig minuten afstand van het centrum. De wijk is echt door de mensen zelf opgebouwd. Veel mensen die er kwamen wonen, kwamen niet uit Berlijn. Door die gezamenlijke start was er ook meteen een enorme eensgezindheid. De wijk is als het ware meegegroeid met de bewoners. In het begin werden er veel kinderen geboren en waren er te weinig speelplaatsen en kinderopvangplekken.
Later waren de kinderen groter en waren er weer niet genoeg scholen. Nu wonen er vooral ouderen en is er gebrek aan ouderenzorg.’ De wijk is inmiddels wel veranderd en de eensgezindheid is minder. Veel families die het zich konden veroorloven zijn de stad uit getrokken en hebben zelf een huisje gebouwd. De vele speelplaatsen in het groen liggen er verlaten bij. Wat overblijft, zijn vooral de ouderen en de immigranten, waarvan er tienduizend Russisch spreken. In verhouding wordt de wijk dus steeds armer. Toch ademt Marzahn net als veel andere wijken in Berlijn niet de sfeer van een probleemwijk, zoals we die kennen uit Londen en Parijs. Volgens wethouder Junge-Reyer heeft dat te maken met het programma ‘Sociale stad’. In dat kader wordt veel in wijken geïnvesteerd om te interveniëren, maar liever nog om problemen te voorkomen. Junge-Reyer: ‘Samen met scholen en mensen in de wijk kijken we wat de wijk nodig heeft. De mensen denken zelf na over hoe zij willen dat hun omgeving eruitziet en hoe zij die kunnen vormgeven. Ook kijken we hoe we de lokale economie kunnen ondersteunen, zodat er kunst, cultuur en andere vrijetijdsbesteding mogelijk is in de wijk.’ In het kader van het programma Umbau Ost heeft degewo ook in Marzahn woningen gesloopt. In plaats van hele flats te slopen heeft ze een aantal Plattenbauflats afgetopt. Van de elf verdiepingen zijn er nog vier tot zes verdiepingen over. De woningen hebben balkons en terrassen gekregen en soms een lift aan de buitenkant. De Ahrensfelder Terrassen is het prestigeproject van degewo, waarmee ze Marzahn: Plattenbau-wijk bij uitstek. Op de voorgrond de gepimpte Plattenbouw van de Ahrensfelder Terrassen: etages eraf, balkons eraan.
in binnen- en buitenland belangstelling wekken. De huisjes lijken in niets meer op de grauwe Plattenbau. Ze hebben vrolijke mediterrane kleuren gekregen en de balkons hangen vol met bloemen. Ook zijn er kleine tuintjes aangelegd bij een aantal benedenwoningen. De bewoners creëren er hun eigen paradijsjes, inclusief zwembadje voor de kinderen. Toch waren niet alle bewoners enthousiast over de ingreep. Erika Kröber: ‘De veranderingen hadden natuurlijk wel een kleine huurverhoging tot gevolg. Die stond overigens in geen verhouding tot de kosten van de ingreep, die zwaar gesubsidieerd is. Maar over elke euro huurverhoging kunnen Berlijners steen en been klagen. Men heeft hier geen flauw benul meer wat wonen werkelijk kost. In het voormalige Oost-Berlijn werden de huren natuurlijk kunstmatig heel laag gehouden, maar in het westen kan men er ook wat van met de subsidies.’ Marzahn is een van de armere wijken in een over de hele linie arme stad. De bouw is massaal en behoorlijk eentonig, maar toch hangt er geen deprimerende sfeer. Er is veel groen, het gros van de woningen is gesaneerd en staat er goed bij. Hangjongeren zijn er niet en in de bakkerij annex café onder het gezondheidscentrum lopen bejaarden in en uit en heerst een levendige sfeer. Wie echt goedkoop wil wonen, kan hier zonder problemen terecht en zit uiteindelijk toch maar zo’n twintig minuten verwijderd van de binnenstad. Ook een enkele verdwaalde toerist kan tegenwoordig in Marzahn terecht: degewo heeft een vijfkamerflat op de elfde verdieping van een flatgebouw ter beschikking gesteld aan een project voor jongeren. Ze hebben er een echt pension ingericht:
107
verhalen uit stad & regio De elfde Hemel. De eerste bezoekster was een Amerikaanse journaliste die een boek schrijft over de Plattenbau. Overigens is dit niet het eerste Plattenbauhotel. Vlak bij de Ostbahnhof in de stad is onlangs het
Ostel geopend: overnachting in authentieke ddr-sfeer. Daarmee is deze verguisde bouwvorm definitief aan een tweede leven begonnen.
Showcase DDR Interview Eva K. (71) Eva K. is oud-journaliste en woont sinds 1960 op de Karl Marx Allee in Friedrichshain ‘Karl Marx zei ooit: ieder verhaal begint als een tragedie en eindigt in een komedie’ ‘Vanuit het puin zijn deze huizen hier opgebouwd vlak na de oorlog. Elke steen werd opnieuw gebruikt en uit heel de ddr werden arbeiders en materieel naar Berlijn gehaald om dit prestigeproject af te krijgen. Dat ging natuurlijk wel ten koste van de wederopbouw in andere steden. Maar ja, dit was dan ook de “showcase Oost”, net zoals ze aan de andere kant hun “showcase West” hadden. Net als veel andere ddr-burgers stond ik jaren op de wachtlijst voor een woning. Toen ik zwanger bleek te zijn, kreeg ik voorrang. Zo ging dat. Het krijgen van kinderen werd erg gestimuleerd in de ddr en als je zwanger was, kon je rekenen op een voorkeursbehandeling. In 1960 konden we ons appartement betrekken aan wat toen nog de Stalin Allee heette. Dolblij waren we. Een eigen stek van 63 m2 met een eigen keuken en badkamer, en dat voor 63 dm per maand. Dat we een woning hier aan deze prestigieuze straat kregen en niet in een gewone Plattenbauwoning, telde voor ons helemaal niet. Zo werd er ook helemaal niet naar gekeken. Je was gewoon ontzettend blij dat je een huis had. Er woonde hier trouwens een heel diverse mix van mensen. Pas vanaf 1970 kwam de verdeling van de woningen te vallen onder de magistraat van Berlijn. Toen veranderde de samenstelling en kwamen er vooral veel hoge partijbonzen te wonen. Heel bizar was de dag, of eigenlijk de nacht, van 13 november 1961. In die nacht zijn alle straatnaamborden veranderd en is het beeld van Stalin, dat 108
langs de straat stond, afgevoerd. Van de ene op de andere dag woonde ik niet meer op de Stalin Allee 205, maar op de Karl Marx Allee 105. Stalin was ook in de ddr jaren na zijn dood in onmin geraakt. Na de Wende is fors geïnvesteerd in de huizen hier in de straat. De hele straat is bovendien tot monument verklaard. Men wilde alles daarom zo veel mogelijk in de oorspronkelijke staat terugbrengen, inclusief de tegels aan de buitenmuren. Alleen bleek de fabriek die de tegels maakte inmiddels failliet te zijn. De hele restauratie heeft voor behoorlijk wat overlast voor bewoners gezorgd. We hadden er op een gegeven moment echt genoeg van. Nu gaan ze binnenkort de originele straatlantaarns allemaal opknappen. Maar de bomen zijn sinds de aanleg van de straat zo enorm gegroeid, dat veel lampen alleen nog in de bladeren schijnen en niet meer op straat. De huren liggen natuurlijk allang niet meer op ddr-niveau, hoewel de oude huurders wel een beschermde status genieten. Ik betaal nu 400 euro per maand, maar voor woningen die nu leeg komen, wordt al snel het dubbele gevraagd. De woningen zijn nu vooral in trek bij jonge mensen. Voor gezinnen zijn de twee- of driekamerwoningen al snel te klein. Veel mensen die iets in de creatieve sector doen of die uit het buitenland komen en een tijdje de sfeer van Berlijn willen proeven wonen hier. De omgangsvormen zijn daardoor natuurlijk wel veranderd. Je weet eigenlijk nauwelijks wie je Tot monument verklaarde suikertaartenbouw aan de Karl-Marx Allee.
109
verhalen uit stad & regio
buren zijn of wat ze doen. Zelfs een sleutel afgeven als je op vakantie gaat, is er niet meer bij. Maar ook dat heeft zijn voordelen. Hiervoor was de sociale controle wel heel erg groot. De hele wijk Friedrichshain is wat dat betreft echt veranderd. Onlangs las ik in de krant dat elke vijfde kunstenaar of anderszins creatief persoon in Friedrichshain woont. Je ziet het ook aan de vele cafés en eettentjes op de Simon Dachsstrasse. Wij noemen die straat de “Fressmeile”. Een vriendin van mij woonde er, maar is onlangs verhuisd. Ze werd helemaal gek van alle etensluchtjes. Echt positief ben ik overigens niet over de ontwikkelingen van de stad. Al die creatieve mensen is best leuk, maar ze worstelen allemaal. Zo heeft mijn vriendin twee zoons. De ene is acteur en de ander kunstschilder. Die hebben het ook niet makkelijk. Ik geloof gewoon niet dat een stad het redt met alleen dienstverlenende bedrijven. Er wordt in deze stad helemaal niets meer geproduceerd. In Leipzig en Dresden gaat het veel beter. Ze hebben daar meer productie en vooral ook minder politiek gedoe. Daar is Berlijn altijd erg goed in geweest. Voor elk project worden competities georganiseerd, er komt juridisch getouwtrek en er wordt veel gepraat, maar weinig gedaan. Maar als je me nu vraagt of ik hier weg zou willen? Nee, dat nooit. Ik ben in hart en nieren een Berlijnse, een stadsmens. Ik woon al bijna vijftig jaar aan de Karl Marx Allee. De geschiedenis van deze straat begon als een tragedie, maar zoals Karl Marx zelf ooit zei, eindigt elk verhaal vervolgens in een komedie. Ik heb hier mijn leven en mijn sociale contacten. En in de weekenden ga ik naar mijn kinderen die buiten de stad wonen. Dit weekend pak ik zeker mijn biezen: er wordt hier het jaarlijkse bierfeest georganiseerd met maar liefst 26.000 soorten bier!’ < prenzlauer berg: van oude chic tot trendy buurt Het tweede voorbeeld is de wijk Prenzlauer Berg. Deze wijk heeft het geluk dat veel oude huizen de oorlog (ternauwernood) overleefd hebben. Waar wel gaten zijn gevallen, zijn ze opgevuld met Plattenbau. De brede lanen met bomen en de prachtige detailleringen aan de woningen herinneren aan een tijd waarin dit een chique wijk moet zijn geweest. De oorlog heeft hier natuurlijk ook zijn sporen achtergelaten en in de ddr-tijd woonden hier vooral de mensen die niet het geluk
110
hadden in een van de nieuwe Plattenbauflats terecht te komen. Volgens wethouder Junge-Reyer is Prenzlauer Berg een van de wijken waar na de Wende heel veel overheidsgeld in is gestoken. Het was al snel duidelijk wat een parel de wijk is, met veel gebouwen uit de Gründerzeit die de oorlog overleefd hebben. Ook veel particulieren hebben gebruikgemaakt van subsidies en belastingaftrek om panden op te knappen. In korte tijd is de wijk van identiteit veranderd. Niet alleen werden de huizen opgeknapt, maar er kwamen ook andere mensen wonen. Tweeverdieners uit het
westen ontdekten de wijk. Er kwamen winkeltjes en eettentjes en onlangs opende zelfs een enorme biologische supermarkt de deuren. Het gebied is nu een van de hipste buurten. Met vierkantemeterprijzen tot 2.500 euro behoort Prenzlauer Berg tot de duurste locaties van Berlijn. De pioniers van het eerste uur zijn inmiddels gesetteld en hebben kinderen gekregen; veel kinderen. Op een gemiddelde doordeweekse middag struikel je in de parkjes op de Kollwitzplatz en de Helmholzplatz over de moeders met kinderwagens die alweer in blijde verwachting zijn van de volgende.
Ook de vaders vind je hier veelvuldig achter de hippe kinderwagens. In de Dunkerstrasse loop je achtereenvolgens langs een winkel met trendy kleren voor kinderen en jonge moeders, gevolgd door een fotostudio gespecialiseerd in foto’s van zwangere vrouwen en jonge moeders met kind en tot slot langs een speelgoedknutselwinkel. Ook expats hebben de wijk ontdekt; eind 2007 begint de eerste tweetalige school in Prenzlauer Berg voor kinderen van 5 tot 8 jaar. Straat voor straat rukt de yuppificering op. De oorspronkelijke bewoners herkennen hun wijk niet
Bakken met overheidsgeld zijn na de Wende gestoken in het opknappen van de monumentale huizen in
Prenzlauer Berg, nu een van de duurste plekken van Berlijn.
111
Al bijna te oud voor Prenzlauer Berg Interview Knut Winkelsdorf Knut Winkelsdorf werkt als pottenbakker aan de Helmholzplatz in Prenzlauer Berg
‘Zes jaar geleden kwam ik naar Berlijn, nadat ik in mijn geboortestad Brandenburg ook al een pottenbakkerij had gehad. Ik was toe aan iets nieuws. De bewoners van Brandenburg zijn nu niet bepaald de mensen die massaal mijn spullen kopen. Ik wilde me als Oost-Duitser graag in Oost-Berlijn vestigen en kwam al snel in Prenzlauer Berg terecht, omdat het een mooie en levendige wijk is. Er wonen hier inmiddels relatief veel mensen uit het westen. De oude Oost-Berlijners die hier woonden, trekken steeds meer weg. Hun sociale structuur is verdwenen. Ze hebben niemand meer om een praatje mee te maken, dus wat moeten ze hier nog? De West-Duitsers hebben toch een andere mentaliteit dan de Oost-Duitsers. Ze komen veel zelfverzekerder en soms wat arrogant over. Wij Oost-Duitsers zijn bescheidener, eerder tevreden. Je merkt in de wijk toch dat je elkaar opzoekt. Mijn favoriete kroegen bijvoorbeeld, worden gerund door Oost-Duitsers. Het is een bepaalde mentaliteit die je deelt. Overigens merk je dat de mensen die het lukte om in het ddr-systeem iets van hun leven te maken, ook de mensen zijn die nu succesvol zijn. Wat verder opvalt, is het grote aantal kinderen in de wijk. Al die vrouwen die met hun buiken paraderen en hun hele bestaan in dienst stellen van de kinderen, die een soort goden voor ze zijn. Ook dat was in de ddr-tijd wel anders; toen werkten vrouwen gewoon, ongeacht of ze kinderen hadden. Ik heb buiten mijn winkel altijd een aantal stukken uitgestald staan. Laatst waren er een paar kinderen die de boel hadden omgegooid. Er waren een paar kleine dingen gebroken. Binnen de kortste tijd stonden die moeders eromheen – allemaal westerlingen, daar ben ik van overtuigd. Maar het enige waar ze mee bezig waren, was met de zorg om de kinderen! Ze moesten getroost worden en gerustgesteld dat het allemaal niet zo erg was. Om mijn handelswaar bekommerde zich niemand. Toen een van de moeders het wilde regelen met de aansprakelijkheidsverzekering, wimpelde ik 112
Berlijn
verhalen uit stad & regio
haar af zei dat het wel meeviel. Er was hoogstens voor 50 euro kapot en met het invullen van al die formulieren ben je al snel meer kwijt. Dat vond ze goed, maar ze vond dat ik nog wel even naar buiten moest om de kinderen gerust te stellen en te zeggen dat het allemaal niet zo erg was! Ik heb het nog gedaan ook, maar wel met gebogen hoofd, zodat ze niet zouden zien hoe kwaad ik eigenlijk was! Wat dat aangaat is de wijk wel aan het veranderen. De wijk wordt ook steeds jonger, lijkt het wel. Ik heb het gevoel dat ik over vijf jaar eigenlijk te oud ben voor Prenzlauer Berg. Maar goed, tegen die tijd ga ik misschien wel weg uit Berlijn en lekker ergens buiten wonen. Voor mijn klanten hoef ik niet hier te blijven. Die komen toch niet uit Berlijn. Het grootste deel van mijn beelden verkoop ik op keramiekmarkten in heel Europa. Slechts een hele enkele keer komt er iemand in de winkel die ook iets koopt; een verdwaalde toerist uit Nederland, bijvoorbeeld.’ < meer en klagen over de veranderde omgangsvormen. Oude en nieuwe bewoners leven langs elkaar heen. De oorspronkelijke bewoners zijn bang dat ze straks de huren niet meer kunnen betalen. Volgens JungeReyer zal dat niet snel gebeuren, omdat het Duitse huurrecht erg sterk is en grote huurstijgingen niet toelaat. Toch doet de nieuwe Mietspiegel, de Duitse richtlijn voor de huren die jaarlijks wordt uitgegeven, iets anders vermoeden. Daarin staat dat huurders die nu een huur betalen die onder de gemiddelde huur in de wijk ligt, kunnen rekenen op een huurverhoging van 20% over drie jaar. 4 Voor mensen met de laagste inkomens zijn dat toch forse stijgingen. Bovendien is het subsidieprogramma voor particuliere investeringen in de wijk inmiddels afgebouwd. Investeringen zijn dus alleen nog rendabel als je de woningen voor een goede prijs kunt verhuren of verkopen. De spannende tijd waarin de oude wijk wordt ontdekt door nieuwe bewoners en er van alles verandert, is in Prenzlauer Berg al over zijn hoogtepunt heen. De wijk heeft 4 Berliner Zeitung, 15 augustus, 2007
zijn nieuwe identiteit aangenomen, ten koste van de oorspronkelijke bewoners, die zich steeds meer terugtrekken of verhuizen. Een aantal van hen lukt het ook wel om mee te bewegen met de veranderende omgeving en er weer een eigen plek te vinden. Met name veel jonge Oost-Duitsers hebben zich ontpopt tot succesvolle ondernemers in de wijk. De veranderingen behoren tot de natuurlijke golfbewegingen van het stadsleven. De wijk Prenzlauer Berg heeft in ieder geval de kwaliteiten om zich steeds aan te passen aan veranderende omstandigheden en na een mindere periode, bloeit de wijk weer als nooit tevoren. ‘mein kiez’: het buurtgevoel in berlijn In tegenstelling tot andere Europese steden is Berlijn niet vanuit één centrum gegroeid. Voor 1920 bestond Berlijn uit de stadsdelen Mitte, Wedding, Prenzlauer Berg, Tiergarten, Kreuzberg en Friedrichshain; in oppervlakte misschien een derde van het huidige Berlijn. De huidige stad is
113
niet ontstaan door uitbreiding, maar door samenvoeging met omringende dorpen, zoals Charlottenburg, Köpenick en Spandau. Dat verklaart het enorme grondoppervlak van Berlijn van maar liefst 900 vierkante kilometer. Die ontstaansgeschiedenis vinden we ook terug op de kaart van Berlijn, waar menig straatnaam twee keer voorkomt. Ook de metrohaltes Rathaus Spandau, Rathaus Steglitz en Rathaus Schöneberg refereren aan de tijd dat dit zelfstandige dorpen waren met een eigen centrum. Nog steeds kun je in Berlijn niet goed spreken van hét centrum. In het West-Berlijn van voor de Wende ontbrak elk oriëntatiepunt. Na de samenvoeging is Mitte met de Brandenburger Tor, de boulevard Unter den Linden en de Gendarmenmarkt nog het meest als centrum te betitelen, hoewel dit gebied meer de sfeer van zaken- en toeristencentrum ademt dan van een centrum waar je als bewoner van de stad per se naartoe moet. Die groei door samenvoeging verklaart ook waarom mensen zich nog steeds nauw verbonden voelen met hun stadsdeel. Ze zijn Berlijners, maar meer nog ‘Köpenicker’ of ‘Spandauer’. Dat geldt natuurlijk vooral voor de oudere bewoners en Berlijn heeft de afgelopen jaren een grote jonge instroom gehad, die niet op die manier verbonden is met het verleden. Wat echter blijvend opvalt in Berlijn, is het sterke buurtgevoel. Liefkozend praten bewoners over ‘mein Kiez’, een typisch Berlijns woord voor buurt. Een Kiez is veel kleiner dan de stadsdelen en beslaat vaak maar een paar straten, zeg maar het dagelijkse leefgebied van de bewoners, met hun winkeltjes, parkjes, terrasjes en beeldbepalende bewoners. Berlijn heeft zelfs een eigen website
114
Berlijn
verhalen uit stad & regio (www.watchberlin.de) waar bekende en onbekende inwoners van Berlijn met een videocamera een portret geven van hun buurt. De politica van Turkse afkomst Bilkay Oeney geeft in haar filmpje op deze site precies aan waar de onzichtbare grenzen van de verschillende buurten in Kreuzberg lopen en vertelt dat deze grenzen zeer nauw gerespecteerd worden door de jongerenbendes in het stadsdeel. Zij begeven zich niet in elkaars territorium. In een ander deel van de stad, op het terras van een ijssalon in de wijk Prenzlauer Berg, wisselen een Engelse en een Amerikaanse vrouw die in deze wijk wonen van gedachten, waarbij de Britse opmerkt: ‘Het lijkt hier wel het Londense West End: het is net een dorp waar iedereen elkaar kent.’ Omdat vrijwel iedere buurt zijn eigen winkels, terrasjes, bioscopen en theaters heeft, hoef je de wijk niet snel uit. Dat zorgt voor een gemoedelijke sfeer, die tegelijkertijd wel stads is. Eind negentiende eeuw, toen Berlijn zijn enorme groei doormaakte, moest er veel gebouwd worden. De ingenieur James Hobrecht ontwikkelde de zogenaamde blokbebouwing in een wijk rond het centrum. De blokken hebben een centrale ontsluiting aan de straat en één of soms zelfs meer binnenhoven. Het idee erachter was dat er geen scheiding van arm en rijk zou ontstaan in de wijk. De rijkere mensen zouden aan de straatkant wonen en de armere in de achterhuizen. De hoven waren voor gemeenschappelijk gebruik. Deze sturingsgedachte hield maar zeer beperkt stand, want door de hoge woningnood en de speculatie werd elke vierkante meter voor de maximale prijs verhuurd. Volgens Philippe Remarque, die als
correspondent in Charlottenburg woonde, heeft deze bouw er wel voor gezorgd, dat er naast de chic van Berlijn ook nog gewone mensen in de wijk wonen. Ook in Kreuzberg kom je veel van dit soort hoven tegen, niet alleen met woningen, maar ook met bedrijfsverzamelgebouwen. De hoven zijn een oase van rust, afgesloten van de straat. Alleen de hoven met bedrijven zijn gedurende de dag vrij toegankelijk. De hoven zijn privéterrein dat bij de woningen hoort en worden zorgvuldig onderhouden, hetzij door de bewoners zelf, hetzij door een conciërge. Waar geen oorspronkelijke hoven zijn, wordt een soortgelijke sfeer gecreëerd door een voorplein of een grasveldje in te richten voor gezamenlijk gebruik en dit af te sluiten. Deze duidelijke begrenzing tussen de openbare weg en het privédomein zorgt ervoor dat iedereen elkaar groet. Immers, iedereen die zich op het terrein bevindt, hoort er ook te zijn en is dus ‘goed’. Bovendien bieden deze gemeenschappelijke gebieden een veilige ruimte voor spelende kinderen en nodigen ze uit tot ontmoetingen met buren. Het creëren van woonmilieus voor gezinnen met kinderen is een essentieel beleidsthema voor de stad. Wethouder Junge-Reyer: ‘Buurtgevoel is belangrijk als je met een gezin in de stad woont. We zetten daarom sterk in op het creëren van woonmilieus waarin alles aanwezig is dat gezinnen nodig hebben. Onderwijs en mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding zijn daarin heel belangrijk, maar ook een gezond klimaat en goed openbaar vervoer. Die aanpak werkt blijkbaar, want de uittocht uit de stad lijkt gekeerd; steeds meer gezinnen kiezen ervoor om in de stad te blijven.’
