Getijdennatuur in havens Afstudeeronderzoek naar het ontwikkelen van getijdennatuur met stedelijke functies in transformerende havengebieden
Marjolein van Bree - Susanne van Dijk - Nicolette van der Tak
Opleiding Tuin- en Landschapsinrichting Major Landschapsarchitectuur Hogeschool Van Hall Larenstein Larensteinselaan 26a 6882 CT Velp Auteurs Marjolein van Bree marjolein_vbree@hotmail.com Susanne van Dijk susanne-van-dijk@hotmail.com Nicolette van der Tak nicolettevdtak@hotmail.com Begeleiders Adrian Noortman - docent landschapsarchitectuur Cees Zoon - ecoloog
COLOFON
Getijdennatuur in havens Afstudeeronderzoek naar het ontwikkelen van getijdennatuur met stedelijke functies in transformerende havengebieden
Afstudeeronderzoek Landschapsarchitectuur Maart - April - Mei 2014
3
VOORWOORD Voor u ligt het ontwerp ondersteunend onderzoeksrapport naar het ontwikkelen van getijdennatuur met stedelijke functies in transformerende havengebieden. In het kader van ons afstuderen van de opleiding tuin- en landschapsinrichting aan Hogeschool van Hall-Larenstein is dit rapport geschreven, ter ondersteuning en verdieping van ons masterplan. In de masterplannen hebben wij gewerkt met getijdennatuur in de transformatie van de Rotterdamse stadshavens. Daarom wilden wij graag een beter beeld krijgen van getijdennatuur en weten wat de mogelijkheden zijn met getijdennatuur in transformerende havengebieden. Dit rapport is dan ook voor landschapsontwerpers die getijdennatuur willen maken in transformerende (haven)gebieden. Wij willen graag onze vaste begeleiders Adrian Noortman en Cees Zoon bedanken voor de begeleiding die wij hebben gekregen tijdens de onderzoeksfase. De begeleidingen hebben ons geholpen om een duidelijke lijn uit te zetten voor ons onderzoek en ons nieuwe inzichten boden in de mogelijkheden die wij hadden. Wij zijn in een korte periode veel te weten gekomen over getijdennatuur, havengebieden en stedelijke functies in natuur. Het was een inspirerend onderzoek naar hoe deze drie samen konden worden gebracht. We hebben dan ook zeer veel geleerd ondanks dat niet alles aan de verwachtingen voldeed. Velp, 6 mei 2014 Marjolein van Bree, Susanne van Dijk en Nicolette van der Tak
5
SAMENVATTING In één van de laatste twee overgebleven open zee verbindingen liggen kansen voor het ontwikkelen van getijdennatuur. Door de transformatie van de stadshavens in Rotterdam, in de open zee verbinding, komt er ruimte vrij voor nieuw ontwikkelingen. Binnen de afstudeermasterplannen voor stadshavens is er dan ook op verschillende manieren getijdennatuur toegepast. Om een verdiepingsslag te kunnen maken in de uitwerking van de masterplannen en de ontbrekende kennis aan te vullen, hebben wij de kans gezien onderzoek te doen naar de inpassing van getijdennatuur en stedelijke functies in een transformerend havengebied. De daarbij behorende hoofdvraag luidde; Op welke manieren kan een havengebied worden ingericht tot een getijdennatuur in combinatie met stedelijke functies?
Mate van natuurlijkheid De mens beïnvloedt al eeuwen de natuur. Dit heeft gevolgen voor de biodiversiteit en de ontwikkeling van natuurlijke processen. De maat waarop dit gebeurt bepaalt de mate van natuurlijkheid. Er zijn vijf mogelijkheden: - Nagenoeg-natuurlijk natuurgebieden, 1.000-10.000 ha en ongestoorde landschapsvormende processen; - Begeleid-natuurlijk natuurgebieden, 500 ha en beïnvloede landschapsvormende processen; - Half-natuurlijke natuur, met kleinschalig beheer tot waar nodig actief ingrijpen; - Multifunctioneel afgeleiden natuurtypen, met medegebruik en minimaal 50% van de doelsoorten; - Overige natuurwaarden, natuurkwaliteit die wordt gerealiseerd zonder dat ernaar wordt gestreefd.
Ruimtelijke en fysieke kenmerken havengebied Er zijn vier typen havens; - Natte bulk havens met pijpleidingen en raffinaderijen - Droge bulk havens met bulten of silo’s met onverpakte goederen - Containerhavens met grote kranen en opslagterreinen - Stukgoedhavens met veel loodsen en wegen
Getijdennatuur en zijn ruimtelijke kenmerken Getijdennatuur is een natuurgebied dat zich ontwikkelt onder invloed van getij, met brak tot zout water. In ons geval hebben we licht brak water. Vandaar dat we de zone ‘licht tot matig brakke brak getijdennatuur’ hebben uitgewerkt in water en landecotopen.
De maat van de havenbekken is afhankelijk van de tijd van ontwikkeling. De kleine boten vroeger zorgden voor kleinere havenbekkens. Ons masterplangebied is een stukgoedhaven en heeft een S-maat en in de toekomst zal waarschijnlijk de M-maat gaan transformeren. De breedte van de kades, gebouwen en straten van de S-havens zijn kleiner of binnen de maat van de M-havens. Echter blijven de zoutgehaltes gelijk door de gelijk afstand van de zee.
De waterecotopen zijn: - Geulen,wijd vertakkend systeem met minimale waterbreedte van 10 meter, en een lengte tussen de 750-6690m; - Kreken, wijd vertakkend systeem met een breedte van 10-0,25m en een lengte tussen de 50-300m; - Prielen, klein vertakkend systeem met een breedte van maximaal 0,25m.
De landecotopen zijn: - Dagelijks tot periodiek overstromende schorren - Schorrenzoom met opgaande vegetatie met enkele struikachtige zoals vlier; - Hoge schorren met rietachtige beplanting indien niet begraasd; - Middenhoge schorren met groenige tot grijzige grazige beplanting; - Lage schorren met grijzige vegetatie. - Dagelijks tot periodiek droogvallend inter-getijdengebied -Slikken onbegroeide oever - Permanent open water Stedelijke functies in natuurgebieden Natuur en mens samenbrengen kan door de natuur te laten overheersen op gebruik, natuur en gebruik gelijkwaardig te houden of door het gebruik te laten overheersen op de natuur. Ondanks de gemaakte keuze is de mens in het gebied aanwezig en zal verstoring plaatsvinden in de vorm van afvallozing, plukken en verzamelen, betreding of aanwezigheid. Ontwikkeling van getijdennatuur in havengebied IIn de huidige situatie van de haven kunnen alleen de schorrenzoom en het open water worden gerealiseerd. De rest van de zones bevinden zich in de kade. Afhankelijk van de grootte van het gebied ontstaan er nieuw mogelijkheden in de ontwikkeling van de getijdennatuur. Ontwikkeling havenbekken Heeft de mogelijkheid tot het ontwikkelen van de water-
7
8
ecotopen (kreek en priel ) en de landecotopen (schorrenzoom, hogeschorren, open water en/of andere gebieden die niet voldoen aan de minimaal benodigde maat voor de doelsoorten). De omgang met hoogteverschillen en de vormgeving daarvan zorgen voor mogelijk het ontwikkelen van 2 ĂĄ 3 landecotopen. Tenslotte kan het aanwezige hoogteverschil worden overkoepeld door opvulling van havenbekken door middel van de natuurlijke afzetting van sediment of door middel van het door mensen aanbrengen van sediment. Ontwikkeling havenbekken met kade Heeft de mogelijkheid tot ontwikkelen van de waterecotopen (kreek en priel )en alle landecotopen. Naast de ,bij havenbekken benoemde, mogelijkheden kan er in dit geval worden gekozen voor behoud van de kades of het slopen van de kades. Ontwikkeling van de gehele haven Heeft de mogelijkheid tot ontwikkelen van alle waterecotopen en landecotopen. Naast de eerder benoemde mogelijkheden kan bij omvorming van de gehele haven sturing worden gegeven aan de gebiedsontwikkeling door middel van het vastleggen van de aanwezige landdelen.
Toepassen van stedelijke functies in havengebied De mogelijke stedelijke functies in een havengebied zijn afhankelijk van de door ontwerper gemaakte keuzes in ontwerpstrategie en de keuzes in de ontwikkelde landecotopen van brak getijdennatuur. Daarnaast kan door een strategische keuze voor het achterwege laten van een hoofdthema, van de ontwikkelingsprincipes, het aantal verstoringen worden verminderd. Antwoord op de hoofdvraag Er zijn negen staalkaarten gemaakt die weergeven hoe een ontwerper getijdennatuur kan ontwikkelen in een haven, afhankelijk van de variabele gebiedsgrootte (havenbekken, havenbekken met kade en haven) en ontwerpstrategie (natuur overheerst over gebruik, gebruik en natuur zijn gelijkwaardig, gebruik overheerst over natuur). Toegankelijkheid Naarmate het gebied kleiner en natuurlijker wordt, verminderen de toegankelijkheid over water en land. Deze vermindering ziet er als volgt uit; mens toegankelijk in gehele gebied, mens toegankelijk in gedeelten van gebied, mens toegankelijk in de randen van het gebied en mens niet toegankelijk in het gebied. Natuur De landecotopen veranderen afhankelijk van de gekozen ontwikkelingsstrategie niet. Wel het aantal toepasbare landecotopen zal toenemen bij een toenemende gebiedsgrootte. Daarnaast veranderen de waterecotopen in de overgang naar geheel havengebied, omdat vanaf deze schaal de ontwikkeling van geulen mogelijk wordt.
Naast het voorkomen van ecotopen is er de mate van natuurlijkeheid. Deze verandert zeer sterk over de verschillende ontwikkelingsstrategieĂŤn. Echter is het nooit mogelijk nagenoeg-natuurlijke of begeleid natuurlijk natuurgebieden te ontwikkelen. Het gebied is daarvoor te klein. Voorzieningen Bij een toename van gebruik zal het aantal voorzieningen toenemen. Het gebruik kan toenemen door twee dingen; functieverandering naar een systeem waar gebruik hoger staat of een toename in gebiedsgrootte.
9
INHOUDSOPGAVE Voorwoord Samenvatting 1. Inleiding 1.1. Doelstelling & hoofdvraag 1.2. Hypothese 1.3. Werkwijze 1.4. Onderzoeksmethodiek 1.5. Afbakening onderzoek 1.6. Leeswijzer 2. Havengebied 2.1. Ruimtelijke kenmerken verschillende typen havens 2.2. Fysieke kenmerken havens 3. (Getijden)natuur 3.1. Mate van natuurlijkheid 3.2. De rivier onderverdeeld in ecosystemen 3.4. Ruimtelijke kenmerken brak getijdennatuur 4. Stedelijke functies in havengebied 4.1. OntwerpstrategieĂŤn natuur en gebruik samenbrengen 4.2. Verstoringen van de natuur 4.2. Principes stedelijke functies en natuur samenbrengen
5. Conclusies en aanbevelingen 5.1 Ontwikkeling van brak getijdennatuur in het havengebied 5.2 Functies passend binnen getijdennatuur 5.3 Conclusie op de hoofdvraag 5.4 Discussie en aanbevelingen Bronvermelding Verklarende woordenlijst
Bijlagen 1. Vooronderzoek havengebied 2. Vooronderzoek mate van natuurlijkheid 3. Vooronderzoek stedelijke functies in natuur 4. Habitateisen doelsoorten 5. Verantwoording eindconclusie 6. Overzicht doorsnede brak getijdennatuur ware grootte 7. Overzicht karakteristieken getijdennatuur ware grootte 8. Overzicht principes ware grootte 9. Overzicht principes ware grootte 10. Overzicht haveninrichting met getijddennatuur ware grootte 11. Tabel stedelijke functies in getijddennatuur ware grootte
11
1. INLEIDING In ĂŠĂŠn van de laatste twee overgebleven open zee verbindingen liggen kansen voor het ontwikkelen van getijdennatuur. Door de transformatie van de stadshavens in Rotterdam, in de open zee verbinding, komt er ruimte vrij voor nieuw ontwikkelingen. Binnen de afstudeermasterplannen voor stadshavens is er dan ook op verschillende manieren getijdennatuur toegepast. Deze locatie biedt namelijk de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een uniek natuurtype wat van grote waarde is voor de Nederlandse delta. Om een verdiepende slag te kunnen maken in de uitwerking van de masterplannen en de ontbrekende kennis aan te vullen, hebben wij de kans gezien onderzoek te doen naar de inpassing van getijdennatuur en stedelijke functies in een transformerend havengebied.Hiermee kan een beter beeld gevormd worden welke visuele en ruimtelijke kenmerken getijdennatuur kan hebben.
13
1. Inleiding
1.1 Doelstelling & hoofdvraag 1.2 Hypothese
14
Dit onderzoek moet ontwerpprincipes en strategieën bieden voor de inpassing van getijdennatuur in combinatie met stedelijke functies in een transformerend havengebied. Deze principes en strategieën moeten handvatten bieden voor ontwerpers die deze unieke natuur willen ontwikkelen in een transformerend (haven)gebied in combinatie met belangen vanuit stedelijke achtergrond. Passend bij de doelstelling luidt de hoofdvraag als volgt: Op welke manieren kan een havengebied worden ingericht tot een getijdennatuur in combinatie met stedelijke functies? De deelvragen die er bij horen zijn: 1. Welke ruimtelijke en fysieke kenmerken hebben havengebieden? 2. Welke mate van natuurlijkheid zijn er binnen natuursystemen? 3. Wat is getijdennatuur en wat zijn de ruimtelijke en fysieke kenmerken van ecotopen in getijdennatuur? 4. Welke ruimtelijke principes en strategieën zijn er om stedelijke functies en natuur samen te brengen? 5. Welke gevoeligheden voor verstoring heeft natuur? 6.Welke inrichtingsprincipes zijn er om getijdennatuur te kunnen ontwikkelen in de havengebieden binnen de daarbij passende schaal? 7. Welke ruimtelijke principes en strategieën zijn er om stedelijke functies en getijdennatuur samen te brengen?
Uit het havenonderzoek zal blijken dat de haven in zijn totaliteit kan worden ontwikkeld, maar dat er ook alleen een onderdeel van de haven kan worden ontwikkeld, hetzij de kade of de havenbekken. Daarnaast zal het getijdennatuuronderzoek leiden tot verschillende eenheden van natuur. Dit zullen de volgende zones zijn: onder water, onderwater oever, getijden oever, springtij oever en land. Tenslotte denken wij dat het onderzoek naar de mate van natuurlijkheid zal leiden tot drie verschillende mogelijkheden. In het eerste geval is de natuur beschermd. In het andere geval wordt de natuur door de mens gevormd of is er slechts een natuurelement over. Gezien het grote scala aan mogelijkheden verwachten wij dat er afhankelijk van de keuzes voor type havenontwikkeling, zone in getijdennatuur en mate van natuurlijkheid, verschillende principes en strategieën zullen zijn voor het ontwikkelen van een getijdennatuur in een havengebied en het combineren van stedelijke functies in het ontwikkelde gebied. Het aantal principes zal daarnaast zeer sterk variëren aan de hand van de natuurlijkheid van het gebied. In de meest natuurlijke situaties zal er slechts een zeer klein aantal principes mogelijk zijn voor het samenbrengen van mens en natuur, terwijl in de meest cultuurlijke situatie de meeste principes mogelijk zullen zijn.
1.3 Werkwijze Het werkschema uit figuur 1.3.1 toont de gemaakte stappen in het onderzoek. Vanuit de onderzoeksvraag werd een hypothese opgesteld. Zowel de hoofdvraag als de hypothese gaat over de interactie tussen de componenten; haven, (getijden)natuur en stedelijke functies in de natuur. Deze componenten werden onderzocht door middel van een literatuur en modellenstudies. Hierdoor werd het mogelijk begrippen en uitgangspunten te definiëren en een eerste beeld te schetsen van de mogelijke ruimtelijke en fysieke karakteristieken van haven en (getijden)natuur. Met deze kennis werden criteria opgesteld voor referentiestudie naar een getijdennatuurgebied, havengebied en natuurgebieden met stedelijke functies. De resultaten van de referentiestudie werden geanalyseerd (zie bijlage ...). Op deze manier kon de bestaande kennis worden aangevuld en hebben we verschillende principes kunnen vinden. Ook werd de kennis van havengebieden en (getijden)natuur aangevuld. Door deze kennis en aanvullende literatuurstudies werd het mogelijk de combinaties te leggen tussen haven en getijdennatuur en tussen getijdennatuur en stedelijke functies. Hierop volgend was het mogelijk met een aantal aannames de verbinding te leggen tussen de haven, getijdennatuur en stedelijke functies. Om de informatie overzichtelijk te maken hebben we negen verschillende staalkaarten ontwikkeld, die een ontwerper erbij kan pakken om zijn mogelijkheden te verkennen.
