't Polleken van april 2012

Page 1

‘t polleken Ledenblad van KONINKLIJKE IMKERSGILDE NEERBRABANT

België – Belgique P.B. – B.P. 1840 LONDERZEEL BC25171

Verschijnt 5x per jaar: feb. - april - juni - sept. - nov. Afgiftekantoor 1840 Londerzeel Erkenningsnr. P509236 Afzender: Jozef Beuckelaers, Sneppelaar 4, 1840 Londerzeel tel. 0479/51 46 04 e-mail: m.debont@telenet.be 12e jaargang, nummer 2, april 2012

100 JAAR 1912 - 2012 KONINKLIJKE IMKERSGILDE NEERBRABANT


Secretariaat:

Tom De Pauw, Heerbaan 8, 1745 Opwijk Tel : 0479/607953 e-mail : t_de_pauw@hotmail.com Rekening nummer : BE39 7341 9512 6219 Bestuur: Voorzitter:

Jef Beuckelaers, Sneppelaar 4, 1840 Londerzeel Tel : 0479/514604 e-mail : liliane.beuckelaers@skynet.be

Ondervoorzitter: Leo Van Malderen, Ossegemstraat 137, 1861 Wolvertem –Meise Tel : 0494/483260 e-mail : leo.van.malderen@persgroep.be Secretaris-Penningmeester: Tom De Pauw, Heerbaan 8, 1745 Opwijk. Tel : 0479/607953 e-mail : t_de_pauw@hotmail.com Bestuursleden: Marc De Bont, Eeckhout 39, 1840 Londerzeel Tel : 0477/233302 e-mail : m.debont@telenet.be Benny Larivière, Drielindenbaan 63, 1785 Merchtem Tel : 0486/643965 e-mail : benny.lariviere@telenet.be Gezondheidsdienst: Leo Van Malderen

Polleken:

Redactie : Benny Larivière, Mailing : Marc De Bont


Opleidingsteam: Jef Beuckelaers, Marc De Bont, Benny Larivière Bijenweide:

Marc De Bont

Webbeheer:

Marc De Bont

Onze website: ‘http://www.imkersgildeneerbrabant.be’ NOTEDOP van de zelf georganiseerde activiteiten: * Zondag 6 mei 2012 : overlarfdag (carnica) om 9 uur bij Jef Beuckelaers, Sneppelaar 4 te Londerzeel * Zondag 13 mei 2012 : overlarfdag (carnica) om 9 uur bij Marc De Bont, Eeckhout 39 te Londerzeel * Zondag 3 juni 2012 : van 14 tot 19 uur, grote tentoonstelling ter gelegenheid van ons 100-jarig bestaan in het kader van de Open Tuindag, Tuinbouwschool, Molenbaan 54 te Merchtem-Peisegem * Zaterdag 16 juni 2012 : jaarlijkse busreis – programma verderop in dit polleken !

Woordje van de Voorzitter. Beste mede-imkers, in dit feestnummer van ons ‘polleken’ mag ik als voorzitter, fier, zowel aan ons bestuur als aan al onze leden van Neerbrabant een welgemeende proficiat overbrengen vanwege het Vlaams-Brabantse Provinciebestuur die ons ter gelegenheid van ons 100 jarig bestaan als imkersvereniging een gouden medaille van verdienste uitreikte. Hierbij mochten we lofbetuigingen ontvangen voor de manier waarop onze gilde zich doorheen haar geschiedenis heeft ingezet bij het organiseren van cursussen en vormingsactiviteiten ten behoeve van de imkers en het voortbestaan van de plaatselijke imkerij. Met een ietwat archaisch aandoende term wordt dit wel eens volksopvoedkunde genoemd, maar in ons geval gaat het veel verder dan dat. Onze activiteiten en onze bijen maken niet alleen dat wij ons zelf beter voelen, wij bewijzen ook een dienst aan de hele gemeenschap. Denk hierbij maar aan het nut van onze bijen voor zowel natuurbehoud als voedselvoorziening. En daar mogen we terecht fier op zijn. In de praktijk is het nu wel zo dat al onze inspanningen niet kunnen verhinderen dat het niet zo denderend goed gaat met onze bijen. Er verschijnen her en der artikels in de pers over de bijenproblematiek en in sommige ervan durft men zelfs schuldigen aan te wijzen. Maar hebben wij als gewone imkers, die het dan wel niet om den brode doen maar daarom niet minder bezorgd zijn over het lot van onze bijen, hier iets aan?


Wij hebben eerder nood aan een overheidsaktie die er in bestaat ons middelen en praktische gebruiksinformatie aan te reiken om de varroaproblematiek op een simpele en tevens veilige manier onder controle te brengen en te houden. En die overheid is zowel Vlaams, Belgisch, als Europees. En al die overheden zouden ook eens mogen stoppen om acties los te weken of te steunen die erop gericht zijn sommige bijenplanten die al honderden jaren in onze contreiën gedijen te laten uitroeien onder het voorwendsel dat ze ‘ zonevreemd ‘ zouden zijn. Voor planten lijkt dit momenteel een modetrend, terwijl er toch een veel beschaafdere toon aangeslagen wordt als het om mensen gaat. Twee maten en twee gewichten? Plaatselijk moet er gezaaid en geplant worden om het stuifmeel- en nectaraanbod terug op peil te brengen, en dit zowel in het voorjaar als het najaar. Dit niet ten behoeve van onze bijen, maar voor alle insecten die nectar en/of stuifmeel nodig hebben om te kunnen voortbestaan. Al deze insecten hebben het immers hard te verduren, maar het valt minder op omdat er geen statistieken over bestaan en ze geen imkers hebben die voor hen kunnen opkomen. Hoeveel vlindersoorten komen nog courant voor bij ons? En hoeveel soorten solitaire bijen? Hier moeten we niet alleen de overheden met de vinger wijzen, maar hebben we ook zelf een inbreng. We kunnen zelf zaaien en planten, we kunnen andere mensen ertoe sensibiliseren, we kunnen inpraten op de lokale besturen en groendiensten. Een tip : overtuig er de plaatselijke groendienst van om gedurende vijf jaar elke lente op geschikte terreinen stekken van zo’n 30cm lang en een pink dik in de grond te steken (+/- 20cm) van de Salix Semper Florens. Dit is de wilg die gans de zomer stuifmeel produceert, net wat we nodig hebben dus. Op die manier zal er na enkele jaren al een flinke voedselbank opgericht worden! Iets dichterbij in tijd en ruimte: Op 3 juni 2012 viert de Tuinbouwschool in Peisegem haar 50ste verjaardag. Niet alleen werd ze opgericht door één van onze bestuursleden toendertijd, Emiel Larivière, maar deze school is tot vandaag de dag onze thuisbasis voor al onze cursussen en infonamiddagen. Tijdens deze ‘Feest-Open-Tuindag’ zal onze gilde er een tentoonstelling over 100 jaar imkersleven opbouwen waarop we al onze leden met hun familie dan ook van harte uitnodigen. Vanaf 14u kan je op 3 juni dus terecht in de Tuinbouwschool te Peisegem en ben je van harte welkom op onze tentoonstelling. Een tentoonstelling stelt niet alleen ten toon, ze moet ook opgebouwd en afgebroken worden. De opbouw begint op vrijdag 1 juni na de middag, de demontage zondagavond en eventueel maandag. Zij die zich kunnen vrijmaken, geef een seintje en kom af! Verder in dit ‘polleken’ ook meer informatie over de andere aankomende activiteiten, maar vergeet niet in te schrijven voor de dagtrip naar Heers op 16 juni. Interessante bezoeken, tussenstops met eten en drinken, aan alles werd gedacht! En om het met een oud molenaarsgezegde te zeggen: ‘Wie eerst maalt, eerst vergaard’, wat zoveel wil zeggen als ‘eenmaal de bus volzet is het te laat’. Nog enkele meldingen: - Er zijn nog een aantal leden die hun prachtige bijenplantengids niet zijn komen afhalen, we verwachten ze! - Op de overlarfdagen van 6 en 13 mei zal er nog bloemenweidezaad te verkrijgen zijn.