In de krater die de Berlijnse muur heeft geslagen bloeien steeds meer bloemen. De stad is bezig op veel plaatsen waar vroeger de muur liep, ruimte te bieden voor groenstroken en parken. Het geld hiervoor komt van de projectontwikkelaars die hieraan via de grondprijs bijdragen. De stad krijgt zo een nog groener karakter dan zij al heeft, wat de leefbaarheid ten goede komt. De wonden van het recente verleden zijn aan het helen, maar vergeten willen ze hier niet. Overal in de stad struikel je over de herinneringen aan oorlog en deling. Van kogelgaten in de muren, tot gedenktekens voor vervolgde groepen en kruizen langs de Spree ter herinnering aan de ddr-burgers die hun leven lieten in het najagen van hun vrijheid. Berlijn wordt wel ‘de stad die altijd bezig is te worden en nooit is’ genoemd, als kwalificatie voor een stad die zo graag een echte metropool wil zijn, maar het niet is en ook nooit zal worden. Maar misschien is het juist deze typering die Berlijn zo bijzonder maakt en die Berlijn tot metropool bij uitstek maakt. Het is een stad die constant bezig is zich te ontwikkelen en zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Die beweging is kenmerkend voor de dynamiek van een stad en trekt ook de mensen aan die zorgen voor dynamiek. Op het moment dat de stad ‘is’, komt zij als het ware tot stilstand. Dat is het voorpoortaal van de stad als museum: mooi, maar statisch. Het is moeilijk voor te stellen dat een van deze beide kwalificaties ooit op Berlijn van toepassing zal zijn.
115
Zeer beperkt is het leven in huis, een duistere plaats. Wie zijn woning verlaat is vrij. Boeddha
Woning wordt digitaal fort/4 We hebben het idee dat de binnenkant van de woning en de manier waarop we daarin leven altijd min of meer hetzelfde is geweest. Onze manier van leven heeft echter in de loop der tijd behoorlijk wat ontwikkelingen doorgemaakt. Daarom kijken we eerst naar het verleden, om vervolgens de impact van de huidige digitale revolutie te kunnen overzien. Van een simpel dak boven ons hoofd verandert ons huis in een digitaal fort, van waaruit we de wereld ontdekken.
117
4
in vijf eeuwen van huis naar thuis
Voor een beeld van de binnenkant van onze woning, maken we een tijdreis door de eeuwen om te zien hoe het gebruik van de woning zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. 1 118
De Nederlandse grachtenhuizen zetten in de 17de eeuw de trend in Europa. Nederlanders hebben nauwelijks bedienden en als eerste in Europa wordt
het grachtenhuis het domein van het gezin. Het huis wordt een thuis.
Woning wordt digitaal fort
De manier waarop we wonen, hoe onze woning eruitziet en hoe we haar gebruiken lijkt een constante factor in ons bestaan. De doorsnee-woning heeft een keuken, een badkamer, twee slaapkamers en een woonkamer. Projectontwikkelaars die ‘klantgericht’ willen bouwen, willen nog wel eens enkele variaties in plattegronden aanbieden; de keuken voor in plaats van achter of – doe helemaal gek – wonen op de eerste verdieping en slapen beneden. Het blijven variaties op een vast thema en veel meer laat de standaardmaatvoering die projectontwikkelaars hanteren ook niet toe. Toen ik aan een aantal architecten vroeg of de woningplattegronden ingrijpend gaan veranderen de komende jaren, kreeg ik het verrassende antwoord dat zij dit niet verwachten. Dat verbaast mij. De doorsnee-woning is gemaakt voor het doorsnee-gezin: vader, moeder en 1,8 kind. Maar er is steeds minder sprake van een doorsnee-gezin. Er komen meer eenoudergezinnen en vooral in de grote steden neemt het aantal eenpersoonshuishoudens alleen maar verder toe, zowel onder jongeren als onder senioren. Ook zijn er steeds meer mensen die wonen en werken combineren. Het liefst willen we een woning die past als een stretchjurk: hij voegt zich naar onze manier van leven en is tevens een weerslag van onze identiteit. De jurk zegt iets over wie wij zijn en hoe wij leven. Paul Dijkman geeft in zijn boek Nieuwbouw en sfeer een mooi voorbeeld van hoe het hebben van een achterdeur helemaal aansluit bij het Brabantse leven, waar de mensen makkelijk bij elkaar binnenlopen. Haal de achterdeur weg en het huis past niet meer bij de cultuur en de daarbij behorende omgangsvormen.
functionele middeleeuwen eindigen in vervuiling In de middeleeuwen ontstaan de eerste echte steden en de daarmee samenhangende middenklasse. Deze middenklasse heeft het beduidend beter dan de boeren op het platteland. Om de ontwikkelingen in het wonen te schetsen, is het vooral interessant om naar steden te kijken, omdat zich daar de vooruitgang laat zien. Opvallend in de middeleeuwen is vooral dat werken en wonen volledig door elkaar heen lopen. In de kelder van de stadshuizen is meestal sprake van een opslagruimte. Op de begane grond is een winkel of een werkplaats en daarboven wordt gewoond. Verschillende aparte kamers kent men niet; er is één ruimte waar geleefd wordt. Het hele begrip privacy bestaat niet. Het leven is vooral een publieke aangelegenheid; men is niet zo bezig met zichzelf. De inrichting van de woning is vooral functioneel. Meubels zijn er nauwelijks en wat er is, zoals een opbergkist of een houten bank, zit zodanig in elkaar dat het makkelijk meegenomen kan worden. De adel beschikt vaak over verschillende huizen, ook op het platteland. Als men van het ene huis naar het andere reist, wordt de hele huisraad ingepakt en meegenomen. Ons woord ‘meubels’ komt niet voor niets van het woord ‘mobilia’, hetgeen zoveel als ‘verplaatsbare goederen’ betekent. Huishoudens bestaan in die tijd soms wel uit 25 personen; familie, medewerkers, bedienden, alles woont met en door elkaar heen. Hoewel er geen kamers zijn met verschillende functies, ruimt men wel een belangrijke plaats in voor het baden. Hiervoor worden tobben gebruikt die midden in de kamer worden gezet. Ook zijn er openbare badhuizen waar mensen regelmatig naartoe gaan. Aan het eind van de middeleeuwen verworden deze echter steeds meer tot bordelen. Bovendien groeien steden als Londen en Parijs explosief. Mensen wonen steeds dichter op elkaar. De watertoevoer wordt een probleem; men moet steeds verder lopen om water uit een pomp te halen. Ook neemt de vervuiling in de stad hand over hand toe. Baden wordt een uitzondering en over de hele linie neemt de hygiëne in de stad af. zeventiende eeuw: nederlandse burgerij als voorloper In het Parijs van de zeventiende eeuw is de stad inmiddels zo verdicht dat de grondprijzen enorm stijgen, met als gevolg dat er meer de hoogte in wordt gebouwd. Het gemiddelde stadshuis in Parijs bestaat uit vijf verdiepingen met een binnenplaats. Voor het eerst verhuren mensen delen van hun huis aan anderen. Deze mensen wonen hier en werken elders. Daarmee ontstaat een scheiding tussen wonen en werken. Het huis verandert steeds meer in het privédomein. Bedienden zijn nog heel gewoon, niet alleen voor de rijken, maar het is niet meer zo dat de bedienden wonen en leven in dezelfde ruimte als de eigenaren van het huis. Er ontstaat een scheiding tussen bediende en meester. 1 Veel informatie in deze paragraaf is ontleend aan het boek Home van Witold Rybczynski
119
4
120
gepoetst en schoongemaakt. De drang naar properheid strekt zich niet uit tot de persoonlijke verzorging, want badkamers zijn er nog steeds niet. Ook is het koud in huis en dragen de bewoners het liefst meerdere lagen kleding over elkaar. Een Engelse bezoeker in Nederland merkt op: De huizen zijn er schoner dan de mensen. 2 achttiende eeuw: gerieflijkheid breekt in heel europa door Een eeuw later zet deze ontwikkeling zich ook door in andere delen van Europa. Een huis is niet meer alleen een plek die beschermt tegen de elementen, maar het is het domein van de familie geworden, waar voor het eerst mensen een privésfeer hebben. De afstand met de bedienden in huis wordt groter. Een eeuw eerder hadden bedienden al hun eigen vertrekken gekregen, maar deze bevonden zich vaak nog vlak naast de vertrekken van de heer of vrouw des huizes, zodat ze op afroep beschikbaar waren. Nu worden de twee werelden veel duidelijker van elkaar gescheiden en krijgen de bedienden een eigen domein in huis. Oproepen vinden plaats via een bel aan een koord. In Engeland krijg je de scheiding tussen upstairs en downstairs, die zo mooi tot leven komt in de gelijknamige Britse serie uit de jaren tachtig. Voor het eerst ontstaat er in de huizen van de rijken iets dat lijkt op een badkamer. Pas rond 1800 krijgt de aparte kamer om te baden een vastere plek in huis. Ook meubels veranderen. Behalve functionaliteit en later schoonheid, wordt het fysieke comfort belangrijk. Er komen meubels voor verschillende gelegenheden en verschillende meubels voor mannen en vrouwen, aangepast aan de fysieke verschillen. Voor het eerst worden er standaardontwerpen van meubels gemaakt en in serieproductie genomen. Chippendale is een van de eersten die daarmee komt. Dat maakt dat de meubels voor een bredere doelgroep beschikbaar komen. In Engeland ontstaan langzaam afzonderlijke kamers voor uiteenlopende functies. Zo zijn er verschillende kamers om te zitten of gasten te ontvangen, zoals de bibliotheek, de salon en de eetkamer, die allemaal verschillen in niveau van formaliteit. Het gedrag en de kleding worden gedicteerd door de ruimte waar men vertoeft. Engeland, dat een sterke romantische stroming kent, is ook het land waar gezellige zithoekjes ontstaan, die meer informeel gedrag uitlokken. Wonen wordt in heel Europa gerieflijker en huiselijker. Het huis verandert langzaam in een thuis.
Woning wordt digitaal fort
Meubels worden steeds belangrijker en zijn niet meer uitsluitend functioneel, maar ook mooi. Dat is vooral belangrijk voor het uiterlijk vertoon, want de buitenwereld is nog steeds belangrijker dan de privésfeer. Van een inrichting waarover is nagedacht, is nog geen sprake. Het lijkt alsof kamers worden volgestopt met meubels die in het wilde weg zijn aangeschaft. Er is geen gezellige sfeer in huis. Nu is ‘gezellig’ niet voor niets een Nederlands woord; Noord-Europa, en met name Nederland, is het eerste gebied in Europa waar het huis langzaam verandert in een thuis. De Gouden Eeuw brengt een ongekende welvaart in Nederland. De handel bloeit. Steden ontwikkelen zich. In tegenstelling tot andere Europese landen woont het grootste deel van de Nederlandse bevolking in steden. Er zijn maar liefst tweehonderd ommuurde steden. In Amsterdam floreert de handel en Rotterdam ontwikkelt een haven en wordt toegangspoort naar de rest van de wereld. Leiden staat vooral bekend om zijn textielproductie. Met de opkomst van de steden ontwikkelt zich een brede burgerij. In vergelijking met landen als Engeland en Frankrijk is Nederland bovendien een sterk egalitaire samenleving. In de republiek laat de burgerij zich niet de les lezen door monarchen en edellieden. In die samenleving ontstaat een nieuw soort wonen. Op de drassige ondergrond moet vooral licht gebouwd worden. Bovendien wil iedereen toegang hebben tot de gracht, dus huizen zijn over het algemeen smal. In plaats van natuursteen wordt gebouwd met baksteen en hout. Er komen veel ramen in de voorgevels. Deze laten licht binnen in de smalle diepe huizen, en zorgen ervoor dat het gewicht van de gevel laag blijft. Het belangrijkste verschil is echter de bewoning. Waar in Frankrijk huishoudens van 25 personen nog steeds geen uitzondering zijn, beperkt het Nederlandse huishouden zich tot ongeveer vijf personen. Nederland kent het verschijnsel van huurders in huis niet en Nederlanders hebben ook nauwelijks bedienden. Dat strookt niet met de calvinistische volksaard en wordt ook van overheidswege ontmoedigd door een speciale belasting. Een welgesteld gezin heeft maximaal drie bedienden. Het huis wordt daarom het domein van de familie, waar de vrouw de scepter zwaait en zelf zorgt voor de opvoeding van de kinderen. Ook dat is een noviteit in Europa. De benedenverdieping wordt vaak nog gezien als een verlengstuk van de openbare ruimte, maar de bovenverdiepingen zijn privéterrein en hier gaan de schoenen uit. Er ontstaan verschillende ruimtes met een meer of minder formeel karakter. Met de feminisering van het huishouden in Nederland ontstaat voor het eerst een huiselijke sfeer. Nederlanders houden van hun huizen en maken er zelfs poppenhuizen van. Niet om te spelen, maar als maquette om mee te pronken, net zoals je nu modeltreinen hebt. Meubels zijn een uiting van de rijkdom van de bewoners. In de Nederlandse huizen wordt bovendien veel
de langzame opmars van technologie in huis Het duurt tot het einde van de achttiende eeuw totdat technologische toepassingen in het woonhuis een beetje tot ontwikkeling komen, terwijl de benodigde technologie al veel langer beschikbaar is. Rond 1730 zou op basis 2 Home van Witold Rybczynski
121
4
122
Modernisme tot in de badkamer en de keuken: alles is gericht op functionaliteit en ontdaan van overbodige decoraties.
Woning wordt digitaal fort
van de beschikbare kennis elk huis al uitgerust kunnen worden met een bad en een toilet, maar het conservatisme van de rijken − degenen die de nieuwigheden kunnen betalen − houdt de vooruitgang lang buiten de deur. Veel edellieden geven de voorkeur aan een tobbe voor de openhaard boven een vaste badkamer waar ook andere mensen gebruik van maken. Hetzelfde gebeurt later bij de uitvinding van de gaslamp. Deze is rond 1840 ingevoerd in veel Europese huizen. Gas wordt steeds goedkoper en door de grote afzetmarkt in steden begint de gaslamp aan een opmars in de woningen van de middenklasse. De rijken moeten echter ook van deze vernieuwing niets hebben. Ze vinden het maar vulgair en waarom zou je gaslampen invoeren en stromend water als je bedienden hebt om kaarsen aan te steken en met emmers water te sjouwen? De volledige acceptatie van de gaslamp heeft zo’n vijftig jaar geduurd. De opmars van elektriciteit in huis gaat daarentegen een stuk sneller. Binnen twee jaar nadat Edison in Amerika zijn eerste elektriciteitscentrale opent, heeft hij al vijfhonderd aansluitingen. Rond 1900 is elektriciteit in een stedelijke omgeving volledig geaccepteerd en dalen de prijzen snel. Je zou kunnen zeggen dat 1890 een keerpunt is in de geschiedenis van de woning. Vanaf die tijd zijn er centrale verwarming, warm en koud stromend water, riolering en elektrisch licht. Het is ook de tijd dat de massaproductie haar intrede doet. Huiselijk comfort is opeens voor een veel grotere groep mensen beschikbaar. Elektriciteit opent de deuren voor een geheel nieuwe ontwikkeling, namelijk die van de huishoudelijke apparaten. Elektrische apparaten betekenen tijdwinst en gemak. Het huishoudelijk werk wordt een stuk lichter met strijkijzer, stofzuiger en wasmachine. Gemak en comfort in het huishouden worden belangrijk, nu vrouwen zelf aan de slag moeten. Immers, bedienden zijn tegen die tijd geen gemeengoed meer. De opmars van de huishoudelijke
apparaten vindt in eerste instantie vooral in Amerika plaats en begint aan het eind van de negentiende eeuw. De opmars is ongekend en in 1927 is er bijvoorbeeld al in de helft van de Amerikaanse huishoudens een stofzuiger. Voor vrouwen wordt het huishouden iets waar ze zo efficiënt mogelijk mee willen omgaan. Huishoudkunde is een vak geworden. Een van de eersten die dit vak beoefent is de Amerikaanse Catherine E. Beecher. 3 Zij komt in 1841 al met een standaardwerk over de functionaliteit van het huis. Zij geeft tips hoe vrouwen effectief hun huishouden kunnen bestieren. Beecher pleit ook voor kleinere woningen. Immers, hoe kleiner, hoe minder er moet worden schoongemaakt. De zeventiende-eeuwse Nederlandse burgerij deed al hetzelfde: ook zij bouwden kleinere huizen dan in de rest van Europa, want ook zij waren grotendeels zelf verantwoordelijk voor het huishouden. Met het nadenken over een efficiënt gebruik van het huis, worden ook nieuwe oplossingen bedacht, zoals inbouwmeubels en het gebruik van makkelijk te onderhouden materialen. Je zou kunnen zeggen dat Beecher eigenlijk een verre voorloper is van de in de jaren zeventig in Nederland opgerichte Vrouwen Adviescommissies. Deze vac’s 4 brengen adviezen uit aan architecten over zaken als een handige indeling van de keuken, de hoogte van de stopcontacten en de draairichting van de deuren. de rationalisering van het huis Rond 1920 raast de modernistische golf door Europa. In het hoofdstuk Identiteit en waarde komt de modernistische invloed op de stedenbouw en architectuur al uitvoerig aan de orde, maar die invloed beperkt zich niet tot deze disciplines. Ook de binnenkant van de woning rekenen de modernisten tot hun domein. Een van de belangrijkste vertegenwoordigers van deze stroming is Le Corbusier. Hij gaat ervanuit dat menselijke behoeften universeel zijn. Als je die behoeften kent, kun je dus uniforme oplossingen bedenken; prototypen die je in massaproductie kunt maken. Deze manier van denken vindt zijn oorsprong in het scientific management van Frederic Taylor. Taylor bestudeert uitvoerig processen in fabrieken. Hij brengt alle handelingen zo nauwkeurig mogelijk in kaart. Zijn doel is het verwetenschappelijken van de organisatie door duidelijke criteria te formuleren waaraan de prestaties van medewerkers moeten voldoen. Eenzelfde denkwijze past ook Le Corbusier toe in de inrichting van zijn woningen. Alles is gericht op efficiency en functionaliteit. Alle overbodige decoraties worden weggehaald. Meubels hebben een industriële en sobere uitstraling. Het opmerkelijke in de ontwerpen van Le Corbusier en andere tijdgenoten is echter dat de woningen helemaal niet zo efficiënt zijn. De badkamers zijn vaak klein en de keukens zien er weliswaar strak uit, maar zijn niet logisch ingedeeld op bedieningsgemak. Het resultaat is vooral een huis dat er weliswaar modern uitziet, maar het in het 3 De zus van Harriet Beecher-Stowe, schrijfster van Uncle Tom’s Cabin (1852).
4 De vac is inmiddels een op zichzelf staand woord geworden en verwijst niet meer naar de oorspron kelijke betekenis.
123
4 Woning wordt digitaal fort
gebruik niet is. Het weghalen van alle decoraties, maakt het huis niet per se efficiënter. Een goed ingedeelde keuken kan net zo goed een bloemetjesbehang hebben als een strakke witte muur en ook de vorm van de deurknoppen doet weinig afbreuk aan het bedieningsgemak. Ook de invoering van de massaproductie heeft een keerzijde. Handwerk wordt duur en dus schaars. De uitbundige interieurs van de art noveau en art déco, met hun vele handgemaakte houtsnijwerk, kennen daardoor slechts een korte succesperiode aan het begin van de twintigste eeuw. Daarna worden dergelijke interieurs gewoonweg te duur. De behoefte van mensen aan decoratie en sfeer blijft echter onverminderd groot. De modernisten mogen dan wel mooie ontwerpen maken en slim gebruikmaken van nieuwe technologieën, bij het grote publiek slaat het niet aan. Het zijn vooral de zakenmensen die zich in hun stijl vinden, want ze bouwen zonder tierelantijnen en dus kostenbewust. Even lijkt het alsof sfeer verdwijnt, maar mensen zijn geen machines en gedragen zich niet volgens de rationele modellen van de wetenschappers. Zij blijven vooral zoeken naar huiselijkheid en traditie. het buiten-de-deurgevoel in huis
Naast allerlei elektrische apparaten die het huishouden verlichten doet in de jaren vijftig van de vorige eeuw nog een apparaat zijn intrede in de woning: de televisie. De televisie neemt een steeds centralere plek in huis in en wordt het focuspunt in de inrichting van de woonkamer. Banken en fauteuils moeten vooral comfortabel zijn om lekker voor de tv te kunnen hangen. De jaren zeventig en tachtig zijn de tijd dat we in Nederland onze vaste televisiemomenten kennen: programma’s waar iedereen het de volgende dag over heeft. Dat beeld verandert snel met de komst van commerciële televisie. Het aanbod wordt groter en gefragmenteerder. Het leven in huis is ook veel individueler geworden; iedereen binnen het gezin wil naar het programma van zijn of haar keuze kijken. Er komen meer televisies in huis. Het gezamenlijk eten schiet er veelal bij in. De komst van weer een nieuw apparaat – de magnetron – sluit hierop aan. Kant-en-klaarmaaltijden kunnen snel worden verwarmd. Iedereen kan eten wanneer hij wil en waar hij wil; aan tafel of voor de televisie. Kinderen willen een tv op hun eigen kamer, waar ze in alle rust kunnen kijken. Privacy wordt steeds belangrijker. De keuken krijgt met de komst van de magnetron ook een andere functie. Even lijkt het er zelfs op dat de keuken zoals we die kennen ten dode is opgeschreven, maar een hernieuwde aandacht voor koken en genieten geeft de keuken een nieuwe boost. Sterker nog, de keuken wordt het domein van technologische snufjes en hebbedingetjes: van ijsblokjesmachines tot espressoapparaten en stoomovens. De keuken wordt het pronkstuk van het huis. De keuken staat voor lifestyle en luxe. Sommige mensen schaffen zelfs 124
een designkeuken aan, inclusief kookeiland en megakoelkast, alleen om indruk te maken op het bezoek. Ze kunnen nauwelijks een pollepel hanteren en koken doen ze eigenlijk nooit; ze gaan uit eten of leggen hun cellofaanmaaltijd in de magnetron. Ook badkamers maken een vergelijkbare ontwikkeling door. De trend van sauna’s, wellness centers en spa’s dringt ook door tot in huis. Een badkamer is opeens niet meer een plaats voor dagelijkse hygiëne, maar een plek om te relaxen en ontspannen. Dus moet het er ook gezellig zijn. Jacuzzi’s worden populair. Een badkamer moet als het even kan niet alleen een douche, maar ook een bad hebben. Al kunnen we het ons nauwelijks nog voorstellen, het is slechts kort geleden dat er in veel woningen geen bad, maar alleen een diep aanrecht was waarin de was werd gedaan en dat op zondag dienst deed als bad. Het is nog maar een kwestie van tijd voordat huizen standaard met twee of meer badkamers worden uitgerust. Naarmate de badkamer meer een De trend van sauna’s, wellness en spa’s dringt door tot in onze eigen badkamer.