1. Inleiding Figuur 1.3.1: Werkschema
15
1.5 Afbakening onderzoek
1. Inleiding
1.4 Onderzoeksmethodiek
16
Haven Om het karakter van de havens te onderzoeken zijn we gestart met een literatuurstudie naar de soorten havens. Vervolgens zijn luchtfoto’s en vogelvluchten van de verschillende typen havens geanalyseerd. Zo werden door middel van een lagenanalyse de belangrijkste kenmerken achterhaald. Ook werd de vorm van de havens op schaal ingetekend om zo de maten van de havens en de maat van de karakteristieken te vinden. Vervolgens werden de materialen en de maten van de doorsnede achterhaald door middel van het meten en noteren tijdens de referentiestudie in de Merwe-Vierhavens. (Getijden)natuur Om de (getijden)natuur te begrijpen zijn we gestart met een literatuurstudie op de grotere schalen; het stroomstelsel van de rivier, de benedenloop van de rivier en het brak getijdenlandschap. Na het eerste onderzoek werd het verdronken Land van Saeftinghe bezocht. Tijdens dit bezoek werden bijzonderheden in vegetatie, uiterlijk en voorkomen van verschillende zones en de aanwezigheid van voorzieningen en verstoringen genoteerd. Tenslotte werd dit onderzoek aangevuld door middel van het analyseren van een luchtfoto en hoogtekaart om zo de karakteristieken van het brakke getijdennatuur te achterhalen. Stedelijke functies Om vat te krijgen op de mogelijke stedelijke functies zijn er meerdere referentiestudies geweest naar de gebieden Landtong Rozenburg, Ruigeplaatbos, van Brienenoordeiland, Hollandse en Brabantse Biesbosch. Door middel
van een invulformulier en fotorapportage probeerden we het gebied op locatie in de vingers te krijgen. Vervolgens werden de foto’s geanalyseerd op inrichtingsprincipes. Een rapportage van dit werk is te zien in bijlage_. Tenslotte is er voor dit onderdeel een literatuurstudie gedaan naar de verstorende effecten van de stedelijke functies in een natuurgebied. Leggen van verbindingen Om de verbinding te leggen tussen haven en getijdennatuur zijn in de eerste plaats de doorsneden aan elkaar gekoppeld. Vervolgens is door middel van een literatuurstudie gezocht naar principes om deze omvorming te realiseren. Voor het verbinden van getijdennatuur en stedelijke functies zijn twee stappen uitgevoerd. Als eerste zijn de principes om stedelijke functie en natuur samen te brengen beoordeeld op mate van natuurlijkheid en de verstoringen die ze met zich mee brengen, om vervolgens de principes te koppelen aan de doorsnede van het brak getijdennatuur. Hiermee wordt duidelijk welke principes relevant zijn voor de ontwikkeling in de verschillende zones. Om de hoofdvraag te beantwoorden is er een koppeling gelegd tussen de ontwikkeling van getijdennatuur in een havengebied en de mogelijke stedelijke functies in een getijdennatuur. Dit alles werd gecombineerd tot een negental staalkaarten en een concluderend overzicht waarin de belangrijkste verschillen naar voren komen.
Om in een korte tijd een gericht onderzoek te doen met duidelijke uitkomsten is ervoor gekozen om het onderzoek af te bakenen. Er wordt alleen gekeken naar havens die in soort en maat vergelijkbaar zijn met het transformerend havengebied. Ook het getijdennatuurgebied wordt niet geheel onderzocht. Het rapport richt zich namelijk op de gebieden die zich kunnen ontwikkelen in het transformerend havengebied. Tenslotte hebben we het onderzoek naar stedelijke functies in natuur afgebakend tot de stedelijke functies die in de praktijk zijn gezien tijdens referentiestudies. Daarbij komt dat de referentiegebieden die bezocht zijn allemaal onder invloed van getij staan met een variĂŤrende waterstand van minimaal 0,50m.
Het komende hoofdstuk zal ingaan op de ruimtelijke en fysieke kenmerken van de verschillende typen havens. Om zo de eerste deelvraag ‘Wat zijn de ruimtelijke en fysieke kenmerken van een havengebied’ te kunnen beantwoorden. Het derde hoofdstuk zal ingaan op de deelvragen ‘welke mate van natuurlijkheid zijn er in natuur’ en ‘wat is getijdennatuur en wat zijn de kenmerken van de ecotopen in getijdenatuur’. Hiervoor zullen achtereen volgens de mate van natuurlijkheid, de rivier onderverdeeld in zones en de ruimtelijke kenmerken van brak getijdennatuur worden behandeld. Het vierde hoofdstuk zal ingaan op de deelvraag ‘Wat voor stedelijke functies zijn denkbaar in een natuurgebied en op welke wijze beïnvloeden zij de natuur’. Dit zal worden gedaan aan de hand van een uiteen splitsing van het hoofdstuk tot verstoringen van natuur en principes om stedelijke functies en natuur samen te brengen. Het vijfde hoofdstuk zal zich tenslotte richten op de beantwoording van de hoofdvraag ‘Op welke manieren kan een havengebied worden ingericht tot een getijdennatuur in combinatie met stedelijke functies?’. Dit zal worden gedaan door eerst de deelvragen ‘Welke inrichtingsprincipes zijn er om getijdennatuur te kunnen ontwikkelen in de havengebieden binnen de daarbij passende schaal’ en ‘Welke ruimtelijke principes en strategieën zijn er om stedelijke functies en natuur samen te brengen’ te beantwoorden. Vervolgens over te gaan op beantwoording van de hoofdvraag en een terugkoppeling op de eerder gestelde hypothese.
1. Inleiding
1.6 Leeswijzer
17
2. HAVENGEBIED
Een haven is een aanlegplaats voor schepen. Er zijn verschillende havens bijvoorbeeld een recreatie haven en industriĂŤle haven waar goederen worden gelost en verscheept. In dit hoofdstuk worden de verschillende typen industriĂŤle havens beschreven, vervolgens gaat het verder in op de kenmerken van een stukgoed haven. Daarnaast zal er dieper worden ingegaan op de maat en de schaal van deze havens. De resultaten zullen gebruikt worden voor het beantwoorden van de deelvragen.
19
2. Havengebied
2.1 Ruimtelijke kenmerken verschillende typen havens
20
In de havens zijn verschillende goederenstromen aanwezig waarbij meerdere terminals zorgen voor een efficiënte overslag en opslag van goederen. De vier belangrijkste typen industriële havens zijn: natte bulk, droge bulk, container en stukgoedhavens. In deze paragraaf worden de verschillen tussen deze havens toegelicht. Daarbij gaat deze paragraaf vooral in op de ruimtelijke kenmerken van de stukgoedhavens, omdat dit type vergelijkbaar is met het projectgebied in Rotterdam. De overige typen havens worden in bijlage 1 verder uitgelicht.
Natte bulk havens Vloeistoffen zoals ruwe olie, eetbare oliën en vetten, kerosine, benzine en nafta heten natte bulk. Deze vloeistoffen worden met tankers vervoerd over het water en door middel van pijpleidingen in het havengebied. Naast de opslag van deze vloeistoffen, in grote tankers, zijn er in dit type havens vaak chemische bedrijven en verschillende olieraffinaderijen die de grondstoffen zullen scheiden in fracties (zie figuur 2.1.1).
Droge bulk havens Goederen die los in een laadruimten van schepen of vrachtwagens worden vervoerd heet droge bulk. Deze goederen worden niet verpakt per stuk, enkele voorbeelden zijn: kolen, ijzererts en schroot. De terreinen van de havens, waar deze goederen worden opgeslagen, zijn open en groot. De goederen worden in bulten verzameld waarna ze op een later tijdstip verder zullen worden vervoerd (zie figuur 2.1.2). Een ander onderdeel van droge bulk is agribulk dit zijn agrarische grondstoffen zoals bijvoorbeeld graan, soja en oliezaden. Deze staan in grote silo’s op de terreinen i.v.m. het bederven van de grondstoffen.
Figuur 2.1.1: Foto natte bulk haven
Figuur 2.1.2: Foto droge bulk haven
Stukgoedhavens Stukgoed bestaat uit een lading die verpakt of onverpakt aangevoerd worden, maar wel een eenheid vormen. Dit wordt ‘break bulk’ genoemd. Voorbeelden van stukgoedgoederen zijn: staal, papier en hout. Dit kan vervoerd worden op pallets, in balen, in zakken of in bundels. Grote goederen zoals windmolens, boten en auto’s vallen ook onder stukgoed. Door middel van kranen worden de goederen van de schepen gehaald. Vervolgens worden de goederen opgeslagen in loodsen of direct vervoerd met vrachtwagens naar het achterland.
Figuur 2.1.3: Foto containerhaven
Figuur 2.1.4: Bewerkte foto stukgoedhaven
De ruimtelijke kenmerken van de stukgoedhavens zijn (zie figuur 2.1.4): - Grote terreinen - Kranen - Hoge dichtheid loodsen - Hoge dichtheid wegen 2. Havengebied
Containerhavens In deze soort havens worden schepen met containers gelost en geladen (zie figuur 2.1.3). In een container worden losse goederen vervoerd. De standaardafmeting van een container zorgt voor een efficiënte overslag. In de terminal staan grote kranen die de containers van de boten halen en vervolgens tijdelijk opslaan of de containers uit het binnenland weer aan boord zetten. Hierna worden de containers verder vervoerd met gestandaardiseerde vrachtwagens of treinen.
21
2. Havengebied
2.2 Fysieke kenmerken havens In deze paragraaf wordt een schaalvergelijking tussen de verschillende havens gemaakt. Verder worden de maat en schaal van de S-havens en de M-havens onderzocht en een vergelijking gemaakt tussen deze twee maten havens door middel van een plattegrond en doorsnede. In hoofdstuk 5 zullen deze plattegronden en doorsneden met de bijbehorende maten worden gebruikt voor de vergelijking met de maat en schaal van de natuur. Hieruit kan er een conclusie getrokken worden welke natuurontwikkeling mogelijk is in een transformerend havengebied.
de maat van de havenbekkens maatvaster zijn. Dit komt doordat de havenbekkens zijn aangepast aan de maat en schaal van de boten, terwijl het oppervlak van het haventerrein afhankelijk is van het type haven. Dit rapport zal verder ingegaan op de maat en schaal van de S- en M-havens. Dit omdat deze maat en schaal van
Maat en schaal havengebieden In Nederland komen de verschillende typen havens voor met elk een eigen maat en schaal. Dit hangt samen met het moment van aanleg. Bijvoorbeeld in de 13e eeuw werden de eerste havens van Amsterdam aangelegd waar handel werd bedreven. De boten in die tijd waren klein en de bouwtechnieken waren anders, waardoor deze havens relatief klein waren. Met de groei van de techniek en de verbeterde infrastructuur werd de maat en schaal van de havens steeds groter. Alles moest efficiĂŤnter gebeuren en er moesten grotere boten kunnen aanleggen. Hierdoor worden de kades hoger en de havenbekkens dieper.
22
In figuur 2.2.1 is een schaalvergelijking gemaakt tussen verschillende havens van Europa en daarbuiten. Dit hebben we gedaan om er achter te komen welke typen havens er zijn qua maat en schaal. De maat van de havenbekkens hebben we als uitgangspunt genomen, omdat Figuur 2.2.1: Schaalvergelijking
de S-havens vergelijkbaar zijn met het projectgebied in Rotterdam. Verder worden de M-havens ook besproken, omdat de verwachting is dat in de toekomst deze maat havens als eerste vrijkomen om te worden getransformeerd. De XS-havens wordt buiten beschouwing gelaten omdat deze vaak al getransformeerd zijn.
In het figuur is te zien dat de breedte van het terrein van de S-havens smaller zijn dan de breedte van de M-haven. Door de ligging van deze havens is de afstand tot de zee en de bijbehorende zoutgehalte nagenoeg gelijk.
Figuur 2.2.2: Plattegronden S- en M-haven
2. Havengebied
Plattegrond S-haven en M-haven In figuur 2.2.2 wordt een vergelijking gemaakt tussen de S- en M-haven in de vorm van een plattegrond. Hierbij hebben we gekeken naar de breedte van het terrein en de afstand tot de zee en de daarbij behorende zoutgehalte. FIGUUR .. PLATTEGROND
23
2. Havengebied
Doorsnede S-haven en M-haven In figuur 2.2.3 wordt een vergelijking gemaakt tussen de S- en M-haven in de vorm van een doorsnede. Hierbij hebben we gekeken naar de materialisering, de afstand van de kade tot het water, de gemiddelde waterstand, waterdiepte en naar de breedte van de havenbekken, de landtong, de kade, de gebouwen en de straat.
Figuur 2.2.3: Doorsneden S- en M-haven
24
In het figuur is te zien dat de breedte van de kade, de gebouwen en de straat van de S-haven kleiner zijn dan de breedtes van de M-haven of het valt er binnenin. Dit geldt ook voor de breedte van de havenbekken en het landtong. De afstand van de kade tot het water en de gemiddelde waterstand en waterdiepte blijven nagenoeg gelijk door de gelijke afstand van deze havens tot de zee.
25
2. Havengebied
3. (GETIJDEN)NATUUR
In dit natuurgerichte hoofdstuk zal in de eerste plaats worden gekeken naar de mogelijkheid tot het ontwikkelen van natuur. Zo zal worden geprobeerd antwoord te geven op de verschillende mate van natuurlijkheid. In de daarop volgende paragrafen zal worden gekeken hoe welke ruimtelijke en fysieke kenmerken een zo natuurlijk mogelijk getijdennatuurgebied heeft.
27
3.1 Mate van natuurlijkheid
3. (Getijden)natuur
De mens beïnvloedt al eeuwen de natuur. Dit heeft gevolgen voor de biodiversiteit en de natuurlijke processen. De natuurlijkheid van een gebied geeft aan op welke maat en schaal behoud van biodiversiteit op een zo natuurlijk mogelijk wijze in het landschap aanwezig is. Om de natuurlijkheid meetbaar te maken, voor het beantwoorden van de deelvragen, wordt er in deze paragraaf verder ingegaan op de mate van natuurlijkheid van een gebied.
28
Belang van een hoge natuurwaarde Een hoge natuurwaarde is niet overal gewenst, want in vele gebieden zijn andere waarden, zoals bijvoorbeeld cultuurhistorische, aardrijkskundige- of archeologische waarde, belangrijker dan de natuurwaarde. In deze gevallen zal de natuur een kleinschaligere plek in het systeem innemen. De nieuwe soorten die afhankelijk zijn van menselijk ingrijpen vestigen zich. Een grote mate van natuurlijkheid een betere garantie voor het behoud van biodiversiteit. De natuurlijke processen en omstandigheden zorgen ervoor dat de huidige soortenrijkdom zal blijven aanpassen aan veranderende omstandigheden van bijvoorbeeld de klimaatveranderingen. Er is dan ook behoefte aan een gebied waar de menselijke invloed beperkt is, zodat de soortenrijkdom zo groot mogelijk blijft.
Mate van natuurlijkheid Aangezien er moeilijk een goede beschrijving voor de mate van natuurlijkheid te geven is, is de mate van natuurlijkheid overgenomen van het Handboek natuurdoeltypen: ‘De mate van natuurlijkheid wordt gekenmerkt door de intensiteit van menselijke beïnvloeding van natuurlijke processen, in combinatie met de schaal daarvan’. Het handboek onderscheidt verschillende beheerstrategieën om te kiezen voor de mate van natuurlijkheid met bijbehorende biodiversiteit. De eigenaren en/of beheerders hebben hierbij nog keuzevrijheid voor de gebruiksfuncties die in een gebied voor kunnen komen. Er zijn vijf groepen voor de mate van natuurlijkheid, deze worden hieronder uitgelegd en is te zien in tabel 3.1.1. Deze groepen kunnen helpen bij de keuze naar welke mate van natuurlijkheid er gestreefd wordt in het ontwerp. Nagenoeg-natuurlijk natuurgebied Het realiseren van een optimale natuurkwaliteit op landschapsniveau. Hierbij worden de grootschalige landschapsvormende (abiotische en biotische) processen, zoals bijvoorbeeld brand en verzilting, ongestoord gelaten. Menselijke activiteiten beperken zich tot activiteiten die geen significant effect hebben op de natuurlijke processen en de levensgemeenschappen die in het natuurgebied voorkomen. De oppervlakte van een nagenoeg-natuurlijk natuurgebied is vaak enige duizenden tot tienduizenden hectare.
Begeleid-natuurlijk natuurgebied Het realiseren van een optimale natuurkwaliteit op landschapsniveau. Hierbij worden de grootschalige landschapsvormende (abiotische en biotische) processen actief beïnvloed. Er is hierbij een beperkte rol van de mens in de vorm van het begeleiden van grootschalige processen die leiden tot ruimtelijke variatie. Wat de oppervlakte betreft, is dit gebied ongeveer gelijk zoals in nagenoeg-natuurlijk natuurgebied waarbij de ondergrens op vijfhonderd hectare ligt. Het menselijke gebruik van deze natuur beperkt zich tot activiteiten die geen significant effect hebben op de natuurlijke processen en levensgemeenschappen die in deze natuur voorkomen. Half-natuurlijk natuur Het realiseren van een optimale natuurkwaliteit op landschapsonderdelen. Hierbij wordt er kleinschalig beheer toegepast waar nodig is in vorm van actief ingrijpen. Dit zorgt voor een landschapspatroon dat, tot op ecotoopniveau, door de mens wordt bepaald. Wel is het beheer zo extensief mogelijk zodat het soortenrijkdom vergelijkbaar is met de verwante ecotopen. Deze natuur kan op kleinschalige oppervlaktes gerealiseerd worden, soms zelfs op enkele tientallen vierkante meters.
Overige natuurwaarden Dit is de natuurkwaliteit die voorkomt in gebieden waar niet actief wordt gestreefd naar het realiseren van een bepaalde natuurkwaliteit. De invloed van de mens bij de aanleg en beheer is zo groot dat er geen sprake kan zijn van natuur. Toch kunnen deze cultuurlijke ecotopen van groot belang zijn voor de doelsoorten. Voorbeelden zijn: agrarisch gebied, ondergrondse groeve, moestuinen en laanbeplantingen.
Figuur 3.1.1: Tabel mate van natuurlijkheid
3. (Getijden)natuur
Multifunctionele afgeleiden natuurtype In natuurgebied een zo goed mogelijke natuurkwaliteit realiseren. Als gevolg van medegebruik zoals: landbouw, intensieve visserij en houtoogst in bossen, is het niet mogelijk een optimale natuurkwaliteit te halen. Multifunctioneel afgeleiden natuurtype is afgeleid van de voorgaande mate van natuurlijkheid zoals hierboven beschreven is. In de multifunctioneel afgeleiden wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit waarbinnen gebruiksfuncties mogelijk zijn. Als vuistregel geldt dat de kwaliteit van deze types minimaal 50% van de doelsoorten moet bevatten van de natuurdoeltype waar ze van zijn afgeleid.
29
3.2 De rivier onderverdeeld in zones Omdat kennis over getijdennatuur ontbrak, is dit onderzoek van start gegaan met het begrijpen van het stroomstelsel van de rivier. Vanwege de locatie van het getijdennatuur wordt er eerst ingezoomd tot de benedenloop van de rivier, om vervolgens in de volgende paragraaf de stap te kunnen maken naar het getijdennatuur en vervolgens wordt er verder ingezoomd op het brak getijdennatuur.
