KOEIEN in de weiden van de lage landen Reimer Strikwerda fotografie Jan Smit
b o e k w e r k
&
p a r t n e r s
INHOUD
Woord vooraf
7
Oerrund
9
- Heckrund - Tauros
Natuurbegrazers - Galloway - Schotse Hooglander - Rode Geus - Heidevee - Brandrode
Melkvee - Fries-Hollands - Maas Rijn IJssel - Blaarkop - Fries Roodbont - Lakenvelder - Holstein Friesian - Red Holstein - Waterbuffel - Witrik - Fleckvieh - Brown Swiss - MontbĂŠliarde - Jersey
10 14 17 18 20 23 26 29 33 34 37 43 47 51 55 60 63 68 72 75 78 82
Vleesvee - Belgische Witblauw - Blonde d’Aquitaine - Hereford - Limousin - Aberdeen Angus - Marchigiana - Verbeterd Roodbont - Wagyu - Piemontese - Charolais - Baggerbonte
Hobbyrassen
85 86 91 94 97 101 105 109 113 117 120 124 127
- Dexter - Dahomey - Watusi
128 132 135
Nawoord Over auteur en fotograaf Literatuur Colofon
139 140 141 143
Oerrund - Heckrund - Tauros
TAUROS
Het Heckrund moet gezien worden als een mislukt experiment, zo denken ook de initiatiefnemers van een nieuw project dat over een kwart eeuw moet leiden tot een betere imitatie van de oeros. Een grazer, die bovendien beter in staat is een open landschap in stand te houden dan de runderen die tot op heden worden ingezet. In het uiterwaardengebied van de Maas, tientallen hectaren groot, wordt door de stichting Taurus gewerkt aan een nieuw, ambitieus project: het zo goed mogelijk terugfokken van de oeros. Een van de initiatiefnemers, Ronald Goderie, zet zijn bezwaren tegen de huidige grazers op een rij. ‘De Schotse Hooglanders hebben lang haar en gaan in het water staan of liggen, zodra het warm weer wordt. Grazen doen ze dan niet. Galloways hebben vaak moeite met het ter wereld brengen van hun kalveren en zijn bovendien hoornloos. Beide rassen tasten ook de struiken nauwelijks aan, zodat ze terreinen onvoldoende overzichtelijk houden. Heckrunderen vinden we niet geschikt
Natuurbegrazers - Galloway - Schotse Hooglander - Rode Geus - Heidekoe - Brandrode
HEIDEVEE
De oude heidekoeien, ‘de poepen en snikken’, hadden hun tijd definitief gehad, zo was de veronderstelling. De nieuwe, moderne koe had de strijd gewonnen. Maar in Gelderland dacht men de oude grazer in ere te herstellen voor natuurbeheer. De oplossing werd gevonden in Denemarken, waar de laatste heidekoeien nog net konden worden gered. Toen de leraar aan de Utrechtse veterinaire hogeschool Gerardus Hengeveld – hij zou naderhand de eerste hoofdinspecteur van het Nederlands Rundvee Stamboek worden – rond 1865 het land doorreisde op zoek naar de verschillende soorten Nederlandse koeien, trof hij in Drenthe dieren aan die hem niet vrolijk stemden. Hengeveld: ‘Het is een verwaarloosd slag van een ellendig uiterlijk. Het gebrek ziet ze de ogen uit en hunne opmerkzaamheid is die van een hongerig dier.’ Rond Dwingeloo en Dieverbrug werden vaak stieren uit Groningen en Overijssel gebruikt, maar echt verbetering wisten ook die niet te brengen. De oude kenmer-