125
4
digitalisering vervaagt grenzen in huis De personal computer maakt pas twee decennia deel uit van ons leven. De pc was in eerste instantie vooral bedoeld om taken zoals het typen van teksten of het bijhouden van een boekhouding makkelijker te maken, maar de
126
computer heeft inmiddels een eigen dynamiek gekregen. Met de opkomst van internet, is de pc ons venster naar de wereld geworden en daarmee een steeds belangrijker verlengstuk van onszelf. Onze relatie met de computer verandert ook de manier waarop we onze woning gebruiken. Leven en werken lopen steeds meer door elkaar heen. We zijn vrijwel 24 uur per dag online, checken onze mail, chatten, bellen via internet, bekijken onze vakantiefoto’s terwijl we alweer de volgende vakantie boeken, lezen nog snel een rapport door voor de volgende vergadering of houden onze agenda bij. Met het vervagen van de scheiding tussen werk en privé, vervaagt ook in huis de scheiding tussen werk- en woonkamer. We trekken ons niet meer terug in een aparte kamer om achter de pc te zitten. De pc is onder de arm mee te nemen en kan draadloos overal in huis of zelfs in de tuin verbinding maken met de buitenwereld. Wij bepalen zelf waar we wat doen. De sterke scheiding tussen ruimtes met verschillende functies is daardoor aan het vervagen. Openheid en transparantie worden steeds belangrijker. Als je in de keuken bent, wil je ook in contact staan met de woonkamer. In de woonkamer wil je ook kunnen werken. Vanuit de slaapkamer wil je rechtstreeks de inloopkast of de badkamer inlopen. Het leven in aparte ruimtes verdwijnt, omdat we ook niet meer onze dag in duidelijk gescheiden hokjes en taken inrichten. Natuurlijk zullen gezinnen met kinderen altijd behoefte hebben aan huizen met kamers, omdat kinderen nu eenmaal vroeger naar bed gaan en als ze in de puberteit zitten meer behoefte hebben aan privacy. Bovendien wil je, als je met meer mensen in een huis woont, ook niet constant last van elkaar hebben. Toch is meer openheid en vagere scheidingen tussen ruimtes wel degelijk een trend die grotere omvang zal krijgen door het toenemende aantal één- en tweepersoonshuishoudens. Om woningen flexibel te kunnen indelen en ook te kunnen aanpassen aan een verandering in ons leven – bijvoorbeeld het krijgen van kinderen – is het een groot voordeel als de basis flexibel en multifunctioneel is, zodat muren verplaatst kunnen worden en de ruimte vrij indeelbaar is. Casco’s met hoge plafonds en gebouwd in een kolommenstructuur (in tegenstelling tot draagmuren met een beperkte overspanning) bieden daartoe veel meer mogelijkheden dan de gemiddelde eengezinswoning die nu gebouwd wordt. Dat betekent echter wel een extra investering in het begin. Door de langere levensduur van het gebouw is dit een duurzame investering.
Woning wordt digitaal fort
kamer wordt waar mensen graag verblijven, krijgt hij ook meer een privésfeer. Iedereen wil zijn eigen privédomein en dus ook zijn eigen badkamer. Geen gedoe meer met ouders en kinderen die ’s ochtends in de rij staan voor de badkamer. In Spanje, bijvoorbeeld, is dit al heel gewoon. Vrijwel iedere woning of appartement – in iedere prijsklasse – kent standaard minimaal twee badkamers. Een trend die daarbij aansluit is de opkomst van de inloopkast. Ook dit fenomeen appelleert aan een luxegevoel. We voelen ons als in een kledingwinkel, waar alle kleding overzichtelijk is gerangschikt en waar we, omringd door spiegels, de meest geschikte outfit voor elke gelegenheid kunnen kiezen. Inloopkasten associëren we met luxe, terwijl we in werkelijkheid praten over enkele vierkante meters met een paar planken en rekken. In ons calvinistische land krijgt zo’n idee bij bouwers maar moeilijk voet aan de grond. Ondertussen zijn zelfs bij de doe-het-zelfwinkels al kant-en-klare inloopkasten te koop, waaruit duidelijk wordt dat het geen trend is die is voorbehouden aan de happy few, maar een eenvoudig te realiseren concept met een maximaal luxegevoel dat een brede laag van de bevolking aanspreekt. De genoemde voorbeelden zijn onderdeel van een trend om thuis te kunnen genieten van belevenissen, waarvoor we tot voor kort de deur uit moesten. We willen in ons huis kunnen koken als in een restaurant, kunnen relaxen als in een wellness center, net als in een hotel gebruik kunnen maken van onze eigen badkamer, onze kledingkast beleven als een luxe winkel en van een film kunnen genieten als in de bioscoop. Met de huidige generatie flatscreentelevisies en home cinema systems is ook die laatste ervaring in de huiskamer te beleven. Voor wie de ruimte heeft, is dit de kans om een eigen thuisbioscoop in te richten: een aparte kamer helemaal gericht op de ultieme filmbeleving. Natuurlijk, het zijn luxewensen. Niet iedereen heeft ruimte voor een thuisbioscoop en niet iedereen kan zich een jacuzzi of designkeuken met kookeiland en stoomoven veroorloven. Toch zijn koken en baden wel degelijk belangrijker geworden voor een brede groep mensen en ook in kleine keukens en kleine badkamers wordt tegenwoordig fors geïnvesteerd en geklust. Keuken en badkamer zijn niet meer puur functionele ruimtes, maar belangrijke identiteitdragers van ons huis. Net zoals we geen woningen bouwen met een standaardinrichting, omdat iedereen zijn eigen smaak heeft, is het dus ook niet meer van deze tijd om woningen te bouwen met standaardkeukens en badkamers.
Steeds meer functies, waarvoor eerst nog aparte apparaten bestonden, worden geïntegreerd in één centrale computer. We kunnen met de pc muziek opslaan, films downloaden, televisie kijken. Met onze pc gekoppeld aan een groot scherm en een goede geluidsinstallatie hebben we straks geen muziekinstallatie of televisie meer nodig. Ons hele huishouden regelen we via 127
4 Woning wordt digitaal fort
In het â&#x20AC;&#x2DC;pornografische huisâ&#x20AC;&#x2122; van Luc Binst loop je zo vanuit de douche het keukenblad op.
Sferen en functies flirten met elkaar door een minimale onderbreking of scheiding.
129
4
Het ‘pornografische huis’
De Belgische Interieurarchitect Luc Binst heeft het concept van een woning zonder kamers op een extreme manier vertaald in het ontwerp van zijn eigen huis. Met dit woonwerkhuis won hij in 2006 de Lensvelt De Architect Interieurprijs. De jury – onder voorzitterschap van rijksbouwmeester Mels Crouwel – noemt het ontwerp in het juryrapport zelfs ‘pure porno’, omdat het huis nauwelijks muren kent. Scheidingen worden gevormd door hoogteverschillen. Zo loop je vanuit de douche zo het aanrecht op en heb je vanuit alle ruimtes een vrije doorkijk. 130
wanneer de melk zuur is en de kaas bijna op. De boodschappen geven we door aan de supermarkt die alles stipt op tijd in onze eigen boodschappenbox inclusief vriesvak deponeert. De vergevorderde digitalisering in huis maakt onze taken niet alleen makkelijker, maar neemt ook taken volledig van ons over. Veiligheid wordt een steeds belangrijker thema in huis. Helemaal omdat we niet meer altijd op dezelfde plaats wonen. Sleutels worden vervangen door irisscans, spraakherkenning of een vingerafdruk. Onze woning wordt een digitaal fort, waar niemand binnenkomt die er niets te zoeken heeft. De woning oogt open en transparant vanbinnen, maar is wel goed beschermd tegen de boze buitenwereld. We hoeven nauwelijks nog de deur uit. We kunnen zelfs met behulp van webcams advies vragen aan de dokter of een loodgieter naar onze lekkende kraan laten kijken. We zijn kortom geheel zelfvoorzienend.
Woning wordt digitaal fort
een ingenieus domoticasysteem; een systeem dat computertechnologie koppelt aan huishoudelijke toepassingen zoals verlichting, veiligheid en huishoudelijke apparaten. Overal in huis hangen schermen waarmee we toegang hebben tot informatie tot en met de laatste nieuwsberichten en filemeldingen in de badkamerspiegel. Als we op vakantie gaan, regelen we dat de gordijnen op gezette tijden open- en dichtgaan en de lampen aan- en uitgaan, om vooral geen inbrekers aan te trekken. Ook kunnen we via onze computer de temperatuur in huis regelen en de koffiezetter aanzetten, zodat het behaaglijk warm is als we opstaan en we meteen omringd worden door de geur van verse koffie. We regelen ook via de computer dat de oven tijdig wordt voorverwarmd, zodat we bij thuiskomst de diepvriespizza meteen in de oven kunnen schuiven. Weten we niet wat we willen koken? Geen nood, de digitale keukenhulp weet raad. Via een scherm in de keuken krijgen we tekst en uitleg over een recept naar keuze en natuurlijk laat onze koelkast ons weten
Zelf zegt Luc Binst over zijn ontwerp het volgende: ‘In mijn eigen woning wou ik het wonen rondom mij organiseren tot een instrument, een soort labo van sferen en functies die flirten met elkaar door een minimale onderbreking of scheiding. De kracht waar ik op zoek naar was, kon ik niet genereren vanuit een kamerwoning waar je steeds in een gefragmenteerde situatie van je woning geniet. Ik heb de overgangen geschrapt en alles georganiseerd als één groot gebeuren, één tafereel waar alles onderling met elkaar in relatie is gebracht in een andere schaalcontext. Ik had een drager nodig, een architecturale kapstok waar ik mijn identiteit, karakter en levenswijze aan kon ophangen als een mentaal huwelijk in één pasvorm. Finaal stelt deze woning de gebruiker centraal als steeds geziene gast. Vanuit deze gedachte ben ik gestart om een huid of sculptuur te gaan ontwerpen die zich rondom de bewoner organiseert als één onlosmakelijk verbonden geheel dat op zichzelf staat en waarin je op termijn niet hoeft te verbouwen. Alleen heeft deze motor een bestuurder nodig, een gebruiker die de sferen kan manipuleren en waardoor je een palet aan mogelijkheden en momenten kan vastleggen.’ <
131
Stilstand is achteruitgang, luidt de wijsheid. Toch zou het beter zijn geweest wanneer de ontwikkelingsgang van het mensdom eens wat vaker een winterslaap had gekend.
De klimaatneutrale revolutie/5 Gerrit Komrij
Economische groei gaat gepaard met verstedelijking en groeiende steden en trekt een grote wissel op ons leefklimaat. Meer stad, betekent minder natuur. Grote steden zorgen voor meer warmte, meer verkeersproblemen en daarmee samenhangende vervuiling. Het wonen is een belangrijke factor in de energiehuishouding. Gebouwen zijn in productie en verbruik maar liefst verantwoordelijk voor 40% van ons totale energieverbruik. Nadenken over minder co2-uitstoot, alternatieve energiebronnen en innovatieve energiemaatregelen in de bouw en het gebruik van kantoren en woningen zet dus zoden aan de dijk. 133
5
maak van vijanden je vrienden
De nieuwsberichten in de zomer van 2007 werden opnieuw gedomineerd door bosbranden in onder meer Griekenland en op de Canarische Eilanden als gevolg van aanhoudende hitte en droogte. Daartegenover stonden de overstromingen als gevolg van hevige regenval die Zwitserland teisterden. Het nieuws over het klimaat gaat niet meer over Bangladesh of India, maar over ons Europa. De klimaatverandering is te zien en te voelen in onze achtertuin. Het rapport van de vn over het klimaat in de wereld, voorspelt ook voor Europa verstrekkende gevolgen met overwegend negatieve consequenties. Noord-Europa komt er in eerste instantie nog het beste vanaf. De stijging van de temperatuur leidt tot minder stookkosten, grotere oogstopbrengsten en groei van bossen. Daar staat tegenover dat we meer behoefte zullen hebben aan koeling in de zomer, hetgeen duurder is dan stoken in de winter. Als het klimaat verder verandert, kunnen we te maken krijgen met meer over134
stromingen in de winter en grotere instabiliteit van de bodem. Midden-Europa zal in toenemende mate te maken krijgen met watertekorten in de zomer bij gebrek aan neerslag. De groei van bossen stagneert en er treden meer bosbranden op. Ook nemen de gezondheidsrisico’s toe bij hittegolven. In Zuid-Europa is de situatie vergelijkbaar. De oogst neemt af als gevolg van droogte en watergebrek. Overal in Europa krijgen we meer zware regenbuien en overstromingen. In het noordelijk kustgebied krijgen we in de winter te maken met vloedgolven. Vooral in Nederland, maar ook in Engeland (omgeving Londen) en Duitsland (omgeving Hamburg) worden dichtbevolkte economische centra bedreigd door het stijgende water. Daar komt nog bij dat de bodemerosie toeneemt. Ook de flora en fauna veranderen in Europa, vooral in de Alpen. Veel dier- en plantensoorten passen zich moeilijk aan de veranderingen in het klimaat aan. Wel zullen er nieuwe soorten in Europa voorkomen, die we eerst niet kenden. Waar kun je nu in dit klimaat nog het beste je woning neerzetten? NoordEuropa lijkt op korte termijn de beste optie te zijn. De kans is groot dat door toenemende hitte en watertekorten de eerder beschreven grote uitstroom van mensen naar Spanje en andere Middellandse Zeelanden op termijn stokt, op enkele gebieden met een specifiek microklimaat na. Wie voor een tweede huis gaat, zoekt zijn heil straks eerder aan de Noord- of Oostzee. De Duitsers, die momenteel de Nederlandse kust hebben verruild voor een goedkopere vakantie in Turkije komen terug naar Zandvoort. Maar ook de Baltische staten, Polen, Duitsland en Scandinavië maken kans op een grootschalige toestroom van mensen langs hun kust. Als je het water niet kunt verslaan, kun je er maar beter je vriend van maken. Dat verklaart de stijgende belangstelling voor wonen op het water. Architecten die bootwoningen ontwerpen, werden tot voor kort uitgelachen door collega’s, maar komen inmiddels om in het werk, overigens veelal buiten Europa. In Dubai bouwen Nederlandse architecten woningen op drijvende eilanden in de vorm van een Arabisch teken. In Nederland associëren we woonboten nog vaak met een alternatieve en enigszins primitieve levensstijl, maar dat beeld voldoet allang niet meer aan de realiteit. De woonboot is tegenwoordig een riante drijvende villa. Door in meerdere lagen te bouwen, soms zelfs deels onder de waterspiegel, kunnen grote woonoppervlaktes worden bereikt. In Almere en ook in Amsterdam (IJburg) wordt gedacht aan een drijvende wijk op het water. De woningen stijgen en dalen met het waterniveau en zijn daardoor minder gevoelig voor kapriolen van het weer. Consumenten lopen nog niet massaal warm voor een deinende woning, althans dat is het resultaat van een uitgebreid onderzoek van bouwer Heijmans. 1 Dit onderzoek houdt de ontwikkelingen echter niet tegen. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (nbw) staat dat als gevolg van de zeespiegelstijging, het 1 ‘Help de koper verzuipt!’, artikel van Ruud Sierlings in Building Innovation, april 2007
De klimaatneutrale revolutie
Al Gore heeft met zijn film An inconvenient truth het milieu in één klap weer op de agenda geplaatst. Hoewel gerenommeerde wetenschappers uit de hele wereld twisten over de vraag in hoeverre de mens veroorzaker is van de klimaatverandering, beginnen we de veranderingen wel steeds nadrukkelijker te merken. Het ligt voor de hand dat de mensen, die in de economische wedloop steeds meer broeikasgassen uitstoten, in ieder geval voor een deel debet zijn aan de klimaatveranderingen. Maar zelfs als dit niet of maar beperkt het geval is en de klimaatverandering een natuurlijk proces is, dan nog is het aan de mens om inventief te zijn en zich te wapenen tegen de elementen en na te denken over alternatieve energiebronnen, nu het eind van de fossiele brandstoffen in zicht is. Heel simpele aanpassingen, zoals de hoogte en de kleur van het huis, leiden soms al tot besparingen in energieverbruik. Daarnaast zijn er steeds meer technische toepassingen die hun weg vinden naar grootschalige bouw. Dat gaat van regenwater voor het doorspoelen van toiletten tot warmteopslag in de grond. De techniek kent nauwelijks grenzen. De uitdaging zit er vooral in de toepassingen ook financieel aantrekkelijk te maken. Als we het hebben over klimaat en wonen, dan hebben we het echter niet alleen over slimmere oplossingen binnen de bestaande context. We kunnen ook anders leven en wonen. Sommige gebieden worden misschien wel zo onaantrekkelijk dat we massaal gaan verhuizen en andere gebieden krijgen een nieuwe charme. En de auto? Ja, die gaat in de stad natuurlijk echt in de ban. Overheid, consumenten en ondernemers zullen samen moeten zoeken naar een goede balans tussen economische welvaart, sociaal welzijn en ecologie. Uiteindelijk gaat het om een duurzaam leefklimaat.
135
5 De klimaatneutrale revolutie
inklinken van de bodem en de toenemende verstedelijking, de hoeveelheid oppervlaktewater in 2015 al met 40.000 hectare is toegenomen. Nederland wordt natter, maar de behoefte aan bouwruimte blijft onverminderd groot. Bouwen op water lijkt dan een voor de hand liggende optie. Vanuit stedelijk perspectief is bouwen op het water ook geen slechte gedachte. Ten eerste hebben steden aan de kust meer groeipotentieel en dus meer ruimte nodig. Ten tweede is bouwen op het water ook heel praktisch. Je kunt de woningen immers makkelijk verplaatsen en de wijk kan zich zo in een mum van tijd aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden: komen er meer kinderen, dan schuif je de woningen uit elkaar en zet je er een drijvende kleuterschool tussen. Willen senioren dichter bij hun kinderen wonen? Vaar ze met huis en al ernaartoe. Het is de flexibele stad in optima forma. Met het toenemend aantal zonuren in Noord-Europa neemt ook de behoefte aan buitenruimte toe. Er komen dus meer woningen met een balkon, terras of tuin. In stedelijke gebieden met hoge dichtheden, is weinig ruimte voor tuinen. Daar zijn inventievere oplossingen nodig, zoals collectieve daktuinen en terrastuinen – een idee dat in de jaren twintig al eens is bedacht door Bauhausarchitect Walter Gropius. In Berlijn, waar grootschalige renovatie heeft plaatsgevonden van oude woonhuizen, zijn op veel plaatsen op eenvoudige wijze balkons toegevoegd om de woningen extra kwaliteit te geven. Zon en regen: soms een straf en soms een zegen. Maar zon en regen zijn ook energiebronnen waar we handig gebruik van kunnen maken. Regenwater kan gebruikt worden om de toiletten mee te spoelen. Er zijn al wijken waar dit gebeurt, maar dit kan natuurlijk op veel grotere schaal. Kantoren fungeren veelal als proeftuin voor dit soort technologische innovaties. In een kantoorpand in New York is op het dak vegetatie aangelegd die regenwater vasthoudt. Wat erdoorheen sijpelt wordt opgevangen in tanks en gebruikt voor het verwarmen en afkoelen van het pand en het doorspoelen van de toiletten. Met dit systeem bespaart de kantoortoren jaarlijks 39 miljoen liter drinkwater. Van de zon kan optimaal gebruik worden gemaakt door nieuw te bouwen woningen op het zuiden te oriënteren. Gebruik van zonnecellen is een inmiddels bekende oplossing, maar nog vrij kostbaar door de hoge installatiekosten en de lange terugverdientijd. Nieuwe oplossingen bestaan in het opvangen van warmte via zonnecollectoren. Die warmte kan worden opgeslagen en gebruikt voor verwarming van bijvoorbeeld het douchewater. energieneutraal bouwen als ultieme uitdaging
Gebouwen zijn in Europa verantwoordelijk voor 40% van het totale energieverbruik. Die energie wordt gebruikt voor het bouwen en slopen van woningen én door het gebruik. Hier ligt dus ook een grote potentie voor energie136
De evolutie van het waterwonen: van boot, woonboot, watervilla tot complete wijk op het water. Wie het water niet kan verslaan, beweegt mee.
137
5
Veel energie gaat verloren tijdens het transport via het elektriciteitsnet. Dat maakt het interessant om zelf energie op te wekken via een eigen centrale. Met gas of (bio)diesel wordt in een zogenaamde micro-wkk (warmtekrachtkoppeling) energie opgewekt en omgezet in elektriciteit. Omdat de elektriciteit ter plaatse wordt opgewekt, gaat er niets verloren tijdens het transport en is het rendement dus hoger. Hoewel veel mensen nog worden afgeschrikt 138
door de hoge kosten van duurzame energie-installaties, wordt de terugverdientijd steeds korter. De stijgende energieprijzen helpen daarbij ook een handje mee. Het tijdsgewricht lijkt bovendien gunstig voor eigen energieinstallaties in woningcomplexen en kantoorgebouwen. In geval van rampen valt de toelevering van de nutsbedrijven vaak uit. Dan is het prettig om in ieder geval voor een deel zelfvoorzienend te zijn. Naarmate de centrale stroomvoorziening vaker uitvalt, neemt ook het draagvlak voor duurzame privé-infrastructuur toe. Daar komt nog bij dat een eigen infrastructuur ook meer mogelijkheden biedt voor uitbouw van het vermogen en voor flexibel gebruik. Dit zijn overwegingen die in het bijzonder bij kantoren een belangrijke rol kunnen spelen, gezien de grote pieken en dalen in gebruik. Er zijn niet alleen allerlei systemen mogelijk voor losse gebouwen. Ook hele wijken kunnen veel slimmer gebruikmaken van de al aanwezige energie van bijvoorbeeld in de regio aanwezige fabrieken. Zo kan de restwarmte van het industriegebied in de Botlek half Rotterdam verwarmen. Ook zijn er al projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van de zee. De wijk Duindorp in Den Haag ligt vlak achter de duinen en gebruikt zeewater – dat gemiddeld warmer is dan grondwater – om de woningen te verwarmen. Energieopwekking en energieverbruik van een woning zijn echter maar één aspect waarop winst te boeken valt. We praten dan in feite alleen over het energieverbruik van de woning. Maar hoe zit het met energie die wordt gebruikt bij de bouw en zelfs bij de sloop van woningen? We zagen al eerder dat nieuwe woningen een steeds kortere levensduur hebben. Een woning die al na veertig jaar gesloopt moet worden, zorgt door sloop en nieuwbouw voor veel meer co 2-uitstoot dan een woning die honderd jaar meegaat. Een goedkope woning neerzetten vanuit de gedachte dat deze dan ook eerder gesloopt kan worden, is dus eigenlijk een heel dure optie. Kwalitatief goede woningen bouwen, die zich kunnen aanpassen aan de tijd en aan verschillende functies, is een veel duurzamere optie, ondanks hogere investeringskosten. Een ander aspect zijn de gebruikte materialen. Als de productie en het transport van materialen veel energie kosten, heeft dit ook z’n weerslag op de woning. Neem als voorbeeld het gebruik van tropisch hardhout. Dat moet niet alleen over de halve wereld worden vervoerd, maar zorgt ook voor kaalslag van het tropisch regenwoud en daarmee van de longen van onze aarde.