3. (Getijden)natuur
3.2.1 Stroomstelsel van de rivier
30
De rivier stroomt van boven naar beneden. Dit beteDe rivier stroomt van boven naar beneden. Dit betekent dat de hoogteligging van de rivier stroomafwaarts afneemt, waardoor het water steeds langzamer zal gaan stromen door het kleiner wordende hoogteverschil. Het verschil in stroomsnelheid zal op zijn beurt zorgen voor karakteristieken zoals veranderende grootte van het sediment en het veranderen van de breedte en de diepte van de rivier. Het sediment zal stroomafwaarts steeds lichter worden, doordat de grote waterkracht stroomopwaarts groot materiaal kan optillen en vervoeren. Terwijl dit voor de kleinere waterkracht onmogelijk is. Zodoende slaan de lichtere deeltjes later neer, dit geldt ook voor de oeverwallen. Hierbij is te zien dat bij een toenemende hoogte van de wal de stroomsnelheid afneemt en het sediment verkleint. De breedte van de rivier zal stroomafwaarts toenemen. Het overstromende water op het land kan gemakkelijker bestaande lichtere materiaal meenemen, waardoor de eerste smalle geulen stroomafwaarts steeds verder zal gaan verbreden. Ook de diepte van de rivier zal in eerste instantie stroomafwaarts toenemen, doordat het snel-
stromende water diepe geulen uitslijt. Zodra het water langzaam gaat stromen, worden de geulen minder diep. Tenslotte zal richting de zee de stroming toenemen door de getijdenwerking van de zee, waardoor tijdens eb meer water gaat stromen. Dit heeft als gevolg dat de geulen weer dieper worden. Naast de door stroomsnelheid verklaarbare karakteristieken zijn er twee andere karakteristieken. Ten eerste zal de hoeveelheid sediment stroomafwaarts toenemen. Dit komt doordat het stromende water het stroombed zal blijven eroderen, waardoor de hoeveelheid sediment steeds verder zal toenemen. Ten tweede zal de hoeveelheid water stroomafwaarts toenemen. Dit is te verklaren doordat het water boven in de bergen alleen uit smeltwater van de gletsjer bestaat, terwijl landinwaarts de rivier steeds meer gevoed wordt door bijkomend regenwater.
Figuur 3.2.1: Stroomstelsel van de rivier
3. (Getijden)natuur
Zones in het stroomstelsel De karakteristieken van de rivier veranderen stroomafwaarts. Daardoor is het mogelijk een zonering te maken met drie hoofdgebieden met elk hun eigen karakter (zie fig. 3.2.1). De hoogste zone is de bovenloop. Gevoed door regen en smeltwater ontstaan er kleine stroompjes die onder natuurlijk verval naar beneden stromen. Hierbij eroderen de bergen, waterlopen worden uitgesneden en sediment wordt stroomafwaarts meegenomen. In het relatief vlakke land komen de waterlopen van de bovenloop samen tot een vlechtende rivier, ook wel de middenloop genoemd. Naarmate dat de stroomsnelheid verminderd, zal sediment worden afgezet en de rivier veranderen tot een meanderende rivier. Tenslotte komt de meanderende rivier in het lage land, ook wel de benedenloop/delta genoemd. Het water zal zich hier opsplitsen tot meerdere stromen, in de richting van de zee, tot een weids vertakkend watersysteem. Deze staat onder invloed van zoet rivierwater en zout zeewater. Het zeewater bevindt zich in dit geval als een zouttong onder het zoete water vanwege het grotere soortelijke gewicht van zout water, waardoor het zinkt.
Figuur 3.2.2: Stroomstelsel van de Maas en de Rijn
Ligging Nederland in stroomstelsel De stroomstelsels van de Maas en de Rijn (zie fig. 3.2.2) hebben beide in Nederland hun midden- en benedenloop gevestigd. Daarentegen bevinden de S- en M-havens zich enkel in de benedenloop van de rivier. In volgende paragraaf zal daar verder op ingegaan worden. Figuur 3.2.3: Zouttong in de rivier
31
3. (Getijden)natuur
32
3.2.2 Benedenloop van de rivier Het karakter van de benedenloop wordt bepaald door de tweezijdige werking van de rivier en de zee. Beiden voeren sediment aan waardoor er een gelaagde grond ontstaat. Wanneer de lagen met rivierklei dikker zijn dan de zeeklei lagen, wordt de afzetting rivierklei genoemd. Wanneer de zeeklei lagen dikker zijn, wordt de afzetting zeeklei genoemd. Daarnaast zal het getij zorgen voor een toenemend zoutgehalte met een continue waarde tot 1000 mg Cl-/l. Verder stroomafwaarts zal naast een toenemend zoutgehalte de hoogte van het water afhankelijk worden van eb en vloed. Met vloed is het zoutgehalte het hoogst. Ook zullen eb en vloed zorgen voor een verschil in waterstand van >0,30m ter hoogte van de zoutconcentratie 300 mg Cl-/l. Dit betekent dat de zouttong (zie fig. 3.2.3) zich bevindt in de zone van 300 tot 1000 mg Cl-/l. Daarna is het zoute en zoete water dermate vermengd dat er niet meer kan worden gesproken over een duidelijke gelaagde zouttong. Tenslotte zal de zuurgraad richting zee sterk basisch (pH>7,5) worden. Dit omdat het stromende water het opgeloste kalk, afkomstig uit het skelet van gestorven dieren, meevoert. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met een vertragende factor; osmose.
Zones in benedenloop en aangrenzende zones De karakteristieken van de benedenloop veranderen, hierdoor is het mogelijk de benedenloop onder te verdelen in vijf zones met elk hun eigen karakter (zie fig. 3.2.4). Vanaf de bovenloop en middenloop gezien, is het eerste ecosysteem in de benedenloop het laatste stukje van de zone rivier en nevengeul. Met verwaarloosbare zoutgehaltes < 300 Cl-/l en verschil in waterstanden <0,30 m kent dit ecosysteem te weinig karakteristieken in vegetaties en zonering lijkend op dat van de benedenloop. In de volgende zone neemt de invloed van getij toe. De waterstanden variĂŤren tussen de 0,30 en 1,30 m en het water is zwak brak. Dit wordt het zoet getijdenlandschap genoemd. Dit ecosysteem begint wat sterker te lijken op de andere ecosystemen. Onbegroeide zandbanken rondom de kreken, rijk begroeide inter-getijdengebieden en schorren1 met een gevarieerde moerasbegroeiing, wilgenstruwelen en/of bossen. Zodra niet alleen de waterstanden maar ook het zoutgehalte varieert onder invloed van getij, komen we in het brak getijdenlandschap. Met een zoutgehalte boven de 1.000 mg Cl-/l en een verschil in waterstanden van minimaal 0,40 m is de invloed van zee goed merkbaar in deze zone. Ook de vegetatie is aangepast aan de zoute omstandigheden. Het inter-getijdengebied kent bijna geen planten meer, op de wieren na, en de schorren blijven laag met een grazige begroeiing van zoutere vegetatietypen als zulte, heen en zeekraal. Het laatste stukje land voor de zee, staat onder de grootste invloeden van de zee. Hierdoor zijn de zoutgehaltes net zo hoog als in de zee evenals het waterverschil,
desondanks wijkt het beeld niet veel af van het brak getijdenlandschap. Het inter-getijdengebied kent bijna geen planten meer, op de wieren na, en de schorren blijven laag met een grazige begroeiing van zout vegetatietypen als zeekraal, Engels lepelblad, gesteelde zoutmelde, rode bies en zeealsem. Tenslotte komt het open water van de zee. Dit bestaat nagenoeg geheel uit open water met daarnaast de zandige kustgebieden. Aangezien dit niet tot de benedenloop behoort zal hierop niet verder worden ingegaan.
1
Schorren, kwelders en gorzen hebben dezelfde betekenis. Afhankelijk van
de regio waarin dit sub-ecosysteem voorkomt wordt de naam aan deze zone gekoppeld; schorren in Zeeland, kwelders in de Waddenzee en gorzen in ZuidHolland. Gezien dit rapport algemene principes bevat, kiezen wij ervoor de naam te gebruiken gelijkend aan dat van de referentiestudie; oftewel schorren.
3. (Getijden)natuur
Figuur 3.2.4: Benedenloop van de rivier
33
3. (Getijden)natuur
Ligging in de benedenloop De S- en M- havens hebben, op basis van eb en vloed, een variërend zoutgehalte met als gemiddeld laagste waarde 700 mg Cl-/l en als gemiddeld hoogste waarde 2500 mg Cl-/l. Door deze grote verschillen en een gemiddeld tij van 1,71 m voldoet het aan alle eisen voor een brak getijdenlandschap. In de volgende paragraaf zal hierop verder ingegaan worden.
34
Belang van de getijdennatuur in de benedenloop De getijdennatuur is niet alleen zeer belangrijk voor de ecologie, economie en veiligheid, het is tevens een zeer kwetsbaar gebied. Op dit moment zijn er in Nederland nog maar twee open verbindingen met de zee, namelijk de Westerschelde en de Nieuwe Maas. De Nieuwe Maas is ingericht tot grootste havengebied van Europa, hierdoor en door de ontwikkelingen van stedelijke invloed is de natuurlijke situatie van het getijdengebied verstoord. Ecologisch belang Deze dynamische natuur, onder invloed van getijden en verplaatsend zoutgradiënt, is een van de rijkste natuurgebieden van Europa. Trekvissen, zoals zalm en steur, gebruiken het zoutgradiënt voor de acclimatisering tijdens de trek. Stroomafwaarts als jong dier en stroomopwaarts als volwassen dier voor de paai. Na de paai sterven de meeste vissen, hierdoor wordt de bovenloop rijker, maar de nutriënten stromen richting de zee en verrijken de benedenloop. Filterende diertjes, zoals mosselen, kokkels, garnalen en wormen, zeven het organische materiaal uit het water en trekken foeragerende vogels en vissen
(zoutwater-, zoetwater- getijdenwater- en trekvissen) aan. Daarnaast is deze rijke plek de broedplaats voor 75% van de vissoorten uit de zee. Economisch belang Naast de stedelijke functies van stad en haven heeft getijdennatuur zelf ook een economisch belang. Dit is een van de weinige locaties voor de zilte teelt van producten zoals schelpdieren, lamsoren, zeekraal en rietsoorten. Daarnaast is het gebied noodzakelijk voor het in stand houden van de vispopulatie voor zeevisserij. Tenslotte bieden de natuurgebieden bijzondere mogelijkheden voor toerisme en recreatie, zoals bijvoorbeeld bij het Verdronken land van Saeftinghe. Milieu- en veiligheidsbelang Het belangrijkste wat getijdennatuur voor de mens kan betekenen, is het verbeteren van de waterveiligheid. Dit vanwege zijn bufferende werking en zijn grote waterbergend capaciteit. Daarnaast hebben de drassige bodems een waterzuiverende functie.
3.3 Ruimtelijke kenmerken brak getijdennatuur Het brak getijdenlandschap wordt op natuurlijke wijze op een zeer fijne zilte zeekleibodem gevormd en vervormd door de zee en de rivier. Door intensieve begrazing (met onder andere weidevogels) en periodieke overstroming ontstaat er een open structuur van het landschap, aansluitend bij de open structuur van het kust- en zeegebied. Hierdoor is het microklimaat in het brak getijdenlandschap te definiëren als windrijk. Ook de zon en neerslag hebben vrij spel in het gebied. Zon wordt pas geabsorbeerd in de relatief lage grazige vegetatie en de regen zal worden opgevangen door de vegetatie en de aanwezige waterstromen.
Licht tot matig brak Het licht tot matig brakke gebied heeft zelden een schorrenzoom. Daarentegen bevatten de hoge schorren een ruigere opgaande vegetatie, vaak met rietachtige beplanting. Ook de soorten die in dit gebied voorkomen zijn vaak soorten die het best getijen onder lage zoutgehaltes.
Ondanks deze duidelijke eenheid in het gebied valt het brak getijdennatuur onder te verdelen in verschillende ecotopen. Afhankelijk van het zoutgehalte kan een onderverdeling worden gemaakt over de lengterichting van het watersysteem. Daarnaast kan afhankelijk van de eb, vloed en springtij een onderverdeling worden gemaakt over de dwarsrichting van het watersysteem.
Ligging in de lengtezones van het brak getijdennatuur De S- en M-havens hebben, op basis van eb en vloed, een variërend zoutgehalte met een gemiddeld zoutgehalte van 1600 mg Cl-/l. Vandaar dat het binnen de zone licht tot matig brak water valt.
Zones in de lengte van brak getijdennatuur Afhankelijk van het zoutgehalte ontstaan er twee gebieden. Een licht tot matig brak gebied, 1.000-10.000 mg Cl-/l, en een sterk tot zout gebied, 10.000-18.000 mg Cl-/l (zie fig. 3.3.1). Verder verschilt het water in kwaliteit niet significant. Het water is relatief troebel en bevat veel sediment. Vandaar dat de grootste verschillen ontstaan omtrent het variërend zoutgehalte.
Rekening houdend met de toekomst, zullen de klimaatveranderingen zorgen voor een landinwaartse verschuiving van het zoutgradiënt. Dit vanwege de veranderende waterafvoer van de Rijn, een stijgende zeespiegel en een veranderd herhalingspatroon van jaren met zouter en zoeter water. Dit alles zal volgens het KNMI zorgen voor een verzilting van 13,9% tot 2050 in de Lekhaven. Oftewel het gemiddelde zoutgehalte zal komen te liggen op 1822 mg Cl-/l. Dit betekent dat er geen verplaatsing van ecosystemen zal plaatsvinden. Vandaar dat de zones dwars op het brak getijdennatuur alleen ingaan op de gebieden met licht tot matig brak water.
3. (Getijden)natuur
Sterk tot zout Het sterk brakke tot zoute gebied daarentegen heeft altijd een schorrenzoom en hoge schorren met kruidachtige vegetatie. Ook de soorten zijn in deze zone veranderd tot soorten geschikt voor de zoute omstandigheden.
Figuur 3.3.1: Benedenloop van de rivier, ingezoomd op brak getijdennatuur
35
3. (Getijden)natuur
Figuur 3.3.2: Doorsnede getijdennatuur met doelsoorten (zie bijlage .... voor vergrote versie)
In elk van deze gebieden kunnen verschillende doelsoorten voorkomen. De genoemde soorten zijn geselecteerd op basis van: - Doelsoorten zijn voor hun voortbestaan zeer afhankelijk van deze natuur; - De dierlijke doelsoorten gebruiken het gebied multifunctioneel hetzij voor voortplanting, activiteiten of/en winterrust Dagelijks tot periodiek overstroomde schorren De schorren kenmerken zich als het begroeide gebied in de doorsnede. Met van links naar rechts de landecotopen schorrenzoom, hoge schorren, middenhoge schorren en lage schorren. De schorrenzoom komt alleen in aanraking met water tijdens stormvloed in springtij. De gebieden liggen dan ook erg hoog en vaak het verst van de hoofdgeul af. In deze situatie zien we een opgaande vegetatie verschijnen met enkele struikachtigen zoals vlier. De volgende zone, hoge schorren, loopt eens in de 14 他 dagen onder tijdens springtij. Dit betekent dat het gebied ook nog relatief hoog ligt. De vegetatie in deze zone is echter veranderd tot een rietachtige beplanting, welke
in stand zal blijven mits deze niet begraasd wordt. Na de zone die onderloopt tijdens springtij is er een zone die tijdens het hoogste punt van getij onder water staat. In deze zone ontwikkelen zich de middenhoge schorren. Deze schorren zijn begroeid met een groene grazige vegetatie, die geleidelijk over zal gaan tot een grijzere vegetatie. De laatste zone bevat de lage schorren. Deze schorren lopen onder water bij gemiddeld getij. Door de relatief lage ligging is de aanwezige vegetatie grijzig door afzetting van sediment op de vegetatie en een veranderd assortiment van plantsoorten. Dagelijks tot periodiek droogvallend intergetijdengebied Het inter-getijdengebied kenmerkt zich als een onbegroeid gebied met, op de wieren en de algen na, slikken (ook wel wadplaten genoemd) en geulen. De slikken zijn hierbij de hogere gebieden die droogvallen bij laag getij. Terwijl de geulen lijnvormige elementen zijn die droogvallen in de overgang van laaggetij tot doodtij. Dit doodtij is net als springtij eens in de 14 他 dagen, exact zeven dagen na springtij.
3. (Getijden)natuur
Zones dwars op het brak getijdennatuur Zoals te zien is in figuur 3.3.2, kan afhankelijk van het overstromingsregime (dagelijks tot periodiek overstroomd, dagelijks tot periodiek droogvallend en permanent open water), een onderverdeling worden gemaakt in drie subecosystemen. De schorren, inter-getijdengebied en permanent open water.
Permanent open water De laatste zone kenmerkt zich met permanent open water. Ook in deze zone blijft de vegetatie geminimaliseerd tot wieren en algen.
Karakteristieken van het brak getijdennatuur Vanaf de grotere rivieren splitst het watersysteem zich
37
3. (Getijden)natuur
uiteen in de waterecotopen geulen, kreken en prielen. Zoals in figuur 3.3.3 te zien is, heeft elk element zijn eigen karakteristieken in maatvoering, ligging in het systeem en de aangrenzende slikken en schorren.
38
Geulen Vanaf de rivier ontspringen de breedste waterlopen, oftewel de geulen. Met een waterbreedte van 10 m en een groot aantal vertakkingen van de geulen tot nevengeulen en kleinere wateren is dit het grootste watersysteem. Echter is het specifieke karakter van de geul afhankelijk van de stroming van het water. Indien het land wordt overstroomd door zowel de kracht van de rivier als de zee ontstaat er een kort geulensysteem, 750-1350m, haaks op de rivier. In dit geval wordt de geul gekarakteriseerd met zeer smalle slikken langs de geul gevolgd door een ‘normale’ opbouw van schorren. In het tweede geval wordt het land overstroomd door de kracht van de zee. In dit geval wordt er een lang geulensysteem, 2730-6690m, gevormd waarbij de rivier aan de zeezijde uiteen splits in een hoek van 50-60 graden. Naast de aansluiting verandert ook de verhoudingen van de verschillende zones. De slikken verbreden tot een breedte groter dan het open water en eilanden van slikken en schorren kunnen ontstaan. Kreken Naast de geulen ontspringt er in een hoek van 50-70 graden een kleiner systeem, 50-300m vanaf de rivieren en geulen, genaamd de kreken. Met een waterbreedte van 10-0,25 m is dit het een na grootste watersysteem dat zijn
vorm afleidt van de stroomsnelheid van het water. Bij de snelste stroming zijn de kreken vlechtend van vorm met een relatief smalle vertakking van waterlopen, 15-25 graden. Terwijl de kreken bij langzame stroming een meanderende vorm aannemen met een ‘standaard’ vertakking van 40-65 graden. Prielen De laatste en tevens de kleinste systemen zijn de prielen. In de slikken vormen zich de kleine prielen, max 0,25m, voor ontwatering naar de rivier, geul en kreek. Door de tweemaal daagse overstroming zijn de prielen relatief jong en verleggen zich telkens. Ook in de aansluiting op de grotere watersystemen wijkt de vorm af. De vertakkingen en aansluitingen zijn niet specifiek meer in een Y-vorm. De hoek tussen de twee stromen ligt nu tussen de 10 en 110 graden, waarna de stroming een willekeurige vorm zal aannemen.