BRANDRODE
De basis voor de huidige Brandrode koeien is te vinden in het Maas-, Rijn- en IJsselvee. Bijna waren ze uitgestorven. Gelukkig werden oude waarden hervonden. In 1999 kregen de gemoedelijke Brandrode grazers een eigen status. De nationale kampioensstieren van 1923 in Den Haag stonden de liefhebbers nog als voorbeelden in het geheugen gegrift. Kampioen Dirk en zijn adjudant Roland, beide gefokt in Wijhe en beide gebruikt bij de beroemde fokvereniging ‘De Boerhaar’, basis van de MRIJfokkerij in die dagen. Beide stieren hadden het gewilde haarpatroon: diep donkerrood met slechts aan de benen en de staart een beetje wit. De IJsselboeren hielden van dit Brandrode vee, want het was weliswaar niet geweldig productief in de melkemmer, maar daar stond tegenover dat het zich ook zonder veel vertroeteling wist te handhaven. Daar kwam nog bij dat de Duitse afnemers voorkeur hadden voor deze MRIJ-variant, die na de Tweede Wereldoorlog het onderspit moest delven omdat de nazaten van de (bijna
Brandrode
30 witte) Prins als melkkoeien meer capaciteiten bleken te hebben. De Brandroden werden zeldzaam. Het kostte Marlies Hermans decennia later dan ook veel moeite een koppel min of meer raszuivere Brandrode MRIJ-koeien te vinden voor
haar boerderij aan de Waaldijk bij Beuningen. Maar het lukte haar, ze is de ‘peetmoeder’ van het ras geworden, want in 1999 kreeg de Brandrode koe een eigen status. De toen opgerichte stichting stelde een nieuwe rasstandaard op, waarin natuurlijk aandacht werd besteed aan de haarkleur – het visite-
Melkvee - Fries Hollands - Maas Rijn IJssel - Blaarkop - Fries Roodbont - Lakenvelder - Holstein Friesian - Red Holstein - Waterbuffel - Witrik - Fleckvieh - Brown Swiss - MontbĂŠliarde - Jersey
MAAS RIJN IJSSEL
De roodbonte rivierenkoeien kenmerkten zich als sobere producentes van melk en vlees op de bedrijven van de keuterboeren. Rond de IJssel werden ze gefokt tot elegante, soms haast witte melkkoeien. In het Land van Cuyk liepen donkerrode, gevulde krachtpatsers. Ze kregen het moeilijk toen de Holsteinconcurrentie kwam. Het rundvee op de minder vruchtbare zandgronden in het oosten en het zuiden van Nederland, maar ook op de rijkere weiden langs de grote rivieren was roodbont van haarkleur. Het werd gehouden op een keur aan kleine bedrijven, waar grote problemen ontstonden toen ook daar de veepest toesloeg. Er restte de keuterboeren niets anders dan uit het Duitse grensgebied Münsterkoeien aan te kopen: rode of roodbonte beesten van bescheiden formaat, maar in ieder geval gezond en betaalbaar. Een bijkomend voordeel was dat de ‘nieuwe’ roodbonten ook geschikt waren als trekdier voor de kar. Dat gold zeker wanneer de stieren jong waren gecastreerd tot ossen.