De klimaatneutrale revolutie
besparing. Overheden nemen daarin het voortouw met het vastleggen van in Europees verband vastgestelde Energieprestatienormen (epn) voor nieuwbouw. Ook in de bestaande bouw worden de eisen strenger. Het energieverbruik van een woning wordt gemeten in een zogenaamde Energieprestatiecoëfficiënt (epc). De epc geeft het energieverbruik weer van een gebouw ten opzichte van een in de Energieprestatienorm beschreven referentiegebouw. Met ingang van 2007 is in Nederland de epc vastgesteld op 0,8. Isolatie van gebouwen en hoogrendementsketels waren tot voor kort de enige ingrepen. Isolatie leidt echter maar beperkt tot energiebesparing. Soms worden gebouwen zo goed geïsoleerd dat in de zomer de warmte nauwelijks weg kan en mensen een airconditioner aanschaffen. Er is dus meer nodig dan alleen isolatie en er kan ook veel meer. Een mooi voorbeeld is het zogenaamde passiefhuisconcept. Het concept werd in Duitsland, Oostenrijk en België ontwikkeld en vindt inmiddels navolging in andere Europese landen. Een passiefhuis is een huis dat nauwelijks energie verbruikt. Vrijwel zonder verwarmings- of koelingssysteem heerst er in alle seizoenen een aangenaam leefklimaat. Het gasverbruik van een passiefhuishouden in Nederland bedraagt ongeveer eenvijfde van het verbruik in een doorsnee-nieuwbouwwoning. Dat scheelt jaarlijks 300 tot 500 euro. In het concept van de passiefhuizen wordt niet alleen gekeken naar isolatie, maar ook naar ventilatiesystemen. De lucht wordt voorverwarmd of gekoeld in een warmtewisselaar. Op het dak zitten zonnecollectoren voor warm tapwater en eventueel zonnecellen voor de opwekking van energie. Die combinatie van maatregelen leidt tot een aanzienlijk lager energieverbruik. Opvallend is dat het concept van de passiefhuizen in andere Europese landen veel meer aanslaat dan in Nederland. Dat heeft wellicht te maken met het feit dat de bewoner in Nederland veel minder betrokken is bij de bouw van zijn huis. Ook vrijesectorkoopwoningen worden in Nederland gebouwd door projectontwikkelaars. De koper koopt een kant-en-klaar huis. Hij is niet betrokken bij alle afwegingen die in het bouwproces gemaakt worden. In landen als België en Duitsland is die betrokkenheid er wel. De koper maakt zelf afwegingen over het energieverbruik in zijn woning. Extra investeringen lonen daar ook meer, omdat bewoners volgens de statistieken bijna zeker hun hele leven in de woning blijven wonen, terwijl Nederlanders ongeveer elke zeven jaar verhuizen.
Er is nog veel discussie over wat energieneutraal bouwen precies is. De essentie van energieneutraal is dat de energie die verbruikt wordt elders wordt gecompenseerd door duurzame energieopwekking, met als resultaat dat de rekensom op nul uitkomt. De vraag is echter of je dan alleen moet kijken naar het energieverbruik van de woning of ook naar de energie die gemoeid 139
5 De klimaatneutrale revolutie
is met de bouw en zelfs de sloop van de woning. Ook is het belangrijk om te kijken waar je de fysieke grenzen legt voor de mogelijkheid tot compensatie. Dit betoogt Anke van Hal van de tu Delft. 2 Als je de grens legt bij het gebouw, moet alle co 2-uitstoot ter plekke worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door zonnecellen. Dezelfde hoeveelheid energie die het gebouw verbruikt, moet dan door middel van zonnecellen ook worden opgewekt. Leg je de grens bij de wijk, dan kan de co 2-uitstoot ook worden gecompenseerd door bijvoorbeeld een windmolenpark bij de wijk te plaatsen. Je kunt de grens nog verder oprekken naar de stad en zelfs naar de wereld. In dat laatste geval maakt het allemaal niet meer uit en kun je de co 2-emissie neutraliseren met het opkopen van wereldwijd verhandelbare certificaten. Landen die een co 2uitstoot hebben die onder de gezamenlijk vastgestelde norm ligt, krijgen co 2-certificaten die ze op de wereldmarkt kunnen verkopen aan landen met een teveel aan co 2-uitstoot. Maar dat is natuurlijk het afschuiven van verantwoordelijkheden, want uiteindelijk moeten die certificaten wel ergens verdiend worden met co 2-reducties. Hoe ruimer dus de grens, hoe makkelijker het afschuiven van de echte verantwoordelijkheid. wie neemt het voortouw: overheid, ontwikkelaar of consument?
Volgens Frank van Genne, lector vastgoed aan de Hanzehogeschool in Groningen, gedragen we ons als samenleving collectief als een patiënt die door de symptomen die hij bij zichzelf ziet vrijwel zeker weet dat hij kanker heeft. We stellen het bezoek aan de dokter alsmaar uit en proberen nog even te genieten van de illusie van onsterfelijkheid. Dat is inderdaad wat we nu nog veel zien. De vastgoedwereld verzet zich tegen aanscherping van de normen, met het argument dat de consument er niet voor wil betalen. De consument is huiverig voor hogere kosten en bang om te moeten opdraaien voor de kosten van innovaties en heeft nog onvoldoende oog voor de verdienmogelijkheden op termijn. Desondanks zal de trend naar een duurzamere manier van bouwen en wonen doorzetten. Overheid, projectontwikkelaars en consumenten spelen daarin alle drie een rol van betekenis. De overheid kan sturen met regels en normeringen en dat zal ook zeker nodig zijn. Tegelijkertijd neemt echter ook het bewustzijn toe: van de noodzaak voor duurzaam ondernemen toe en krijgt ook voet aan de grond in de bouwwereld. Meer doen van hetzelfde en streven naar verdere verbetering is niet meer toereikend. In plaats van nadenken over hoe je dingen beter en efficiënter kunt doen, gaat het om de vraag wat je anders kunt doen. Bedrijven die niet nadenken over duurzaamheid, prijzen zichzelf vroeg of laat uit de markt. Daarvoor is het natuurlijk wel nodig dat ook de consument een omslag maakt. Hij wordt weliswaar steeds bewuster van het belang van duurzaamheid, maar is nog slechts mondjesmaat bereid meer geld te betalen voor duurzaam wonen. 140
(Vroegtijdige) sloop van woningen een van de oorzaken van hoge co 2-uitstoot van gebouwen.
2 ‘co 2-neutraal, co 2-emissievrij: waar hebben we het over?’ artikel in Building Business, april 2007,
141
5
de vervuilende stad
In hoofdstuk 2, Op naar de stad kwam uitgebreid de verstedelijking aan de orde. De uitbreiding van de stedelijke omgeving vormt een bijzondere aanslag op de aarde. Natuur verdwijnt om plaats te maken voor de stad. Dat heeft schadelijke gevolgen voor de lucht- en de leefkwaliteit. Het volstaat niet om gazonnen en parken aan te leggen in urbane gebieden. Gras en struiken zijn niet toereikend om de co 2-uitstoot te verwerken. Daarvoor zijn echte bomen nodig. Het eerdergenoemde idee van het binnenstebuiten keren van de stad komt hier weer om de hoek kijken: een groot groengebied creëren waar de stad omheen ligt, dan wel verbinding leggen tussen verschillende grote groengebieden in de stad waardoor een groene zone ontstaat. Driekwart van alle co 2-uitstoot in de wereld wordt in de steden geproduceerd. En dit terwijl ‘maar’ 50% van de wereldbevolking in steden woont. De wereld van de woontorens en kantoorgebouwen, van landschappen van glas, beton en kunstlicht en van elektronische netwerken slurpt energie. Om ons 142
stedelijk leven met vervoersinfrastructuur, koffieapparaten, vaatwassers, airconditioning, koelkasten en laptops op gang te houden, verbruiken we grote hoeveelheden van de natuurlijke energievoorraden van onze planeet. Het energieverbruik van één enkele zoekopdracht op Google of Yahoo, bijvoorbeeld, staat gelijk aan dat van een uur lang een spaarlamp laten branden. De it-sector stoot jaarlijks bijna net zoveel co 2 uit als de luchtvaartsector. Uit onderzoek van een Duits it-bedrijf blijkt dat de hoeveelheid data in de vorm van bijvoorbeeld e-mails en websites, elke vier maanden verdubbelt. Denk alleen al aan de grote hoeveelheden ongevraagde e-mails (spam) die onze emailbox poogt te weren! Komt er na een ecotax op vliegen binnenkort ook een ecotax op e-mailen? Een andere belangrijke, en meer voor de hand liggende, vervuiler in het stedelijk leven is natuurlijk de auto. Lange files van blik houden de uitstoot van co 2 op peil. Auto’s zijn belangrijke productiecentra van fijne roetdeeltjes, die via inademing direct in onze bloedbaan terechtkomen. Wetenschappers hebben berekend dat in Nederland door inademing van fijn stof jaarlijks 18.000 mensen gemiddeld tien jaar eerder doodgaan. De belangrijkste bijdrage aan de hoeveel fijn stof levert het wegennet. Strengere Europese wetgeving rondom fijn stof leidt ertoe dat sommige bouwprojecten worden stilgelegd. Waar gebouwd wordt, komen immers meer mensen die allemaal in een auto rijden en daarmee de hoeveelheid fijn stof vergroten. Maar het stilzetten van bouwprojecten die broodnodig zijn om aan de vraag naar woningen te kunnen voldoen, is niet de oplossing en leidt vooralsnog alleen tot juridische haarkloverij en het creatief interpreteren van de regels. Er zijn andere mogelijkheden om verbetering van de luchtkwaliteit te bereiken. Bijvoorbeeld door juist te bouwen bij verkeersknooppunten, waardoor een auto minder noodzakelijk is. Dit soort bouwprojecten zal bovendien eerder binnen de gestelde norm voor fijn stof blijven. Op veel plaatsen worden stationslocaties herontwikkeld om de extra verkeersstromen en nieuwe hogesnelheidslijnen te kunnen verwerken. De herontwikkeling van stations gaat vaak gepaard met ontwikkeling van kantoren en woningen. Immers, de locaties zijn centraal in de stad gelegen. Het toevoegen van woningen, naast andere functies, zorgt er bovendien voor dat er op elk moment van de dag activiteit is in het gebied. In een tijd van internationalisering zijn stations dé transitplaatsen van Europa. Hier vertrekken de internationale treinen naar andere Europese hoofdsteden of begint de verbinding met de internationale luchthavens. Wonen en werken op het station bespaart veel tijd en maakt voor deze groep de auto overbodig. De ervaring leert echter dat mensen zich niet makkelijk uit hun heilige koe laten halen. Een geolied stedelijk openbaarvervoersysteem dat een goed alternatief biedt, is een eerste vereiste. Immers, vervoer is niet alleen mobili-
De klimaatneutrale revolutie
Wat in het gedrag van de consument zeker een rol zal gaan spelen, is het feit dat de olie steeds duurder wordt, waardoor alternatieven relatief goedkoper worden. Dit is een niet onbelangrijk gegeven, want de discussie gaat nu toch nog vaak om kosten en wie daarvoor moet opdraaien. Het zou helpen als de overheid, maar ook financiers hierop inspelen en producten aanbieden die investeringen in een duurzame woning financieel aftrekbaar of anderszins aantrekkelijk maken. De Rabobank is al gekomen met de klimaathypotheek, die het mogelijk maak om tegen gunstige rentevoorwaarden geld te lenen voor de duurzame (ver)bouw van een woning. Behalve aan de kostenkant ligt er ook een uitdaging om te zoeken naar een koppeling tussen energiemaatregelen en een duurzame levensstijl; het wonen in een duurzame wijk als statussymbool. We hebben het dan niet alleen over de woning, maar ook over een duurzame leefomgeving. In plaats van over een kostenpost, praten we opeens over het toevoegen van waarde, waarvoor mensen graag iets extra’s willen betalen. Projectontwikkelaars kunnen hiervan handig gebruikmaken in de marketing en positionering van hun projecten. De laatste positieve ontwikkeling is de innovatie. Er is bijna niets wat technisch niet mogelijk is. Voor elk probleem is wel een oplossing te bedenken en het zijn vooral de jongeren die met grensverleggende ideeën komen. De voedingsbodem voor nieuwe ideeën wordt vruchtbaarder, naarmate het probleem sterker bij iedereen op het netvlies komt te staan. Waardevolle ideeën worden daardoor minder snel terzijde geschoven en eerder op hun merites onderzocht. En ideeën zijn er genoeg, variërend van duurzame piepschuimwoningen tot energieopwekking op de dansvloer.
143
5
144
De auto verdwijnt definitief uit de stad.
De klimaatneutrale revolutie
teit, het heeft ook een sociale factor: vervoer vormt de verbinding tussen verschillende delen van ons leven. Verkeer verbindt stadsdelen met elkaar, brengt daardoor mensen met elkaar in contact en draagt bij aan het slechten van sociale barrières. Het ontbreken van goed vervoer kan diep op ons dage-
lijks leven ingrijpen. Bijvoorbeeld als een school bij gebrek aan kinderen in de buurt moet sluiten. Het gevolg is dat de kinderen een veel langere weg naar de dichtstbijzijnde school moeten afleggen. In plaats van dat alle ouders vervolgens hun kinderen per auto naar school brengen, zou je ook kunnen denken aan het inzetten van een schoolbus als meer duurzame oplossing. Behalve het verbeteren van openbaar vervoer, zijn er tal van maatregelen die door sommige politieke stromingen steevast in de categorie ‘automobilist pesten’ worden gerangschikt. Ze zijn misschien niet leuk, maar blijken wel uiterst effectief. Neem Londen, waar een moedige burgemeester het een paar jaar geleden aandurfde om tol te heffen voor alle auto’s die tussen 7 uur ’s ochtends en 6 uur ’s avonds de binnenstad in willen. Van de 8 pond tol per dag komt 80% ten goede aan verbetering van het busvervoer. Inderdaad blijkt dat het privéautogebruik met 30% is gedaald en dat aanzienlijk meer mensen van de bus en de fiets gebruikmaken. Bovendien is de luchtkwaliteit inmiddels aantoonbaar verbeterd. Voor het eerst sinds jaren kan er in het centrum van de stad weer gebouwd worden. Architect Renzo Piano ontwierp bij de London Bridge de hoogste woontoren van Europa. Opvallend detail: er zijn maar vijftien parkeerplaatsen gepland voor alle bewoners! Ook Stockholm weert inmiddels auto’s uit de stad en andere steden zullen ongetwijfeld volgen. In Amsterdam gaat het gemeentebestuur nog niet zover. Wel zijn, inmiddels zestien jaar geleden, de parkeertarieven in het centrum fors verhoogd. Het aantal auto’s dat door de binnenstad rijdt is sindsdien met 25% afgenomen. Tweederde van de inwoners van Amsterdam boven de 18 jaar heeft zelfs niet eens een auto. De grootste vervuiler in het stedelijk verkeer zijn de vrachtwagens. Er zijn al verschillende oplossingen bedacht om de aan- en afvoer van goederen minder vervuilend te laten zijn. Denk aan beperkte tijden waarin vrachtverkeer door de stad mag rijden om winkels te bevoorraden. Alternatief vervoer is er ook. Steden aan een rivier, kunnen veel meer doen met vervoer over het water. Neem Venetië, waar ál het vervoer over water gaat. Ook vrachttrams kunnen worden ingezet om de rol van vrachtwagens gedeeltelijk over te nemen. Een mooie, maar ook zeer kostbare oplossing om de co 2-uitstoot van auto’s in steden te verminderen, is om een groot deel van het verkeer onder de grond te laten lopen. Boven de grond kunnen dan bovendien groengebieden worden aangelegd, waardoor het mes aan twee kanten snijdt: minder uitstoot en meer compensatie én ook nog eens dubbel grondgebruik! Aan de innovatiekant is er al heel veel bedacht om auto’s schoner te maken. Roetfilters moeten bestaande auto’s schoner maken, maar de echte omslag zit natuurlijk in een ander type auto: de hybride auto die deels op benzine en deels op elektriciteit rijdt. Om meer mensen voor een hybride auto
145
5
de energieke stad
De stad met haar hoge gebouwen en mensen die dicht op elkaar wonen kent bijzondere klimatologische verschijnselen. Steden zijn een soort warmte-eilanden. De temperatuur is er een paar graden hoger dan in het omringende gebied. De stenen gebouwen en de geasfalteerde straten slaan de warmte op. De warmte is niet alleen afkomstig van de zon, maar ook van alle elektrische apparaten, die warmte afstaan. In de winter heeft dat als voordeel dat we minder stookkosten hebben, maar in de zomer hebben we meer energie nodig om te koelen. Met de temperatuurstijging, als gevolg van de klimaatverandering, begint de balans wat dat betreft negatief door te slaan. Om kosten voor airconditioning te besparen, kan het om te beginnen al een klein beetje helpen als we de kleur van het gebouw vooral licht houden. Immers, donkere kleuren absorberen het licht en daarmee ook de warmte en lichte kleuren stoten de warmte af. Iedereen kent de pittoreske ‘witte dorpen’ in Andalusië, gebouwd om de mensen te beschermen tegen de zon en de hoge temperaturen in de zomer. Heel hoge gebouwen zijn ook energievreters als het om koeling gaat. Ze zijn door hun hoogte aan meer straling blootgesteld. Door huizen niet hoger te bouwen dan de omringende bomen, kunnen bomen voor schaduw zorgen en daarmee ook voor natuurlijke afkoeling. In de winter verliezen de bomen hun bladeren en bieden ze de zon de kans het huis te verwarmen. 146
De duurzame dansclub: beweging van de hossende massa wordt omgezet in verlichting en de geconden-
seerde lichaamswarmte gebruikt voor het spoelen van de toiletten.
De klimaatneutrale revolutie
te laten kiezen, zijn financiële prikkels nodig in de vorm van belastingmaatregelen die schone auto’s stimuleren en vervuilende auto’s duurder maken, gecombineerd met een breder aanbod van de autoproducenten. We zitten nog maar aan het begin van de omslag, maar het is mogelijk om van de stad weer een duurzame leefomgeving te maken.
Hoge gebouwen kennen hun eigen dynamiek en bieden ook kansen om energie op te wekken. Ze genereren luchtstromen die in energie kunnen worden omgezet. De wind wordt door de smalle straten geperst en wint daardoor aan kracht, terwijl op grote hoogte de wind van zichzelf al sterker is. Door gebruik te maken van deze natuurlijke energie en die om te zetten in elektriciteit, kan het gebouw in de winter verwarmd en in de zomer gekoeld worden. Een nog nauwelijks gebruikte bron van energie in de stad zijn de mensenmassa’s. Een aantal jonge onderzoekers aan de tu Delft heeft een dansvloer bedacht die energie opwekt: de sustainable dancefloor. De beweging van de mensen wordt via dynamo’s opgevangen en omgezet in elektriciteit die weer gebruikt wordt voor de energievretende verlichting. Maar de ideeën gaan verder. Waarom niet ook het zweet van de hossende massa dat condenseert, opvangen en vervolgens omzetten in water, waarmee de toiletten gespoeld kunnen worden? De Rotterdamse club MyTown krijgt als eerste in Nederland een duurzame dansvloer en ook vanuit Londen, New York en Rome hebben de belangstellenden zich al gemeld. Een club is natuurlijk niet de enige plek waar mensen bij elkaar komen. De stad bestaat bij de gratie van veel mensen, dus ook op andere plaatsen komen mensenmassa’s bij elkaar die energie kunnen opwekken. Denk aan speelplaatsen, sporthallen, poppodia en winkelcentra. Daarmee kan een deel van de energiebehoefte van een stad op een duurzame manier worden opgewekt en wordt veel bewegen opeens extra aantrekkelijk. Oplossingen komen nooit van één kant. We kunnen niet duurzamer leven en op een goede manier anticiperen op de klimaatverandering door alleen nieuwe energiebronnen te zoeken. Het gaat altijd om een combinatie van factoren: kaders van de overheid, innovatie en bewustzijn van de consumenten zelf. De winst valt te behalen door in te zetten op alle sporen en samenwerking te creëren tussen de verschillende partijen. Iedere partij heeft zijn eigen verantwoordelijkheid, maar door samen naar het geheel te kijken ontstaat pas echte duurzame verandering.
147
Bratislava verhalen uit stad & regio
149
verhalen uit stad & regio
Wie had tien jaar geleden ooit van de Slowaakse hoofdstad Bratislava gehoord? Pas sinds Tsjechië en Slowakije van tafel en bed zijn gescheiden, mag Bratislava zich hoofdstad noemen. Sinds Slowakije bij de laatste toetredingsronde in de Europese familie is opgenomen, gaat het hard met de stad. Slowakije heeft het communistische staatsmonopolie al snel na de val van het IJzeren Gordijn afgeschud. Het marktdenken werd als een zegen omarmd. Buitenlanders stromen ondertussen in groten getale toe: toeristen, maar vooral ook investeerders en buitenlandse bedrijven. De ontwikkelingen gaan in ongekend hoog tempo en de dromen reiken tot in de hemel. Ondertussen koerst Bratislava ook af op de problemen die met snelle groei samenhangen. De vraag is of er tijdig kan worden bijgestuurd.
150
Bratislava De ‘kleine grote stad’ levert zich over aan de markt knooppunt europa Met 8% economische groei steekt Slowakije ver uit boven het gemiddelde in de eu. Hoofdstad Bratislava is met haar 425.000 inwoners, op een totale bevolking van 5,3 miljoen, de absolute motor van het land. De stad ligt op maar 60 kilometer van Wenen. Bratislava ligt midden in het centrum van het nieuwe Europa, aan de Donau, en is bovendien de thuishaven van budgetvliegmaatschappij Sky Europe. De centrale ligging en goede bereikbaarheid zijn de belangrijkste redenen dat de stad in korte tijd ontmoetingsplaats van veel Europeanen is geworden. Maar Bratislava heeft nog meer te bieden, zoals een schitterend historisch centrum, goede voorzieningen en een hoogopgeleide bevolking, die nog bereid is tegen relatief lage salarissen te werken. Bratislava is weliswaar een kleine stad, maar heeft haar zwakte tot verkoopargument gebombardeerd door zich als ‘little big city’ op de 1 Uitgevoerd door het instituut Empirica Delasasse in Keulen
kaart te zetten. Daarmee onderscheidt ze zich bewust van grote broer Wenen. Tussen beide steden bestaat een intensieve samenwerking, maar de snelweg die de 60 kilometer moet overbruggen, is nog steeds in aanbouw. Toch is ook in Bratislava het besef groot, dat regionale samenwerking de toekomst heeft. Die regio bestaat uit de driehoek Wenen, Bratislava, Györ (Hongarije). Uit een studie naar 461 regio’s in Europa 1 kwam deze Gouden Driehoek als meest veelbelovende regio naar voren. In het onderzoek is rekening gehouden met uiteenlopende factoren, zoals het opleidingsniveau van de bevolking, de kosten voor levensonderhoud, transport, kwaliteit van het milieu en de dichtheid van aangeboden diensten. Het TwinCityconcept, de samenwerking tussen Wenen en Bratislava, was een initiatief van de beide Kamers van Koophandel, maar ook de stadsbesturen van beide steden hebben de samenwerking omarmd.
151
De burcht, het historische herkenningsteken van de stad versus de overal verrijzende shopping malls als teken van vooruitgang.
factoren. Allereerst de ligging. Bratislava ligt centraal in Europa en bovendien op maar 60 km van Wenen. Daarnaast hebben we niet alleen goedkope arbeidskrachten, maar ze zijn ook zeer goed opgeleid. Bratislava heeft maar liefst acht universiteiten en een zeer jonge bevolking. Het succes begon in 1998 toen de centrumrechtse regering van Mikulas Dzurinda begon met het doorvoeren van een aantal wijzigingen, waaronder het invoeren van een flat tax van 19%. Daarvoor kampte Slowakije nog met een negatief imago van een onbetrouwbare en corrupte regering. De toetreding tot de eu was de laatste horde. Dat gaf ook op het juridische vlak stabiliteit die voor investeerders belangrijk is.’