Land van Saeftinghe. Hierin was er een houten vlonderpad op 20 cm boven de natuur gerealiseerd om hinder te voorkomen. Echter had het vlonderpad tot gevolg dat er een vermindering plaatsvond van vegetatiedichtheid. Hierdoor kon tijdens overstromingen het minder dicht beplante deel onder de brug makkelijker eroderen, waardoor er een nieuw geulensysteem ontstond (zie fig. 3.3.4). Deze geulen vingen meer water op waardoor de vegetatie achter het vlonderpad veranderde tot een vegetatietype uit een drogere zone, in dit geval van grijs grasland naar de overgang van groen grasland tot rietland.
Ontstaan en ontwikkeling in brak getijdennatuur In natuurlijke situaties zal het brak getijdenlandschap voor het grootste deel ontstaan en vervormen onder invloed van de getijden. Sediment wordt aangevoerd door de rivier en de zee en bij een afnemende stroomsnelheid neerslaan. Terwijl het snel stromende water ook de oevers erodeert. Ook het zoutgehalte zal zijn invloed uitoefenen waardoor de soorten, die zich ontwikkelen, aangepast zijn naar de licht zoute omstandigheden. In de situatie dat de mens in de getijdennatuur zal worden toegestaan, zullen de natuurlijke processen gemakkelijk worden beïnvloed, zoals te zien in het Verdronken Figuur 3.3.3: Vlonderpad in het Verdronken Land van Saeftinghe
3. (Getijden)natuur
Figuur 3.3.4: Karakteristieken van brak getijdennatuur (zie bijlage ... voor vergrote versie)
39
4. STEDELIJKE FUNCTIES
Dit hoofdstuk zal gaan over hoe natuur en stedelijke functies samen gebracht kunnen worden. Als eerste wordt er ingegaan op de effecten op de natuurwaarde wanneer een natuurgebied wordt opengesteld voor mensen. Vervolgens wordt er gekeken naar de verschillende principes die er zijn om stedelijke functies en natuur samen te brengen.
41
4. Stedelijke functies
4.1 OntwerpstrategieĂŤn natuur en gebruik samenbrengen
42
Als landschapsontwerper sta je voor de keuze hoe je het best om kunt gaan met natuur in combinatie met stedelijke functies. De mogelijkheden staan weergegeven in tabel 4.1.1. Een aantal opties zullen hierbij afvallen. De eerste is het principe waar natuur en gebruik overheersen. Dit kan niet worden gerealiseerd vanwege dat er altijd invloeden van mens op de natuur zijn. Daarnaast vallen de opties af waarin alleen natuur of gebruik worden toegepast. Dit aangezien ons onderzoek gaat over de combinatie van beiden. De mogelijkheden die overblijven zijn; er kan gekozen worden om de natuur de grootste kans te bieden waarbij de mens beperkt tot geen toegang heeft of er kan er gekozen worden om de mens optimaal zonder beperkingen van de natuur te laten genieten. Tenslotte kan er gestreefd worden naar een optimale balans tussen deze twee te maten.
Tabel 4.1.1: Mogelijkheden tot het samenbrengen van natuur en gebruik
4.2 Verstoringen van de natuur
De doelgroep is belangrijk bij de inpasbaarheid van de stedelijke functie in een natuurgebied en welke be誰nvloeding zij met zich meebrengen. Twee belangrijke punten die van belang zijn bij de beoordeling of een doelgroep past binnen het natuurdoeltypen zijn: 1. De effecten die een doelgroep met zich meebrengt en de mate van natuurgerichtheid van deze doelgroep 2. De gevoeligheid voor verstoring van de natuur van de effecten die de recreatie doelgroep met zich meebrengt.
activiteiten. Deze hebben vervolgens effect op de lucht, water, bodem, flora en fauna. Om de effecten goed in beeld te krijgen zouden de doelgroepen uitgezet moeten worden tegen de zeldzaamheid, kwetsbaarheid, gevoeligheid of ruimtelijke schaal van het natuurdoeltype. Dit is erg specifiek en moet per gebied en recreatievorm onderzocht worden, in dit onderzoek worden dan ook alleen de algemene effecten van de recreatievormen benoemd. Algemene regels kunnen worden gesteld over de meest voorkomende activiteiten van de doelgroep op welke onderdelen van de natuur deze invloed hebben. In tabel 4.2.1 is dit te zien.
Niet alle activiteiten hebben dezelfde mate van invloed op de natuur. Zo hebben de effecten van afvallozing en plukken/verzamelen vooral lokaal invloed. Daarnaast hebben de effecten van betreding en verstoring door aanwezigheid grotere invloed en zullen in alle opengestelde gebieden voorkomen. Het effect van betreding zal in mindere mate voorkomen dan de effecten van aanwezigheid. De begaanbaarheid van een gebied is bepalend. De effecten van betreding zijn merkbaar binnen enkele tot tientallen meters van het pad. Verstoring door aanwezigheid kan honderden meters ver merkbaar zijn voor de dieren. Van alle recreatieinvloeden heeft verstoring door aanwezigheid dan ook het grootste effect op de aanwezige doelsoorten.
4. Stedelijke functies
Alle stedelijke functies hebben op lokale schaal effecten en vaak negatief op de doelsoorten van het gebied. Wanneer mensen in de natuur komen zorgen zij voor verstoring door middel van geur, geluid en/of zicht. Deze kan in meer en mindere mate voorkomen. Een dier is zich dan ook al op tientallen tot honderden meters afstand bewust van de aanwezigheid van een mens.
Een van de meest voorkomende recreatievorm is wandelen. Ten opzichte van andere recreatievormen is wandelen een van de grootste bron van verstoringen. Het eenmalig passeren in een gebied geeft een kleiner verstoringseffect voor de dieren dan het herhaaldelijk passeren van het dier. De groepsgrootte van de passerende mensen is hierin van minder belang. Over het algemeen kan gesteld worden dat met een minimale afstand van 100 meter de weidevogels ongestoord blijven. Elke recreatievorm heeft verschillende voorzieningen en
Tabel 4.1.2: Voornaamste invloeden van activiteiten en de natuurelementen waar ze invloed op hebben (Bron: Ecologische capaciteit natuurdoeltypen I, R.J.H.G. Henkens)
43
4.3 Principes stedelijke functies en natuur samenbrengen
4. Stedelijke functies
Voor het vinden van verschillende principes om stedelijke functies en natuur samen te brengen is een referentie studie gedaan. Er zijn vijf gebieden bezocht waarbij fotoâ&#x20AC;&#x2122;s en notities zijn gemaakt. Deze fotoâ&#x20AC;&#x2122;s zijn vervolgens geanalyseerd zoals te zien is in bijlage 3 Hieruit volgde vele principes en inrichtingsmogelijkheden. Deze zijn geordend naar verschillende hoofdgroepen: Afscheidingen, entrees, bruggen, paden en routes, informatie, zitelementen, speel aanleidingen, voorzieningen, zonering en beleving.
44
Binnen deze hoofdgroep waren twee subgroepen te onderscheiden, toepassingsprincipes en vormgevingsprincipes. Bij de toepassingsprincipes gaat het om hoe er met de verschillende onderdelen wordt omgegaan terwijl er bij de vormgevingsprincipes wordt gekeken op welke manier het kan worden ingevuld. In figuur 4.3.1 is de indeling met de gevonden principes weergegeven.
Figuur 4.3.1: Overzicht van de gevonden principes uit de referentiestudie (zie bijlage ... voor vergrote versie)
45
4. Stedelijke functies
5. CONCLUSIE
De hoofdvraag luidde; Op welke manieren kan een havengebied worden ingericht tot een getijdennatuur in combinatie met stedelijke functies?. In dit hoofdstuk zal daar antwoord op worden gegeven door middel van de twee door onderzoek onderbouwde delen; ontwikkeling van brak getijdennatuur in havengebied en stedelijke functies passend binnen het getijdennatuur. Tenslotte is er door middel van aannames een antwoord gegeven op de hoofdvraag. De gemaakte aannames en de verantwoording van de gemaakte keuzes zijn onderbouwt in bijlage 5.
47
5.1 Ontwikkeling van brak getijdennatuur in havengebied Met de vergelijking tussen de doorsnede van het brak getijdennatuur en de doorsnede van de haven (figuur 5.1.1) komen de grote verschillen naar voren. De schorrenzoom en het open water kunnen zonder aanpassing gemaakt worden. Alle tussenliggende zones zijn nu niet aanwezig in de haven. De harde kade biedt geen kansen voor het ontwikkelen van het meest dynamische gedeelte van het brak inter-getijdengebied en de schorren. Bij de transformatie van de haven ontstaan er mogelijkheden om deze tussen liggende zones te ontwikkelen.
Ontwikkelingsschalen van de havens Voor het ontwikkelen van natuur in havens zijn er drie schalen aangehouden. Het ontwikkelen van een havenbekken, het ontwikkelen van de havenbekken met de kades of het ontwikkelen van een gehele haven. Elk van deze schalen heeft zijn eigen oppervlakte en mogelijkheden. De keuze voor het ontwikkelen van een havenbekken kan als de haven activiteit wegtrekt, maar op het land andere activiteiten ontplooien. Bij het langdurig braak liggen van het terrein of er is geen uitzicht op ontwikkeling van een gebied kan er gekozen worden om de havenbekken met
5. Conclusie
In deze paragraaf wordt ingegaan op welke manier de verschillende zones ontwikkeld kunnen worden. Hierbij komt aanbod op welke verschillende schalen de getijdennatuur gemaakt kan worden. Welke zones ontwikkeld kunnen worden binnen deze schalen en hoe deze kunnen worden aangelegd.
48
Figuur 5.1.1: koppeling doorsnedes haven en getijdennatuur
de kade te ontwikkelen tot een getijden gebied. Als laatste mogelijkheid is het ontwikkelen van een gehele haven. Dit kan als het gebied niet meer aantrekkelijk is voor de ontwikkeling van andere activiteiten. De haven kan dan geheel terug worden gegeven aan de natuur. De maten die gekozen zijn voor de gebieden is gebaseerd op de maten van een S- en M- havens. Voor het overzicht en het maken van duidelijke inrichting voorstellen is de centrummaat van beide havens genomen. Voor de havenbekken is deze maat 130 bij 750 meter. Voor de havenbek-
Ontwikkeling van een havenbekken In paragraaf 3.3 zijn de maten van het watersysteem toegelicht. Bij de ontwikkeling van een havenbekken passen verschillende watersystemen. Het grootste systeem wat past binnen een havenbekken is een krekensysteem. Ook de prielen kunnen in deze schaal voorkomen. In een havenbekken kan op verschillende manieren omgegaan worden met de ontwikkeling van hoogtes ten opzichte van het water. De hoogtes hebben invloed op welke zones van de getijdennatuur zich zullen ontwikkelen. Elke zone heeft een minimale maat afhankelijk van het vogel doelsoort. In dit rapport worden de uitkomsten van het onderzoek naar de instandhoudingsdoelstellingen voor het vogelrichtlijngebied â&#x20AC;&#x2DC;3.2 Poldercomplexâ&#x20AC;&#x2122; van W. Courtens en E. Kuijken (2004) aangehouden. Deze maten zijn te zien in tabel 5.1.3 In de tabel komt naar voren dat alleen de schorrenzoom, de hoge schorren en als laatste het open water passen binnen de maat van een havenbekken. Daarnaast is de minimale totale maat van het gebied niet te realiseren in een havenbekken. Toch kunnen de verschillende zones gemaakt worden in een havenbekken alleen zal de maat te klein zijn voor de vogels om het als broed of foerageergebied te gebruiken.
Om de zones te ontwikkelen kan er op verschillende manieren omgegaan worden met de hoogtes in de havenbekken. Wanneer de minimale breedte van 10 meter per zone en voor de schorrenzoom 15 meter wordt aangehouden nemen wij aan dat de zones nog beleefbaar zijn. Er kan gekozen worden dat de hele havenbekken op 1 hoogte gebracht wordt. Hierbij zal 1 zone van het brakgetijdennatuur ontwikkeld worden. Daarnaast kunnen kunstmatige hoogteverschillen worden ontwikkeld. Zodra dit wordt gedaan in de breedte van de bekken kunnen 2 a 3 zones worden ontwikkeld afhankelijk van de breedte. De verhoging kan aan de randen of in het midden van de havenbekken zijn. De andere optie is het ontwikkelen van hoogteverschillen in de lengterichting van de bekken.Het hoogste punt kan hierbij worden gerealiseerd op het eind van de havenbekken waarbij alle zones kunnen worden gerealiseerd of het begin van de havenbekken. In het laatste geval ontstaat er een soort van lagune met 2 of 3 zones. Als laatste kan er een natuurlijk hoogte verschil ontstaan. Hierbij hebben de natuurlijke processen van het water de grootste invloed. Er kan dan ook niet tot nauwelijks voorspelt worden hoeveel zones er zullen ontwikkelen.
Tabel 5.1.2: Instandhoudingsdoelstellingen vogelrichtlijngebieden
Tabel 5.1.3: Aantal te ontwikkelen ecotopen
5. Conclusies
ken met kade is deze maat 400 bij 800 meter en voor de gehele haven is deze maat 1290 bij 2300 meter.
49
5. Conclusies
50
Tabel 5.1.4: Inrichtingsmogelijkheden haven (zie bijlage 10 voor vergrote versie)
Het verloop van de hoogtes kan op 3 manieren. Een recht verloop, hierbij word er op een cultuurlijke manier omgegaan met het hoogteverschil. Een trapsgewijs verloop, hierbij word voor elke zone een speciaal terras aangelegd wat zorgt voor een goede beleving van de verschillende zones. En als laatste een natuurlijk verloop, natuurlijke processen hebben meer invloed en de verschillende zones zijn moeilijker zichtbaar.
Tabel 5.1.5 Inrichtingsmogelijkheden met materialen in havenbekken
Tabel 5.1.6 Inrichtingsmogelijkheden kade
5. Conclusies
Om havenbekken op te vullen en de hoogte verschillen aan te leggen kunnen verschillende materialen gebruikt worden. In tabel 5.1.6 zijn de materialen uitgezet tegen de inrichtingsmogelijkheden van de havenbekken. Er kan gekozen worden om materiaal aan te voeren vanuit een nabijgelegen gebied. Dit kunnen materialen zijn zoals; containers, geotubes, grof bouwmateriaal, stortsteen en bagger of grond. Ook is het mogelijk om materiaal uit het gebied te hergebruiken zoals; kademateriaal en oude bouwwerken. Als laatste kan er gekozen worden om het gebied op natuurlijke wijze dicht te laten slibben. Dit kan vaak erg lang duren doordat de havenbekkens nu zeer diep zijn. Om het proces te versnellen kan de haven eerst worden verondiept door de eerder genoemde materialen en later verder op natuurlijke wijze te laten dicht slibben.
51
5. Conclusies
Ontwikkeling havenbekken met kade Bij de ontwikkeling van een havenbekken met kade passen dezelfde watersysteem als die passen binnen de havenbekken, namelijk de prielensystemen en de krekensystemen. Het oppervlakte van deze schaal is wel een stuk groter en de systemen zullen dan op een meer natuurlijke wijze verlopen.
52
Met de aanwezige kades kan er op 2 manieren worden omgegaan. De kade muren kunnen behouden worden, hierbij zullen vooral alleen in de havenbekkens de verschillende zones ontwikkelen. Of de kades worden gesloopt. Dit geeft veel meer mogelijkheden voor het gebied omdat de zones veel breder kunnen zijn. Alle inrichtingsmogelijkheden die er zijn bij de havenbekken kunnen worden toegepast in een havenbekken met kade. De maat van de zones kan nu wel veranderen. De minimale totale maat van een leefgebied voor de vogels kan nog niet gerealiseerd worden. Toch kan door de totale maat van 32 ha belangrijke biotopen voor de vogels gemaakt worden. Deze biotopen kunnen dan waardevolle stapstenen worden voor de doelsoorten. Ontwikkeling gehele haven De ontwikkeling van getijdennatuur in een gehele haven geeft een breed scala van mogelijkheden. Het totale oppervlakte van het gebied bied ruimte voor de ontwikkeling van een geheel geulensysteem. Daarnaast passen de krekensystemen en de prielensystemen binnen deze maat. Afhankelijk van de ligging van de haven aan de hoofd-
stroom zal het water een meer meanderend of juist meer langgerekt systeem zijn. De manier hoe omgegaan wordt met de haven is bepalend voor de vorm die de haven zal krijgen. Hierin kan worden gestuurd door stukken vast te leggen of juist stukken helemaal los te laten. Er zijn vier varianten mogelijk, welke elk een eigen vorm heeft. Bij het vast leggen van de landdelen van de haven zal de oude havenvorm meer herkenbaar blijven. De oude kades zullen een meer natuurlijke vorm aannemen. Deze variant zal er lijken op de havenbekken met kade alleen is er meer havenbekken met kades achter elkaar opvolgend. Wanneer de zijkanten van de haven worden vast gelegd zal de rivier de landhoofden wegslaan en gaat de haven mee stromen met de hoofdstroom van de rivier. Aan de randen zullen de verschillende zones zich gaan vormen. Met het maken van een eiland en 2 instroom mogelijkheden zal een langzaam stromend meanderend systeem ontstaan. De land delen zullen zich verleggen afhankelijk van de kracht van de hoofd stoom en er zal een mooi getijdenlandschap ontstaan. Bij het vastleggen van de hoofden van de landdelen zal de rivier ook minder kracht kunnen uitoefen in de haven. Landdelen gaan zich verleggen en er zal net als bij het eiland zal een getijdenlandschap ontstaan. Voor het vastleggen van de stukken land kunnen verschillende materialen gebruikt worden. In TABEl 5.1.6 is een overzicht gegeven van de mogelijkheden. Het totale oppervlakte van de haven is geschikt om een
geheel habitat te maken voor de verschillende vogeldoelsoorten. Er is voldoende maat om verschillende biotopen te maken. In bijlage 6 zijn de verschillende habitat eisen van de vogeldoelsoorten opgenomen.