Maas Rijn IJssel
38 Vooral op de rivierklei ontwikkelden de roodbonten zich in de loop van de negentiende eeuw tot verdienstelijke melkkoeien, ondanks het feit dat ze een aantrekkelijke bespiering lieten zien. In de praktijk werd deze combinatie van eigenschappen betiteld als ‘dubbeldoel’. Het grote voordeel school in het feit dat de koeien konden worden gehouden onder bescheiden omstandigheden, terwijl ze na hun
productieve leven als slachtkoe nog flink geld opbrachten. Toen Iman van den Bosch in 1906 voor het Nederlands Rundvee Stamboek het Nederlandse vee inventariseerde introduceerde hij de nieuwe rasnaam: Maas-, Rijn- en IJsselvee. Het waren nog altijd koeien van een bescheiden formaat, schreef de deskundige in zijn eindrapport. En verder: ‘Het algemeen voorkomen is
Maas Rijn IJssel
39 minder elegant en edel dan wel getuigende van kracht en weerstandsvermogen.’ Het roodbonte MRIJ-vee had in feite twee kerngebieden. Het eerste bevond zich rond de Overijsselse dorpen Olst en Welsum gelegen aan weerszijden van de IJssel, het tweede in het Brabantse Land van Cuijk. De IJsselboeren onderkenden al vroeg de waarde van een goede stier. Gezamenlijk
kochten ze een vaderdier voor hun ‘stierenvereniging’, die niet zelden uitgroeide tot de grondlegger van een nieuwe generatie roodbonten, waarvan afnemers uit Duitsland en België graag profiteerden. Tijdens de nationale keuring van 1913 in Den Haag maakten de inzenders uit het oosten van het land de dienst uit. De beide fokstieren van de boeren uit Olst, Frits en Sultan, streden er hun strijd
Vleesvee - Belgisch Witblauw - Brandrode - Blonde d’Aquitaine - Hereford - Limousin - Aberdeen Angus - Marchigiana - Verbeterd Roodbont - Wagyu - Piemontese - Charolais - Baggerbonte
LIMOUSIN
Het Limousinras moest in de loop van de tijd diverse bedreigingen het hoofd bieden, maar het slaagde erin de eigen identiteit te bewaren. De gebruikers zijn – ook in Nederland – enthousiast over hun dieren. Limousins zijn niet groot, maar hun kwaliteiten op het gebied van vlees en graasgedrag geven de doorslag. In de omgeving van het onvruchtbare Franse centrale berggebied – in de provincie Limoges – ligt de oorsprong van de Limousin. Aanvankelijk werden de dieren vooral gehouden om te werken. Toen de bevolking in de steden ook in dit deel van Frankrijk toenam en er meer voer beschikbaar kwam voor de dieren, werd de Limousin heel langzaam omgefokt van een werk- naar een vleeskoe. Even kwam de Durham nog in beeld, het Britse ras dat in het midden van de negentiende eeuw bijna de hele wereld veroverde en waarvan men dacht dat het elk ander ras – melk of vlees – zou kunnen verbeteren. Door de betrekkelijk bescheiden omvang van de Limousin lag de concurrentie van verschillende andere Franse vleesrassen
Limousin
99 In de Eelder- en Peizermaden graast een grote koppel van Sytse van der Goot, die aan het selectieve graasgedrag van zijn Limousins de afwisselende begroeiing van het gebied toeschrijft. ‘We laten door onze bedrijfsvoering, ’s zomers buiten en ’s winters in de potstal, zien dat econoomisch rendabele biologische landbouw prima samen kan gaan met beheer van hoog-
waardige natuur’, aldus Van der Goot, die aan zijn boerderij bij Eelde een winkel met verkoop van Limousinvlees heeft gekoppeld. ‘Het is gewoon prachtig om op deze manier mee te helpen aan natuurbeheer.’ Van der Goot, die in de foktechnisch raad van de Nederlandse fokkerijonderneming CRV de hele vleesveetak vertegenwoordigt, gaat regelmatig naar Frankrijk op zoek naar een nieuwe kuddestier.
WAGYU
Het Japanse Wagyurund bleef omringd met verhalen over de herkomst van het vette, doorregen en kennelijk heerlijke vlees. Was het mythe of werkelijkheid? Voor het vlees werden haast onwerkelijke prijzen gevraagd en dus volgde in Nederland een poging de tussenweg te vinden: kruisen. Het werd geen succes.