Bratislava
De steden hebben een lange gezamenlijke geschiedenis in het Habsburgse Rijk en zijn elkaars belangrijkste handelspartners. Er is nog een ongelooflijke potentie voor de regio, die door intensieve samenwerking verder benut kan worden. Kansen liggen er bijvoorbeeld op het gebied van transport. Op dit moment liggen de beide vliegvelden slechts 50 kilometer van elkaar. Bratislava wilde het vliegveld privatiseren om verdere groei mogelijk te maken, maar de Slowaakse staat, eigenaar van het vliegveld, stak hier een stokje voor. Nauwere samenwerking met Wenen ligt nu meer dan ooit voor de hand. Maar zoals Milan Vajda, perswoordvoerder van de gemeente stelt: ‘Samenwerking is altijd gebaseerd op wederkerigheid. Natuurlijk zijn er veel zaken waarop we nauw samenwerken, maar tegelijkertijd zijn we ook elkaars concurrenten. Dat wringt soms.’ Een van de gebieden waarop ze met elkaar concurreren is in het aantrekken van congressen en beurzen, een lucratieve branche die niet alleen voor de beursgebouwen interessant is, maar vooral ook voor de hotelbranche. Wenen heeft een enorme staat van dienst op dit gebied, maar Bratislava doet er alles aan om een inhaalslag te maken. In elk van de vele ambitieuze bouwplannen is wel een vierof vijfsterrenhotel en een luxe winkelcentrum opgenomen. Slowakije is bijzonder populair bij buitenlandse investeerders. Meer dan 60% van die investeringen gaat naar de regio Bratislava. Grote internationale bedrijven als Siemens, Dell, ibm en Orange hebben vestigingen in Bratislava. Burgemeester Andréj Durkovský over de oorzaken van het succes: ‘Het is een combinatie van
de groeiende stad krimpt De economische groei van Bratislava werkt als een magneet. Vanuit de wijde omtrek komen mensen naar Bratislava om te werken. Toch daalt het inwonertal licht. Officieel kent Bratislava 425.000 inwoners. Het aantal mensen dat dagelijks in de stad vertoeft ligt echter rond 650.000. Daaronder zijn veel studenten die nog thuis wonen. Maar ook komen dagelijks duizenden forenzen de stad in. Tegelijkertijd grijpt ook hier de suburbanisatie steeds verder om zich heen. Steeds meer mensen verlaten de stad om in een van de voorsteden een eigen huisje te bouwen. In een van de voorsteden van Bratislava, Cierna Voda, kost de grond rond de 100 euro per m2. In de stad, in de wat luxere ambassadewijk, zijn de grondprijzen inmiddels opgelopen tot 530 euro per m2. Wie dat afzet tegen het gemiddelde maandsalaris in Bratislava van 750 à 900 euro kan zich
153
voorstellen welke keuzes mensen maken. Ondertussen staat de stad zelf vol met hijskranen en verrijzen overal prestigieuze projecten met woningen, kantoren en winkels. De belangrijkste troef van Bratislava is de beschikbaarheid van bouwlocaties. De hele oever langs de Donau is nagenoeg onontgonnen gebied. Er is weliswaar een boulevard en er loopt een weg langs, maar de binnenstad keert zich af van de rivier. En juist dat water is, zoals in veel andere Europese steden, een troef voor stedelijke ontwikkeling. De Donau snijdt de stad in tweeën, maar jarenlang werd de rivier vooral gebruikt als vervoersroute van en naar de fabrieken die net buiten de stad lagen. De fabriekstorens steken nog steeds als spelden in een speldenkussen af tegen de horizon. De ambitie van burgemeester Andréj Durkovský is niet voor niets om Bratislava te veranderen in een ‘geheel witte stad’, waarmee hij doelt op het vervangen van de vervuilende industrie door een hoogwaardige kenniseconomie. De Donau heeft in dit toekomstbeeld ook een andere functie gekregen en de stad heeft de rivier opnieuw ontdekt. Naast het historische centrum met de burcht, die als icoon boven de stad uit torent, moet er een nieuw centrum komen langs het water. Een theater, winkels en uitgaansvoorzieningen moeten het stedelijk karakter hier versterken. Aan de overkant is dit jaar voor het eerst een stadsstrand aangelegd. Ook Bratislava kan in deze trend natuurlijk niet achterblijven. Vanuit je luie strandstoel, met de voetjes in het zand kun je kijken naar het snelstromende water en de bootjes en heb je bovendien een prachtig uitzicht op de historische binnenstad aan de andere kant
154
van de rivier. Links van het historische centrum verrijst een andere nieuwe wijk langs het water. Het ambitieuze project River Park biedt luxe woningen pal aan het water. Ook hier ontbreken het viersterrenhotel en de winkels niet. Met de leus ‘Enjoy the river’ wordt het project op de kaart gezet. Wie echter de andere kant opkijkt, wordt minder blij: hier staat nog een aantal hoogbouwflats uit het communistische verleden. De verf bladdert eraf en op vrijwel elk balkon gaat achter de drogende was een schotelantenne schuil. Volgens de burgemeester is de vraag naar nieuwe woningen enorm, maar met een gemiddelde prijs van 3.000 euro per m2 valt ook dit segment buiten de beurs van de doorsnee-inwoner van de stad. De appartementen zijn wel interessant voor de expats die werken bij een van de vele buitenlandse bedrijven die Slowakije hebben ontdekt als vestigingsplaats, zoals Siemens, Dell en een aantal grote autofabrikanten. De andere groep belangstellenden zijn particuliere of institutionele investeerders die zich, aangetrokken door het explosieve karakter van de ontwikkelingen en de snel stijgende prijzen, storten op de appartementen alsof het warme broodjes zijn. Al die bouwprojecten die min of meer gelijktijdig lopen, leiden tot een enorme vraag naar bouwvakkers. Die zijn er inmiddels ook in Slowakije niet meer te vinden. Ook hier worden veel bouwvakkers uit Polen gehaald om de ambitieuze plannen daadwerkelijk van de grond te krijgen. Files zijn (nog) een zeldzaamheid in Bratislava, maar met de snel voortschrijdende suburbanisatie is het slechts een kwestie van tijd voordat de wegen ook hier
Bratislava
verhalen uit stad & regio
dichtslibben. Burgemeester Durkovský zet in op uitbreiding van de infrastructuur en goed openbaar vervoer. Er is al een nieuwe brug gebouwd, er wordt gewerkt aan een tunnel en er zijn plannen voor een verbeterde railverbinding. Twee factoren zouden echter de plannen voor openbaar vervoer kunnen tegenwerken. Ten eerste betekent de uitstroom uit de stad ook dat steeds minder mensen in Bratislava zelf belasting Ook in Petržalka kocht viervijfde van de mensen in 1993 zijn woning. Geld om op te knappen hadden ze echter niet.
betalen en er dus minder inkomsten zijn. De tweede factor is het toenemend autogebruik. In een land dat zich in sneltreinvaart economisch ontwikkelt, is een auto een van de eerste consumptiegoederen die mensen aanschaffen. Onder het communistisch regime konden ze hier slechts van dromen en nu is de auto voor een brede groep binnen handbereik. Dat laten de Slowaken zich natuurlijk niet ontnemen.
155
communisme in de prullenbak De prachtig gerestaureerde oude binnenstad kan niet verhullen dat Bratislava een communistisch verleden met zich meedraagt. Wie vanaf de burcht over de zuidoever van de Donau uitkijkt, ziet troosteloze, eenvormige woonkazernes, zover het oog reikt. Deze wijk, Petržalka, is de dichtstbevolkte wijk van Bratislava. Ook hieraan gaat de vernieuwing niet voorbij. Er staan al een luxe, nieuw winkelcentrum en een beursgebouw, maar er komt meer. Langs de uitvalsweg is een strook gepland met woningen voor meer dan 20.000 mensen, maar ook met winkels en andere faciliteiten. Hier moet een aantal torens komen die als nieuw landmark voor de wijk gaan fungeren. Bij uitstek op deze locatie zien we straks een interessante ontmoeting van nieuwe, in het oog springende architectuur en rijen flats uit een ander tijdperk. De flats zijn al bijna vijftien jaar niet meer in handen van de overheid. Een wet uit 1993 bepaalde dat iedereen die dat wilde zijn woning kon kopen. De inwoners van Bratislava waren klaar met hun communis-
156
De erfenis van het communisme: eentonige woonkazernes en industrie zover het oog reikt.
tische verleden en grepen massaal de kans. Viervijfde van alle inwoners heeft zijn woning toen gekocht. Alleen, hoe bepaal je een prijs van een woning als er nog geen markt is die de woning kan waarderen? Om dat probleem te ondervangen zijn allerlei criteria benoemd die daarin een rol spelen. Een daarvan was de leeftijd van het gebouw. Dat heeft geleid tot de bizarre situatie dat appartementen in de historische binnenstad goedkoper werden verkocht dan de huurkazernes in Petržalka, puur omdat de eerstgenoemde ouder zijn. Desalniettemin zijn ook in Petržalka 10.000 van de 12.000 appartementen in de wijk verkocht. De overige worden nog steeds door de gemeente verhuurd, maar het beheer is uitbesteed aan particuliere bedrijven. Met de verkoop van appartementen is ook het onderhoud van het gebouw bij de eigenaren komen te liggen. Deze collectieve verantwoordelijkheid wordt in de praktijk nog nauwelijks opgepakt, hetzij door gebrek aan financiële midden, hetzij door gebrek aan kennis over hoe je dit collectief onderhoud financiert.
Van het merendeel van de flats bladdert de verf af en hangen de kozijnen er halfvergaan bij. Een enkele flat is opnieuw in de verf gezet en oogt meteen een stuk vrolijker. De flats staan strak gerangschikt in een groene omgeving. Het openbaar groen ziet er echter uit alsof ook hier jarenlang geen onderhoud heeft plaatsgevonden. De gemeente lijkt de verantwoordelijkheid hiervoor volledig te hebben afgeschoven op de bewoners. Toch is de sfeer in deze wijk duidelijk anders dan bijvoorbeeld in de Parijse voorsteden. Hier is het nog gemoedelijk; moeders met kinderwagens zitten op bankjes in de zon, kinderen spelen in de speeltuin en oudere mensen doen hun boodschappen. Een groepje hangjongeren maakt een verre van bedreigende indruk. De situatie in het historische centrum is geheel anders. Wie hier in 1993 zijn woning kocht voor een zacht prijsje, is nu spekkoper. Het historische centrum is klein en dus schaars. Inmiddels is het grootste deel van het centrum opgeknapt. Het gebied is het toeristisch centrum van de stad en bovendien autovrij. Het is een levendig gebied waar het dag en nacht bruist, hoewel ook hier restricties en sluitingstijden zijn ingevoerd om de overlast van lallende toeristen in te perken. De stad laat zich voorstaan op haar bijnaam ‘Partyslava’, maar elke party heeft ook zo zijn keerzijde. Hoewel ze schaars zijn, is het niet moeilijk om tijdelijk een appartement in de binnenstad te huren. De omloopsnelheid is hoog. Veel buitenlanders, met name Ieren, kopen appartementen, knappen ze op, verhuren ze een tijd en verkopen ze weer als de winst voldoende is. Het is niet verwonderlijk dat ook hier de Ieren zich
nadrukkelijk op de vastgoedmarkt laten gelden. De Ieren hebben gezien wat de toetreding tot de eu in hun eigen land teweeg heeft gebracht. Ze verwachten hier eenzelfde ontwikkeling en willen daar graag een graantje van meepikken. Wie in 1993 niet in de gelegenheid was zijn woning te kopen, is aangewezen op de commerciële huursector. Bratislava heeft nauwelijks een sociale huursector. De gemeente bouwt maximaal honderd woningen per jaar voor mensen met een laag inkomen. Dit zijn vooral jonge gezinnen. Wie zich hiervoor niet kwalificeert omdat hij te weinig verdient, is aangewezen op een soort sociale pensions, waar je een bed kunt huren. Wie meer verdient, moet kopen of is aangewezen op de particuliere huurmarkt. De burgemeester is er nuchter onder: ‘Alles heeft altijd een positieve en een negatieve kant. Wie in 1993 zijn woning heeft gekocht, heeft het goed. Wie nu een woning wil kopen in Bratislava heeft het lastiger, maar er is voldoende aanbod op de particuliere huurmarkt. Overigens verwacht ik dat de speculatie op de woningmarkt zal stabiliseren zodra Slowakije de euro heeft ingevoerd.’ Ondertussen lijkt het erop dat het vooral de grote binnen- en buitenlandse ontwikkelaars zijn die in het in Bratislava voor het zeggen hebben. Gevraagd naar een visie van de gemeente over de ontwikkeling van de stad, verwijst de burgemeester veelvuldig naar ‘het Masterplan’, maar de vraag wat dan de visie is die in dat Masterplan verwoord staat, blijft onbeantwoord. Het postcommunistische geloof dat de markt het allemaal zal regelen, lijkt hier nog ongekend groot.
Bratislava
verhalen uit stad & regio
157
Waanzin is hetzelfde doen en een andere uitkomst verwachten.
De/6 marktplaats van het wonen Bill Clinton
Wie beslist in Europa over het wonen? Dat is de centrale vraag van dit hoofdstuk. Overheid, marktpartijen, maatschappelijke organisatie en semi-publieke organisaties â&#x20AC;&#x201C; publiek en privaat â&#x20AC;&#x201C; bepalen het speelveld. De woonconsument heeft in veel gevallen het nakijken. Maar het speelveld beweegt. In Noord-Europa loopt de verzorgingsstaat tegen zijn grenzen aan. In Oost-Europa omarmen stadsbestuurders de markt, maar ook dat blijkt een keerzijde te hebben. Zuid-Europa, waar de markt altijd vrij spel heeft gehad, dreigt ten slotte ten onder te gaan aan corruptieschandalen en speculatie. 159
6
grenzen aan de verzorgingsstaat
De woningmarkt in Europa kent veel verschillen, maar er zijn ook opmerkelijke overeenkomsten. De eenvoudigste tweedeling die we kunnen maken, is die tussen West- en Noord-Europa enerzijds en Oost-Europa anderzijds. De uitkomst van de Tweede Wereldoorlog ligt ten grondslag aan die tweedeling. Ten westen van het IJzeren Gordijn kreeg de verzorgingsstaat vorm en ten oosten de centraal geleide planeconomie. Over Oost-Europa later meer. Eerst een inkijk in de West-Europese woningmarkt. Na de Tweede Wereldoorlog is Europa ontheemd en komen enorme mensenstromen op gang; mensen die terugkeren naar huis, mensen op de vlucht, mensen die bij terugkomst in hun stad alleen nog puinhopen aantreffen. In de basisbehoefte van een dak boven het hoofd kan niet worden voorzien. Heel Europa staat in het teken van de wederopbouw in de naoorlogse jaren. Er is sprake van een gezamenlijk en bovendien zeer urgent probleem. De overheid trekt het wonen – dat tot dan toe vooral de verantwoordelijkheid was geweest van particuliere partijen – naar zich toe. De overheidsbemoeienis grijpt soms diep in op de privésfeer van mensen. In Nederland bijvoorbeeld, kan in de naoorlogse jaren iedereen die ruim woont, verwachten dat een vreemd gezin onder zijn dak wordt geplaatst. Gezinnen leven op een zeer beperkt oppervlak en de overheid ziet erop toe dat de beschikbare woonruimte eerlijk wordt verdeeld, ook als het om particulier bezit gaat. Onder overheidstoezicht rijzen vervolgens overal in Europa de betonnen woonkazernes uit de grond om de woningnood te lenigen. Er worden overheidsapparaten opgetuigd om de grote klus te klaren. Na de ontberingen van de oorlog wordt er hard gewerkt aan het opbouwen van de verzorgingsstaat die langzaam wordt uitgerold over alle sectoren die tot dan toe door particuliere organisaties werden bediend. De burger mag het aan niets ontbreken. Het volk verzekeren van de basisbehoeften, zoals woonruimte, ziektekosten, scholing en pensioen, is de drijfveer. Voor elk domein rolt de overheid een 160
deken uit met collectieve voorzieningen, daar waar eerst de particuliere partijen het voortouw namen. Verzorgen en verzekeren is waar het om draait in de verzorgingsstaat, die met name in Noord-Europa uitgaat van de verzorging van de wieg tot het graf. Op het gebied van wonen is het doel van de overheid om te garanderen (verzekeren) dat iedereen over goede en betaalbare woonruimte kan beschikken (verzorgen). 1 Wonen gaat niet alleen over stenen stapelen, maar ook om de vraag wie waar recht op heeft en waarom. Het is de tijd waarin de maakbaarheidsgedachte het maatschappelijk debat bepaalt. De oliecrisis in 1973 vormt een keerpunt; het besef dringt door dat er grenzen zitten aan wat de overheid aan collectieve voorzieningen kan bekostigen. De laatste decennia zien we door heel Europa daarom een geleidelijke terugtrekking van de verzorgingsstaat. De wrr 2 constateert dat aan de taken van verzorgen en verzekeren inmiddels is voldaan. De maatschappij in de eenentwintigste eeuw heeft meer behoefte aan verbinden en verheffen van mensen. De verzorgingsstaat heeft volgens het rapport van burgers consumenten gemaakt die weinig vertrouwen meer hebben in de overheid. Door de individualisering neemt de sociale cohesie af; er zijn weer betrokken burgers nodig. Over de hele linie is er sprake van een afnemende invloed van overheden. Door de globalisering boeten overheden aan macht in, ten koste van bedrijven en burgers die zich op allerlei manieren organiseren. In sommige landen ontstaat een activistische overheid, die niet meer primair bezig is met het eigen volk, maar meer met de eigen positie op het wereldtoneel. Een voorbeeld daarvan is Rusland en hoe het zijn olie- en gasvoorraden inzet in een internationale machtstrijd. Er zijn echter in Europa ook heel andere, meer basale redenen voor het terugtrekken van de verzorgingsstaat. De vergrijzing neemt hand over hand toe. De verhouding tussen het aantal werkenden en niet-werkenden raakt uit balans en daarmee komt de solidariteit onder druk te staan. Jongeren hebben steeds minder zin te betalen voor de ouderen van nu, zonder enige garanties dat zij later zelf nog van hetzelfde verzorgingsniveau kunnen profiteren. Al die veranderingen vragen om andere structuren en een herpositionering van rollen. Daarbij komt nog dat in Europa sinds de jaren negentig het neoliberale denken vaste voet aan de grond heeft gekregen als reactie op de sturende overheid. Het marktdenken krijgt de overhand, vanuit het idee dat de introductie van marktprikkels de verzorgingsstaat efficiënter kan maken. Ook de woningmarkt krijgt hiermee te maken. Delen van de publieke woningvoorraad gaan in de verkoop of de overheid draagt haar verantwoordelijkheden over aan andere partijen. In Nederland worden midden jaren negentig de financiële banden tussen de overheid en de woningcorporaties doorgesneden en zijn de woningcorporaties opnieuw geheel zelfstandig. Eind jaren 1 Back to Civil Society, essay Rudy de Jong, 2007 2 wrr-rapport De verzorgingsstaat herwogen, 2006
De marktplaats van het wonen
De voortdurende zoektocht naar een goede organisatie van het wonen hangt nauw samen met de aard van het product. Een woning is geen wasmiddel of auto. In tegenstelling tot andere producten is het woonproduct plaatsgebonden. Het product kan niet naar de vraag toe gaan en de vraag komt niet automatisch naar het product. Onevenwichtigheden in de woningmarkt zijn daarom niet in een handomdraai te herstellen. Dat is ook de reden waarom overheden ingrijpen als vraag en aanbod niet in evenwicht zijn en er mensen buiten de boot dreigen te vallen. Alleen werkt de interventie vervolgens weer dusdanig verstorend op de markt dat het systeem vastloopt. Kortom, het ideale woningmarktsysteem bestaat niet, zoveel is wel duidelijk. Des te meer valt er van elkaar te leren in Europa.
161
6
verschillen in noord en zuid
90 80 70 60
30
Tsjechië
Duitsland
Italië
Nederland
Polen
Slowakije
Spanje
Enkele voorbeelden:
Zweden
40
100
Ver. Koninkrijk
50
Binnen West-Europa springen ook enkele markante verschillen in het oog. Zo kennen de Zuid-Europese landen rond de Middellandse Zee een sterke particuliere markt. Het eigenwoningbezit is zeer hoog. Familienetwerken spelen een heel belangrijke rol. Traditiegetrouw vallen de bewoners van Middellandse Zeelanden sneller terug op hun familie als belangrijke zaken in het leven, zoals een woning, geregeld moeten worden. De verzorgingsstaat is hier dan ook veel minder sterk tot wasdom gekomen dan in NoordEuropa. Meer dan in andere landen zie je dat families bij elkaar wonen. Ook het bezit van een tweede huis buiten de stad – gedeeld met andere familieleden – is vrij gebruikelijk voor mensen die in de stad wonen. De huurmarkt is relatief klein en de sociale huursector is sterk ondervertegenwoordigd. De verantwoordelijkheid voor de onderkant van de markt ligt voor een belangrijk deel bij de overheid, hoewel in de afgelopen decennia verantwoordelijkheden zijn verschoven van de centrale overheid naar regionale en lokale overheden. De overheid staat door deze sterke familiestructuur vanouds veel meer op afstand en heeft een andere rol. In de sterk ontwikkelde verzorgingsstaten in Noord-Europa hebben we veel sneller de neiging om naar de overheid te kijken als dingen niet goed gaan. We verwachten van de overheid de oplossing voor onze problemen. Naarmate we zuidelijker komen, treedt de overheid meer op afstand en regelen mensen belangrijke zaken in eerste instantie binnen hun eigen sociale netwerken. Pas als dat niet lukt, komt de overheid in beeld.
%
spanje
20 10 0 sociale verhuur particuliere verhuur eigenaar bewoner
162
nia heeft de verschuiving van de overheid naar de markt wel geleid tot een verschuiving van huurwoningen (zowel particuliere als sociale huur) naar meer eigenwoningbezit.