- In een eerder ‘polleken’ hadden we het al over het oogstfeest van de Landelijke gilde in Londerzeel op 5 augustus. We gaan er namelijk vertegenwoordigd zijn met korfvlechters. We vroegen uw medewerking om oud ‘pikgerief’ te vinden en wat kwam er al uit de oude schuur? Pikken, snaarstokken, vlegels, aarijzers... Wie heeft er eventueel nog wat? We zouden deze immers ook willen gebruiken voor onze overzichtstentoonstelling op 3 juni. Zonder stro immers geen korven, zonder korven geen bijen... . De voorzitter, Jef Beuckelaers.

Programma van eigen en aanbevolen activiteiten Overlarfdagen op zondag 6 en zondag 13 mei Het wordt stilaan een traditie, deze overlarfdagen. Het begon met één overlarfdag, nu zijn er dat al twee. Waarom? Zodoende kan er, mocht er de eerste keer een probleem zijn met de aanname van de larfjes, de volgende week onmiddelijk een volgende poging gedaan worden. Om met succes over te larven is het werken met een starter heel interessant. De larfjes worden dan onmiddelijk in een drieraamskast vol jonge bijen ingebracht. Uitdroging tijdens transport is verleden tijd, en het is statistisch bewezen dat het aannamepercentage hoger ligt dan bij de methode waar overgelarfd wordt op een raam dat in een moedervolk ingebracht wordt. Hoe werkt dit? De basis is gewoon een drieof vierraamskastje, maar bij een gewone bijenkast ligt de bovenkant van de romp een 8mm boven de bovenkant van de toplat. Bij ons drieraamskastje moeten we een marge van 3cm in acht nemen, dit omdat de jonge bijen de dopjes moeten uitbouwen. Je kan een bestaand kastje dus makkelijk aanpassen met een kadertje dat op de kast bevestigd wordt. In het deksel worden gaten geboord van 2 cm diameter, waar de gele dop van het overlarfset in past. Zoveel gaten als je larfjes wil overlarven. Voorzie wel één gele dop meer dan er gaten zijn. Anders blijft er tijdens de overlarfprocedure steeds een gat in het deksel open en vermits bijen aangetrokken worden door het licht….. Of hou je er liever de hele tijd je duim op? Bovendien!! Zoals jullie weten is Neerbrabant mede-organisator van een cursus over kunstmatige inseminatie die nu loopt. Dit begint bij goede koninginneteelt. Wat we daar leren zullen we tijdens deze overlarfdagen ook aan onze leden doorgeven.

Tentoonstelling ‘100 jaar Koninklijke Imkersgilde Neerbrabant’ op zondag 3 juni in de Tuinbouwschool, Molenbaan 54 te Merchtem-Peisegem. Vanaf 14 uur.


Deze tentoonstelling wordt georganiseerd tijdens de ‘Open Tuindag’ van de Tuinbouwschool. Een dubbelslag eigenlijk, want in hetzelfde jaar dat wij ons eeuwfeest vieren, bestaat de Tuinbouwschool 50 jaar. Zij willen daar ook iets speciaals van maken, zodat een bezoek zeker de moeite zal lonen. Waarom die dag en op die locatie? Enerzijds een middel om een breder publiek te bereiken, want afgaande op de opkomst voor onze voordrachten zijn er echt niet veel imkers meer. De Tuinbouwschool is ook de plaats waar we altijd welkom zijn geweest voor al onze organisaties, cursussen en voordrachten en hopelijk blijft dit nog een ganse tijd zo. Anderzijds moeten mensen die een beetje last hebben van drempelvrees het zeker niet laten om deze keer te komen, want ze zullen zeker niet alleen zijn. Wat komt er zoal aan bod? 1- Een historisch overzicht van onze gilde waarvan, hoewel ze al veel langer bestaat, in 1912 de statuten officieel in het Staatsblad verschenen. 2- De evolutie van de bijenteelt gedurende deze periode, dit op allerlei vlak : methodologie, materiaal, biotoop etc.. Met tentoonstelling van oud en nieuw materiaal. 3- De rol en het belang van onze honingbij vandaag de dag : natuurbehoud, bestuiving, bijenproducten en afgeleiden. 4- Projectie van beeld- en filmmateriaal over het leven van onze bijen. 5- Een toekomstvisie. Onze tentoonstelling is vanaf 14 uur toegankelijk. Ieder onder ons zal hopelijk die dag wel een moment vinden om ze te bezoeken. Het is DE manier om aan de buitenwereld te tonen dat er buiten Bokrijk nog imkers bestaan en nog bijen gehouden worden. DE manier ook om aan de overheden op elk niveau te tonen wat wij doen, wat het nut ervan is, en dat wij ook een beetje aandacht verdienen wanneer er beleidsbeslissingen genomen worden. Wij kijken er naar uit om je daar te mogen begroeten! Vanwege het voltallige bestuur en de talrijke medewerkers die aan deze tentoonstelling meewerken. Geef hun het gevoel dat hun moeite naar waarde geschat wordt! Belangrijk!!!! We zoeken nog helpers voor de opbouw op vrijdag 1 juni vanaf ’s middags en zaterdag 2 juni. Voor het bemannen en bevrouwen van onze stand op zondagnamiddag. En voor het inpakken op zondag 3 juni ’s avonds en maandag 4 juni. Draag ook je steentje bij en contacteer één van onze bestuursleden. Alle telefoonnummers staan vooraan in dit nummer. Nog een oproep: wie kan er ons tegen deze tentoonstelling bloeiende bijenplanten bezorgen in potten of kuipen? We denken dan aan bloemenweide, gele mosterd, phacelia, etc... Contacteer het bestuur aub!

Jaarlijkse daguitstap met de Imkersgilde Neerbrabant op 16 juni 2012. * Vertrek om 07u00 aan de Tuinbouwschool, Molenbaan 54 te Peisegem.


* Halte om 07u15 aan de kerk van Droeshout. * Langs de taalgrens richting Sint - Truiden. * Ontbijt met koffie/thee en koek in Overijse. * Bezoek aan 2 bedrijven: Soniën in Overijse eetdruiven – wijndruiven met gegidst bezoek. degustatie van 1 druivensap en 1 wijn. * Met gids een bezoek aan een openluchtmuseum met versteende bomen van vijfenvijftig miljoen jaar oud aan de rand van Hoegaarden. * Rond 12u30 in restaurant “Het Kouterhof” in het centrum van Hoegaarden ons middagmaal. Door de zaalmeester werd ons het streekgerecht aanbevolen nl.: dagsoep, vleesbrood met warme kriekjes en gebakken aardappeltjes, als dessert sluiten we af met een dame blanche. Dranken afzonderlijk te bestellen en af te rekenen met de dienster. * Vertrek om 14u00 richting Landen waar we het bezoekerscentrum verkennen met gids waarna een bezoek met gids aan het kerkje van Wezer. * Tegen 17u00 in Heers voor een bezoek aan de bieënkorf met grote planten en kruidentuin. De imker Marc Missotten vertelt ons zijn bedrijfsmethode en we nuttigen er ons vieruurtje met een belegd broodje en koffie/thee waarna nog een mede kan geproefd worden. Er is ook alcoholvrij fruitsap voorzien! * Omstreeks 19u30 huiswaarts. Autocarbedrijf: De Hauwere 052/41 03 47 Contact telefoon: Jef Beuckelaers 0479/51 46 04 Gelieve in te schrijven door storting van € 44,00 p/p op de rekening van de Imkersgilde Neerbrabant, Heerbaan 8 te Mazenzele nr BE39 7341 9512 6219 met vermelding van het aantal personen en de opstapplaats: Peisegem of Droeshout. Inschrijvingen kunnen tot 30 mei – maar tot zolang er plaatsen vrij zijn in de bus.

Huldiging : Op 20 april werd een delegatie van onze bond plechtig ontvangen in het Cultuurhuis Walschap van Londerzeel. Dit ter gelegenheid van ons honderdjarig bestaan. Onze inzet voor het millieu en onze inbreng in het verenigingsleven werden zeer op prijs gesteld.