5.2 Functies passend binnen getijdennatuur
Mogelijke stedelijke functies met de verschillende ontwerpstrategieën Binnen de drie ontwerpstrategieën; natuur overheerst gebruik, natuur en gebruik zijn evenwaardig en gebruik overheerst natuur, passen verschillende principes van stedelijke functies. Echter zijn er geen principes die alleen passen binnen één ontwerpstrategie. Ook zijn er geen principes die alleen passen in de twee uiterste ontwerpstrategieën. Vandaar ontstaan er drie verschillende mogelijkheden. Principes passend binnen alle ontwerpstrategieën Deze, in tabel 5.2.1 in grijs weergegeven, principes zijn noodzakelijk voor het behoud van verbindingen tussen, buiten het gebied liggende, stedelijke functies of ze zijn algemeen inpasbaar in natuurlijke en stedelijke functies. Dit kan op drie manieren gebeuren. In de eerste plaats kan het principe noodzakelijk zijn voor de combinatie van stad en natuur. Daarnaast kan het zijn dat de principes cultuurlijker of natuurlijker worden afhankelijk van materialisering of de functie van het principe tijdens toepassing.
Principes passend binnen natuur overheerst gebruik en natuur en gebruik evenwaardig Deze, in tabel 5.2.1 in limegroen weergegeven, principes zijn noodzakelijk voor het optimaliseren van de natuurwaarden of hebben een natuurlijkere vormgeving. Hierdoor vallen deze principes af voor de gebieden waar het gebruik overheerst over natuur.
uit maakt of natte omstandigheden wenselijk zijn (zie tabel5.2.1) Sterkte van verstoringen in verschillende ontwerpstrategieën Per thema van principes tot samenbrengen van mens en natuur kunnen de verschillende verstoringen gemakkelijk worden weergegeven. Zie figuur 5.2.2
Principes passend binnen gebruik overheerst natuur en natuur en gebruik evenwaardig Deze, in tabel_in oranje weergegeven, principes zijn noodzakelijk voor het optimaliseren van de stedelijke functies of hebben een cultuurlijkere vormgeving. Hierdoor vallen deze principes af voor de gebieden waar de natuur overheerst over gebruik. Ontwerpstrategieën in de verschillende ecotopen van brak getijdennatuur Een deel van de principes zijn afhankelijk van een open of gesloten structuur. In de gevallen dat zij afhankelijk zijn van de openstructuur zullen zij in de middenhoge schorren, de lage schorren, het inter-getijdengebied en het open water voorkomen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de principes als afscheiding door middel van groen en beleving van weidsheid. Het andere deel van de principes wordt afhankelijk van het waterregime in zones toegestaan. Zo zijn er materialen die zullen rotten of wegspoelen in waterrijke omstandigheden. Deze zullen alleen in de meest droge locaties getijen. Terwijl er ook principes zijn waarbij het waterregime niet
5. Conclusies
De in hoofdstuk 4 benoemde stedelijke functies in een natuurgebied zullen in deze paragraaf worden gecombineerd met de in hoofdstuk 3 beschreven getijdennatuur. Hiervoor moet worden bepaald welke ontwerpprincipes passen binnen de principe voor het samenbrengen van mens en natuur. Vervolgens moet er worden bepaald of de gekozen principes verstoringen veroorzaken en tenslotte zal er worden gekeken in welke zone van getijdennatuur de gekozen principes kunnen worden toegepast.
53
5. Conclusies
54
Tabel 5.2.1: Principes van stedelijke functies in getijdennatuur (zie bijlage 11 voor vergrote versie)
5. Conclusies Tabel 5.2.2: Principes van stedelijke functies en verstoringen
55
5.3 Conclusie op de hoofdvraag Eigenschappen staalkaart
5. Conclusies
Overzicht van stedelijke functies horend bij een bepaalde schaal en natuurwaarde
56
Overzicht van inrichtingsprincipes horend bij een bepaalde schaal en natuurwaarde
Sfeerbeelden
In deze paragraaf wordt de conclusie op de hoofdvraag beantwoord. Dit wordt gedaan door eerst naar de verschillende mogelijkheden door middel van staalkaaren te laten zien. Vervolgens worden de staalkaarten met elkaar vergeleken. Als laatste wordt afgesloten met aanbevelingen en de terug koppeling op de hypothese.
5. Conclusies
Uitleg staalkaarten In dit overzicht is te zien welk onderdeel waar op de staalkaart is weergegeven. De onderbouwing van de waarde staat vermeld in bijlage 5.
57
Afscheiding
Entree
Bruggen
Paden
Informatie
Zitelementen Speelaanleidingen Voorzieningen Zonering
Beleving
Verstoringen
Mate van natuurlijkheid
Doelsoorten
Tabel 5.3.1: Overzicht met stedelijke functies in een havenbekken met hoge natuurwaarde Figuur 5.3.1: Eigenschappen havenbekken met hoge natuurwaarde Materialen
Hoogtes
5. Conclusies
Zones
58
Tabel 5.3.2: Overzicht met verschillende mogelijkheden voor inrichting van haven, in een havenbekken, met hoge natuurwaarde
Figuur 5.3.2: Sfeerbeeld havenbekken met hoge natuurwaarde
Staalkaart havenbekken natuur overheert gebruik
In het havengebied zal, met behulp van menselijkelijk ingrijpen ten behoeven van versnellen ontwikkelingsproces, op een relatief natuurlijke wijze een brak getijdennatuur met kreken en prielen ontwikkelen. In het ontstane gebied zal het gebruik in de omgeving zitten om de verstoringen te vermijden. Dit betekend dat er zeer weinig tot geen voorzieningen in de havenbekken worden gerealiseerd. Mochten er toch voorzieningen komen zijn deze natuurlijk van aard of noodzakelijk voor het verbinden van de buiten het gebied liggende stedelijke functies.
5. Conclusies
Deze staalkaart gaat over de de maat van de havenbekken met een hoge natuurwaarde. In tabel 5.3.1 staat een overzicht van stedelijke functies die mogelijk zijn in een havenbekken met een hoge natuurwaarde. Tabel 5.3.2 geven de verschillende mogelijkheden voor de inrichting van een haven in een havenbekken met hoge natuurwaarde weer. De eigenschappen die een havenbekken met hoge natuurwaarde kan hebben staan weergegeven in figuur 5.3.1. Tot slot staan in figuur 5.3.2 de sfeerbeelden die bij deze staalkaart horen.
59
Afscheiding
Entree
Bruggen
Paden
Informatie
Zitelementen Speelaanleidingen Voorzieningen Zonering
Beleving
Verstoringen
Mate van natuurlijkheid
Doelsoorten
Tabel 5.3.3: Overzicht met stedelijke functies in een havenbekken met kade met hoge natuurwaarde
Figuur 5.3.3: Eigenschappen havenbekken met kade, met hoge natuurwaarde
Materialen
Hoogtes
Kades
5. Conclusies
Zones
Figuur 5.3.4: Sfeerbeeld havenbekken met kade, met hoge natuur-
60
Tabel 5.3.4: Overzicht met verschillende mogelijkheden voor inrichting van haven, in een havenbekken met kade, met hoge natuurwaarde
waarde
Staalkaart havenbekken met kade, natuur overheerst gebruik
5. Conclusies
In de havenbekkens met kade zal, met behulp van menselijkelijk ingrijpen ten behoeven van omvorming kades en versnellen ontwikkelingsproces, op een relatief natuurlijke wijze een brak getijdennatuur met kreken en prielen ontwikkelen. In het ontstane gebied zal de recreant worden toegelaten in de rand van het gebied. In deze randen zal het aantal verstoringen licht omhoog gaan en zullen voorzieningen moeten worden getroffen voor de recreant. Deze voorzieningen komen voor in een beperkte aantalen en zijn natuurlijk van aard.
61
Afscheiding
Entree
Bruggen
Paden
Informatie
Zitelementen Speelaanleidingen Voorzieningen Zonering
Beleving
Verstoringen
Mate van natuurlijkheid
Doelsoorten
Tabel 5.3.5: Overzicht met stedelijke functies in het gehele haven, met hoge natuurwaarde
Figuur 5.3.5: Eigenschappen gehele haven, met hoge natuurwaarde Materialen
Hoogtes
Kades
Plattegrond
5. Conclusies
Zones
62
Tabel 5.3.6: Overzicht met verschillende mogelijkheden voor inrichting van haven, in het gehele haven, met hoge natuurwaarde
Figuur 5.3.6: Sfeerbeeld gehele haven, met hoge natuurwaarde
Staalkaart gehele haven, natuur overheerst gebruik
5. Conclusies
In de gehele haven zal, met behulp van menselijke ingrijpen ten behoeven van omvorming kades en versnellen ontwikkelingsproces, op een relatief natuurlijke wijze een brak getijdennatuur met geulen, kreken en prielen ontwikkelen. In het ontstane gebied zal de recreant worden toegelaten in aangewezen delen van het gebied. In deze delen zal het aantal verstoringen licht omhoog gaan en zullen voorzieningen moeten worden getroffen voor de recreant. Deze voorzieningen komen voor in een gemiddeld aantal en zijn natuurlijk van aard.
63
Afscheiding
Entree
Bruggen
Paden
Informatie
Zitelementen Speelaanleidingen Voorzieningen Zonering
Beleving
Verstoringen
Mate van natuurlijkheid
Doelsoorten
Tabel 5.3.7: Overzicht met stedelijke functies in havenbekken, met gelijke natuurwaarden
Figuur 5.3.7: Eigenschappen havenbekken, met gelijke natuurwaarden Materialen
Hoogtes
5. Conclusies
Zones
64
Tabel 5.3.8: Overzicht met verschillende mogelijkheden voor inrichting van haven, in een havenbekken, met gelijke natuurwaarden
Figuur 5.3.8: Sfeerbeeld havenbekken, met gelijke natuurwaarden
Staalkaart havenbekken, natuur en gebruik gelijkwaardig
5. Conclusies
De havenbekkens kunnen zowel natuurlijk, met behulp van menselijk ingrijpen ten behoeven van versnellen ontwikkelingsproces, als door de mens worden ontwikkeld tot een brak getijdennatuur met kreken en prielen. In het nieu ontstaande gebied zal de recreant worden toegelaten in de randen van het gebied. In deze randen zal het aantal verstoringen licht omhoog gaan en zullen voorzieningen worden moeten getroffen voor de recreant. Deze voorzieningen komen voor in een beperkte aantalen en kunnen zowel natuurlijk als cultuurlijk van aard zijn.
65
Afscheiding
Entree
Bruggen
Paden
Informatie
Zitelementen Speelaanleidingen Voorzieningen Zonering
Beleving
Verstoringen
Mate van natuurlijkheid
Doelsoorten
Tabel 5.3.9: Overzicht met stedelijke functies in havenbekken met kade, met gelijke natuurwaarden Materialen
Hoogtes
Kades
Figuur 5.3.9: Eigenschappen havenbekken met kade, met gelijke natuurwaarden
5. Conclusie
Zones
66
Tabel 5.3.10: Overzicht met verschillende mogelijkheden voor inrichting van haven, in een havenbekken met kade, met gelijke natuurwaarden Figuur 5.3.10: Sfeerbeeld havenbekken met kade, met gelijke natuurwaarden
Staalkaart havenbekken met kade, natuur en gebruik gelijkwaardig
5. Conclusies
De havenbekkens met kade kunnen zowel natuurlijk, met behulp van menselijk ingrijpen ten behoeven van omvorming kades en versnellen ontwikkelingsproces, als door de mens worden ontwikkeld tot een brak getijdennatuur met kreken en prielen. In het ontstane gebied zal de recreant in het gehele gebied worden toegestaan. Hierdoor gaat het aantal verstoringen licht omhoog en zullen voorzieningen moeten worden getroffen voor de recreant. Deze voorzieningen komen voor in een ruim aantal en kunnen zowel natuurlijk als cultuurlijk van aard zijn.
67
Afscheiding
Entree
Bruggen
Paden
Informatie
Zitelementen Speelaanleidingen Voorzieningen Zonering
Beleving
Verstoringen
Mate van natuurlijkheid
Doelsoorten
Tabel 5.3.9: Overzicht met stedelijke functies in het gehele haven, met gelijke natuurwaarden Figuur 5.3.9: Eigenschappen gehele haven, met gelijke natuurwaarden Materialen
Hoogtes
Kades
Plattegrond
5. Conclusies
Zones
68
Tabel 5.3.10: Overzicht met verschillende mogelijkheden voor inrichting van haven, in het gehele haven, met gelijke natuurwaarden
Figuur 5.3.10: Sfeerbeeld gehele haven, met gelijke natuurwaarden
Staalkaart haven, natuur en gebruik gelijkwaardig
5. Conclusies
De havens kunnen zowel natuurlijk, met behulp van menselijk ingrijpen ten behoeven van omvorming kades en versnellen ontwikkelingsproces, als door de mens worden ontwikkeld tot een brak getijdennatuur met geulen, kreken en prielen. In het ontstane gebied zal de recreant in het gehele gebied worden toegestaan. Hierdoor gaat het aantal verstoringen sterk omhoog en zullen voorzieningen moeten worden getroffen voor de recreant. Deze voorzieningen komen voor in een grote aantallen en kunnen zowel natuurlijk als cultuurlijk van aard zijn.
69
Afscheiding
Entree
Bruggen
Paden
Informatie
Zitelementen Speelaanleidingen Voorzieningen Zonering
Beleving
Verstoringen
Mate van natuurlijkheid
Doelsoorten
Tabel 5.3.11: Overzicht met stedelijke functies in het havenbekken, met lage natuurwaarden
Figuur 5.3.11: Eigenschappen havenbekken, met lage natuurwaarden Materialen
Hoogtes
5. Conclusies
Zones
70
Tabel 5.3.12: Overzicht met verschillende mogelijkheden voor inrichting van haven, in havenbekken, met lage natuurwaarden
Figuur 5.3.12: Sfeerbeeld havenbekken, met lage natuurwaarden
Staalkaart havenbekken, gebruik overheerst natuur
5. Conclusies
In de havenbekkens waar gebruik overheerst zal door mensen een â&#x20AC;&#x2DC;brak getijdennatuurâ&#x20AC;&#x2122; worden aangelegd met kreken en prielen of daarvan afgeleide natuurelementen. In het gebied zal de gebruiker gedeeltelijk worden toegestaan. Hierdoor gaat het aantal verstoringen licht omhoog en zullen voorzieningen moeten worden getroffen voor de recreant. Deze voorzieningen komen voor in beperkte aantallen en zullen cultuurlijk van aard zijn.
71
Afscheiding
Entree
Bruggen
Paden
Informatie
Zitelementen Speelaanleidingen Voorzieningen Zonering
Beleving
Verstoringen
Mate van natuurlijkheid
Doelsoorten
Tabel 5.3.13: Overzicht met stedelijke functies in het havenbekken met kade, met lage natuurwaarden
Figuur 5.3.13: Eigenschappen havenbekken met kade, met lage natuurwaarden
Materialen
Hoogtes
Kades
5. Conclusies
Zones
Figuur 5.3.14: Sfeerbeeld havenbekken met kade, met lage natuur-
72
Tabel 5.3.14: Overzicht met verschillende mogelijkheden voor inrichting van haven, in havenbekken met kade, met lage natuurwaarden
waarden
Staalkaart havenbekken met kade, gebruik overheerst natuur
5. Conclusies
In de havenbekkens met kades waar gebruik overheerst zal door de mens een â&#x20AC;&#x2DC;brak getijdennatuurâ&#x20AC;&#x2122; worden aangelegd met kreken en prielen of daarvan afgeleide natuurelementen. In het gehele gebied zal de gebruiker geheel worden toegestaan. Hierdoor gaat het aantal verstoringen sterk omhoog en zullen voorzieningen moeten worden getroffen voor de recreant. Deze voorzieningen komen voor in een gemiddeld aantal en zijn cultuurlijk van aard.
73
Afscheiding
Entree
Bruggen
Paden
Informatie
Zitelementen Speelaanleidingen Voorzieningen Zonering
Beleving
Verstoringen
Mate van natuurlijkheid
Doelsoorten
Tabel 5.3.15: Overzicht met stedelijke functies in het gehele haven, met lage natuurwaarden Figuur 5.3.15: Eigenschappen gehele haven, met lage natuurwaarden Materialen
Hoogtes
Kades
Plattegrond
5. Conclusies
Zones
74
Tabel 5.3.16: Overzicht met verschillende mogelijkheden voor inrichting van haven, in het gehele haven, met lage natuurwaarden
Figuur 5.3.16: Sfeerbeeld gehele haven, met lage natuurwaarden
Staalkaart haven, gebruik overheerst natuur
5. Conclusies
In de havens waar gebruik overheerst zal door de mens een â&#x20AC;&#x2DC;brak getijdennatuurâ&#x20AC;&#x2122; worden aangelegd met geulen, kreken en prielen of daarvan afgeleide natuurelementen. In het gehele gebied zal de gebruiker worden toegestaan. Hierdoor gaat het aantal verstoringen sterk omhoog en zullen voorzieningen moeten worden getroffen voor de recreant. Deze voorzieningen komen voor in grote aantalen en zijn cultuurlijk van aard.