De marktplaats van het wonen
negentig is onder de liberale minister Remkes de verkoop van huurwoningen opeens speerpunt van beleid. In Engeland worden verantwoordelijkheden van lokale besturen overgedragen aan housing associations en in Duitsland vindt op grote schaal verkoop van gemeentelijke woningbedrijven aan particuliere pensioenfondsen plaats om de begrotingstekorten te dichten. Overheden hebben over de hele linie minder te besteden en daardoor treedt een versmalling op van de taken. De focus ligt steeds minder op huisvesting van brede groepen, en komt meer te liggen bij de echt sociaal zwakkeren, waarmee stigmatisering van deze groepen dreigt en fysieke scheiding tussen de have en have-nots in de steden. Waar meer aan de markt wordt overgelaten, komt de betaalbaarheid sneller onder druk te staan. Dat geldt vooral in landen waar echt een tekort aan woningen is, zoals Nederland, Engeland en Frankrijk, én in landen met sterk geliberaliseerde huren, zoals in Spanje, Frankrijk en Ierland. 3 Vooral starters op de woningmarkt komen in veel Europese landen maar moeilijk aan een woning. In de afgelopen decen-
Eigendomsverhoudingen in Europa, 2007
In Spanje zien we onder meer dat de overheid probeert met goedkope leningen mensen met lage inkomens te helpen een koopwoning te bemachtigen. De echte lage inkomens blijven echter aangewezen op de zeer kleine sociale huurmarkt. Vanuit de overheid is er bovendien sprake van een negatieve impuls op de huurmarkt: particuliere verhuurders moeten btw en inkomstenbelasting over de huren betalen, hetgeen investeringen in nieuwe woningen belemmert. 4 De Spaanse woningmarkt is bijna volledig het domein van private projectontwikkelaars en met een jaarlijkse bouwproductie 3 Darinka Czischke, ‘Social housing in de eu: overview of key approaches, trends and issues’, Cecodhas European Housing Observatory, 2007
4 European Housing Review, Rics Research, 2007
163
6
scandinavië
Scandinavische landen houden nog steeds vast aan een de doelstelling: goed wonen voor een brede groep. De belangrijkste spelers op de Scandinavische woningmarkt zijn de publieke of semi-publieke organisaties. In Zweden bijvoorbeeld hebben deze organisaties maar liefst 21% van het totale woningbezit in eigendom. 5 Daarnaast kennen Scandinavische landen veel coöperaties. Het idee van een coöperatie leunt sterk op gezamenlijkheid. Mensen kopen een aandeel in de coöperatie. De zeggenschap over het bezit is in dat geval voor een belangrijk deel overgeheveld naar het collectief. De waarde van het vastgoed is vooral de economische waarde; een coöperatie die goed voor zijn bezit zorgt, voegt economische waarde toe. In Denemarken is ook de huursector – die daar veel groter is dan de koopsector – in coöperaties georganiseerd. duitsland
In Duitsland heeft de overheid zich in 1986 volledig teruggetrokken uit de sociale huursector. De aandacht van de overheid verschoof naar de echte onderkant van de markt. Wel kunnen particuliere eigenaren objectsubsidies krijgen, waarmee de woning tijdelijk een sociaal karakter krijgt. In dat geval gelden voorwaarden voor de huurstelling en de toewijzing van de woning. Eigenwoningbezit werd sterk aangemoedigd door leningen en toeslagen van de overheid. Duitsland heeft een relatief grote huursector; slechts ongeveer de helft van de bevolking heeft een eigen huis. De verdeling is echter nogal ongelijk: in Oost-Duitsland is het eigenwoningbezit veel lager. In grote delen van Duitsland is de woningmarkt vrij ontspannen en kan de particuliere huurmarkt doorgaans goed in de vraag voorzien. Uitzondering zijn de grote steden als München en Hamburg, waar de prijzen steeds verder stijgen. Berlijn daarentegen heeft weer een heel ontspannen woningmarkt. Duitsland werkt met een zogenaamde Mietspiegel om de huurders te 164
beschermen tegen onrechtmatigheden. In elke regio worden huizenprijzen geregistreerd en gekoppeld aan woningkenmerken. Dit systeem dient als referentiekader. Als bewoners vinden dat hun woning te duur is of de huurverhoging te groot, dan kunnen ze op basis van de Mietspiegel hiertegen bezwaar aantekenen. nederland
Nederland kent binnen Europa een bijzonder systeem, waarin behalve de overheid en de marktpartijen de woningcorporaties een belangrijke rol spelen. De woningcorporaties hebben hun oorsprong zo’n honderd jaar geleden en zijn opgericht als private partijen. Ze hadden hun wortels in verschillende maatschappelijke zuilen, zoals de vakbond of de kerk. Wonen was een particuliere aangelegenheid, waarin verschillende organisaties vanuit verschillende visies een rol speelden. Er waren vakbonden die woningen voor hun eigen leden bouwden, werkgevers die woningen bouwden voor hun medewerkers en daarnaast had je ook altijd marktpartijen die bouwden voor iedereen die ervoor wilde betalen. Na de Tweede Wereldoorlog trok de overheid ook op dit punt de regie naar zich toe en werden woningcorporaties meer uitvoeringsorganisaties. Na de financiële verzelfstandiging midden jaren negentig werden die banden losser. Woningcorporaties zijn geheel zelfstandige spelers, maar hebben wel nadrukkelijk een publieke taak, waarover ze ook verantwoording aan de overheid moeten afleggen. 6 Behalve beheerders zijn woningcorporaties in de afgelopen jaren belangrijke projectontwikkelaars geworden, die naast de commerciële projectontwikkelaars opereren. Ondanks de onafhankelijkheid van de overheid, laait steeds opnieuw de discussie op over de vraag van wie de woningcorporaties nu eigenlijk zijn. Iedere keer probeert de overheid toch weer zeggenschap te krijgen over het vermogen dat de woningcorporaties de afgelopen jaren hebben opgebouwd. Hoewel de verhouding tussen overheid en private partijen helder lijkt, is deze in Nederland voortdurend onderwerp van discussie, met constant verschuivende grenzen als gevolg.
De marktplaats van het wonen
van rond de 750.000 woningen, bovendien een van de economische pijlers van het land. De markt heeft echter te leiden onder corruptieschandalen en speculatie. De woningnood in de steden is hoog. Huurwoningen zijn er nauwelijks, maar ondertussen staan wel een paar miljoen woningen van speculanten leeg. Wekelijks demonstreren starters op de woningmarkt voor een fatsoenlijk dak boven hun hoofd. Door de torenhoge prijzen en stijgende hypotheeklasten kunnen ze evenmin een woning kopen. In september 2007 kondigde premier Zapatero – in de aanloop naar de verkiezingen – een nieuwe huurwet aan die jongeren extra huursubsidie geeft en meer belastingaftrek. De vraag is alleen wat je aan huursubsidie hebt in een land waar nauwelijks een woning te huur staat.
tussen wal en schip in oost-europa
Achter het IJzeren Gordijn werd het wonen gezien als een fundamenteel menselijk recht, dat gegarandeerd wordt door de overheid. De overheid zorgde voor een dak boven het hoofd en verstrekte hoge subsidies op huren en bijkomende kosten. Mensen betaalden soms minder dan 5% van hun inkomen aan wonen. De verantwoordelijkheid lag primair bij de overheid, die met de bouw van eentonige huurkazernes in de grote steden voor voldoende aanbod zorgde. Geld voor onderhoud was er echter niet en de wijken verpauperden snel. 5 Cecodhas-ush-Dexia Survey, 2007
6 Verantwoording moet worden afgelegd over een aantal prestatievelden, vastgelegd in het Besluit Beheer Sociale Huisvesting (bbsh)
165
6
166
7 8
Too poor to move, too poor to stay, 2004 Uitzondering hierop is de voormalige ddr. Doordat het samengaan met de rest van Duitsland is hier niet sprake van een radicale omslag.
Nog steeds kent voormalig Oost-Duitsland een vrij hoog percentage huurwoningen. Het eigenwoningbezit bedraagt slechts 33%.
De marktplaats van het wonen
In tegenstelling tot wat veel mensen denken, waren in Oost-Europa onder het communisme niet alle woningen in het bezit van de overheid. De Duitse oud-journaliste uit voormalig Oost-Berlijn, die uitvoerig aan het woord komt in het hoofdstuk over Berlijn, vertelt dat ook onder het ddr-regime veel Oost-Duitsers een klein buitenhuisje – een datsja – hadden buiten de stad. De regering had weliswaar principiële bezwaren tegen privébezit, maar zag ook in dat een eigen plekje in het groen het volk ervan weerhield te gaan morren en stond het bezit oogluikend toe. In andere Oost-Europese landen kwamen op het platteland veel coöperatieven voor: het gedeeld eigenaarschap. Particulieren konden voor een deel van de financiering geld van de staat krijgen. Ondanks dit beperkte eigenaarschap, was er geen officiële markt voor het kopen en verkopen van particuliere huizen en was ook geen sprake van een particuliere huurmarkt. Na de val van het IJzeren Gordijn in 1989 gaat het roer radicaal om. De verantwoordelijkheid voor het wonen wordt in snel tempo overgedragen van de staat naar lokale overheden, maar zonder de benodigde financiële middelen en zonder heldere juridische kaders. Ondertussen stromen de klachten van bewoners over het slechte onderhoud van de huizen binnen. Aangezien er geen financiële middelen zijn om de boel op te knappen, rest slechts een forse huurverhoging om de kosten van het onderhoud te dekken. Maar wie wil er nu meer gaan betalen voor een slecht onderhouden huis? De oplossing wordt daarom gezocht in massale verkoop van de woningvoorraad. Huurders krijgen een aanbod om hun woning te kopen dat soms sterk onder de marktprijs ligt, vanwege de slechte onderhoudstoestand. Met de massale uitverkoop blijft er nauwelijks nog sociale huisvesting over. Er zijn geen subsidies, veel staatsbedrijven worden geprivatiseerd en de corruptie tiert welig. Van een beschermde omgeving waarin de staat op veel terreinen zorgt voor de burgers, komen veel landen opeens in een vrije val terecht en ontstaat een enorme kloof tussen arm en rijk. Er is een arme klasse die niet in staat is de eigen woning te kopen of die wel de woning heeft gekocht, maar geen geld heeft voor het onderhoud of het betalen van de bijkomende kosten, zoals energie. In de Servische hoofdstad Belgrado, bijvoorbeeld, wordt 44% van de flats niet of slechts gedeeltelijk verwarmd, omdat de bewoners de energierekening niet kunnen betalen. 7 Er is sprake van een toename van het aantal mensen dat samen in één woning woont. Kansloze starters trekken steeds vaker in bij familie. Ook het aantal daklozen neemt toe. De overheid zit op zwart zaad en heeft geen geld om de resterende woningen in haar bezit te onderhouden, laat staan om nieuwe woningen voor mensen met een laag inkomen te bouwen. De mate waarin de woningvoorraad in particuliere handen is gekomen verschilt per land,8 maar is overal hoog, waarbij in 2002 Tsjechië met 47% Sociale woningbouw in Nederland is altijd het domein van private partijen geweest met als doel de arbeider
te verheffen. Nu zijn veel van deze arbeiderswoningen monumenten.
167
6
Column Dana Ponec Dana Ponec is architect
‘Mijn eerste bezoek aan Praag, direc na de Wende, was om allerlei redenen indrukwekkend. Praag is prachtig en toen nog nagenoeg in originele staat. Vanaf de heuvels bij Petrin was één lichtreclame te zien – van Philips, dat dan weer wel. De stad, een sluimerende oude dame, lag aan je voeten. Maar wat was het vies en oud! En wat was er een verschil in de mogelijkheden die ik kreeg in de 25 jaar aan de andere zijde van de muur vergeleken met die van mijn leeftijdgenoten. Het was dubbel om in die gemoedstoestand van de schoonheid te genieten. Ik werd een stuk vrolijker na een bezoek aan expatvrienden een flink aantal jaren later. De stad was ontdekt door het westen, maar gelukkig was het besef voor het culturele erfgoed zo aanwezig dat de uitroeptekens van onze consumptieve maatschappij niet de boventoon voerden. Veel bezit was teruggegeven, werd opgepoetst en was enorm in waarde gestegen. Onze vrienden woonden in een merkwaardige, door Engelse architectuur geïnspireerde, nederzetting, net buiten de stadsgrenzen, naast de Tesco en de Amerikaanse school. Het buurtje werd bevolkt door allerhande buitenlanders die in het nieuwe Europa allerlei kansen voor bedrijvigheid zagen. Het werkte op onze lachspieren maar op een positieve manier: na ruim veertig jaar communisme een gewone supermarkt! Ze gaan er weer bij horen! Dit voorjaar bracht ik, op uitnodiging van de decaan, met een aantal Nederlandse vakgenoten een werkbezoek aan de architectuurfaculteit van Praag. We begeleidden studenten en discussieerden met de docenten over het onderwijssysteem en natuurlijk ook over de recente ontwikkelingen in ons vakgebied. Een van de docenten had een opmerkelijk programma geschreven voor zijn project. De opgave was om een stedenbouwkundig plan te maken voor zijn geboortedorp, 15 kilometer buiten Praag, dat werd overspoeld – en dat gebeurt al snel bij zeshonderd inwoners – door stedelingen die de ons zo bekende droom van een huis met tuin op forensafstand kwa168
men verwezenlijken. Hij vroeg zijn studenten een plan te maken dat deze ontwikkeling een plaats bood, met behoud van het oorspronkelijke dorpse karakter. We merkten aan zowel studenten als docenten dat ze geen ervaring hadden met deze problematiek. Op onze vraag binnen welke planologische kaders dit plan gemaakt moest worden, en hoe de ruimtelijkeordeningsprocedures beslag kregen, werden we glazig aangekeken. Reden voor een excursie. In navolging van Tesco zijn inmiddels de bekende winkelformules in groten getale rondom de stad neergestreken. Praag is nog steeds erg zuinig op zijn binnenstad en geschrokken door de enorme toename van initiatieven; de regels zijn meer diffuus en strenger dan ooit. Buiten de gemeentegrenzen heerst het Wilde Westen. Voorbij de winkeldozen met bijbehorende parkeerterreinen begint het platteland. Kleine dorpen in de natuur waar de verkoopbrochures voor woningen je om de oren vliegen. Het bordje met Praha 15 km ten spijt: het duurde anderhalf uur voor we er waren. Smalle, slechte tweebaanswegen gevuld met de bumper aan bumper klevende nieuwe bevolking van deze suburbs in wording. Een huis met tuin hebben ze, twee auto’s ook, en dat is fijn. In materiële zin gaat het goed met ze. Met de bestuurders van de dorpen overigens ook; de markt komt met een zak geld voor een vrijgekomen stuk grond en dan moet je als dorp sterk in je schoenen staan om dat te weigeren. Werkgelegenheid, scholen, kinderdagverblijven en andere sociale voorzieningen zijn voor de meeste marktpartijen niet lucratief en worden dus ook nauwelijks ontwikkeld. De forenzen zijn voor alles aangewezen op de stad. Een wegennet dat de dorpen onderling verbindt is er nauwelijks, en openbaar vervoer evenmin. De infrastructuur heeft elke dag weer een hartinfarct en de romantische dorpen verrommelen met grote snelheid. De allesbepalende overheid die zoveel jaren de dienst uitmaakte is uit elkaar gevallen in een ontelbaar aantal instanties, waarbij niet duidelijk is wie wat beslist. Praag telt bijvoorbeeld 57 deelgemeenten met elk een eigen burgemeester. De werkwijze van de ambtenaren is na de val van de muur niet echt veranderd. De bureaucratie tiert welig en geruchten over allerhande “smeermiddelen” zijn hardnekkig. Maar hoe moet dat dan met de infrastructuur, de voorzieningen, het landschap? De huidige ontwikkelingen laten zien dat in deze postsocialistische landen het puur overlaten aan de markt zonder sturende overheid leidt tot een zeer ongewenste situatie waar het publiek (niet te verwarren met de publieke sector) uiteindelijk de dupe van wordt. De hoop is dat het publiek niet alleen in koopkracht emancipeert, maar zich nu ook zal ontwikkelen tot een ware “burgerij”. We merkten aan de discussie met de studenten en aan de vele actiegroepen die de kop opsteken
De marktplaats van het wonen
Verloren tussen Wild West en strikte regels
169
6 stellend en sturend bezig kan zijn. Daarvoor zijn niet alleen nieuwe wettelijke kaders nodig, maar vooral ook een visie op de toekomstige inrichting van het land. Dat de lokale partijen nog zoeken naar hun rol, is ook de ervaring van Rudy de Jong, die als corporatiedirecteur veel contacten onderhoudt met organisaties op het gebied van huisvesting in andere Europese landen. ‘Je merkt aan de Oost-Europese landen dat ze gewend zijn om planningsgestuurd te werken en niet met een probleemdefinitie als vertrekpunt. Ze horen dat ons systeem van huisvesting redelijk goed werkt en willen dat dan een-op-een overnemen, terwijl ze nog niet hebben vastgesteld wat nu eigenlijk het probleem is dat ze willen oplossen.’
laag scoort en Litouwen en Slovenië met respectievelijk 84% en 82% hoog scoren. 9 Gegeven de stijgende lijn in het eigenwoningbezit sinds 1989 is de verwachting dat deze percentages inmiddels verder zijn gestegen. Marktpartijen zijn in het gat gesprongen dat is ontstaan na de abrupte overgang in het politiek en economisch systeem. In veel landen, waaronder Slowakije en Tsjechië is de bouwproductie nu op stoom gekomen. De huizen die gebouwd worden, liggen echter buiten het bereik van grote groepen mensen. Na de abrupte overgang van het communisme naar de vrije markt, zijn de Oost-Europese landen zich langzaam aan het herstellen en zoekende naar een nieuw evenwicht tussen overheid en markt. De meeste landen hebben zich inmiddels ontworsteld aan corrupte bestuurders. Dat maakt het voor buitenlandse investeerders interessant om te investeren, waarmee de economie verder kan stijgen. Het blijft echter zoeken naar een evenwichtige woningmarkt. Landen als Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije – de landen die als eerste wilden toetreden tot de eu – werden gedwongen om na te denken over oplossingen voor de huisvestingsproblemen, als onderdeel van de toetredingsvoorwaarden. Oplossingen worden vooral gezocht in efficiënter bouwen, zodat de kosten omlaag kunnen, en in het verstrekken van huurtoeslagen en in belastingmaatregelen die het makkelijker moeten maken voor woningeigenaren om te investeren in onderhoud. De verwachting is dat de komende jaren de verschillen tussen de OostEuropese landen verder zullen toenemen, vanwege de verschillen in economische ontwikkeling, sociale omstandigheden en ook culturele waarden. 10 Duidelijk is wel dat de ontwikkeling van de woningmarkt niet alleen een zaak is van de politiek, maar ook sterk afhangt van de economische ontwikkelingen en de juridische kaders. Vooral aan dat laatste ontbreekt het nogal eens. De overheid heeft haar rol als producent van woonruimte grotendeels afgestoten aan de markt, die gretig profiteert van de haar gegeven kansen. Tegelijkertijd zoekt de overheid nog naar haar nieuwe rol, waarin ze kader-
Voorstanders van het neoliberale marktdenken zien in de verschuiving naar meer eigenwoningbezit in Europa vooral positieve kanten. Belastingen en sociale uitgaven kunnen omlaag, kortom: de verzorgingsstaat kan inkrimpen. Bovendien bouwen mensen met een eigen woning vermogen op en leveren daarmee een bijdrage aan de economische groei. Het eigen vermogen van mensen is als gevolg van het eigenwoningbezit enorm gestegen in de eu-landen. Daar staat natuurlijk ook een sterk gestegen schuldenlast tegenover, maar de balans valt vooralsnog positief uit. Opvallend is dat Nederland van heel Europa de grootste hypotheekschuld heeft in verhouding tot het bruto nationaal product. Dit heeft te maken met de hoge leencapaciteit die banken bieden en de hypotheekrenteaftrek. Eigen vermogen maakt mensen zelfredzaam op de woningmarkt, is een argument dat voorstanders van eigenwoningbezit vaak gebruiken. Mensen bouwen vermogen op en kunnen daarmee makkelijker een volgende stap in hun wooncarrière maken. Daarmee zijn ze minder afhankelijk van de steun van instituties. Eigenwoningbezit draagt als het ware bij aan het verheffen van mensen, zoals bedoeld in het eerder aangehaalde wrr-rapport. Critici zijn er uiteraard ook. Zij wijzen vooral op het gevaar van economische onzekerheid als mensen hun leningen niet kunnen aflossen. Econoom Sweder van Wijnbergen 11 verwijst in dit verband naar Engeland, waar mensen die hun hele vermogen in een huis hadden gestopt in economisch slechte tijden kopje onder gingen. Het bezit verpauperde of kwam uiteindelijk weer terug in overheidshanden. Eenzelfde situatie ontstaat nu op sommige plaatsen in Oost-Europa, waar mensen vastzitten aan hun eigen huis. Ze hebben geen geld voor onderhoud, maar ze kunnen ook niet weg; de woning ligt slecht in de markt en betaalbare alternatieven ontbreken. Ook waarschuwen de sceptici voor de negatieve invloed die een groot eigenwoningbezit kan hebben op de mobiliteit van mensen. Met een koophuis – zo is het idee – zijn mensen minder bereid van baan te wisselen en te verhuizen. Daarmee laten
De marktplaats van het wonen
170
dat dit bewustwordingsproces al in gang is gezet. Er is alleen geen platform waar ze terecht kunnen en ze voelen zich niet vertegenwoordigd door de overheid. Mijn wens voor “groot Praag” is dat deze burgers in de komende jaren zullen zorgen voor het ontstaan van een publieke sector met talentvolle mensen met kennis van zaken binnen een werkbare organisatie. Een publieke sector die de weg naar de bevolking weet te vinden, zodat haar beleid breed gedragen wordt en ook op langere termijn de tand des tijds zal kunnen doorstaan. Tenslotte is voor een optimaal resultaat de bundeling van publieke en private krachten nodig. Geen wie-wint-van-wie-, maar een winwinsituatie.’ <
de markt: vloek of zegen?
9 Catte et al., Scanlon and Whitehead, 2004; Housing Statistics in the eu, 2004; unece, 2006
10 Veronderstelling van onderzoekers in het rapport Too poor to move, too poor to stay, 2004 11 In de Enneüs Heermalezing 2002
171
6
Als het gaat om huizen heeft de vrije markt zijn imperfecties. Huizen zijn geen horloges of koelkasten. Huizen zijn niet mobiel. Dat wil zeggen dat het product niet naar de vraag komt en andersom evenmin. In Amsterdam is het vrijwel onmogelijk om aan een betaalbare woning te komen. In Limburg of Groningen daarentegen is dit geen probleem. Verhuizen al die woningzoekenden nu opeens naar het zuiden of het noorden van het land? Nee. Evenmin kunnen we de lege woningen in Limburg of Groningen naar de Randstad brengen. Het woonproduct is plaatsgebonden en als gevolg daarvan hebben we niet met één markt te maken, maar met allerlei kleinere plaatselijke markten. Als we willen dat ook mensen met een lager inkomen toegang hebben tot de woningmarkt van hun keuze, dan moeten we ingrijpen in het systeem. Vanuit sociaal oogpunt is dit ook wenselijk, als we willen voorkomen dat we een te grote scheiding tussen arm en rijk krijgen in de steden en er getto’s ontstaan. Maar ingrijpen in de markt, betekent ook onvermijdelijk een verstoring van het systeem. Als de woningen die de vrije markt produceert te duur zijn, geven we de mensen die het niet kunnen betalen korting. Dat heet dan huurtoeslag, een kooptoeslag of een starterslening als het om koopwo-
De marktplaats van het wonen
ze wellicht kansen om vooruit te komen varen. Overigens is het opmerkelijk dat in Nederland mensen gemiddeld om de zeven jaar verhuizen, ook in een koopwoning. In andere landen blijkt inderdaad dat men het eigen huis veel meer ziet als een plek om zijn hele leven te blijven wonen.
land hypotheekschuld in verhouding tot bnp België 28 Denemarken 82 Frankrijk 19 Duitsland 51 Ierland 37 Griekenland 15 Nederland 88 Portugal 50 Spanje 38 Zweden 48 Verenigd Koninkrijk 62 (Bron: Mortgagedebt-Hypostat 1992 – 2002, European Mortgage Federation, Brussel)
172
Na de Wende verkeert het woningbestand in Oost-Europa in erbarmelijke staat.