Een speciale vermelding, met een bijbehorende gouden medaille was er voor onze voorzitter, Jef Beuckelaers. 40 jaar imker en al sinds 1981, meer dan dertig jaar dus, houdt hij als voorzitter het vuur in onze imkersbond brandend. En op een uitmuntende wijze bovendien! Je moet het maar doen! Ook Angelica werd in de bloementjes gezet. Het is niet niets, al dat bijengeweld in goede banen te leiden!

Suikeraankoop in gildeverband Net zoals in 2011 plannen we voor 2012 opnieuw een samenaankoop van suiker voor het inwinteren van onze bijenvolken. Goede kwaliteit tegen een lage prijs. Ik heb zelf ondervonden dat hij beter oploste dan die van de ‘bekende Duitse lagekostenwarenhuisketens’ die doorgaans het goedkoopst zijn. En ik heb veel minder betaald. Kandidaten gelieve zich te melden bij Marc De Bont. Minimumaankoop = 1 zak van 25 kg.

Uit de Oude Doos Ter gelegenheid van ons jubileumjaar publiceren we dit jaar op regelmatige basis bijdragen over bijenteelt vroeger. Er kwam heel wat bijgeloof aan te pas omdat de imkers nog niet over de huidige wetenschappelijke kennis beschikten. Onze vriend William zorgde voor volgende bijdrage:

De Betooverde Dief. Een nieuw middel om dieven weg te houden deelt ons de Nienburger Post mede. Bij eenen bieënteler der streek werden verscheidene malen bieën gestolen. Niets hielp, alhoewel alles nauwkeurig aangeteekend en streng bewaakt werd. De bestolene was een menschenkenner (dat zijn toch meestal de bieëntelers) en bij zocht uit het bijgeloof der


dorpelingen voor dit geval profijt te trekken. Hij liet eenen boerenknaap roepen en had met hem een lang geheim gesprek, hij gaf hem eenen rijksdaalder en deed hem ’s Zondags ’s morgends met eenen toegebonden bieënkorf op den rug op eenigen afstand van de bieënhalle staan. Zoo waren zij afgesproken. Toen ’t volk uit de kerk kwam bleven mannen en vrouwen verwonderd den vreemdeling bekijken, die daar als in den grond gegroeid bleef staan. Onze bieman stond, eene smakelijke pijp rookend, aan zijne bieënhalle. “He, gebuur, wat betekent dat?” riepen de menschen. – “O, niets, dat is nen dief, die heeft mijne bieën gestolen” – “ Waarom staat hij dan daar?” – “O, ik heb hem betooverd”, zei onze bieman, wijl hij met zijnen pijpensteel den “bieëndief” aanwees. – Nu was het klaar voor die lieden; eene koude rilling liep hun door den rug en schuw blikten ze den heksenmeester aan, die zulke dingen kon doen. Een oud, goedhartig vrouwtje met den gebedenboek in de hand, trad nader en sprak : “Gebuur, laat hem nu lopen, hij heeft toch al zijn deel gehad” – “Nu, als ge ’t zoo meent, dan zullen we hem dit maal nog laten gaan.” Hiermede trad hij op den betooverden toe, haalde zijnen tooverbrief uit den zak en las halfluid de bezwerende formuul; dan maakte hij drij kruisen over den betooverde en daarmede was de macht, die hem bond, verbroken. De dief kreeg plotseling ’t gebruik zijner ledematen weder, liet den bieënkorf vallen en rende als een bezetene door den boomgaard het open veld in (juist zoals ’t afgesproken was). ‘t Gansche dorp door werd weken en weken lang de wondere geschiedenis verteld, en de lieden die er tegenwoordig waren, werden overal met belangstelling ondervraagd. Ze moesten het gedurig opnieuw vertellen en ze eindigden dan steeds met de woorden : “Ik heb het zelve met mijne eigen oogen gezien.” Sedert dien werd er bij den sluwen bieman geen enkelen biekorf meer gestolen. William

Een kijkje over de haag: 2 interessante artikels uit het maandblad van collega-imkers Voorjaar februari - maart. De maandpraatjes van de afgelopen jaren zijn wel voor een ander soort imker geschreven.Zonder uitzondering werden nosema, roer, trachéénmijt, moerloosheid, darrenbroedig gethematiseerd. Jonge imkers kunnen de indruk krijgen dat een groot deel van onze volken zich, verzwakt tot op tandvlees, door de winter sleept tot in de eerste lente maand. Of ze zijn reeds in de eeuwige jachtvelden aanbeland. Natuurlijk is bij een onbevredigende uitwintering een oorzaakanalyse altijd zinvol. Deze is normaal in februari reeds gedaan. In februari hebben de bijen reeds hun afvalstoffen gedropt. Want zij kunnen hun fecaliën tot de helft van hun lichaamsgewicht bij houden (opslaan). In februari word een controle gedaan op voedervoorraad en volkssterkte. Sterke volken bezetten in dit jaargetijde minstens 4 straten tussen de raten.


Dit laat zich controleren door een blik van boven door de plastiek afdekking of van onderen door het kiepen van de broedromp of het deksel even op te lichten. Bijen die van boven niet te zien zijn zitten van onderen, dicht tegen de bodem, in een tros. Degene die dit niet wil doen wacht tot de temperatuur boven de 10째 Celsius stijgt . Zonder voorgaande storing (geen rook, geen verandering aan het vlieggat) telt men het aantal bijen die in een minuut thuis komen, hoe drukker het vliegverkeer des te sterker het volk. Tot de helft van de volwassen bijen kunnen onderweg zijn. Als er iedere seconde een bij terugkeert zijn er ongeveer 2000 bijen onderweg. Het volk is dan met minstens 4000 bijen sterk genoeg. Koortsachtige drukte aan het vlieggat, zonder pollendragers, moet de imker waarschuwen. Het wijst op roverij van een dood of zwak volk. Deze volken heb ik blijkbaar bij de voorgaande nazomerverzorging slecht beoordeelt. Bezet een volk in februari maar 1 tot 3 raamstraten dan beschermt men dit door het in engen van het vlieggat voor overvallen door rovers. Dit doe ik door schuimrubber in het vlieggat te duwen zodat er een gat ontstaat van ca. 3cm grote en dit dicht bij de bijenzit. Meer doe ik in februari niet aan mijn volken. ... of een mooie begroeting. Onafhankelijk van het weer, standplaats, stuifmeel aanbod en broed toestand in de herfst komen de meeste volken gezond uit de winter dit heeft een veldonderzoek uitgewezen. Is de winter bijzonder koud met een gemiddelde temperatuur onder de 1째C zijn de volken in maart om een derde zwakker dan in warmere winters . Maar schade hebben ze niet veel geleden. Ik winter sinds jaren ongeveer 50 volken in. In maart behandel ik ze, volgens toestand, met een van de drie manieren. Type 1: Gemakkelijk te verzorgen volken op twee rompen. De ongeveer 25 oude volken hebben in twee broedrompen overwinterd. Ik contoleer deze maar alleen door ze van achteren op te heffen om de voedselvoorraad in te schatten. Voedselgebrek kennen ze normaal niet, de 22 ramen hadden in de herfst voldoende plaats om rijkelijk voeder te kunnen geven. De eerste ingreep gebeurt bij deze volken pas als de kerselaars bloeien. Dit is in april en de honingruimte wordt dan vergroot.