75
5. Conclusies
76
Tabel 4.1.1: tabel toegankelijkheid
Toegankelijkheid
5. Conclusies
In de verschillende ontwikkelingsstrategieĂŤn is er een verschil in toegankelijkheid. De toegankelijkheid vanaf het water is in de natuurlijkere gebieden geweerd, wegens de negatieve effecten. Ook is de toegankelijkheid vanaf de het water in de kleinere gebieden geweerd, wegens de beperkte grote van het gebied en de beperkte grote van de watersystemen. Naast de toegankelijkheid over water is er de toegankelijkheid over land. In de natuurlijkere systemen in kleine gebieden wordt ook hier de toegankelijkheid geweerd. Naarmate de natuurlijkheid afneemt of dat de gebiedsgrote toeneemt zal de toegang verruimen. Eerst worden de mensen toegelaten in de randen van het gebied, vervolgens in een gedeelte van het gebied en tenslotte is heel het gebied toegankelijk.
77
5. Conclusies
78
Tabel 4.1.1: Tabel natuurlijkheid
De mate van natuurlijkheid is afhankelijk van gebiedsgrote en mate van gebruik. In de kleinste systemen van alleen een havenbekken is een gemiddelde mate van natuurlijkheid. Dit doordat door de zeer geringe gebiedsgrote gebruiksmogelijkheden beperkt zijn. Hierdoor blijven de effecten ondanks het verschil in functie bijna gelijkwaardig. In de haven en havenbekken met kade gericht op gebruik is de mate van natuurlijkheid het laagst. Dit kan worden verklaard doordat het grote aantal gebruikers zorgen voor een zeer groot aantal verstorende effecten. In de haven en havenbekken met kade gericht op zowel natuur als gebruik is de mate van natuurlijkheid gemiddeld. Opvallend is wel dat ondanks de verwachting, hogere natuurlijkheid in een groter gebied, deze daartegen in gaat. Dit is te verklaren doordat de mate van gebruik sterker toeneemt dan de toename van natuurlijkheid door toenemende gebiedsgrote.
Tenslotte kan worden gezegd dat in de haven en havenbekken met kade gericht op natuur de mate van natuurlijkheid het hoogst is. Dit komt door het ondergeschikte gebruik.
5. Conclusies
Natuurlijkheid Over natuur kan worden gezegd welke ecotopen kunnen worden gerealiseerd met de verschillende ontwikkelingsstrategieĂŤn en welke mate van natuur past binnen de ontwikkelstrategieĂŤn. De landecotopen kunnen onafhankelijk van de ontwikkelingsstrategie worden gerealiseerd. Wel zal het aantal toepasbare ecotopen toenemen bij een toenemende gebiedsgrote. Daarnaast zijn de mogelijke waterecotopen standaard afhankelijk van de gebiedsgrote. De geulen kunnen namelijk alleen in de gehele havens worden gerealiseerd.
79
5. Conclusies
80
Tabel 4.1.1: Tabel voorzieningen
5. Conclusies
Voorzieningen Simpel gezegd zal bij een toename van gebruik het aantal voorzieningen toenemen. Het gebruik kan toenemen door twee dingen; functie verandering naar een systeem waar gebruik hoger staat of een toename in gebiedsgrote.
81
5.4 Discussie en aanbevelingen Voor een deel van de stellingen zijn aannames gedaan. Hierdoor bevatten de conclusies waarin stedelijk functies en getijdennatuur worden samengebracht en de staalkaarten aannames. Deze aannames zijn helaas ook niet weg te halen door middel van vervolgonderzoek, want geen onderzoek kan met zekerheid de keuze van de ontwerper vastleggen. Wel kan er afhankelijk van de keuze van de ontwerper een gedetailleerder onderzoek plaatsvinden naar de verwachte mate van natuurlijkheid, doelsoorten en verstoringen.
82
5. Conclusies
5. Conclusies
Tenslotte denken wij dat het raadzaam is om een vervolgstudie te doen naar de beleving van natuur in stedelijke omgeving. Dit in combinatie met het voor u liggende verslag zou de keuzemogelijkheden voor de ontwerper nog sterker kunnen aanscherpen.
5.5 Terugkoppeling hypothese
Haven kan worden onderverdeeld in haven, havenbekken met kade en havenbekken Uit ons onderzoek bleek dat als een kade zou vrijkomen het aangrenzende water zijn functie zal verliezen. Vandaar is de onderverdeling herschreven tot haven, havenbekken+kade en havenbekken. Getijdennatuur kent de zones onder water, onderwater oever, getijden oever, springtij oever en land Uit ons onderzoek bleek dat de zones zich wel richten op de waterstand. Echter zijn er een aantal extra zones te benoemen met elk een andere naamgeving. Zo worden het gebied onder water en de onderwater oever samengenomen tot ‘open water’ genoemd. De getijdenoever opgesplitst in drie gebieden. De zone die het kortst droog valt en onbegroeid is, is het intergetijdengebied met zijn slikken en geulen. Dit wordt opgevolgd door grijze grazige lage en middenhoge schorren. Ook de springtij oever kan worden opgedeeld. In dit geval de groene grazige middenhoge schorren en de hoge schorren. Tenslotte is er de zone die alleen ten tijden van springtij met stormvloed onder komt te staan, ook schorrenzoom genoemd. Het voorkomen van deze laatste zone is echter wel zeer zeldzaam. Mate van natuurlijkheid zijn beschermde natuur, natuur gevormd door mens en natuurelement De mate van natuurlijkheid komen absoluut niet overeen
met de bestaande mate van natuurlijkheid. Het valt namelijk onder te verdelen in; - Nagenoeg- natuurlijk met ongestoorde landschapsvormende processen en een grote van 1.000-10.000 ha - Begeleid-natuurlijk met beïnvloedde landschapsvormende processen en een grote van 500 ha - Half-natuurlijk met kleinschalig beheer en indien nodig actief ingrijpen - Multifunctioneel afgeleiden voorgaande typen met medegebruik en minimaal 50% van de doelsoorten - Overige natuurwaarden, een ontwikkelde natuurwaarde zonder dat daar naar wordt gestreefd De principes en strategieën voor het maken van stedelijke functies in een getijdennatuurgebied in een transformerend haven worden bepaald aan de hand van havenontwikkeling, zone in getijdennatuur en mate van natuurlijkheid De principes en strategieën bleken beter te kunnen worden onderverdeeld door de interactie van de grote van het gebied dat kan worden ontwikkeld en de functie die het gebied krijgt. Wordt het gebied een gebied waar natuur overheerst over gebruik, waar natuur en gebruik evenwaardig zij of waar gebruik overheerst over natuur. Binnen deze onderverdeling is weergegeven hoe het havengebied kan worden omgevormd tot getijdennatuur en welke stedelijke functies passen binnen het gewenste sfeerbeeld. Over al deze gegevens wordt vervolgens een waardeoordeel gegeven. Zo laat elke staalkaart zien welke verstoringen voorkomen, welke effecten de verstoringen hebben op de benoemde doelgroepen. Ten-
slotte word aan de hand van het aantal doelsoorten ook de mate van natuurlijkheid bepaald Hoe natuurlijker hoe minder principes er zijn voor het samenbrengen van mens en natuur Dit antwoord is gebaseerd op aannames, waardoor deze conclusie niet geheel onderbouwt is met informatie uit excursies en literatuur. Ook is de hypothese zo verwoord dat het voor twee theorieën vatbaar is. Ten eerste het belang van natuur ten opzichten van gebruik. In deze situatie lijkt de hypothese niet te kloppen. Zo zijn er 25 ‘algemenere’ principes zij kunnen onafhankelijk van de natuurlijkheid worden toegepast. Ook zijn er 12 principes die ‘natuurlijker van karakter’ zijn. Deze principes kunnen worden toegepast in de systemen waar natuur overheerst over gebruik en waar natuur en gebruik evenwaardig zijn. Tenslotte zijn er 33 principes die ‘cultuurlijker’ van karakter zijn. Deze worden dan ook toegepast in de systemen waar gebruik overheerst over natuur en waar natuur en gebruik evenwaardig zijn. Ten tweede kan er worden gekeken naar de mate van natuurlijkheid van de staalkaarten. In deze situatie klopt de hypothese niet. De overige natuurwaarden hebben gemiddeld/zeer veel principes. De multifunctioneel afgeleid heeft zeer weinig/weinig/veel principes en tenslotte hebben de half-natuurlijke gebieden weinig/gemiddeld/veel principes. Ofwel er is in dit geval geen verband tussen het aantal principes en de mate van natuurlijkheid.
5. Conclusies
In de hypothese namen we de stellingen;
83
84
Bronvermelding Havengebied Boskalis environmental, Jan van Riebeeckhaven Amsterdam, http://www.boskalisdolman.nl/projecten/project/janvan-riebeeckhaven.html geraadpleegd op 10 april 2014 Bureau Stroming, in opdracht van WNF (2008) Hoogtij voor Laag Nederland Courtens W., E. Kuijken (2004) De instandhoudingsdoelstellingen voor het Vogelrichtlijngebied ‘3.2 Poldercomplex’, Instituut voor natuurbehoud
Profielwerkstukinformatie aanleg maasvlakte, https://www.maasvlakte2.com/nl/index/show/id/355/ Natuur+en+techniek, geraadpleegd op 15 april 2014
(Getijden)natuur Aardrijkskunde, stroomstelsel rivier, http://Aardrijkskunde. hls.nl, geraadpleegd op 8 april
Rijkswaterstaat ministerie van infrastructuur (2013) KRWVerkenning Nieuwe Maas
Annelijn Mäkel, aardrijkskunde stroomstelsel rivier, http:// annelijnmakel.wordpress.com/, geraadpleegd op 8 april
StadshavensRotterdamm 1600ha, Pionieren aan de Maas, http://stadshavensrotterdam.nl/wp-content/uploads/2009/05/Merwe-Vierhavens8-def-4-2.pdf geraadpleegd op 6 april 2014
Bal,D. , H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff (2001) Handboek natuurdoeltypen, Tweede, geheel herziene editie Berendse, F. (2012), Natuur in Nederland, derde druk.
De inventarisatie van bouwkundig erfgoed, https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/10765 geraadpleegd 15 april 2014 Havens in dubai, http://www.ontdekdubai.nl/Havens-inDubai, geraadpleegd op 7 april 2014 Het Utrechts archief, De protonhaven en de kernhaven op het industrieterrein Lage weide...http://www.hetutrechtsarchief.nl/collectie/beeldmateriaal/fotografische_documenten/1960-1970/84668 geraadpleegd op 10 april 2014 Ontwikkelingsmaatschappij Stadshavens Rotterdam N.V. (2005) Scan Stadshavens Port of Rotterdam, Waalhaven, http://www.portofrotterdam.com/nl/Over-de-haven/havenontwikkeling/waalhaven/ Pages/waalhaven.aspx geraadpleegd op 15 april 2014
Stelling van Amsterdam, Kazernes, magazijnen en infrastructuur -Amsterdam, http://www.stelling-amsterdam.nl/ kazernes/amsterdam-petroleumhaven/ , geraadpleegd op 14 april 2014 Velthuijsen O. van & J. van Leeuwen (2013) Natuurvriendelijke oevers in de Nieuwe Maas van Rotterdam
Ecomare, wadden en slikken, http://www.ecomare.nl/nl/ ecomare-encyclopedie/gebieden/landschap/kustgebieden/ wadden-en-slikken/, geraadpleegd op 10 april Eiting, J., S. Lempsink, J. Nillessen (2013) Rivierzones bij kleine nederzettingen, onderzoek naar de relatie tussen nederzettingen en rivier
Z port of zeebrugge, structuur van de haven, http://www. portofzeebrugge.be/nl/node/9 geraadpleegd op 14 april 2014
Encyclo.nl Nederlandse encyclopedie, http://www.encyclo. nl/begrip/Gors, geraadpleegd op 10 april
Zeeland seaports, haven van Terneuzen, http://www.zeelandseaports.nl/nl/het-havenbedrijf/profiel/historie/havenvan-terneuzen.htm geraadpleegd op 18 april 2014
Geologie van Nederland, landschapsvormende krachten, http://www.geologievannederland.nl/, geraadpleegd op 23 april
Zeeland seaports, haven van Vlissingen, http://www.zeelandseaports.nl/nl/het-havenbedrijf/profiel/historie/havenvan-vlissingen.htm, geraadpleegd op 14 april 2014
Getij-informatie, http://live.getij.nl/getij_locaties. cfm?taal=nl, geraadpleegd op 8 april
Goeie vraag!, Vraag, http://www.goeievraag.nl/vraag/wetenschap/aardrijkskunde-aardwetenschappen/dag-wisselt-ebvloed-zovaak.15282, geraadpleegd op 23 april
Overigen Boudewijn T.J. & W.J.M Snijders (2008) Mogelijkheden voor estuariene natuurontwikkeling in de Braakman-Noord, Verkenning in het kader van het Natuurpakket Westerschelde
Henkens, R.J.H.G, namens instituut voor bos en natuuronderzoek (1998), Ecologische capaciteit natuurdoeltypen I Het verdronken land van Saeftinghe, http://saeftinghe.eu/ nl/, geraadpleegd op 3 april Leesberg, M & E. van den Berge (2012) Brakke gronden doorgrond, een onderzoek naar binnendijks zoute gebieden Natuurinformatie, http://natuurinformatie.nl/ get?site=natuurdatabase.nl, geraadpleegd op 23 april
Rijkswaterstaat, zoutgehalte, http://www.rijkswaterstaat.nl/ geotool/geotool_zoutgehalte.aspx?cookieload=true geraadpleegd op 8-23 april
5. Conclusie
Rijkswaterstaat, waterstand ten opzichte van NAP http:// www.rijkswaterstaat.nl/geotool/waterhoogte_tov_nap.aspx, geraadpleegd op 8-23 april
Zout, zouter, zoutst, conclusies http://www.knmi.nl/publications/fulltexts/publ_199iii_zout.pdf, geraadpleegd op 23 april
85
86
Begrippenlijst A Abiotisch De invloeden die externe op andere organismen of levensgemeenschappen uitoefenen
E Eb Dalen van zeewater onder invloed van aantrekkingskracht zon en maan
B Benedenloop rivier Ook wel delta, meanderende rivier splitst tot vertakkende stromen richting zee
Ecosysteem Een systeem waarin levende en dode organismen samen functioneren in een karakteristieke levensgemeenschap
Biodiversiteit Totaal scale aan inheemse plant- en diersoorten
Ecotoop Karakteristiek voorkomen van een van de onderdelen van het ecosysteem
Biotisch De invloeden die levende organismen of andere levensgemeenschappen uitoefenen
Erosie Afslijting van land door werking wind, ijs en stromend water
Bovenloop rivier Rivier in het hoog liggende land
F Flora De plantenwereld van een regio
D Debied Hoeveelheid stromende vloeistof (water) in m3 per seconde Delta Ook wel benedenloop rivier, meanderende rivier splitst tot vertakkende stromen richting zee
Getijdennatuur Natuurgebied onder invloed van getijden met brak tot zout water Geulen Dieper gelegen deel tussen slikken en schorren waarin water blijft staan tijdens laag water K Kade Beschoeide of gemetselde oeverstrook, waaraan de schepen kunnen aanleggen L Lagune Een door rif of schorrenwal bijna tot geheel afgesloten deel van zee
Fauna De dierenwereld van een gebied
M Meanderende rivier Een in grote kronkels voortstormende rivier die langzaam en geleidelijk van plaats veranderd door erosie aan de buitenbocht
G Getij(de) Afwisselend rijzen en dalen onder invloed van de door zon en man uitgeoefende aantrekkingskracht
N Natuurlijkheid Maat en schaal van natuur ten opzichten van menselijk ingrijpen in de natuur
O Oever Het gebied op de grens van water en land, waar het dynamische samenspel van land en water plaatsvindt. S Schorren Hoger gelegen, begroeide gedeelte van de oevers van het getijdengebied Sediment Afzettingsgesteente Slikken Lager gelegen, onbegroeide gedeeltes van de oevers die droogvallen tijdens eb.
V Vlechtende rivier Rivier gevormd door middel van waterstromen die in elkaar overgaan en elkaar kruisen als strengen van een vlecht Vloed Rijzen van zeewater onder invloed van de aantrekkingskracht van zon en maan W Waterbergingscapiciteit De hoeveelheid water die een gebied kan opnemen zonder dat er wateroverlast ontstaan
T Tankers Olie of andere brandbare vloeistoffen vervoerende voertuigen Terminal Een haveneenheid die het eindpunt vormt van een vrachtschip met alle daarbij behorende accommodaties en terreinen
87
BIJLAGE 1: Vooronderzoek havengebied Ruimtelijke kenmerken verschillende typen havens Containerhavens In dit soort havens worden schepen met containers gelost. In een container worden losse goederen vervoerd. De standaardafmeting[1] van een container zorgt voor een efficiënte overslag. In de terminal staan grote kranen die de containers van de boten halen en vervolgens tijdelijk opslaan in verzamelpunten. Hierna worden de containers verder vervoerd over het water, de weg of het spoor De ruimtelijke kenmerken van de containerhavens zijn: - Grote open terreinen met containeropslag - Containers - (Container)kranen - Containerliften - Reachstackers - Karretjes
Droge bulk havens
Natte bulk havens met chemie en raffinaderijen
Goederen die los in een laadruimten van schepen of vrachtwagens worden vervoerd heet droge bulk. De goederen worden niet verpakt per stuk. Voorbeelden zijn: Kolen, ijzererts en schroot. De terreinen in de haven zijn open en groot. De goederen worden in bulten verzameld waarna ze later verder worden vervoerd. Een ander onderdeel van droge bulk is agribulk dit zijn agrarische grondstoffen en zijn bijvoorbeeld graan, soja en oliezaden. Deze staan in grote silo’s op de terreinen i.v.m. het bederven van de grondstoffen.
Vloeistoffen zoals ruwe olie, eetbare oliën en vetten, kerosine, benzine of nafta heet natte bulk. Het vervoeren van deze vloeistoffen gaat met tankers en in de havengebieden wordt het vervoerd via de pijpleidingen. Naast het opslaan zijn er in dit type havens vaak chemische bedrijven en verschillende olieraffinaderijen die de grondstoffen zullen scheiden in fracties. Deze halffabricaten kunnen worden doorgevoerd naar het achterland waarna ze verder worden verwerkt.