173
6
174
deze maatregel (gedeeltelijk) afgeschaft, in de hoop daarmee de vraag naar de bestaande woningen te bevorderen. geschiedenis serveert overheidssturing af
Is een strakke overheidssturing dan het alternatief voor marktwerking? Wie naar het verleden kijkt, moet haast wel tot de conclusie komen dat wonen beter niet het exclusieve domein van de overheid kan zijn. In de naoorlogse periode trekt de overheid de regie naar zich toe, omdat de nood erg hoog is. Alleen in Nederland zijn 500.000 woningen verwoest en twee miljoen mensen hebben geen dak boven hun hoofd. Gezien de urgentie van het probleem, is er ook weinig tegenspraak vanuit de markt en de maatschappij. Er wordt een enorme overheidsorganisatie opgetuigd die de operatie moet sturen. Doel, middel en organisatie lopen hierin dwars door elkaar heen. Het overheidsapparaat voelt zich al snel eigenaar van de stad met de woningcorporaties als uitvoerende instanties. Bovendien zijn er nog nauwelijks particuliere projectontwikkelaars die op deze schaal kunnen opereren. Alleen de overheid kan voldoende kapitaal aantrekken om het probleem van de massale woningnood op te lossen. Ondanks de bouwproductie is het probleem niet snel opgelost. Er ontstaat een babyboom, mensen gaan vaker scheiden, worden ouder en dan komt er ook nog een massale migratie naar Nederland op gang. Kortom: de bevolking explodeert. Dat is een reden voor de overheid om de touwtjes strak in handen te houden. De jaren vijftig en zestig zijn ook de jaren van het functionalisme; de overheid bedenkt wat goed is voor de mens en ieder mens is in wezen hetzelfde. Dus worden er in heel Europa standaardhuizen voor standaardmensen gebouwd. Kwaliteit en beleving van mensen staan hierbij niet ter discussie. Het moet vooral snel en goedkoop gebouwd kunnen worden. Waartoe dit denken heeft geleid, is al uitvoerig besproken in hoofdstuk 3, Over identiteit en waarde: eentonige, massale woonkazernes van Madrid tot Warschau. Het zijn precies de wijken waar zich nu de sociale problemen voordoen. Het grootste deel van de woningen die in Nederland de afgelopen jaren gesloopt zijn, zijn woningen uit de naoorlogse periode. De Bijlmer, ooit bedoeld als voorbeeldwijk, is dertig jaar later alweer ten prooi gevallen aan de slopershamer. Wat onder overheidssturing is gebouwd, blijkt op de lange termijn geen waarde te hebben. Als in de jaren zeventig en tachtig in Nederland de doelstellingen van de wederopbouw zijn bereikt, blijft het overheidsapparaat gewoon intact en creëert het zijn eigen zingeving. Ondertussen verandert wel de opgave. We krijgen te maken met stedelijke vernieuwing en de kwantitatieve vraag naar woonruimte verandert in de loop van de jaren tachtig langzaam in een vraag naar meer kwaliteit. Ondertussen is de rol van gemeenten heel diffuus: zij 12 Housing Supply in the Netherlands, cpb-rapport, 2007
13 Citaat ‘Woningmarkt doet denken aan ddr’, de Volkskrant, 5 november 2007 14 vrom-rapport Tijd voor keuzes, 2007
De marktplaats van het wonen
ningen gaat. Volgens econoom Van Wijnbergen leiden dit soort ingrepen echter vroeg of laat vaak tot prijsopdrijving in een markt waar de aanbieders de macht hebben. Het effect van een subsidie wordt daardoor snel tenietgedaan. Dit bevestigt ook collega-econoom Jan Rouwendaal in een cpb-rapport over de Nederlandse woningmarkt. 12 ‘Bij een gelijkblijvend aanbod hebben prijsverlagende belastingen uiteindelijk alleen prijsstijgingen tot gevolg.’ In een normaal functionerende markt zou je verwachten dat het aanbod wel stijgt en dat producenten – in dit geval de projectontwikkelaars – meer gaan produceren. Bij een groter aanbod dalen de prijzen. In Nederland doet zich het rare fenomeen voor dat bij een grote vraag naar woningen de productie juist afneemt. De kosten die de projectontwikkelaar moet maken om een woning te bouwen, nemen alleen maar toe. De marge op een woning daalt dus. Het is daarom zeer de vraag of de projectontwikkelaar wel meer omzet maakt als hij meer bouwt. Dat betekent dat er weinig prikkels zijn voor marktpartijen om de productie op te voeren. Sterker nog: marktpartijen hebben belang bij krapte. Terwijl de huizenprijzen almaar verder stijgen, neemt de koopkracht van de kopers niet toe. Daarmee komt de droom van het eigen huis verder buiten bereik. Op veel woningmarkten ontstaat steeds meer een situatie van insiders en outsiders. De insiders zijn de mensen die al een huis hebben en profiteren van overwaarde op hun huis en in Nederland bovendien van een flinke subsidie in de vorm van hypotheekrenteaftrek. Zolang zij de grootste groep vormen, zal het politiek electoraal in Nederland ook bijzonder lastig worden hieraan te tornen. ‘Het is logisch dat kiezers vasthouden aan renteaftrek en huur- of kooptoeslagen’, aldus Rouwendaal. ‘Maar op termijn doen ze zichzelf tekort. De Duitsers hebben geen aftrek, maar ze wonen toch echt in mooiere, grotere en betere huizen.’ 13 Overigens leren voorbeelden uit het buitenland dat de markt zich ook weer herstelt na een belastingherziening. In Zweden bijvoorbeeld werd in 1991 een belastingherziening doorgevoerd, waarbij de hypotheekrente drastisch werd ingeperkt. In de eerste vier jaren na de wijziging daalden de huizenprijzen met 26%. Naast de belastingherziening kampte Zweden in die tijd ook met een instortende economie, hetgeen de situatie nog versterkte. Voor mensen die in die periode gedwongen waren hun huis te verkopen, pakte dit zeer vervelend uit. Eind jaren negentig had de markt zich echter weer hersteld en lag het prijsniveau van de woningen vrijwel op het niveau van voor de afschaffing van de hypotheekrenteaftrek. 14 De outsiders zijn de mensen die willen toetreden tot de markt, maar hier geen kans toe zien. In Duitsland werden juist deze outsiders tot voor kort zwaar gesubsidieerd in de vorm van het zogenaamde Bausparen. Mensen kregen acht jaar lang fiscale ondersteuning als ze voor de bouw van hun eigen huis spaarden. Omdat in sommige delen van Duitsland leegstand dreigde, is
175
6
176
er is meer dan overheid en markt
In veel Europese landen is het de overheid of de markt die de touwtjes in handen heeft. Die situatie zorgt vaak voor uitersten op de woningmarkt. In Oost-Europa was er eerst staatssturing en slaat men nu door naar de markt, hetgeen heel wat golven veroorzaakt. In Zuid-Europa zijn het juist de marktpartijen die de dienst uitmaken en heeft de staat slechts een bescheiden rol. De staat heeft dan ook weinig middelen meer om in te grijpen als de markt doorslaat en corruptie en speculatie de kop opsteken. Juist in Noord-Europa liggen de zaken genuanceerder en zijn spelers actief die de kloof tussen overheid en markt overbruggen. In Scandinavië heb je collectieve initiatieven zoals de coöperaties, in Engeland de housing associations en in Nederland de woningcorporaties. De invloed van de woningcorporaties in Nederland kent overigens nauwelijks zijn gelijke in Europa en juist daarom is het interessant om hun rol nader te bekijken.
De marktplaats van het wonen
controleren, financieren, stellen de regels en kaders op en zijn als het gaat om de grond veelal ook nog verkopende partij. Het gevolg is een dubieuze monopoliepositie met veel bureaucratie, trage en stroperige processen zonder een duidelijk wettelijk kader en een zeer beperkte controle. Projectontwikkelaars en woningcorporaties – die sinds midden jaren negentig weer financieel onafhankelijk zijn van de overheid – raken steeds vaker verstrikt in dit bureaucratische web. Er wordt nog altijd te weinig gebouwd en alle partijen schuiven de verantwoordelijkheid naar elkaar af. De markt verwijt de overheid stroperige procedures en te hoge grondprijzen en de overheid verwijt de markt onwil om te bouwen. Het gevolg is een woningmarkt die volledig op slot zit. Volgens sociaal geograaf en lid van de vrom-raad Peter Boelhouwer 15 komt dat doordat de overheid instrumenten inzet die elkaar tegenwerken. Aan de ene kant probeert de overheid de vraag te stimuleren door instrumenten zoals huurtoeslag en hypotheekrenteaftrek en tegelijkertijd werpt de overheid allerlei regels op die de bouw van woningen afremmen of vertragen. Die combinatie zorgt voor volledige stilstand. De koopprijzen blijven maar stijgen – en liggen ook aanzienlijk hoger dan in de ons omringende landen – en de kloof tussen de koop- en de huurmarkt wordt almaar groter. Corporatiedirecteur Frank Bijdendijk formuleert het als volgt: ‘We hebben te weinig en verkeerd verdeelde kwaliteit van wonen. We hebben meer dan genoeg maar verkeerd verdeelde goedkope huurwoningen, we hebben een voorraad dure koopwoningen en zijn niet in staat koopwoningen goedkoop nieuw te bouwen. En dat terwijl de overheid zestig jaar heeft gestuurd. Zou dat meervoudige probleem misschien iets te maken hebben met die overheidssturing?’ Oplossingen liggen vooral in minder regels en afschaffen van allerlei subsidies. De overheid moet bovenal consequent en voorspelbaar zijn, waardoor risico’s voor marktpartijen beter zijn in te schatten en zij eerder in actie komen. Ook bestuurskundige Paul Frissen is fervent tegenstander van een sterke overheid. ‘De staat beschikt over belangrijke monopolies, zoals die van het geweld en van het belasting heffen, en alleen al om die reden zou hem grote terughoudendheid passen’, aldus Frissen. De staat gaat volgens Frissen niet over goed of slecht. Moraal is een zaak van de mensen zelf. De belangrijkste taak van de overheid is het in stand houden van de diversiteit. ‘De staat moet de verschillen herkennen en beschermen. Niet meer en niet minder’, zo betoogt hij. De opvatting van Frissen over de rol van de overheid als verbinding tussen diverse maatschappelijke stromingen, als hoeder van diversiteit, past ook wel in een land als Nederland, dat vrijwel nooit een sterke traditie heeft gehad van een sturende overheid. Behalve dan in de naoorlogse jaren. Het is daarom niet vreemd dat Frissen pleit voor een terugkeer naar die rol van voor de oorlog.
nederland als voorbeeld Het is niet vreemd dat juist in Nederland private organisaties zich taken toeeigenen die eigenlijk bij de overheid liggen. Dit zogenaamde maatschappelijk middenveld is in Nederland sterk aanwezig en heeft zijn wortels in ons verzuilde systeem. Scholen, ziekenhuizen, omroepen: de katholieken, de protestanten, de socialisten, iedere groep wil zijn eigen voorzieningen hebben. Juist het private eigendom geeft volgens bestuurskundige Frissen vorm aan het publieke belang, namelijk het waarborgen van verschillen. Als voorbeeld noemt hij vaak de publieke omroep in Nederland, die niet gaat over wat ons bindt, maar juist ruimte geeft aan onze verschillen. Woningcorporaties zijn ruim een eeuw geleden ontstaan in de tijd van de industrialisatie. Grote groepen mensen trekken in die tijd naar de stad op zoek naar werk. Ze wonen vaak onder erbarmelijke omstandigheden. Vanuit het oogpunt van hygiëne hebben werkgevers belang bij gezonde arbeiders en daarom zijn ze bereid om te investeren in goede huisvesting. Zo ontstaan de eerste woningcorporaties. Veel van deze corporaties hebben overigens een emancipatorische doelstelling: het verheffen van de arbeider. Het aantal corporaties groeit snel, maar ze blijven wel klein. Het zijn geen spelers van belang. Als na de Tweede Wereldoorlog de overheid de regie van de woningmarkt naar zich toe trekt, worden de woningcorporaties een soort uitvoeringsorgaan. Ze mogen woningen bouwen en beheren, maar de overheid bepaalt wat er gebouwd wordt. Pas onder staatssecretaris Heerma van volkshuisvesting worden de zaken weer rechtgetrokken. In wat de boeken in gaat als de bruteringsoperatie worden subsidies van de overheid en uitstaande rijksleningen tegen elkaar weggestreept en zijn de woningcorporaties weer financieel zelfstandig. Dit gebeurt medio jaren negentig. Het is de tijd van 15 Tijdens Volkskrant-debat in het kader van Ruimtelijke Agenda d.d. 19 juni 2007
177
6 De marktplaats van het wonen
het marktdenken. Op tal van terreinen waarop de verzorgingsstaat actief is worden marktprikkels ingebouwd om tot meer efficiëntie te komen. In dat stramien ontwikkelen de corporaties zich tot ondernemers en projectontwikkelaars. Dit tot afgrijzen van commerciële projectontwikkelaars die in de corporaties vooral oneigenlijke concurrenten zien die met goedkope lenin178
Een van de weinige voorbeelden van particulier opdrachtgeverschap in Nederland: de Scheeps-
timmermanstraat in het Oostelijk Havengebied in Amsterdam.
gen – waar de overheid via een waarborgfonds garant voor staat – niet alleen sociale huurwoningen bouwen, maar ook commerciële projecten financieren. Ook Europa doet moeilijk, want daar is men eveneens gewend om in termen van overheid óf markt te denken. Een hybride organisatie als de woningcorporatie past niet in dat plaatje. Commerciële ontwikkelaars grijpen 179
6
Juist de woningcorporaties kunnen misschien wel voorkomen dat we tussen uitersten van markt en overheid heen en weer schommelen. Overheidssturing staat te ver af van de mensen en de marktpartijen zijn weer te veel gericht op kortetermijnrendementen. Beide sturingsmechanismen gaan voorbij aan waardecreatie op lange termijn, namelijk een wijk die waarde heeft voor de bewoners en daarmee ook economische waarde vertegenwoordigt. Daarvoor zijn investeringen nodig, maar ook tijd om de investeringen hun werk te laten doen. Volgens Frank Bijdendijk zouden corporaties duurzaam hun vermogen moeten aanwenden om ook voor toekomstige generaties goed wonen mogelijk te maken. Dat betekent dat hun investeringen waarde moeten creëren. Dit is een interessante uitspraak in een tijd dat commerciële ontwikkelaars het liefst zien dat woningcorporaties zich alleen richten op het huisvestingsprobleem van de allerzwaksten – hetgeen onherroepelijk zou leiden tot het creëren van getto’s voor de armen – en de overheid bezig is hun vermogen af te romen, waardoor het geld niet meer geïnvesteerd wordt in de sector. 180
wonen is weer van de bewoner Woningcorporaties en commerciële ontwikkelaars zijn het niet in alles oneens. In beide kampen klinkt een steeds luidere roep om een overheid op afstand. De overheid is heel belangrijk, maar vooral in het scheppen van duidelijke kaders. Het wonen zelf zou vooral vorm moeten krijgen op decentraal niveau, samen met bewoners en maatschappelijke groeperingen. Gebiedsontwikkeling is het nieuwe toverwoord dat zowel uit de monden van corporaties als projectontwikkelaars klinkt. Vormgeven aan wonen is ook vooral een kwestie van oog hebben voor regionale en lokale verschillen en daarom is samenwerking zo belangrijk. Enige terughoudendheid van professionals past daarin. Dat is best lastig in een land waarin het wonen zestig jaar lang van bovenaf is bepaald. De bewoner speelt in Nederland een ondergeschikte rol. Particulier opdrachtgeverschap is een marginaal verschijnsel. Dat hangt ook samen met het feit dat particulieren in Nederland geen grond kunnen kopen, simpelweg omdat er geen grond is. De beschikbare grond is in handen van gemeenten en projectontwikkelaars. Wie de grond heeft, heeft de macht, alle goedbedoelde initiatieven voor particulier opdrachtgeverschap ten spijt. Dan is het een stuk eenvoudiger om een eenvormig ontwerp te maken en dat in één keer neer te zetten en te verkopen, dan om met alle individuele bewoners om de tafel te gaan zitten en tot oplossingen op maat te komen. Los van de financiële kant, vinden de doorgewinterde professionals op de Nederlandse woningmarkt het ook wel lastig om zeggenschap over te dragen aan bewoners. In een land waar architectuur en design hoog in het vaandel staan en tot ver over de landsgrenzen bekendheid genieten, moeten we nu opeens mensen zelf hun huis laten ontwerpen? Wat gaat dat wel niet worden? Architect Carel Weeber was een groot promotor van het ‘wilde wonen’, maar kreeg onder vakgenoten maar weinig bijval. Toch zijn er zelfs in Nederland mooie voorbeelden van te vinden, zoals de Scheepstimmermanstraat in het Amsterdamse Oostelijk Havengebied. Deze straat waarin iedereen, wel binnen strikte kaders, zijn eigen droomhuis heeft gebouwd, geeft een heel verrassend beeld van oorspronkelijke en originele ontwerpen. Hier geen smakeloze ‘boerderettes’, maar verantwoord architectonisch design. De Almeerse wethouder Adri Duivesteijn heeft het particulier opdrachtgeverschap in zijn stad als persoonlijk troetelkind geadopteerd. De zeggenschap over het wonen is in Nederland gemonopoliseerd door instituties, meent Duivesteijn. 16 Om dat te doorbreken is het nodig om de structuur van het bouwproces te veranderen: van grootschalige naar kleinschalige projecten. Als basis zou je een goed stedenbouwkundig ontwerp moeten hebben, waarin delen makkelijk zijn te veranderen zonder het hele ontwerp aan te tasten. In plaats van alles in één keer aan te pakken, is dan veel meer 16 Uitspraken gedaan tijdens ontbijtsessie van het Genootschap voor Visie en Strategie in de Bouw, 2006
De marktplaats van het wonen
deze discussie aan om hun gelijk te krijgen. Inmiddels heeft dat geleid tot de verplichting voor corporaties om vennootschapsbelasting te betalen. In eerste instantie alleen over de commerciële activiteiten, maar – zoals onlangs door het kabinet voorgesteld – nu ook over alle andere activiteiten. Toch zijn het niet alleen de marktpartijen die moeite hebben met de woningcorporaties, ook de overheid is niet koersvast en probeert via allerlei constructies telkens opnieuw om grip te krijgen op het vermogen van de corporaties. Het lijkt wel alsof de wereld alleen overzichtelijk is als er twee tegenpolen zijn: overheid en markt. Afwijkingen worden door de bestaande partijen met afgrijzen bekeken, want ze passen niet in een simpel plaatje. Ook de Europese Unie kijkt met deze bril naar het terrein van de huisvesting. Zijn er speciale financiële regelingen, in de vorm van subsidies of goedkope leningen, dan is er al snel sprake van staatssteun en komt de eu met het predicaat ‘staat’. Met name landen als Nederland en de Scandinavische landen worstelen met deze richtlijnen, omat zij van oudsher hun volkshuisvestelijke taak heel breed opvatten: goede huisvesting voor iedereen. Misschien heeft de allergische reactie op de bijzondere structuur van corporaties ook te maken met het feit dat corporaties niet in hetzelfde spectrum thuishoren als overheid en markt. Als de overheid zwart is en de markt wit, dan is de corporatie misschien niet een grijstint, maar een heel andere kleur. Corporaties zijn in feite organisaties die vanuit een bepaalde visie op de maatschappij iets doen voor andere mensen. In die zin zijn ze vergelijkbaar met de liefdadigheidsinstellingen van de kerk in Zuid-Europa en de coöperatieven in Scandinavië.
181
6
sturen in de woningmarkt: stuurman zijn op de titanic Als dé ideale oplossing bestond voor een evenwichtige woningmarkt, waarin vraag en aanbod op elkaar zijn afgestemd en iedereen – ongeacht zijn inkomen – over een fatsoenlijk dak boven zijn hoofd beschikt, dan was die oplossing vast al bedacht. Waarschijnlijk is de belangrijkste conclusie dat dé ideale woningmarkt niet bestaat. Wel lijkt sturing door de overheid doorgaans tot slechte resultaten te leiden en biedt de markt meer soelaas. Echter, als de markt te onelastisch is en vraag en aanbod dus niet goed op elkaar reageren, dan is het soms nodig om te corrigeren. Gezien het karakter van de woningmarkt is dit vaak het geval. Een trend die we de afgelopen jaren zien, is in ieder geval de overgang van subsidies aan objecten (zoals bouwsubsidies die corporaties en ontwikkelaars vanaf de oorlog een halve eeuw lang van de overheid kregen om woningen te bouwen) naar subjectsubsidie, ofwel het verstrekken van een toelage – in welke vorm dan ook – aan de mensen die
182
anders buiten de boot dreigen te vallen. Te veel sturing door de overheid leidt echter al snel tot een woud aan (tegenstrijdige) regelgeving en stroperige processen. De partijen die bij het wonen betrokken zijn, moeten ook in staat zijn om flexibel te handelen. Elke ingreep in de markt zou in feite altijd een tijdelijk karakter moeten hebben, totdat de situatie zich weer heeft hersteld. Als de omstandigheden veranderen, moeten ook de regels aangepast kunnen worden, zonder dat daar eerst vier jaar vergaderen aan voorafgaat. Dat zou ervoor pleiten om de toekenning van kortingen voor bepaalde mensen niet bij de overheid neer te leggen, maar een taak te laten zijn van de woningcorporaties, die flexibeler kunnen reageren. De rol van de overheid zou vooral moeten liggen in het bieden van continuïteit aan de verschillende partijen die het wonen vormgeven. Om in termen van Frissen te spreken: ruimte bieden voor diversiteit. Voor de woningzoekende zou dat moeten leiden tot meer keuzevrijheid. Ook de vrom-raad 17 concludeert dat de rol van de overheid die keuzevrijheid nu niet bevordert. Met bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek maakt de overheid het kopen aantrekkelijker ten opzichte van het huren en dat is een inhoudelijke sturing die ongewenst is. De woningzoekende moet daarin zelf kunnen beslissen. De rol van de overheid zou niet per definitie minder moeten zijn, maar vooral anders en meer gericht op de kaders die het wonen mogelijk maken. De taak van de overheid ligt vooral op het gebied van ruimtelijke ordening en duurzaamheid: Hoe willen we ons land inrichten? Hoe behouden we landschap en natuur? Hoe waarborgen we een duurzame leefkwaliteit en hoe gaan we om met veranderingen in het klimaat? De woningmarkt blijft een lastige markt, waarin verschillende spelers vanuit verschillende vertrekpunten en doelstellingen tot iets moois proberen te komen. Het regionale karakter, de lange tijd die er zit tussen marktvraag, plannen maken en oplevering, het unieke karakter van iedere woning: het zijn slechts een paar factoren die de woningmarkt haar bijzondere karakter verlenen. Dat maakt het sturen in deze markt vergelijkbaar met het sturen van de Titanic; op het moment dat de kapitein de ijsberg ziet, is het te laat om effectief bij te sturen. Het sturen op de woningmarkt, vraagt niet alleen om stuurmanskunst, maar ook om een vooruitziende blik.