100 jaar Koninklijke Imkersgilde Neerbrabant Deel I Benny Larivière Dit jaar bestaan we 100 jaar. Een hele prestatie. In 1912 verschenen onze statuten officieel in het Staatsblad (toen nog bijna enkel bekend als ‘De MONITEUR’). Onze bond heette toen de ‘Bieëntelersbond van Merchtem’. Wij bestaan echter al langer, onder de naam ‘Bieënteeltberoepsvereniging van Merchtem en Omgeving’. Wij diepten onze scherpste spade op om zo diep mogelijk in het verleden te graven en vonden bewijzen over het bestaan van een ‘bieëngilde’ terug tot in 1602. Ruim 400 jaar geleden dus! Deze ‘relikwieën’ willen we u zeker niet onthouden, doch we zullen beginnen bij het begin. En wat is nu het begin? Het begint natuurlijk bij onze bij. Hoe ver moeten we terug gaan in het verleden om hiervan de eerste sporen terug te vinden? We vonden het antwoord in een publicatie van het Bijenteeltmuseum van Lanaken, waar we trouwens ook heel wat echt oud materiaal mogen van uitlenen voor onze tentoonstelling op 3 juni. Dus niet enkel blijven lezen, ook komen kijken dus! De familie van de bijen (Apidae) telt zo’n 12.000 soorten. De honingbij werd door Carolus Linnaeus (1707-1778) Apis Mellifera genoemd, wat ‘honingdrager’ betekent. Niet dat de honingbij het enige insect is dat honing verzamelt, maar de honingbij is wel de enige die dit in zulke mate doet dat ook de mens ervan kan profiteren. De naamgeving duidt dus op het economisch belang van deze bijensoort. Zolang de mensheid bestaat heeft zij gebruik gemaakt van bijenproducten. Dat maakt de bij tot één van de nuttigste insecten ter wereld. Op welk tijdstip de bij op aarde verscheen, weet men niet met zekerheid. Maar dit moet verband houden met de evolutie van de bloemen. We gaan daarvoor 200 miljoen jaar terug in de tijd, naar het Jura-tijdperk. De vegetatie bestond toen vooral uit Gymnospermen (naaktzadigen): coniferen, cycaden en ginkgo’s. Daartussen groeiden varens, mossen en paardenstaarten. 180 miljoen jaar geleden verscheen de eerste vertegenwoordiger van een nieuwe plantengroep, een soort waterlelie. Deze behoort tot de Angiospermen (bedektzadigen). Het hoofdkenmerk van deze nieuwkomers is dat ze bloemen dragen. Tijdens het Krijt – 145 tot 65 miljoen jaar geleden – begonnen die bloemdragers echt tot volle bloei te komen. Onze planeet kreeg kleur. Bloemdragende


planten domineren nu de aarde; ze zijn met zo’n 300.000 soorten, tegenover een 1.000tal soorten Gymnospermen. Onze kennis van de evolutie van bloemen en bijen is gebaseerd op fossielen. De oudste fossiele Angiospermen (bloemendragende planten dus) zijn vertegenwoordigd door enkele pollen van 135 miljoen jaar geleden, die werden gevonden in Engeland. Daarna volgt een 125 miljoen jaar oude waterplant ‘Archaefructus’ uit China. De Magnolia bestond al 100 miljoen jaar geleden en 17 miljoen jaar later waren er de walnoot en andere loofbomen. Tussen 84 en 76 miljoen jaar geleden verschenen ook de orchideeën en de grassen. Na hen ontstonden de rozen en zonnebloemen. Rond 50 miljoen jaar geleden waren zo goed als alle huidige natuurlijke bloeiende planten op aarde aanwezig. De opkomst van de bloemdragers heeft de insectenwereld op aarde behoorlijk veranderd. De innovatie van de Angiospermen bevond zich in hun voortplantingswijze en insecten moesten daarbij helpen. Door pollen (stuifmeel) van bloem tot bloem te laten dragen door deze insecten, konden de Angiospermen minder pollen produceren en zo energie sparen. Deze wederzijdse dienstbaarheid was vooral voor de bij erg gunstig. De bij evolueerde ongeveer 140 miljoen jaar geleden uit een wespensoort, op een moment dat de bloemplanten wel aanwezig waren maar nog niet dominant. Het oudste bijenfossiel is een in barnsteen geconserveerd exemplaar van de uitgestorven soort ‘Mellitosphex burmensis’. Het fossiel is 100 miljoen jaar oud en werd gevonden in een mijn in de Hukawng-vallei in het noorden van Myanmar. Een studie van fossiele pollen in Minnesota (USA) geeft aan dat rond 96 miljoen jaar geleden ongeveer 75% van de Angiospermen afhankelijk was van insecten voor de pollenoverdracht. Het is duidelijk dat de bij sinds haar verschijning meehielp in de evolutie van bloemplanten. Er was bijvoorbeeld een trend naar grotere bloemen om de aandacht van de bij te trekken. De bij bestaat dus minstens 140 miljoen jaar, de mens slechts 2,5 miljoen jaar. Na haar eerste evolutiefase van wespachtige naar honingbij, heeft ze zich van afzonderlijk levend insect tot sociaal wezen ontwikkeld. Bijen leven nu in kolonies van ettelijke duizenden exemplaren. Ze doen dat op een dermate geordende manier dat Charles Darwin (1809-1882) een bijenkolonie als een superorganisme beschouwde. Uit genetisch onderzoek blijkt dat de honingbij in tropisch Afrika evolueerde en daarvandaan minstens tweemaal migreerde naar Centraal-Azië en Noord-Europa. Daaruit werden de bijenvolken gedomesticeerd die nu onze honing leveren.


De bij was in vroegere tijden een heilig symbool van priesters en koningen, dus een heilig dier. Daarom werd toen al aan alle bijenproducten een hoge waarde toegekend. Bij de oude Egyptenaren waren honing en bijenwas de belangrijkste geschenken. De bij gold er als goddelijk. Uit hiërogliefen van ongeveer 3.500 jaar voor Christus blijkt dat de bij het symbool was van de koning van Neder-Egypte (het deltagebied van de Nijl). Ook later werd de bij door de farao’s als symbool op monumenten gebruikt. De oude Grieken vereerden de honingbij evenzeer. In de 3de eeuw voor Christus werd ze afgebeeld op munten van de stad Efeze. Bijen golden er als gezanten van de goden. Honing werd beschouwd als de bron van wijsheid, welbespraaktheid en dichtkunst. De oppergod, Zeus, droeg als bijnaam ‘de bijenkoning’. De oude Grieken waren de eersten die de honingbij, de volkenvorming en de honingwinning grondig bestudeerden. Aristoteles gaf ons via zijn werken een inzicht in hun kennis. Volgens hen was er één koning die zijn volk beheerde. De werkers waren aan een militaire tucht onderworpen en darren waren nodig als slaven. Hun wereldbeeld dus, overgezet op een bijenvolk. Romeinse imkers waren erg bedreven in de studie van de honingbij. Ze bouwden zelfs korven met kijkvensters om het gedrag van de bijen beter te kunnen observeren. We beschikken over heel wat geschreven bronnen, zelfs van Romeinse beroepsdichters als Cato, Columella en Varro van ongeveer 200 voor Christus. De bij werd er tegelijkertijd vereerd als een mythisch dier en was het symbool van Koninklijke macht. Afgebeeld op een amulet behoedde het de drager tegen ziekten, verwondigen en betovering. De bekendste Romeinse schrijver is echter Vergilius (70-19 voor Christus) die in 30 voor Christus zijn werk ‘Georgica’ uitgaf. In dit leerdicht over landbouw, veeteelt en bijenteelt publiceerde hij alle wetenswaardigheden die destijds bekend waren over bijen en hun producten. Honingbijen ontstonden in Afrika en migreerden naar Eurazië. Ze kwamen in de nieuwe werelden (Noord- en Zuid-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland) terecht na de middeleeuwse ontdekkingsreizen. Dat betekent dat bijenkolonies gehouden werden op schepen, tijdens soms maandenlange reizen op zee. In 1621 werd de honingbij naar het Amerikaanse continent overgebracht en kwam de bijenteelt er in ijltempo tot ontwikkeling. Uiteraard was die ontwikkeling gebaseerd op bijenkennis uit het moederland. Maar een van de nadelige gevolgen van de ontdekking van Amerika was de invoer naar Europa van rietsuiker, een nieuwe zoetigheid.


