DOOR MIRJAM JANSSEN
HET EINDE VAN HET INWONEND PERSONEEL
HET HUISPERSONEEL HAD ER GEEN ZIN MEER IN Ze maakten schoon, pasten op de kinderen en leegden de nachtpo. Talloze inwonende vrouwen en meisjes hielden de huishoudens van de betere standen draaiende. Tot ze er genoeg van kregen.
O
p 30 april 1940 ging Mieneke Janssen uit het Limburgse Swolgen voor het laatst naar school. Dezelfde dag nog stond er een mevrouw op de stoep die ze vaag kende: kon de 13-jarige Mieneke bij haar op de boerderij komen helpen? Een paar dagen later werd het meisje door haar vader op de fiets naar het nabijgelegen Leunen gebracht. In haar koffer zaten twee schorten, een doordeweekse jurk, de doordeweekse onderbroek, klompen, twee paar sokken, twee paar kousen en een hemdje. De zondagse kleren had ze aan. Op de boerderij kon ze meteen aan de slag: helpen met koeien melken. En zo zou het twaalf jaar lang gaan. Ze werkte 6,5 dag per week, twaalf uur per dag, voor 80 gulden per jaar – het geld was voor haar ouders. Die hadden onderhandeld over het loon en waren vooral blij dat het gezin met zes kinderen een kostganger minder telde. ‘Probeer niet om terug te komen, want de bezemstok staat achter de deur,’ had haar moeder nog gezegd voor ze vertrok. Mieneke behoorde tot de late lichting inwonende dienstmeisjes. Haar twee eigen dochters, die in de jaren zestig werden geboren, zouden doorleren. Maar in haar jeugd was het nog normaal dat kinderen al
PROPER Een dienstbode dweilt de stoep. Amsterdam, 1912. Foto: Spaarnestad Photo
jong gingen werken. Haar broers gingen na zeven jaar leerplicht aan de slag in de steenfabriek. Meisjes kwamen vaak ergens in een huishouden terecht. Niet alleen bij boeren, maar ook bij hoger geplaatsten. Hoe ‘keuriger’ een meisje, des te hoger de kringen waar ze aan de slag kon. Rond 1930 werkten 234.000 Nederlandse vrouwen en meisjes in een huishouden. Ter vergelijking: 150.000 hadden een baan in het onderwijs of de verpleging en 147.000 in de fabriek. EEN EENZAAM BESTAAN Dienstbodes vonden hun banen via via, zoals Mieneke, maar ook dankzij bemiddelaars en advertenties – elke zuil had z’n eigen bladen, zodat personeel en werkgevers met hetzelfde geloof elkaar wisten te bereiken. Na een geslaagd sollicitatiegesprek overhandigde mevrouw het nieuwe meisje een ‘godspenning’: 5 procent van het jaarloon als bezegeling. Als het dienstverband eerder strandde moest ze dat terugbetalen. De lonen varieerden sterk, maar waren hoe dan ook laag. Bezoekers behoorden het personeel daarom fooien te geven – wat aanleiding kon zijn voor spanningen. In het ene huishouden stond een schoteltje in de gang waarop gasten een tip hoorden achter te laten. In het andere verscheen het personeel vol verwachting bij de voordeur zodra het bezoek wilde vertrekken. Sommige gasten zagen af van een kop thee om maar niet te hoeven betalen. Kost en inwoning kreeg het huispersoneel ook, zij het vaak karig. Mieneke sliep in een
Ontdek gisteren, begrijp vandaag
23