17 Rapport vrom-raad, Tijd voor keuzes, 2007
De marktplaats van het wonen
sprake van permanente ontwikkeling en die is volgens Duivesteijn per saldo ook nog eens veel duurzamer. Tegen particulier opdrachtgeverschap is ook wel iets te zeggen, juist als we denken in waarde op de lange termijn. Particulieren die een eigen huis bouwen, denken in termen van hun smaak en behoeften op de korte termijn en niet in termen van waardeontwikkeling op de lange termijn. Als we in Nederland kijken welke gebouwen hun waarde door de jaren heen behouden hebben, dan zijn dat juist de gebouwen die zich konden aanpassen aan wisselende gebruikers met andere eisen en wensen. Het is de vraag of huizen die naar de wensen van één gebruiker zijn ontworpen deze aanpasbaarheid ook hebben en dus ook op langere termijn hun waarde behouden. Om een beeld te krijgen hoe particulier opdrachtgeverschap er in de praktijk uitziet, hoeven we slechts bij onze buren te kijken. Zowel in Duitsland als in België is een eigen huis bouwen de gewoonste zaak van de wereld en het ultieme doel van ieder gezin. Sterker nog, tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw hield de Belgische overheid zich niet eens bezig met ruimtelijke ordening, laat staan met woningbouw. Als er een straat was, mocht iedereen in België er zijn huis neerzetten. Nu is niet alles wat we in België zien even aansprekend, feit is wel dat bij onze buren – en overigens ook in veel ZuidEuropese landen – mensen zelf inhoud geven aan het wonen. Daardoor ontstaat diversiteit. Soms is het misschien wanstaltig, maar het levert ook onverwachte creativiteit op. Voor sommige professionals is het idee dat bewoners zelf aan zet zijn een gruwel, maar het blijkt wel dat bewoners veel meer binding hebben met hun huis en omgeving en er ook veel langer wonen dan de bewoners van de gemiddelde, door projectontwikkelaars opgeleverde Vinex-woning in Nederland.
183
Mijn reis door een deel van Europa en door stapels kranten en boeken heeft mijn vermoeden bevestigd: de manier waarop wij in Europa wonen verandert en op sommige gebieden veel sneller dan w’e konden vermoeden. In zes hoofdstukken heb ik getracht een aantal ontwikkelingen te beschrijven die samenhangen met de plaats waar we wonen en de manier waarop we in Europa aan het wonen invulling geven. Tot slot wil ik een poging doen die ontwikkelingen met elkaar te verbinden. Daartoe biedt het schema op blz. 185 een handvat. Het schema laat vooral de beweging zien die start bij de toegenomen mobiliteit van mensen. Al die mensen gaan op zoek naar de invulling van hun persoonlijke wonen en lopen daarbij aan tegen de grenzen van wat mogelijk is in termen van bijvoorbeeld ruimtegebruik, gezonde leefomgeving en de belangen van medebewoners. Waar onze woonwensen dreigen te ontsporen of we juist te weinig ruimte krijgen om ons wonen vorm te geven, treden overheden op om te reguleren. Die ingrepen zijn echter vaak weer de oorzaak van andere problemen, waarmee weer een nieuwe beweging op gang komt en we opnieuw een ronde door de cirkel maken. Dat is de essentie van het schema dat ik hierna aan de hand van een aantal concrete voorbeelden verder tot leven wil brengen.
de spanning tussen ‘ik’ en ‘wij’
De bewegingen van mensen hebben invloed op de sociale structuren waarin mensen leven én op het ruimtegebruik. We willen zo veel mogelijk onze eigen keuzes maken als het gaat om hoe en waar we wonen. Veel Oost-Europese arbeidsmigranten vinden het vooral belangrijk dat ze goedkoop wonen; ze willen immers geld sparen voor de achterblijvers thuis. Daarom zitten ze het liefst met veel mensen in een woning. Dit tot ergernis van de buren, die hierin een achteruitgang van de buurt zien en bang zijn voor waardedaling van hun eigen woning. Veel mensen vertrekken uit de steden op zoek naar meer ruimte en vrijheid. Deze beweging wordt vaak gestimuleerd door de hoge woningprijzen en de krappe woningmarkt in de stad. De dagelijkse file naar het werk in de stad neemt men op de koop toe. Op zoek naar veiligheid bouwen we ons huis om tot digitaal fort en zoeken we gelijkgestemden met wie we onze woonomgeving kunnen invullen
ruimtegebrek
onvoorspelbare bewegingen
Volksverhuizingen in Europa zijn van alle tijden. Vroeger verhuisden mensen op zoek naar werk en betere economische omstandigheden, of omdat ze in eigen land vervolgd werden. Die economische motieven spelen nog steeds een belangrijke rol, vooral in de migratiestromen van oost naar west. Naast de verhuizingen geboren uit noodzaak, is er nu echter in toenemende mate sprake van verhuizingen geboren uit de hang naar nieuwe impulsen, een avontuurlijk leven of een beter klimaat. Een groot verschil met vroeger is vooral de onvoorspelbaarheid van de bewegingen. Een paar jaar geleden dachten we bijvoorbeeld nog dat het wel mee zou vallen met de toestroom van arbeidsmigranten uit Polen. Hun aantal heeft elke verwachting overtroffen en inmiddels komen niet alleen de Polen, maar
Slotbeschouwing
Slotbeschouwing De cirkel van constante verandering
ook de Bulgaren en Roemenen. Maar ook onze eigen behoefte om over de grenzen te kijken, groeit gestaag. Wie had ooit kunnen bevroeden dat een op de elf aow’ers Nederland verlaat en maar liefst 25% van de jongeren te kennen geeft ooit te willen emigreren? Gecombineerd met de vergrijzing en afnemende geboortecijfers, kunnen die steeds wisselende verhuisbewegingen een enorme lokale en regionale impact hebben: gebieden waar in korte tijd de bevolkingsaantallen drastisch teruglopen, tegenover andere stedelijke regio’s die juist als een magneet werken op grote aantallen mensen. De vraag is hoe we in de vormgeving van ons leefklimaat op deze snelle veranderingen kunnen anticiperen.
mobiliteit
regulering
De grens over Op naar de stad
De marktplaats van het wonen
Over identiteit en waarde
ik consumenten soevereiniteit
De klimaatneutrale revolutie
Van huis naar digitaal fort
wij duurzaamheid
kwaliteit
184
185
regulering in een geglobaliseerd europa
Waar excessen optreden, vindt bijsturing plaats. Meestal door de overheid. Neem de Italiaanse overheid die opeens de grens wil sluiten voor arbeidsmigranten uit Roemenië. Of kijk naar de Nederlandse overheid die huurverhogingen beperkt, omdat de woningmarkt onvoldoende werkt en er mensen buiten de boot dreigen te vallen. Of neem het gemeentebestuur van Rotterdam dat voor bepaalde wijken een inkomensrestrictie invoert, om te voorkomen dat het verzamelplaatsen worden van mensen die aan de onderkant van de samenleving bungelen. Overheidsingrijpen kan echter op zichzelf ook weer de kiem van een nieuw probleem zijn. Zo was de maatregel in Rotterdam een reactie op eerder beleid dat juist gericht was op het toewijzen van woningen aan mensen met lagere inkomens, waarmee hogere inkomens werden geweerd uit de wijk. Die maatregel leidde alleen maar tot sociale problemen, waarna men het beleid 180 graden heeft gedraaid. De uitsluiting van Roemenen in Italië, zou wel eens tot tekorten op de arbeidsmarkt kunnen leiden. En het ingrijpen van de Nederlandse overheid op de woningmarkt door regulering van de huurprijzen, leidt niet tot meer, maar juist tot minder productie van woningen en dus minder aanbod. Het is dus constant zoeken naar een nieuw evenwicht. In een omgeving die echter zo snel verandert, is het de vraag of sterke sturing van de overheid daarin wel werkt. Immers, sturing van de overheid is door lange beleidsvormingsprocessen per definitie traag en loopt daarmee voortdurend achter de feiten aan. 186
Los van de vraag of overheidssturing wenselijk is, doet zich de vraag voor in hoeverre overheden nog wel de macht hebben om sturing te geven aan de maatschappij. De invloed van natiestaten is tanende, omdat de wereld niet meer stopt bij de grens. Technologische ontwikkeling, globalisering en liberalisering zijn krachten die niet meer terug in de fles te stoppen zijn en zich weinig gelegen laten liggen aan nationale grenzen. Volgens de Franse schrijver en diplomaat Jean-Marie Guéhenno markeert het jaar 1989 het einde van het tijdperk van de natiestaten. De markteconomie zet definitief door en het is voor iedereen duidelijk dat de nationale regeringen en parlementen geen greep meer hebben op de snelgroeiende economische vervlechting in de wereld. Volgens Guéhenno betekent het afsterven van de staat ook het einde van de democratie. We treden een ‘postpolitieke’ wereld binnen, waarin de democratie wegvalt en vervangen wordt door ondoorzichtige netwerken, die ver over grenzen heen reiken. De macht verschuift steeds meer van staten naar instellingen, waaronder bedrijven, maar ook actiegroepen, non-gouvernementele organisaties en de media. Of dit ook daadwerkelijk het einde van de democratie betekent, moeten we afwachten, maar het laat onverlet dat problemen die te maken hebben met klimaat, bevolkingsexplosies of -krimp, migratie, landschap en infrastructuur niet meer op te lossen zijn door alleen met een nationale bril te kijken. De problemen zijn grensoverschrijdend, dus zijn er ook grensoverschrijdende oplossingen nodig.
Slotbeschouwing
en beschermen. De meest extreme vorm is de gated community, de woonwijk als onneembare vesting waarbinnen de idylle van het vreedzame woongenot beschermd is. De keerzijde van het beschermde woongenot, is de uitsluiting van alles wat daarin niet gewenst is. Deze drie voorbeelden zijn tekenend voor de spanning die optreedt tussen het individueel en het collectief belang. Wanneer veel mensen hetzelfde individuele belang najagen, ontstaat schade voor het collectief belang. Eén woning met zes Polen hoeft niet erg te zijn, een halve straat met pensions voor arbeidsmigranten kan wel voor problemen zorgen. Tien gezinnen die kiezen voor het wonen buiten de stad zijn geen probleem, maar als gezinnen massaal vlak buiten de stad gaan wonen op zoek naar ruimte, dan leidt dat tot verstedelijking van de regio, tot files en milieuvervuiling. Dat zijn gevolgen waar we als gemeenschap last van hebben. Eén gated community is niet erg. Daar kun je met een boog omheen rijden. Een gebied dat alleen nog bestaat uit afgesloten leefgebieden met hekken en camera’s, vormt echter een ernstige beperking van het gebruik van de openbare ruimte voor eenieder die geen toegang heeft tot de afgesloten gebieden.
Geert Mak constateert in zijn epos In Europa dat de landen die het aan het begin van de twintigste eeuw voor het zeggen hadden in Europa, niet de landen zijn die aan het eind van de eeuw de meeste invloed hadden. Aan het begin van de eeuw dacht het machtige Britse Rijk dat haar invloed onverminderd groot zou zijn, maar al kort na het begin van de eeuw zette het verval in. Landen als Duitsland en Rusland zouden een sterke stempel op de eeuw drukken en het Britse Rijk naar een plek in de coulissen verwijzen. Ook op het gebied van wonen zijn we in Europa aan een nieuwe eeuw begonnen. Als we ons baseren op de twintigste eeuw, weten we één ding in ieder geval zeker: wie nu het wonen bepaalt, zal dat aan het eind van de eeuw niet meer doen. Ik durf zelfs te stellen dat de omslag geen hele eeuw meer duurt. De ontwikkelingen op alle terreinen gaan immers steeds sneller. Voortdurend verandert het decor van dit toneelstuk waarvan de looptijd steeds korter wordt en de rollen worden telkens opnieuw verdeeld. De spelers – overheden, marktpartijen, semi-publieke instellingen en bewoners – zullen iedere keer weer auditie moeten doen om hun plek op de bühne veilig te stellen.
187
boeken, essays en onderzoeksrapporten
Adjiedj Bakas, Megatrends Europe, 2006 Annet Bertram, Grenzeloos Europa, co-referaat Enneüs Heermalezing, 2004 Bezirksamt Friedrichshain, Friedrichshain – Ein historischer Spaziergang Leon Bobbe en Letty Reimerink, Empowerment in de volkshuisvesting, 2006 René Boomkens, De nieuwe wanorde en de nieuwe stad, Enneüs Heerma lezing, 2006 Frank Bijdendijk, Met andere ogen, 2006 Frank Bijdendijk, Wonen zonder staatssteun, 2007 Robert Broesi, Peter Jannink, Wouter Veldhuis en Ivan Nio, Euroscapes, Forum 2003 Manuel Castells, The network society – a cross-cultural perspective, 2004 Cecodhas European Social Housing Observatory, Current developments in housing policies and housing markets in Europe: implications for the social housing sector, Brussel 13 september 2006 Cecodhas, Housing Europe 2007 – review of social, co-operative and public housing in the 27 eu member states Diverse auteurs, Creativiteit en de stad – Hoe de creatieve economie de stad verandert, nai 2005 Paul Dijkman, Nieuwbouw en sfeer – handboek voor architectonische sferen, 2006 James Fearn (red.), Too poor to move, too poor to stay – a report on housing in the Czech Republic, Hungary and Serbia, Local Government and Public Service Reform Initiative, osi/lgi 2004 Richard Florida, The Rise of the Creative Class. And how it’s transforming work, leisure, community and every day life, 2002 Richard Florida, The Flight of the Creative Class. The new global competition for talent, 2005 Paul Frissen, Het publieke domein is niet van de staat, Enneüs Heermalezing, 2003 Paul Frissen, De staat van verschil – Een kritiek van gelijkheid, 2007 Frank van Genne, Weg met de vernieuwing, Hanzehogeschool Groningen, 2005 Annemieke Hendriks, Alleen doden maken geen rommel, Enneüs Heerma lezing, 2006
188
Referenties
Referenties
Max Herold, Denkfundamenten ontsluierd – een introductie in Spiral Dynamics, 2005 Initiatiefgroep Seniorenstad, Seniorenstad, een eigenzinnig dorp, februari 2006 Jane Jacobs, The Economy of Cities, 1969 Rudy de Jong, Back to Civil Society, essay over de corporatie als eigensoortige maatschappelijke onderneming, 2007 Tony Judt, Postwar – a history of Europe since 1945, 2005 Dieter Läpple, The German metropolitan system – An alternative to the global city?, essay voor Urban Age, november, 2006 Geert Mak, In Europa, 2004 Tracy Metz, Pret, 2002 Philip Oswalt (red.), Atlas of shrinking cities, 2006 Robert D. Putnam, Bowling alone, 2000 Philip Remarque, Boze geesten van Berlijn, 2005 Rics Research, European Housing Review 2007 Arnold Rijndorp, Stadswijk – Stedenbouw en het dagelijks leven, 2004 Witold Rybczynski, Home – a short history of an idea, 1986 Fred Sanders (red.), Reflecties op het woondomein, 2006 Saskia Sassen, Urban economics and fading distances, Megacities Lecture 2, 1998 Saskia Sassen, Cities at the intersection of new histories, essay voor Urban Age, 2006 Paul Scheffer, Het land van aankomst, 2007 Richard Sennett, The open city, essay voor Urban Age, 2006 Thomas Sieverts, Zwischenstadt, 1997 Edward W. Soja, Postmetropolis: Critical Studies of Cities and Regions, 2000 Jan Terlouw, Grenzeloos Europa, Enneüs Heermalezing, 2004 vrom-raad, Tijd voor keuzes – perspectief op een woningmarkt in balans, 2007 Herman Vuijsje, De prijs van het paradijs – een voettocht over het nieuwe Europese platteland, 2004 Sweder van Wijnbergen, De nieuwe gedaante van de woningcorporatie, Enneüs Heermalezing, 2002 wrr-rapport ‘De verzorgingsstaat herwogen’, Amsterdam University Press, 2006 artikelen
Frank van Alphen, ‘Gevangen in een papieren droomhuis’, de Volkskrant, 30 mei 2007 Stéphane Alonso, Laura Starink, Floris van Straaten, ‘De Polen zijn binnen’, nrc, 3 februari 2007
189
190
Joris Polman, ‘Achter het scherm: internet als climatekiller’, Spits, 13 september 2007 Letty Reimerink, ‘Woningcorporaties hebben sacrale taak om bewoners te verheffen’, Building Business, november 2006 Addie Schulte, ‘De stad in evenwicht’, interview met Léon Deben in Het Parool, 3 november 2007 Elsbeth Stoker, ‘Leefbaarheid van jonge steden daalt’, de Volkskrant, 19 april 2007 Gert-Jan van Teeffelen, ‘Britten gaan hun grenzen sluiten’, de Volkskrant, 31 oktober 2007 Olav Tempelman, ‘Roemenië zit zonder artsen en arbeiders’, de Volkskrant, 10 september 2007 Maritta Tkalec, ‘Schöner schrumpfen’, Berliner Zeitung, 21 juli 2007 Sander van Walsum, ‘Duitser komt eindelijk zijn holletje uit’, de Volkskrant, 3 november 2007 ‘Der Bezirk der Kreativen’, Berliner Woche, 1 augustus 2007 ‘A survey of Germany’, The Economist, 11 februari 2006
Referenties
Lars-Olav Beier e.a.‚ ‘Großstadt ohne Größenwahn’, Der Spiegel, nr. 12, maart 2007 Aron Betsky, ‘Menselijke maat’, de Volkskrant, 22 december 2005 Kees Bijsterveld, ‘De nieuwe oudere – van speelbal tot spelbepaler’, Building Business, april 2007 Harmen Bockma, ‘Waar is het getto?’, de Volksrant, 21 juni 2007 Henk van den Boom, ‘Huren in Spanje is onmogelijk’, Het Parool, 22 september 2007 Chaitanyo, ’Ideales Wohnen – Grossstadt Klima’, Strassenfeger 15, 2007 Kees de Graaf, ‘Particulier opdrachtgeverschap weer op de agenda’, Jaarbericht Genootschap Strategie en Visie in de Bouw, 2006 Peter de Graaf, ‘Oost-Europeaan blijft in Nederland’, de Volkskrant, 21 september 2007 Hilde de Haan, ‘Hekwerkwijken’, de Volkskrant, 23 november 2006 Anke van Hal, ‘co 2-neutraal, co 2-emissievrij: waar hebben we het over?’, Building Business, april 2007 Corrie Hancke, ‘Het stinkt in Marbella’, Het Nieuwsblad, 30 maart 2006 Rob Hartgers, ‘Warmte uit zee’, Building Innovation, maart 2007 Rob Hartgers, ‘Duurzaam clubben’, Building Innovation, maart 2007 Rob Hartgers, ‘Wie financiert de besparing op de energiekosten?’, Building Innovation, maart 2007 Jeroen Junte, ‘Dit is een woning om in te flirten’, de Volkskrant, 24 november 2006 Kim van Keken en Ron Meerhof, ‘Woningmarkt doet denken aan ddr’, de Volkskrant, 5 november 2007 Yvonne Keunen, ‘Goed huis, goed werk in Nederland’, Algemeen Dagblad, 24 februari 2007 Rik Kuiper, ‘Schetsen van Utopia’, Quest, mei 2007 Javier Lafuente, ‘Una noche al raso por una casa’, El País, 23 maart 2007 Wim Laverman, ‘De miljarden vliegen je om de oren’, Building Innovation, augustus 2007 Frank Meijer, ‘Het dak oogst, de bodem bewaart’, Building Innovation, maart 2007 Map Oberndorff, ‘Kinderen en twintigers surfen en chatten minder’, de Volkskrant, 25 september 2007 Iñaki Oñorbe Genovesi, ‘Britten nemen San Fulgencio over’, de Volkskrant, 25 mei 2007 Iñaki Oñorbe Genovesi, ‘Gewoon, lekker Hollands’, de Volkskrant, 26 mei 2007 Ulrich Paul, ‘Kaum ist der Urlaub vorbei, wird die Miete teurer’, Berliner Zeitung, 15 augustus 2007
websites
www.europa.eu.int/comm/eurostat www.migrationinformation.org www.ine.es www.cbs.nl www.secondhome.nl www.ottowerkt.nl www.berlin.de www.bratislava.sk www.krierkohl.com www.degewo.de
www.creativeclass.com www.toekomstverkenning.nl www.megacities.nl www.ruimtelijkeagenda.nl www.urban-age.net www.livingtomorrow.nl www.europeanpassivehouses.org www.cecodhas.org www.sustainabledanceclub.com www.blauwestad.nl
dvd
100 Jahre Berlin – Vom Kaiser bis zur Kanzlerin, Spiegel tv nr. 4, 2007
191
grenzeloos wonen. europa verhuist is een uitgave van Inmerc bv, Wormer. www.inmerc.nl beeldveranwtoording
Alle foto’s in dit boek zijn gemaakt door Letty Reimerink, behalve: Alliantie Amsterdam 38, 74, 167 Alliantie Ontwikkeling bv 89 Creative Facilities vii 11, 12, 43, 125, 144 Crepain Binst Architecture 130 Dana Ponec Architecten 168 De Strijp-Waterhof 90 Dura Vermeer 137 Arjo van der Graaff 80 Toon Grobet 128 – 129 Marcel Körner 17 Krier Kohl Architekten 77 (boven en onder; Mick Palarczyk) Emilia Lewandowska 13 Bas Losekoot 79 Bart Michielsen 22 Spaans Verkeersbureau 71, 158 Sustainable Dance Club 146 Tailor Made Communications bv 87 Rudy Uytenhaak Architecten bureau 60 Vesteda bv omslag (Kim Zwarts), ii, iii 64 – 65, 126 Wonen Limburg 68 Auteursfoto omslag: Kiem/JanPieter van den Heuvel
redactie en productie
Inmerc bv, Wormer ontwerp en vormgeving
Kantoordeloor, Haarlem © 2008 Inmerc bv, Wormer isbn 978 90 6611 846 1 nur 740, 900
De uitgever heeft er naar gestreefd de auteursrechten van de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Zij die menen nog zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich tot de uitgever wenden. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanische, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het opnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting pro (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
letty reimerink (1964) is geboren in Den Haag. Haar grootmoeder komt uit Hongarije. De basisschool doorliep ze in het Zwitserse Luzern. In respectievelijk Utrecht en Amsterdam studeerde ze af als sociaal psychologe en als communicatiewetenschapper. Ze woont nu in Amsterdam en Berlijn. Sinds 1994 is ze werkzaam op het brede terrein van bouwen en wonen, eerst bij een adviesbureau en sinds 2000 als zelfstandig adviseur.
Wonen verandert van karakter. We wonen waar het ons uitkomt; op zoek naar de zon, interessant werk of een nieuwe en inspirerende omgeving. We stellen andere eisen aan onze woonomgeving en aan ons huis.
In dit boek verkent communicatieadviseur Letty Reimerink een zestal ontwikkelingen en hun invloed op de manier en de plek waar we in de 21e eeuw in Europa wonen: • het wonen stoort zich steeds minder aan grenzen, steeds vaker wonen en werken mensen – tijdelijk of permanent – op meerdere plekken, soms zelfs op meerdere plekken tegelijk. • waar en hoe we wonen is een uitdrukking van onze identiteit. Mensen willen daarom steeds meer zelf vorm geven aan hun woon- en leefomgeving • Europa verstedelijkt, het platteland loopt leeg • klimaatverandering stelt nieuwe eisen aan de manier waarop huizen worden gebouwd • de digitalisering verandert het gebruik en de plattegrond van de woning • de overheid verarmt, de verzorgingsstaat brokkelt af, met als gevolg dat op het gebied van de volkshuisvesting private partijen een belangrijker rol gaan spelen. Dit boek is gebaseerd op interviews, literatuurstudie en eigen observaties. Onder meer komen een echtpaar dat naar Spanje is verhuisd en iemand die in twee steden woont aan het woord. Als deskundigen verschijnen onder meer een Poolse wetenschapper die onderzoek doet naar de gevolgen van emigratie van Polen, een projectontwikkelaar van seniorenconcepten en de Berlijnse wethouder van stadsontwikkeling. De onderzochte trends worden geïllustreerd aan de hand van de Spaanse Costa Blanca, Bratislava en Berlijn.