Hierdoor nam de belangstelling voor het imkersbedrijf en zijn producten zienderogen af. Ging de bijenteelt als zodanig achteruit, de kennis van het bijenleven nam alsmaar toe. De Renaissance(15de eeuw) en de Reformatie (16de eeuw) zorgden voor de opkomst van de experimentele natuurwetenschap. Deze was afhankelijk van nieuwe technologische uitvindingen. Pas nadat in 1595 de Hollandse lenzenslijper Hans Lipperhey (1570-1619) de microscoop uitvond, kwam de kleine en microscopische dierenwereld beter in de aandacht. Galileo Galilei (1564-1642) is de meest fascinerende figuur uit de vroegere periode van de wetenschappelijke revolutie. Hij bestudeerde de sterren met de telescoop en onderzocht insecten met de microscoop. Hij zag in 1610 daarmee het facetoog van een insect. Jan Swammerdam (1637-1680), een Hollandse doktor in de medicijnen, bestudeerde met de microscoop insecten en ontdekte de metamorfose. Hij ontdekte dat werksterbijen en koninginnen uit bevruchte eitjes ontstonden. Antoni Van Leeuwenhoek (1632-1723) ontdekte in 1677 de spermazotoïden van de dar. René-Antoine Ferchault de Réaumur (1683-1757), een zoöloog en natuurkundige schreef een handboek over de bijenteelt. Hij bouwde een waarnemingskast uit glas en ontdekte in het begin van de 18de eeuw dat het poeder dat de bijen aan hun achterpoten meenamen, hetzelfde poeder was als de stuifmeelkorrels van de bloemen in zijn tuin. Pastoor Schirach (1724-1773) kwam in 1761 tot de ontdekking dat de bijen een koningin uit een gewone larve kunnen kweken door vergroting van de cel. François Huber (1750-1831), een Zwitser, verrichte hoewel hij blind was, heel wat onderzoek. Met de medewerking van zijn knecht, F. Burnen, was hij de eerste die vaststelde dat bijen waaieren om te ventileren, ook dat koninginnen ontstaan uit gewone larven, en hij ontdekte de oorsprong van de wasvorming. Ook nam hij voor het eerst ‘leggende werksters’ waar. De bekende Belgische schrijver Maurice Maeterlinck (1862-1949), geboren in Gent, is de auteur van het boek ‘la vie des abeilles’ uitgegeven in 1900.


De honingbij is vandaag de dag verspreid over de hele wereld, uitgezonderd in de arctische klimaatzones en boven 3000 meter hoogte. De grootste honingbij ter wereld, de ‘Apis laboriosa’ leeft in de Himalaya in Nepal. Tot op de dag van vandaag zijn veel bloeiende planten afhankelijk van bijen. Dankzij de bijen kunnen deze planten zich blijven vermeerderen. Of, om het nog maar eens Albert Einstein ( 1879-1955) te citeren: ‘Als de bij sterft, heeft de mens nog vier jaar te leven. Geen bijen meer, geen bevruchting meer, Geen planten meer, geen dieren meer, geen mensen meer...’ En hoe zit dat nu met de sporen van onze imkersgilde in onze contreiën in het verre verleden? Wat vonden we terug in oude gerechtelijke geschriften? Laat ons beginnen met 1755, bij de beschrijving van ene Joannes Andreas Van Ravesteijn. Deze man was in die tijd griffier van Londerzeel en tevens drossaard van de parochie en graafschap Steenhuffel. Hij wordt vermeld als ‘Hoofdman van de Confrerie van de Heilige Ambrosius’, de bond van bijenhouders of imkers, toen de “Bie-Gilde” genaamd. In die functie was hij samen met de Dekens van de Broederschap (‘Confrerie’) van de Heilige Ambrosius – de biegilde – van Londerzeel de aanlegger inzake een geschil met gedaagde Peeter Jan Verhofstadt. De zaak wordt ingeleid op 28 februari 1785 en vervolgd ter zitting van 14 maart daaropvolgend. Er wordt verhaald dat ‘sedert merkelijke jaren’ een confrerie opgericht werd genaamd de “Biegulde’ en dit met instemming en bescherming van wijlen Zijne Hoogheid de Hertog van Croy. Deze Confrerie heeft statuten, charters en maatregelen die de “confreers ofte lidmaeten” geacht worden te onderhouden wanneer zij in de gilde opgenomen worden. Bij die aanvaarding worden de statuten voorgelezen en ondertekend en zweren de leden deze te zullen naleven. De gedaagde is meer dan 15 jaar geleden op deze wijze in de Gilde opgenomen. Hij heeft de statuten ondertekend en heeft gedurende enkele jaren zijn aandeel in de jaarlijkse kosten betaald. Maar op de duur is de gedaagde in gebreke gebleven om zijn aandeel in de jaarkosten te betalen, en dit meer bepaald sedert het jaar 1781. Hij is


thans achterstallige betaler voor de jaren 1782, 1783 en 1784. Aangezien hij niettegenstaande verscheiden minnelijke aanmaningen te betalen wordt hij thans in gebreke gesteld. Het geschil wordt opnieuw behandeld op 11 april 1785, waar de gedaagde aanvoert dat de knaap of bode van de genoemde Confrerie bij hem thuis geweest is om het ‘blekke’ (tinnen schild), het kenteken van de ‘suppoosten’ (aanhangers) van de Confrerie weg te halen. Hij heeft het schild gewillig meegegeven en beschouwt dat van zijn kant zowel als van de kant van de Confrerie als een bewijs dat hij sedert lang opgehouden heeft lid of suppoost van de Gilde te Zijn. Toch wel een sluitend bewijs dat het bijenhouden in die tijd sterk georganiseerd was, en aan vele reglementen onderworpen. Doorgaans was het betalen van belastingen een onderdeel hiervan. Maar wij vonden dit terug uit 1602, waar op 18 december de Schepenbank van Londerzeel het volgende verklaarde: Wij, meier en schepenen der Bank van Londerzeel, ressorterende onder het Land en de Baronie van Grimbergen in Brabant, asserteren en certificeren bij deze voor de gerechte waarheid en op het ernstig verzoek van Adriaen N.N. en zijn medestanders, “biedeluijden” (bijenhouders) op de hofsteden binnen het markgraafschap van Bergenop-Zoom, dat het ons bekend en waarachtig is dat er in ons dorp en onze buurdorpen geen belastingen op het houden van bijen geheven worden. Noch op de “biestocken” (bijenkorven) die alhier opgesteld staan, of zij het eigendom zijn van onze inwoners of van anderen, is er geen enkele vorm van belasting van toepassing, noch enige ordinaire of extraordinaire heffing. Noch onze inwoners, noch personen uit onze buurt zijn hieromtrent ooit belast geweest. De enige beperking bestaat erin dat wanneer alhier of in de ons omringende dorpen enige bijenkorven gebracht worden, de bijenhouders ertoe verplicht zijn om voorafgaandelijk de toestemming te vragen. Zij zijn ertoe gehouden om in geval van akkoord hiervan de meier of de officier van onze parochie in te lichten. Zij betalen dan gewoonlijk “sijnen wijn” indien zij dit zelf goedvinden. Het doel van bijenhouden. In deze tijd en met onze kennis weten we dat de grootste verdienste van de honingbij natuurbehoud is. Het is immers het enige bestuivingsinsect dat over afstanden groter dan een paar honderd meter voor kruisbestuiving kan zorgen. Maar dat was niet de