De ruimtelijke kenmerken van de droge bulk havens zijn: - Grote open terreinen met open opslag - Droge grondstoffen, in grote bergen - Lege vlaktes - Kranen met grijpers of elevator - Werktuigen zoals schranklader, de laadschop en een dumper
De ruimtelijke kenmerken van de natte bulk havens zijn: - Ruim opgezet (tankparken) - Tanks voor opslag van natte bulk - Kranen met zuigpomp - Pijpleidingen - Fabrieken (raffinaderij) - Schoorstenen
89
90
BIJLAGE 2: Vooronderzoek mate van natuurlijkheid Uitwerking van de hoofdgroepen van de mate van natuurlijkheid overgenomen uit het handboek natuurdoeltypen: ‘Hoofdgroep 1: Nagenoeg-natuurlijk typen Op landschapsniveau realiseren van een optimale natuurkwaliteit. Hierbij worden de grootschalige landschapsvormende (abiotische en biotische) processen ongestoord gelaten. Menselijke activiteiten beperken zich tot activiteiten die geen significant effect hebben op de natuurlijke processen en de levensgemeenschappen die in het type voorkomen. De oppervlakte van een nagenoeg natuurlijke type is vaak enige duizenden tot tienduizenden ha. Dit is voor de waarborging van voldoende effectiviteit en diversiteit van de processen en natuurlijk trekgedrag doelsoorten. Afhankelijk van de uitgangssituatie zijn inrichtingsmaatregelen nodig het kan eenmalige bodemafgraving of herstel van reliëf en waterhuishouding maar dan zonder het gebied zodanig in te richten dat er sprake is van blijvende verdeling van het gebied in duidelijke afgegrensde deelgebieden, waarin een bepaalde functie overheerst. Ingrijpen past dus niet binnen dit type. Bij dit type is het belangrijk dat de mens zo min mogelijk invloed heeft op de natuurlijke processen. Bij het herintroduceren van doelsoorten en soorten die voor het proces essentieel is dient dan ook in overweging genomen te worden of de betreffende soorten van het gebied niet op langere termijn op eigen kracht kunnen komen. Een voorbeeld wanneer de keuze van herintroduceren wel positief kan zijn is in gebie-
den waarvan aannemelijk is dat vroeger de grote herbivoren rondliepen. Hierin kunnen verwilderde dieren worden geïntroduceerd, voorwaarde is wel dat processen als ziekte een sterfte natuurlijk kunnen verlopen. Daarnaast is het voor de aanwezige wilde grazers belangrijk dat het gebied groot genoeg is om de verschillende habitats van voldoende omvang bevatten waarvan de soorten gedurende verschillende seizoenen gebruik kan maken.
voorkomen. In dit systeem worden een of enkele natuurlijke processen bijgestuurd op landschapsschaal.
Het termijn waarbinnen het steefbeeld word behaald is variabel. De uitgangssituatie en de natuurlijke ontwikkelingssnelheid speelt een belangrijke rol. Gebieden waar een hoge dynamiek is zoals getijdengebieden zal de ontwikkelingsduur gemiddeld enkele decennia zijn. Andere meer statische landschappen zullen eeuwen doen over de ontwikkeling. Er is relatief beperkte ervaringen met overgang van intensief beheerde gebieden naar nagenoeg- natuurlijke gebied, het is dan ook verstandig een overgangsbeheer te voeren zodat er vermeden wordt dat actuele natuurwaarden onnodig verloren gaan.
Dit type is een logische keuze als de natuurlijke processen een grote rol spelen maar het te ver gaat om de natuur zijn gang te laten gaan omdat bijvoorbeeld de landschapsvormende processen door ruimtelijke beperkingen tot onvoldoende differentiatie kan leiden of omdat volledige ontplooiing van die landschapsvormende processen tot onaanvaardbare maatschappelijke consequenties leid.
Hoofdgroep 2: Begeleid-natuurlijk typen Op landschapsniveau realiseren van een optimale natuurkwaliteit. Hierbij worden de grootschalige landschapsvormende (abiotische en biotische) processen actief beïnvloed. Er is hierbij een beperkte rol van de mens in de vorm van het begeleiden van grootschalige processen die leiden tot ruimtelijke variatie. Wat oppervlakte betreft is dit gebied ongeveer gelijk zoals in hoofdgroep 1 waarbij de ondergrens op 500 hais. Het menselijke gebruik van deze typen beperkt zich tot activiteiten die geen significant effect hebben op de natuurlijke processen en levensgemeenschappen die in het type
De beheerder bepaald hoe het landschap eruit komt te zien. Deze sturing heeft echter geen gedetailleerd karakter en beperkt zich tot het tot het beïnvloeden van de oppervlakteverhouding van de ecotopen en de dominantieverhouding in het voedselweb.
Afhankelijk van de uitgangssituatie zijn inrichtingsmaatregelen nodig het kan eenmalige bodemafgraving of herstel van reliëf en waterhuishouding maar structureel ingrijpen past niet bij dit typen. Ook bet het herintroduceren van doelsoorten en soorten die voor het proces essentieel is dient dan ook in overweging genomen te worden of de betreffende soorten van het gebied niet op langere termijn op eigen kracht kunnen komen. Een voorbeeld wanneer de keuze van herintroduceren wel positief kan zijn is in gebieden waarvan aannemelijk is dat vroeger de grote herbivoren rondliepen. Anders dan in hoofdgroep 1 is het geen voorwaarde dat de processen volledig ongestoord gelaten worden na de herintroductie van de soorten.
Na de inrichtingsfase is het instandhoudingsbeheer noodzakelijk. Hierbij bepekt het beheer zich tot integrale maatregelen. Bij natte gebieden is het reguliere beheer bijvoorbeeld peil regulatie van het grond en oppervlakte water. Bij de drogere gebieden richt het beheer zich vooral op beïnvloeding van de vegetatie structuur doormiddel van begrazing. De ontwikkelingsduur is vergelijkbaar met het nagenoeg-natuurlijke type. De soortensamenstelling is door de beheersmaatregels iets beter voorspelbaar. Er moet voorkomen worden dat door ongeduld van de beheerder er inconsequent beheer wordt toegepast. Ook in dit type is het verstandig een overgangsbeheer te voeren zodat er vermeden wordt dat actuele natuurwaarden onnodig verloren gaan. Hoofdgroep 3: Half-natuurlijk typen Op landschapsonderdelen realiseren van een optimale natuurkwaliteit. Hierbij wordt er kleinschalig beheer toegepast en waar nodig in vorm van actief ingrijpen. Dit zorgt voor een landschapspatroon dat tot op ecotoopniveau door de mens wordt bepaald. Wel is het beheer zo extensief mogelijk zodat het soortenrijkdam vergelijkbaar is met de verwante ecotopen. Het nastreven van een half-natuurlijk type is vooral zinvol als er onvoldoende mogelijkheden zijn grootschalige natuurlijke processen. Dit type kan op kleinschalige oppervlaktes gerealiseerd worden, soms zelfs op enkele tientallen vierkante meters. De inrichting dient te worden afgestemd met op de gemeenschappelijke eisen van de doelsoorten. Het natuurlijk vestigen van planten en dieren is het uitgangspunt. Voldoen-
de buffering tegen negatieve effecten zijn van groot belang. Het beheer is gericht op de beïnvloeding van abiotische omstandigheden zoals het waterpeil en nutriëntengehalte. Daarnaast wordt er ook actief ingegrepen in de levensgemeenschappen. In ingrijpende beheersmaatregelen en bij herstelbeheer kan er spaken zijn van tijdelijke ongeschiktheid van het gebied voor doelsoorten. Hierbij overleven de meeste planten soorten in de vorm van zaad. Voor de dieren moet er een kans worden geboden om elders te overleven. In half-natuurlijke type waar begrazing een beheersoptie is, is het belangrijk dat de begrazing word afgestemd op de gewenste biodiversiteit. Over het algemeen kan gesteld worden dat de begrazing altijd extensief is of tijdelijk intensief. Dit is vanwege de kleine oppervlakte van de meeste half-natuurlijke ecosystemen. De ontwikkelingsduur van het half-natuurlijke type varieert sterk en is afhankelijk van het type en de uitgangssituatie. Voor de hoog-dynamische typen zal de ontwikkelingsduur enkele jaren zij terwijl de laag-dynamische systemen hier meerdere decennia voor nodig zijn. De soorten samenstelling is goed voorspelbaar door de sterke sturing op het natuur resultaat. Hoofdgroep 4: Multifunctionele afgeleiden In gebieden een zo goed mogelijke natuurkwaliteit realiseren. Als gevolg van medegebruik is het niet mogelijk een optimale natuurkwaliteit te halen. Hoofdgroep 4 is een afgeleide van 1,2 en 3. In hoofdgroep 4 wordt gestreefd naar een zo hoog
mogelijke natuurkwaliteit waarbinnen gebruiksfuncties zijn. Als vuistregel geldt dat de kwaliteit van deze types minimaal 50% van de doelsoorten moet bevatten van de natuurdoeltype waar ze van zijn afgeleid. Dit type kan ook van groot belang zijn voor het natuurbeleid, zeker wanneer ze over grote oppervlakten voorkomen. Een aanzienlijk deel van de populatie kan voorkomen in deze afgeleiden, zeker de minder kritische soorten. De natuurkwaliteit is hoger dan de algemene natuurkwaliteit omdat er spraken is van een ecosysteem die plaats heeft binnen de ecologische hoofdstructuur. Het menselijk gebruik in dit type kan in vele vormen voorkomen. Het gaat bijvoorbeeld om landbouw, intensieve visserij, houtoogst in bossen, intensief militair gebruik, het vastleggen en op diepte houden van een rivier. Ook in de andere hoofdgroepen kan er spraken zijn van menselijk gebruik alleen is er daar geen conflicterende aard met het bereiken van de optimale natuurkwaliteit. Overige natuurwaarde Naast de hoofdgroepen is er ook nog overige natuurwaarde. Dit is de natuurkwaliteit die voorkomt in gebieden waar niet actief wordt gestreefd naar het realiseren van een bepaalde natuurkwaliteit. De invloed van de mens bij de aanleg en beheer is zo groot dat er geen sprake kan zijn van natuur. Toch kunnen deze cultuurlijke habitats van groot belang zijn voor doelsoorten. Voorbeelden zijn: agrarisch gebied, ondergrondse groeve, moestuinen en laanbeplantingen’ (Blz. 36-48)
91
92
BIJLAGE 3: Vooronderzoek stedelijke functies in natuur Voor het vinden van de verschillende stedelijke functies in getijdennatuur zijn er 5 referentie gebieden bezocht namelijk; Landtong Rozenburg, van Brienenoord eiland, Ruigeplaatbos, Hollandse Biesbosch en Brabantse Biesbosch. Al deze gebieden staan in meer of mindere mate onder invloed van getij. Tijdens de verschillende bezoeken zijn fotoâ&#x20AC;&#x2122;s gemaakt. Uit al deze fotoâ&#x20AC;&#x2122;s is een selectie gemaakt waarin verschillende stedelijke functies zijn samengebracht met de natuur. Door het overtekenen van de essentie van de foto zoals te zien is op de naaststaande afbeelding komen de belangrijke punten naar voren.
In het volgende overzicht is te zien welke principes er gevonden zijn per referentie gebied. Eiland van Brienenoord - Informatieborden (cultuurlijk) - Klaphek als entree (metaal) - Autoklaphek (hout) - Goede toegangen beperkt gebied - Zichtlijn tussen twee (visuele) massa’s - Sterke scheiding natuur en cultuurlijk groen - Cultuur-natuur gescheiden door hek (hout) - Asfalt-schelpenpad gescheiden door hek (hout) - Schelpenpad met overwoekerende randen van gras - Aansluiting harde overgang - Trap van boomstammetjes - Stad-water-natuur - Visuele blokkade - Ommetjes - Pad en landschap - Bebouwing door groen verstopt - Zitaanleiding omgevallen boom (stam) - Toegankelijk voor ouderen - Ontoegankelijk voor ouderen - Schelpen struinpad - Hoge brug over natuur/eiland - Pad met overwoekerde randen - Uitzicht over water op stad - Groot plein met uitzicht - Bankje cultuurlijk - Prullenbak - Brug als entree
- Stad-natuur gescheiden door water - Bebouwing achter groen verscholen - Wildrooster - Veekerend hek - Zicht beperkt - Zichtlijn - Habitateiland - Natuur-water-natuur - Speellocatie kinderen (natuurlijk) - Natuurlijke zitelement (vierkant gevormd) - Bankje in natuur - Omringde dichte massa - Wandelbrug door natuur met hoge leuning - Wonen-water-natuur - Pad verdwijnt achter massa Ruigeplaatbos - Leuning wandelbrug als zitelement - Weg met wildrooster - Zichtlijn tussen massa’s - Weg verdwijnend achter massa - Wandelbrug met lage leuning - Dichte massa met een kijkpunt - Kunst in natuur - Afscheiding hek (paaltjes met ijzerdraad) - Koeien - Speeltoestellen in de natuur (cultuurlijk) - Beleving bloemen en jaargetijden - Afscheiding hek met poort (metaal) - Afscheiding verkeer kerend element (betonblokken) - Vlot over water
- Trap betonnen banden (cultuurlijk) Landtong Rozenburg - Uitkijkpunt - Trap betonblokken (cultuurlijk) - Zitelementen tribune - Weiland in natuur - Asfalt rijweg - Keermuur (cultuurlijk) - Picknickbank in gras (hout) - Speeltoestellen op heuvels (cultuurlijk) - Prullenbak - Water met kribben - Manege - Uitkijktoren - Steiger aan water/vijver - Erfafscheiding (paaltjes met ijzerdraad) - Pad door bos - Houtsnipperpad - Pad met overwoekerde randen - Scheiding gebieden door hek (houten paaltjes met ijzerdraad) - Zicht tussen massa’s - Speeltoestellen over water (cultuurlijk) - Statige doorloop vanuit natuur Verdronken Land van Saeftinghe - Informatie-/waarschuwingsbord cultuurlijk - Afscheiding hek met poort (houten paaltjes met ijzerdraad) - Klaphek als entree (metaal) - Informatiebord cultuurlijk
93
94
Vervolg verdronken Land van Saeftinghe - Restanten kade met begroeiing in natuur - Talud met kruidgewassen aan water - Vlonderpad in natuur - Informatiepaaltje - Informatiebord/bewegwijzering in de natuur - Denkbeeldige pad kort/lang - Uitzichtpunt met verrekijker - Bankje op dijk (hout en steen) - Visuele afscheiding met markering (dat daarachter iets is) Hollandse Biesbosch - Wandelbrug over water met hoge leuning - Bolbrug over water - Wandelpad asfalt - Richtinggevende massa - Informatiebord educatief (natuurlijk) - Educatie/burcht - Afscheiding hek weg-natuurgebied (gevlochten wilgentenen) - Afscheiding overgang wandelgebied-weg (boomstammen) - Prullenbak - Verlichtingselement - Zitelement halve boomstam (natuurlijk) - Afscheiding habitatgebied-wandelgebied (houten paaltjes met gaas) - Informatiebord (cultuurlijk) - Aanlegsteiger in natuur - Afscheiding verkeer kerend element (betonnen paaltjes en betonblokken langs de weg) - Betonnen paaltje midden op de weg
- Picknickbank in het gras (cultuurlijk) - Routewijzing bord (cultuurlijk) - Bezoekerscentrum van hout met groene dak (natuurlijk) - Uitkijkpunt huisje - Achter element natuur zichtbaar - Beleving weidsheid - Bezoekerscentrum (cultuurlijk) Brabandse Biesbosch - Picknickbank in het gras (kunststof) - Landtong in het water, rondom uitzicht - Eilanden in het water - Onverhard (natte voeten) pad - Zonering korte en lange vegetatie of ruigheid - Zicht op bloemen en jaargetijden - Semi-transparante scheiding (laan) - Visuele blokkade - Struinpad zand - Pad langs water - Afbuigend pad - Omsloten dichte massa - Semi-bedekt, geen onderzicht/geen bovenzicht, slechts delen - Dijk - Eiland natuur met dijk - Zonering kort/lang vegetatie - Visuele blokkade - Gedeeltelijk verstopte verrassing - Natuur met hoogspanningen - Semi-transparante afscheiding (bomenlaan) - Waterrecreatie met scheepsvoorzieningen
BIJLAGE 4: Habitateisen vogeldoelsoorten Bron: Courtens W., Kuijken E. (2004) De instandhoudingsdoelstellingen voor het Vogelrichtlijngebied ‘3.2 Poldercomplex’, Instituut voor natuurbehoud
doelstellingen voor soorten als Kluut, Tureluur en andere aan dit type graslanden gebonden weidevogels, zijn van die aard dat de soort ook in de toekomst in het Poldercomplex zal kunnen blijven voorkomen.’ (blz. 38)
194 ha Hpr. Als richtwaarde stellen we een combinatie van in totaal 100-120 ha optimaal ingericht permanent grasland en zilt grasland voor.’ (blz. 52) ‘Kluut Recurvirostra avosetta
‘Kleine Zilverreiger Egretta garzetta ‘Scholekster Haematopus ostralegus Sinds het einde van de jaren ’90 werd een sterke toename van het aantal Kleine Zilverreigers in het Poldercomplex vastgesteld. De vestiging van een kleine kolonie in het Zwin is daar ongetwijfeld niet vreemd aan. Als gevolg van de uitgestrektheid van het gebied en het feit dat de zilverreigers vaak in sloten foerageren en dus vaak aan het zicht zijn onttrokken, is het enkel via slaapplaatstellingen mogelijk een accuraat beeld te verkrijgen van de in het studiegebied aanwezige aantallen. Een grote slaapplaats van Kleine Zilverreigers bevindt zich sinds een achttal jaar in de bomen langs het Boudewijnkanaal ter hoogte van Lissewege-Dudzele. Hier werden tot 1998 slechts enkele exemplaren geteld, vanaf 1999 en opnieuw vanaf 2001 werd een sterke stijging vastgesteld, eerst tot een 30-tal vogels en daarna tot het huidige niveau van 60 tot 70 exemplaren (in bovenstaande tabel zijn de maxima per jaar weergegeven). Een deel van de vogels die in het oostelijk deel van het studiegebied foerageren gaan mogelijk slapen op de slaapplaats in het Zwin, zodat het werkelijke aantal voor het Poldercomplex vermoedelijk tussen de 75 en de 90 exemplaren ligt. Overdag foerageren de Kleine Zilverreigers hoofdzakelijk in de zilte graslanden (b.v. Dudzeelse Polder) en in de sloten binnen de weilandcomplexen. Het is voor deze soort van groot belang dat de reliefrijke, al dan niet zilte graslanden met ondiepe plassen en talrijke sloten behouden blijven. De kwalitatieve en kwantitatieve instandhoudings-