Toen de Noord-Hollandse zwartbonte stier Artis in 1884 op het hoogtepunt van zijn populariteit verkeerde, werd hij geacht in het voorjaar niet minder dan zeshonderd koeien (tegen een vorstelijk tarief van vijftien gulden) te dekken. Dat vergde een flink libido van Artis en om dat te verhogen kreeg hij dagelijks een flinke portie bier toegediend. Bier als stimulans, het werd – en wordt, althans zo gaan de verhalen – ook toegepast bij het Japanse Wagyuvee. Niet om de potentie te verhogen, maar om de kwaliteit van het vlees te stimuleren. Van verwanten, leden van het Japanse zwartvee, is bekend dat ze een uitge-
Wagyu
114 balanceerd menu voorgeschoteld kregen om op een leeftijd van zeker vier jaar dieprood en gemarmerd vlees te leveren, dat onder de noemer ‘Kobe-beef’ voor enorme prijzen werd aangeboden in de beste hotels. Ook bij het Amsterdamse Amstelhotel vormde
het vlees van de Wagyu een attractie, nog voor de jongste eeuwwisseling aangeboden voor een prijs van rond de vierhonderd gulden (bijna tweehonderd euro) per kilogram. Het basisvee was destijds in Amerika gefokt en geslacht en vandaar in kleine porties naar Japan gebracht. Daar werden de basiskoeien door
Hobbyrassen - Dexter - Dahomey - Watusi
DEXTER
Van de lieveling op Ierse minibedrijven tot begrazers van de kasteeltuinen in Engeland: de overgang van de Dexterkoetjes was groot. Maar aantrekkelijk bleven ze en ook was hun genetische aanleg om gedurende het hele jaar de elementen te trotseren, in hun genen vastgelegd. Vandaar hun populariteit bij Nederlandse hobbyboeren.
Een ras van Ierse afkomst: de Dexter, waarschijnlijk genoemd naar de fokker van de mutatie uit het Kerryras. Deze Kerry was ook Iers, maar stond belangrijk hoger op de benen en was met een hoogtemaat van ruim 120 cm maar nauwelijks kleiner dan de Nederlandse Fries-Hollandse koeien rond 1950. De Dexters zijn echte minikoeien met hun hoogtemaat van vaak minder dan een meter, wat vooral te wijten is aan hun (zelfs relatief ) korte poten. Ze komen voor in diverse kleuren: zwart, rood en vaalbruin. Ook
Dexter
129 voor de Dexters geldt dat ze een behoorlijke melkopbrengst hebben. Daarom werden ze vroeger gehouden door Ierse keuterboeren met weinig grasland rond hun ‘boerderij’. Ze hoefden nauwelijks ruimte te maken voor de Dexters, die zonder problemen buiten de winter doorkwamen.
Aan het eind van de negentiende eeuw vonden grote verkopen van Dextervee plaats naar Engeland – het Ierse stamboek sloot zelfs de boeken. ‘De Engelse adel kocht de schatjes weg om ze in de parken voor hun kastelen te laten grazen’, aldus Marleen Felius die deze wending positief
OVER AUTEUR EN FOTOGRAAF Reimer Strikwerda, boerenzoon uit het Friese Winsum, was jarenlang hoofdredacteur van tijdschriften op het gebied van de rundveeverbetering, waaronder het magazine Veeteelt. Hij schreef een aantal boeken over de geschiedenis van de rundveehouderij en de kunstmatige inseminatie bij dieren, zoals Een eeuw Fries stamboekvee (1979), Melkweg 2000 (1998), Revolutie in het dierenrijk (2007) en Koers van Koeien (2010). Voor Veeteelt schrijft hij geregeld artikelen over de historie van het Nederlandse en Vlaamse rundvee, terwijl hij maandelijks de rubriek Koe en kunst verzorgt, waarin de vele beeldende kunstenaars worden geportretteerd die de koe als onderwerp kozen. Jan Smit, kleinschalige houder van landbouwhuisdieren in het Overijsselse Welsum, heeft zich acht jaar geleden gespecialiseerd als dierenfotograaf en daarbij een geheel eigen stijl ontwikkeld. Hij laat in zijn fotografie het dier zien zoals het is, zonder opsmuk, zonder effectbejag. Het natuurlijke gedrag van dieren binnen niet altijd even natuurlijke omstandigheden brengt hij treffend in beeld. Een van zijn vaste afnemers is het magazine Levende Have. Daarnaast vinden de foto’s van de dierenfotograaf via zijn website www.dierenbeeldbank.nl hun weg naar tal van boeken, vaktijdschriften, overheidspublicaties en commerciÍle producten.