hoofdbekommernis van de eerste bijenhouders, en ook niet van het merendeel van de imkers vandaag de dag. Voor hen ging en gaat het vooral om één ding: honing. Laten we dus, vooraleer we verdergaan met de kroniek van onze vereniging, hier wat meer over vertellen. En daarvoor willen we nogmaals putten uit het werk van het Bijenteeltmuseum van Lanaken. Wat goed is, moet immers niet nogmaals overgedaan worden. Prehistorische rotstekeningen leren ons dat er in de Steentijd in Zuid-Afrika al bijenjagers waren, die in holle boomstammen en rotsspleten naar honing zochten. Onder de bescherming van rook werden de honingraten uit het bijennest weggehaald. Een tekening in de grotten van La Arena in Bicorp (nabij Valencia, Spanje uit 6000 voor Christus toont een vrouwelijke figuur die met behulp van een touw een bijennest in een rotsspleet tracht te beroven. In Sumerische teksten op kleitabletten vinden we de vergelijkingen ‘zoet als honing’ (in een refrein van een liefdeslied), ‘geuriger dan honing’ (in liefkozingen van de bruid), en ‘het slaapvertrek van de woning was als met honing gevuld’. Ook de geneeskracht van het zoete geschenk der goden was hen bekend. De Babyloniërs waren verzot op een brij bestaande uit room, meel, sesamzaad of dadels en honing. De eerste recepten voor het gebruik van honing en van was als geneesmiddel vinden we in Egypte en dit vanaf 3000 voor Christus. Honing was de ‘voeding van de goden’ en men noemde het de ‘levend geworden tranen van de Zonnegod Ra’. Daarom werden honing en was aan de goden geofferd, maar vooral ook gebruikt voor het balsemen van lijken tijdens het mumificatieproces. Palestina bleek in de 12de en 13de eeuw voor Christus een land met weiden, bossen en wilde bijenvolken te zijn. Mattheus 3:4 zegt dat het voedsel van Johannes de Doper bestaat uit sprinkhanen en wilde honing. Melk en honing golden bij de Joden als voortreffelijke kindervoeding. Honing gaf men als medicijn tegen hartklachten, jicht en keelontsteking en diende ook als wondbedekking voor mens en dier. In de Koran heeft Mohammed het over honing als remedie tegen alle ziekten, terwijl de Koran zelf de remedie is tegen alle kwalen van de geest. Van 460 tot 377 voor Christus gebruikte Hippocrates honing voor allerlei doeleinden, onder andere om ontstoken wonden te genezen en als middel tegen koorts.


Honing en vruchten waren tot minstens 400 jaar geleden, tot de import van uit suikerriet gewonnen suiker uit Amerika, de enige bron van zoetstof. Ook bijenwas en mede (honingwijn) waren (en zijn nog geliefde producten). Was om kaarsen te maken, en voor kunstenaars bij het batikken en het gieten van beelden. Honingwijn bevatte bijna tweemaal zoveel alcohol als gewone wijn en was dus een verraderlijke drank. Sint-Olga, een Slavische heilige, zou op de begrafenis van haar zoon in het jaar 946 ongelimiteerd mede hebben geschonken. Haar vijanden, die ze ook voor de begrafenis had uitgenodigd, zopen zich een stuk in de kraag en werden nadien één voor één afgeslacht. In 1489 overkwam ook de Tartaren iets soortgelijks. Russische soldaten lieten een grote hoeveelheid mede achter en keerden terug om de klus af te maken toen de mede haar werk had gedaan en de Tartaren ladderzat waren. De Annapurna regio in Tibet is bekend om haar bijenteelt en lokale honing. Ze houden ze in bijenkasten en holle boomstammen. In Tadipani, het leefgebied van de Gurung, bevinden zich de 120 meter hoge ‘Bee Cliffs’. Lokale honingjagers riskeren hier hun leven om de grote ramen te oogsten van wilde bijenkolonies. Ze binden henneptouwen vast aan de bomen bovenaan de klif en laten zich via bamboeladders tientallen meters zakken tot ze bij de raten kunnen komen. De honingjager breekt ze open met een bamboestok en brengt de honingraten over in een bamboemand met een geitenvel. Ze gebruiken hierbij rook om de bijen te desoriënteren. Het is een eeuwenoude traditie, maar door de voortschreidende boskap – een groot probleem in Nepal – neemt het aantal bijennesten jaarlijks af. De honingjagers doen hun riskante werk nu voor de ogen van toeristen. Het Nepalese woord voor honing is ‘Maha’. De wilde honing is er erg duur omdat ze gegeerd is bij Japanners die het als een soort medicijn verkopen. De was wordt in Katmandu verkocht aan ambachtslieden, onder andere aan de kopergieters die klankschalen maken. Bijen als onderdeel van het toeristisch patrimonium als het ware. Maar dit is niet overal zo. Bijna overal in het Zuidelijk halfrond merken we dat bijen betrokken worden bij ontwikkelingsprojecten. Hetzij als bestuiver en honingproducent bij fruitteelt, of alleen als honingproducent. In plattelandsdorpen, waar geen toerisme of een andere economische activiteit is in onze zin van het woord, zorgt honing voor een inkomen dat aangewend kan worden om goederen aan te schaffen die alleen tegen betaling met geld verkrijgbaar zijn. Er zijn weinig investeringen vereist, het eindproduct bederft niet snel, en NGO’s maken de mensen ter plaatse vertrouwd met moderne imkersmethodes.


Uit de moeite die mensen al eeuwenlang doen om bijennesten op te sporen en leeg te halen, blijkt wel hoe belangrijk honing altijd geweest is. Het verzamelen was wel een zeer pijnlijke aangelegenheid en wellicht dodelijk voor mensen die allergisch waren voor bijengif. Om nesten op te sporen werden bijvoorbeeld enkele bijen gevangen. Wanneer een bij werd losgelaten vliegt ze terug in de richting van het nest. Ze werd gevolgd en eenmaal uit zicht werd de volgende losgelaten, enzovoort.. Het minder verre verleden Laten we stoppen met tellen in miljoenen, duizenden of honderden jaren en de eerste sporen opvissen van wat nu de ‘Koninklijke Imkersgilde Neerbrabant’ is. Deze sporen vinden we terug met de oprichtingsakte van de ‘Bieënteeltvereniging van Merchtem en Omgeving’ De handgeschreven akte dateert van 25 maart 1894 en vermeld het volgende:

Stichters Voorzitter - Z.E.H. Van Zeebroeck, pastoor in peisegem Secretaris – Jan De Man (Mechelen) onderwijzer in peisegem Schatbewaarder – Baptist De Baerdemaecker Café-lokaal bij Tiske Krol De vergaderingen en de lessen gingen door in de bijenhalle achter de kerk en in de klassen van de gemeenteschool. Na afloop werd er een glasken gedronken bij Tiske Krol.

In 1890 werd er een overkoepelende Bond opgericht waarbij de bond van Merchtem was aangesloten en die in 1900 al 25 afdelingen telde. Er waren ook meer dan 700


leden.Volgens geschriften uit de 1900 stond de werking van de Merchtemse bond hoog aangeschreven. Wij citeren uit verslagen uit die periode: Beknopt verslag over de werkzaamheden en den toestand des ‘Bonds’ gedurende het jaar 1900, voorgedragen op de Algemeene Vergadering van 16 december 1900. Mijne Heeren, Evenals de vorige jaaren, gaan wij U een kort verslag geven over de werkzaamheden en den toestand van onzen Bond. Deze bestaat uit 25 afdeelingen waarvan 24 regelmatig zijn ingericht, en welke hunnen zetel hebben in de volgende gemeenten : Aerschot, Bael, Bautersem, Bierbeek, Cappellen, Geet-Betz, Haecht, Herent, Hoegaerde, Leuven, Lovenjoul, Lubbeek, Merchtem, Muysen, O.-L.-V. Thielt, Oppuers, Oud-Heverlee, Overijssche, RansbergNeerlinter, Rijmenam, Roosbeek, Saventhem, Schaffen en Zout-Leeuw. Verder bestaat er nog eene reservesectie, waarin de leden opgenomen zijn die van geene werkende afdeeling deelmaken. Al de afdeelingen hebben aan den Heer Voorzitter een verslag gezonden, uitgezonderd de volgende sectieën : Geet-Betz, Haecht, Hoegaerde en Roosbeek. Een volledig verslag werd ingezonden door de afdeelingen Cappellen, Leuven, Merchtem, Oppuers en Zout-Leeuw. Van de Afdeeling Muysen ontvingen wij een belangwekkend verslag, waarin de Heer L. Legros eenige voorname punten aanhaalt over de teelt der Italiaansche bieën. Later komen wij in ons tijdschrift op die bijzondere meededeelingen terug. Wat het verslag der afdeeling Merchtem betreft, dit is het volledigste en belangrijkste dat wij ontvingen. Over het algemeen melden de verslagen ons, dat het afgeloopen jaar weinig gunstig voor de bieënteelt is geweest, van den anderen kant, mochten wij erdoor vernemen, dat de beredeneerde bieënteelt meer en meer uitbreiding krijgt, en dat bijna al de afdeelingen in 1900, het getal hunner leden hebben zien aangroeien. Ook bestaat onze “Bond” thans uit meer dan 700 leden, terwijl het getal lezers van ‘De Bieënvriend” tot 1200 is geklommen. Eene nieuwe afdeeling werd dit jaar te Schaffen en te Ransberg-Neerlinter gesticht, en beide beloven bloeiende sectieën te worden.