Noodzakelijke oppervlakte Als richtwaarde worden de waarden voor graslandreservaten in Nederland (Oosterveld, 2002) gehanteerd daar deze als meest representatief worden beschouwd. Deze geven een dichtheid van 6,2-8 bp/100ha voor goed weidevogelbiotoop. Voor de herlokalisatie van de 6 (3 – 8) te behouden koppels Scholekster naar het Poldercomplex is 100-129 ha weidevogelhabitat nodig.’ (blz. 55) ‘Tureluur Tringa totanus Noodzakelijke oppervlakte Als richtwaarde worden de waarden voor de Dudzeelse Polder en de dichtheden voor goede weidevogelgebieden in Nederland (Hagemeijer et al., 1996) gehanteerd daar deze als meest representatief worden beschouwd. Deze geven een dichtheid van 9,7-16 bp/100ha voor de Dudzeelse Polder (zilt grasland en permanent grasland) en 6,7-7,5 bp/100 ha voor goede Nederlandse weidevogelgebieden. Deze waarden komen overeen met wat door diverse auteurs voor andere gebieden wordt opgegeven (b.v. Van Impe, 1999; Nijland, 2002; Oosterveld, 2002). Voor de herlokalisatie van de 13 (8 - 17) te behouden koppels Tureluur naar het Poldercomplex is in concreto 81-134 ha zilt poldergrasland en Hpr nodig of 173-
Noodzakelijke oppervlakte Het is niet evident om voor de Kluut een eenduidige richtwaarde te bepalen, daar ze meer dan andere soorten de neiging heeft in concentraties te broeden. Als richtwaarde wordt een oppervlakte van 20 tot 40 ha zilt grasland als broedgebied voor deze soort voorzien, dit uitgaand van het feit dat het gedeelte van het geschrapte deel van het vogelrichtlijngebied dat geschikt is als broedgebied voor de Kluut 20 à 30 ha bedraagt. Bovendien komt deze waarde goed overeen met de dichtheden die in de Molenkreek werden vastgesteld, hierbij dient evenwel te worden opgemerkt dat het om een sterke extrapolatie gaat (Anselin, 1986). Een meer gedetailleerde monitoring van deze soort, waarbij de dichtheden aan de hand van de puntgevens van de verspreiding binnen het Poldercomplex zullen kunnen worden bepaald, zullen toelaten deze oppervlakterange te verfijnen. De oppervlakte van 20 ha zilt grasland wordt in elk geval als een minimum beschouwd.’ (blz. 49) ‘Pijlstaart Graszanger, Pijlstaart en Smient zijn soorten die allicht in het graslandgedeelte van de compensatiegebieden tot broeden zullen kunnen komen wanneer dit optimaal voor weidevogels wordt ingericht.’ (blz. 55)
95
96
‘Visdief Sterna hirundo Daar de Visdief slechts in lage aantallen in het vogelrichtlijngebied broedt, worden voor deze soort geen instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Deze soort werd niet aangemeld bij het afbakenen van het vogelrichtlijngebied. In het studiegebied broedt deze soort aan het Molenplasje in de Uitkerkse Polder, het in stand houden van dit gebied verzekert de toekomst van de Visdief in het Poldercomplex.’ (blz. 26) ‘Strandplevier Strandplevier en Bontbekplevier zijn typische soorten voor pionierssituaties. In het geschrapte gedeelte van het vogelrichtlijngebied kwamen ze vooral tot broeden op de pas opgespoten terreinen. Daar dit habitattype niet past binnen de kwalitatieve instandhoudingsdoelstellingen voor het Poldercomplex, is het dan ook waarschijnlijk dat deze soorten niet in de compensatiegebieden tot broeden zullen komen.’ (blz. 55) ‘In het kader van het huidige project zullen instandhoudingsdoelstellingen voor de avifauna van de in het kader van de Vogelrichtlijn aangewezen Speciale Beschermingszone “3.2 Poldercomplex” worden opgesteld. Meer specifiek zal ook aandacht worden besteed aan het gedeelte van het vogelrichtlijngebied dat krachtens de nota van de Vlaamse Regering van 17 juli 2000 werd geschrapt en waarvoor compenserende maatregelen moeten worden voorgesteld. Voor dit gebied zal worden nagegaan welke de soorten zijn waarvoor instandhoudingsdoelstellingen moeten worden opgesteld,
wat de in stand te houden populatiegrootte van deze soorten is en welke oppervlakte van welk habitat dient te worden voorzien als alternatief broedgebied voor deze populaties Een totale minimale oppervlak te van 130 tot 160 ha wordt noodzakelijk geacht om de broedvogels van het geschrapte deel van het vogelrichtlijngebied naar het Poldercomplex te herlokaliseren. Bij voorkeur wordt geopteerd voor 160 ha. Hiervan moet minstens 10 ha bestaan uit rietland/rietmoeras, dit als broedgebied voor Bruine Kiekendief, Blauwborst en Rietzanger. Ook de zeldzame soorten Baardmannetje en Snor vinden hier een geschikt leefgebied. Voor Blauwborst en voor Rietzanger kunnen een aantal brede rietkragen tussen de percelen een aanvulling van het broedhabitat betekenen. Voor de herlokalisatie van de Kluut is minstens 20 tot 40 ha zilt grasland nodig. 20 ha wordt als een absoluut minimum beschouwd, wanneer deze waarde wordt aangehouden moet dit habitat optimaal voor deze soort worden ingericht. Het is echter aan te raden een grotere oppervlakte zilt grasland te voorzien voor de herlokalisatie van de Tureluur. Als jachtgebied voor de Bruine Kiekendief is een minimale oppervlakte van 100 ha permanent grasland nodig, zoals typisch is vo or roofvogels heeft deze soort een uitgestrekt foerageergebied nodig. Deze permanente graslanden vormen indien goed ingericht een broedbiotoop voor Grutto, Tureluur, Zomertaling, Slobeend, Scholekster, Kuifeend en Bergeend (deze laatste twee soorten hebben evenwel ook open water nodig). Waarschijnlijk zal deze oppervlakte voor de meeste soorten voldoende zijn, mits een goede inrichting van het gebied kan mogelijk ook Zomertaling in relatief hogere dichtheden voorkomen dan in de tabel vermeld. Momenteel is het niet
mogelijk om aan de hand van de beschikbare gegevens op een eenduidige manier de noodzakelijke oppervlakte voor niet-broedvogels te bepalen. Gezien de grote overeenkomsten 58 tussen de eigenschappen die de compensatiegebieden na inrichting zullen hebben en de habitatvereisten van de te behouden soorten, zullen de meeste van deze soorten in elk geval in deze gebieden kunnen voorkomen. Over de aantallen die in deze gebieden terecht zullen kunnen kan momenteel geen uitspraak worden gedaan.’ (blz 57)
BIJLAGE 5: Verantwoording eindconclusie Er zijn een aantal stappen genomen in het maken van de staalkaart. Eerst bepaald welke vormingsprincipes en inrichtingsprincipes behoren bij de verschillende ontwerpstrategieën. Vervolgens werden de verstoringen bepaald, gevolgd door de verstoringen, doelsoorten en mate van natuurlijkheid zie tabel 6.1. Tabellen vormingsprincipes & inrichtingsprincipes Tabellen 6.1 geven weer welke inrichtingsprincipes er zijn gekozen in de verschillende scenario’s. Dit is gedaan aan de hand van de in de referentiegebieden aanwezige principes. Tevens is het aangevuld naar inzicht van de auteurs. Na invullen hebben de auteurs dit schema 1 week laten liggen, en nogmaals kritisch gekeken naar de oordelen. Slechts een aantal principes werden verschoven door de groepen. Deze verschuiving bedroeg in die gevallen zeer vaak een verschuiving van klein kruisje naar groot kruisje en omgekeerd. Aangezien dat de tabellen zijn gevormd op inzicht van de auteurs is het aan mede ontwerpers een eigen keuze te maken voor het toepassen van de principes of het aanvullen van de principes. Let echter wel op dat de hierna beschreven aannames zijn gebaseerd op de hier gemaakte keuzes. Zodoende zullen de effecten van verstoringen, het aantal doelsoorten en de mate van natuurlijkheid kunnen veranderen. Verstoringen Een voor een zijn de verschillende verstoringen in relatie tot elkaar in de verschillende gebieden ingevoerd. Daar-
naast is de methode van invullen gebaseerd op een aantal aannames. Afval Wij verwachten dat bij een toename van hoeveelheid mensen per km2 de hoeveelheid afval zal toenemen. Tevens verwachten wij dat bij toename van natuurervaring de mens meer om de aanwezige natuur zal gaan geven en vervuiling zal proberen tegen te gaan. Plukken/verzamelen Wij verwachten dat bij een toename van hoeveelheid mensen per km2 het pluk- en verzamelgedrag zal toenemen. Tevens verwachten wij dat bij toename van natuurervaring de mens meer om de aanwezige natuur zal gaan geven en de schade zal proberen tegen te gaan. Een uitzondering hierop zijn de gebieden waarin de mens en natuur gelijkwaardig zijn. In dit geval zal het voor de ervaring en binding van de mens met natuur worden toegestaan en zich vermeerderen. Golfslag De golfslag is afhankelijk van waterrecreatie. Vandaar hebben wij de golfslag gebaseerd op basis van de gebieden waarin waarschijnlijk golfslag zal plaatsvinden. Ofwel in de gebieden waar het gebruik groot is en het gebied ook zo groot mogelijk is.
gebied. Hoe groter en hoe minder paden in verhouding hoe groter de kans dat de mensen buiten de paden treden. Aanwezigheid Wij verwachten dat de aanwezigheid zeer sterk afhankelijke is van het aantal gebruiksfuncties. Vandaar zal de aanwezigheid het grootste zijn in de gebieden waar het gebruik de natuurfunctie overheerst. Tevens verwachten wij dat de in systemen waarin natuur overheerst over gebruik de gebruiker in de avonduren wordt geweerd voor de waarborging van de rust in het ‘natuurgebied’. Doelsoorten Het aantal doelsoorten hebben wij gebaseerd op basis van de effecten die de verstoringen op een doelgroep hebben. Hierbij gingen wij ervan uit dat de vissen echter alleen effecten ervaren indien er waterrecreatie in het gebied aanwezig is.
Betreding buiten de paden
De verschillende verstoringen kregen 0 (maximaal verstoord) – 4 (geen verstoring) punten. Vervolgens werden voor de planten per principe de behaalde punten bij elkaar opgetelde van de verstoringen afval, plukken, golfslag en betreding. Ook voor de dieren werden per principe de behaalde punten bij elkaar opgeteld van de verstoringen afval, plukken, golfslag, betreding en aanwezigheid.
De betreding is afhankelijk van het van de grote van het
Daarnaast is het algemeen bekend dat als het gebied
97
98
verkleind het aantal soorten zal verminderen. Daarnaast zullen een bij een verkleining van het gebied de gebruiken wat sterken worden geconcentreert echter is de hoeveelheid mensen wel minder. Vandaar kiezen wij ervoor alleen te rekenen met de variabele van gebiedsgrote. Hoeveel dat is weten we niet. Vandaar hebben we de aanname gedaan dat in de grootste gebieden de meeste dieren voorkomen echter zal 100% nooit worden behaald vandaar gaan we zonder verstoringen uit van 90% in het gehele havengebied. Daarnaast denken we bij het ontwikkelen van alleen de havenbekkens rond het minimale aantal doelsoorten komen voor een multifunctioneel afgeleide. Vandaar schatten wij dit op 50%. Voor de havenbekken met kade hebben we de tussenliggende waarde van 75% te kiezen. Hiernaast zijn wij van mening dat het aantal plantsoorten minder sterk afhankelijk zijn van de gebiedsgrote. Want planten zijn voor hun groei afhankelijk van de standplaatsomstandigheden en zadenbank. De eerste is hierbij niet afhankelijk van de gebiedsgrote. Zodoende hebben we er bij de planten voor gekozen om uit te gaan van 90% van de doelsoorten in een haven, 80% in een havenbekken met kade en 75% in een havenbekken. Om vervolgens tot het verwachte aantal doelsoorten per principe te komen werd de volgende formule gebruikt; percentage maximaal aantal doelsoorten in het gebied / totaal te behalen punten voor verstoringen x aantal behaalde punten verstoringen. Afhankelijk van het behaalde percentage werden kleuren aan het aantal soorten gegeven. Ook hier werden de 50-59% aangehouden als gemiddeld, 40-49% onder
gemiddeld, <40% zeer weinig doelsoorten. Tenslotte kregen de percentages boven de 60% een waardering boven gemiddeld. Een optimaal aantal doelsoorten is echter nergens bereikt. Dit wegens het medegebruik.
Vervolgens wordt in het deel over toegankelijkheid de verwachte waterrecreatie en de verwachte gebieden van bezoek beschreven. Dit was beschreven als eerst basis voor het maken van de staalkaarten en is nu weer gebruik.
Mate van natuurlijkheid Ten eerste is het voor de mate van natuurlijkheid bekend dat de beste mate nooit kunnen worden behaald, dit vanwege het beperkte gebiedsgrote. Echter moet nog wel worden bepaald welke van de drie overgebleven mate van natuurlijkheid van toepassing zijn op de principes.
Tenslotte worden de voorzieningen benoemt aan de hand van het maximaal haalbare aantal principes in een gebied. Voor een principe dat standaard toepasbaar is krijgt het 2 punten, en indien het eventueel onder voorbehoud toepasbaar is 1 punt. Het totaal van de punten behaald bij de mogelijke principes is hierin weergegeven.
Dit is gedaan door de behaalde het gemiddelde percentage aan doelsoorten per principe te berekenen. Deze gemiddeldes zijn vervolgens gewaardeerd. De principes met <50% van de soorten werden benoemt tot overige natuurwaarde. Dit vanwege de 50% grens die noodzakelijk is voor het benoemen tot multifunctioneel afgeleide. Vervolgens werden percentages van 50-59% benoemt tot multifunctioneel afgeleide van half-natuurlijke natuur. Tenslotte kregen werden de principes met een percentage tussen de 60-69 benoemt tot half-natuurlijk of multifunctioneel afgeleide van begeleid-natuurlijke natuur. Eindtabellen In het eindtabel zijn de natuurelementen weergegeven aan de hand van de te ontwikkelen watersystemen, de te ontwikkelen zones van getijdennatuur en de mate van natuurlijkheid. Dit is een overname van de elementen uit de staalkaarten.
Tabel 6.1: Verantwoording eindconclusie
100
BIJLAGE 6: Overzicht doorsnede brak getijdennatuur ware grootte
Kleine zilverreiger
Scholekster, Tureluur
Kleine zilverreiger, Kluut, Pijlstaart, Visdief Kluut
Scholekster, Strandplevier, Tureluur
Grote koornaarvis Glasgrondel, Slakdolf, Zeepaardje Moeraspaardenbloem
Pijlstaartrog, Steur
Brede zannichellia, Engels gras, Fijn goudscherm, Knolvossenstaart, Lamsoor, Moeraspaardenbloem, Rode ogentroost, Selderij, Zeegerst, Zeevetmuur, Zilt torkruid Dunstaart
Ruig zoutkruid, Zeeweegbree
Brede zannichellia
Springtij Vloed Eb
Schorren Dagelijks tot periodiek overstromend
Schorrenzoom
Onder invloed van duinwater
Hoge schorren
Middenhoge schorren
Lage schorren
Inter-getijdengebied
Open water
Dagelijks tot periodiek droogvallend
Permanent open water
Slikken (wadplaten) en geulen
BIJLAGE 7: Overzicht karakteristieken getijdennatuur ware grootte
BIJLAGE 8: Overzicht principes ware grootte
BIJLAGE 9: Overzicht principes ware grootte
Afscheidingen Lage vegetatie Hoge vegetatie Touw Leem/Zand Boomstam Steen Hout(snippers) Metaal&hout Glas Kunststof Baksteen Beton Schelpen Metaal Asfalt
Entrees
Bruggen
Paden & routes
Informatie
Zitelementen
Speelaanleidingen
Voorzieningen
BIJLAGE 10: Overzicht haveninrichting met getijddennatuur ware grootte
Maat
Pa s s e n d w a t e r s ys t e e m
Inrichting
Inrichting hoogtes
Havenbekken 130x750 m 9.5 ha
120 8-10
Krekensysteem
25 m 2-4 x
Prielensysteem
Ă&#x2030;ĂŠn hoogte
In het midden hoog
Randen hoog
Verloop in de lengte
Dijk
Natuurlijke hoogte
Schorrenzoom minimale opp.: 5 ha
Hoge schorren minimale opp.: 10 ha
Middenhoge schorren minimale opp.: 20-40 ha
Lage schorren minimale opp.: 20-40 ha
Slikken en geulen minimale opp.: 5 ha
Open water minimale opp.: 5 ha
Containers
Geotubes
Grof bouw restmateriaal
Kade materiaal
Stortsteen
Bagger en/of grond
Kade behouden
Kade afbreken
Herkenbare haven
Rivier slaat weg
Eiland
Natuurlijke haven
Recht verloop
Trapsgewijs verloop
Dicht slibbing
Grof materiaal/zand/slib
Zones van de getijdennatuur
Inrichting materialen
Omgaan met de kades
Havenbekken met kade 400x800 m 32 ha
120 8-10
Krekensysteem
25 m 2-4 x
Prielensysteem
Inrichting plattegrond 2 1
Gehele haven 1290x2300 m 297 ha
Geulensysteem
120 8-10
Krekensysteem
25 m 2-4 x
Prielensysteem
Natuurlijk verloop
BIJLAGE 11: Tabel stedelijke functies in getijddennatuur ware grootte
BIJLAGE 11: Tabel stedelijke functies in getijddennatuur ware grootte
101