Verscheidene afdeelingen klagen over den moeilijken verkoop hunner voortbrengselen. Inderdaad, het is niet genoeg veel en goeden honing voort te brengen, men zou hem ook aan behoorlijken prijs moeten kunnen verkoopen. Daarom zouden verschillende afdelingen een honigdepôt moeten oprichten en de bond zou die pogingen geldelijk moeten ondersteunen, en derhalve in de kosten van eerste inrichting tusschenkomen. Verder naar 1912 Op 28 oktober 1912 verscheen de registratie van onze bond in de “Moniteur” oftewel het Belgisch Staatsblad. Het begin gaat als volgt: L A N D E L IY K E B E R O E P S V E R E E N I G I N G. Genaamd : ‘Bieëntelersbond van Merchtem’ Gevestigd te Merchtem STANDREGEL Hoofdstuk I Benaming, zetel en voorwerp der Vereeniging. Artikel I. – Te Merchtem is er eene bieëntelers Beroepsvereeniging gesticht onder den naam van ‘Bieëntelersbond van Merchtem. Zij heeft haren zetel te Merchtem. Hare omschrijving strekt zich uit over Merchtem en omliggende gemeenten. Artikel 2 – De vereeniging heeft voor doel de studie, de verdediging en de uitbreiding der beroepsbelangen harer leden . Om dit doel te bereiken: A- Zal de vereniging voordrachten inrichten en maatregelen nemen tot het ontwikkelen der bieënteelt B- Zij zal ook : 1° aankoopen mogen doen, tot wederverkoop aan de leden, van grondstoffen voor bieënteelt, van werktuigen en van alle voorwerpen nuttig voor den bieënteler.......


Gans de tekst hier overnemen zou ons te ver leiden, maar laat ons toch de namen van de oprichters vermelden:

1- Walravens, Victor, 55 jaar, Eigenaar, Merchtem, Voorzitter 2- Piessens, Petrus, 53 jaar, Landbouwer, Buggenhout, Ondervoorzitter 3- De Man, Petrus Joannes, 46 jaar, Onderwijzer, Merchtem, SchrijverSchatbewaarder 4- Caluwaers, Joseph, 52 jaar, Gemeenteontvanger, Londerzeel, Toezichter 5- Huyck, Petrus, 47 jaar, Landbouwer, Opdorp, Bestuurslid 6- Van Nijverseel, Henri, 25 jaar, Landbouwer, Molhem, Bestuurslid. Van ‘de mannen van 1894’ bleef er dus enkel Dhr. De Man over, onderwijzer te Peisegem, en ondertussen naar daar verhuisd. In het volgend Polleken zullen we stilstaan bij de historiek van de voorbije eeuw, de opeenvolgende besturen, de belangrijkste verwezenlijkingen, en waar het even kan, de nodige anekdotes. Ook plannen we een bijdrage over de geschiedenis van de bijenkasten en het imkersmateriaal, maar voor een beter begrip nodigen we jullie uit om al dat materiaal alvast te komen bekijken op onze tentoonstelling op 3 juni in de Tuinbouwschool te Merchtem-Peisegem. Tot dan !!


Type 2: Plaats te kort bij één broedkamer volk. Ongeveer de helft van mijn bestand zijn jonge volkeren uit het voorjaar die in een broedkamer overwinterd hebben. Meestal hebben allen reeds door de wilgenbloei reeds broed aangezet en reeds jonge bijen. Hun toestand verraden zij door het gestage vliegverkeer aan het vlieggat door pollen verzamelaarsters. Bij een nieuwsgierige blik van boven in de kast, is eigenlijk overbodig, ziet men de bijen reeds over de meeste straten tussen de raten verspreid zitten. Meestal is door een kleine korte rookstoot gesloten werksterbroed te herkennen. Dan is het de hoogste tijd om te vergroten!. Want in begin maart legt een koningin normaal enige honderden eieren per dag. Haar leg prestatie stijgt met de dag. Midden maart verzorgt een goed volk ongeveer een 10.000 broedcellen. 21 dagen later, na de ontwikkelingstijd van 3 dagen ei, 6dagen larve en 12 dagen pop stadia, worden dagelijks honderden jonge bijen geboren. 500 bijen vullen een straat tussen de ramen. Ofschoon zij de winterbijen vervangen barsten de één broedkamer volken snel uit hun voegen. Degene die volgens het oude imkersrecept de volken dan eng houd en pas een romp bijgeeft als de bijen, na een blik door het vlieggat, van onderen doorhangen heeft snel de kopzorgen van het vroegtijdige zwermen. De uitbreidingsbak wordt met waswafels of als men ze heeft, in het centrum met 4 of 5 uitgebouwde heldere ramen voorzien. Deze uitbreidingsbak wordt eenvoudig van boven op het volk geplaatst. Is er echter tot in april slecht weer voorspelt dan moet men, als men krenterig geweest met voeder, de te licht bevonden volken nog eenmaal 5 à 7 kg brandstof ter beschikking stellen. Dit wordt gedaan met weggenomen volle ramen bij volken die teveel hebben. Deze ramen worden aan de kant van de uitbreidingsbak gehangen. Alle jonge volken worden synchroon uitgebreid, het tijdstip wordt bepaald door het sterkste volk. Hoogstens ieder tiende volk bezet in maart minder dan 4 raamstraten. Sommige van deze volken overleven een volgende koude periode niet, andere hebben zoveel tijd nodig dat ze pas bij de late dracht gereed zijn om honing te produceren. Is in deze volken een goede intacte koningin aanwezig (te herkennen aan het gesloten werksterbroed) worden zelfs de zwakste volken niet opgelost of verenigt maar wel gesaneerd. 1. De zwakkeling, midden maart, het meeste teveel aan voederraten, op 2 à 3 na, wordt weggenomen en door lege opgebouwde ramen vervangen. Zo komt er plaats voor het broed. 2. Op een twee rompen volk dat reeds de bovenste bak aan het vullen is wordt een koninginnenrooster gelegd en daarop wordt de zwakkeling gezet. Er wordt geen tweede vlieggat bij gemaakt of gegeven.


3. 4 Ă 5 weken na de vereniging, ongeveer in het midden van april, heeft het onderste volk het bovenste versterkt. Normaal leven de twee koninginnen nog en zijn aan het leggen. Nu worden de twee gescheiden. Het oorspronkelijk zwakke volk wordt op een eigen bodem geplaatst en komt op de plaats te staan van het sterke volk. Hierdoor wordt het zwakke nog extra versterkt met vliegbijen Als het nodig is kunt de oude zwakke volken ook op de volgende manier gesaneerd worden: de meest lege broedromp of bak verwijderen en volk op een sterk volk plaatsen. Alle zwakkelingen die niet duidelijk moerecht zijn (werksterbroed in alle stadia), kunnen koninginnen bevatten die alleen darrenbroed aanzetten en dus darrenbroedig zijn. Maar ook kunnen er werksters in zitten die ook reeds (onbevruchte) eieren leggen. Dit kan men herkennen aan darrenbroed en meerdere eieren in een cel. Deze leggende werksters zijn gevaarlijk voor een goed koningin en worden daarom niet op een goed opgezet. Mijn koninginnen worden niet ouder dan 2 jaar en daardoor hebben we vermoedelijk maar hoogst zelden darrenbroedige koninginnen. Bezit toch een volk dat darrenbroedig dan wacht u tot in april en bij goed vliegweer veegt dit op de grond af zodat de bijen naar een sterk volk kunnen vliegen.


Checklist, dit kunt u in maart doen. -

-

-

De bodem verwisselen. Of eventuele bakken uit de bodem halen en zuiver maken. Op de varroadraad liggen soms grote hoeveelheden aan dode bijen, deze ook verwijderen. Heeft een draad tegen de muizen voor het vlieggat staan dan wordt ook in maart verwijderd. Prikkelen, er wordt geen prikkelvoeding geven, normaal heeft genoeg voeder bij de inwintering geven. Bijen eng houden, isoleren of een verwarming de bodem plaats heeft geen positieve werking. Op tijd vergroten zorgt er voor de bijen niet van onderen aan de ramen bijbouwen. Raam per raam vergroten, teveel plaats berokken geen schade aan het volk. Het naar boven omhangen van broedramen is een broednest verstoring. Bij plotseling koude koelen deze ramen snel af. Moerloze volken verenigen brengt meer gevaren met zich dan dat het hulp is voor de gezonde volken. Zulke volken veegt men het beste in april af en laat ze op andere sterke volken afvliegen. Volken af solferen is onnodig. Varroa behandeling met chemische producten is zo kort voor de dracht een taboe. Voorjaar volken controleren met trekken van raten is een geruststelling voor de imker maar maakt bijen nerveus en in de war (storing een groet mate).

Zoet en duur! Waarom de suikerprijs explodeert (de). Noodtoestand in de zoetwaren fabrieken: De taaitaai en peperkoeken die op het oktoberfeest in M端nchen verkocht worden moeten met een suikeroplossing overgoten worden.. Doch de suiker was in de late zomer van 2011, zelfs voor grote inkopers, moeilijk zo niet zeer moeilijk te bekomen. Natuurlijk waren er toch koeken op het oktoberfeest, de fabriek kon zich nog juist op tijd bevoorraden uit Polen ofschoon deze iets duurder was. Ook kleine hobbyimkers die het suikerwater voor hun bijen met suiker uit het warenhuis zelf maakt, had het verleden jaar niet gemakkelijk. In sommige warenhuizen was de suiker maar alleen in de huishouding gebruikelijke hoeveelheid te bekomen. Op sommige plaatsen was dit maar 4 kg per persoon. Vele imkers vragen zich af of zij in de toekomst nog toereikend suiker voor de wintervoeding voor hun bijen in betaalbare prijzen kunnen bekomen.


Toch Suikertekorten ondanks een recordoogst. Terwijl de Europese landbouwers van een uitstekende oogst van suikerbieten konden genieten waaruit grote firma’s zoals Tienensuiker, Zuid en Noordsuiker hun suiker produceren. De landbouwers hebben tot 100 ton suikerbieten per hectare geoogst. Het suikergehalte lag één derde hoger dan het gemiddelde van de afgelopen jaren. Waarschijnlijk heeft de vele regen in de zomer van 2011 goed gedaan. Daarom moest eigenlijk de suikerprijs lager liggen. Moest! Jammer genoeg niet want dat verhinderd de “Suiker verordening”. Alles is geregeld; De Suiker verordening. Bij suikerbieten zijn de prijzen gereguleerd; wat de boer ervoor krijgt, staat meestal voor de oogst reeds vast. De aanbouw is streng gereglementeerd, iedere boer heeft een vast contigent, een hoeveelheid die de suikerfabriek hem gegarandeerd afneemt. Van de gestegen wereldmarkt prijzen profiteert de boer vooreerst niet. Sinds de suikermarkt hervorming van de EU in 2006 moest de aangeplante oppervlakte duidelijk gereduceert worden. Vanaf dit moment mag in Europa maar 85% van de toenmalige hoeveelheid geproduceerd worden. De rest moest ingevoerd worden, dit was een beslissing van het WTO, de Wereldhandesorganisatie. De achtergrond: voor de verordening van 2006 hadden de Europese landbouwers door hun productie overschotten te exporteren de wereldwijde markten kapot gemaakt. Men kon het zich permitteren de overschotten op de wereldmarkt aan spotprijzen te verkopen. Daarom greep het WTO in. De beperkingen van het WTO zal volgens sectorkenners nog verder dragen, de suikermarkt zal nog verder geliberaliseerd worden.


De wereldmarkt prijzen in beweging. Vanaf 2006 verplicht e zich de EU de rest suiker (15%) uit de armste landen, de zogenoemde AKP staten, dat zijn de Afrikaanse, Caribische en pacifiek landen zonder Brazilië en India, in te voeren. Suiker voor de tank. Minstens twee verdere redenen zijn er voor het hoge prijsniveau, de landbouwprijzen zullen in de komende jaren eerder stijgen. En; steeds meer suikerriet wordt tot brandstof verwerkt. “E10" laat groeten. In Brazilië zouden reeds meer dan 60% van alle auto’s op brandstof uit suikerriet rijden, tendens is stijgend. Maar alleen omdat Brazilië traditioneel overschoten met rietsuiker heeft, uit zich dat nog niet op de wereldmarkt prijs. Ethanolfabrieken voor het maken van biobrandstof uit suikerbieten zijn ook in Europa aanwezig. Zij verwerken de zogenoemde “industrie suikerbieten” die niet tot de contingenteringplicht behoren. Na het failliet met de biobrandstof “E10" in Duitsland, de chauffeur heeft hem eenvoudig niet geaccepteerd, heeft de biobrandstof in Duitsland en de rest van Europa weinig betekenis meer. Het is niet uitgesloten dat dit in de toekomst veranderd. Degene die honing oogst moet (meestal) suiker voederen. Op deze plaats zou men er ook eens aan kunnen denken om een contigent, van de gunstige industriesuiker, voor de Europese imkers te verlangen (opeisen). Het schijnt bijna onmogelijk om dit in de praktijk om te zetten. Voor de wintervoeding benodigd de imker in Europa ca. 20 à 25 kg suiker per volk. Voor Duitsland is dit 25.000 ton suiker. Voor België is dit niet goed geweten. Men moest een eigen bureaucratie oprichten die certificaten, controleert enz. Of men moest de goedkope industriesuiker voor bescherming tegen misbruiken extra kleuren. Dit was volgens Europa niet te doen. Dit alles is reeds al eens geweest. Oudere imkers herinneren zie wel de gedenatureerde suiker van na de oorlog. Grote imkerijen zijn reeds de voorbije jaren op siroop op basis van tarwe overgeschakeld. Maar hiervan zijn de prijzen ook reeds gestegen. Hierdoor schakelen steeds meer grote imkerijen weer terug naar de bietsuiker. Honing prijzen in beweging! Ergens moeten de meerkosten bij het voeder weer ingehaald worden. Vele imkers, die een beetje calculeren, zullen over de verhoging van de honingprijs moeten nadenken. Als het dan moet zijn, het moment voor een prijsverhoging schijnt gunstig. Het laat zich aantonen dat gentechnisch vrije honing krap wordt.


Dit is een gevolg van EU-honingoordeel van september 2011. Door deze achtergrond kunnen de imkers de aanpassing van de prijzen geloofwaardig maken voor hun klanten. Vertaling uit De Biene 1/2012.

Artikel uit ‘FRUITREVUE’, vakblad voor fruitkwekers, nr 02 2012. Bijen en bestuiving. Benny Larivière Vorige lente profiteerde ik van een zonnige dag om mijn bijen na te kijken die in een appelboomgaard opgesteld stonden. Plots doemde er voor mijn kasten iemand op die onverschrokken en zonder zich om het gevaar van mogelijke bijenprikken te bekommeren foto’s stond te nemen. Het bleek een Nederlandse consultant te zijn die een kijkje kwam nemen naar de ontwikkeling van de bloesem om vervolgens de nodige raadgevingen aan de fruitkweker te kunnen formuleren en die het heel ‘harstikke gaaf’ vond dat er bijenkasten in de boomgaard stonden. ‘Je ziet dat minder en minder, ook bij ons in Nederland’, zei hij. Nu is het mijn persoonlijke overtuiging dat die consultant niet het warm water ging heruitvinden, en dat zijn adviezen voor meer dan 80% materie zou betreffen die de fruitkweker uit ervaring en overlevering zelf al wist of had kunnen weten. Maar waarschijnlijk hebben wij Vlamingen een grote nood aan confirmatie en horen we het graag nog eens zeggen van een specialist terzake. Misschien betalen wij deze expert graag om te herhalen wat we al wisten, misschien streelt dat onze ijdelheid? Zo van, zie je het wel dat ik gelijk had?


Wat er ook van zij, als het om expertise gaat in de fruitteelt keren wij graag onze blik naar het Noorden, en dus doe ik dat als imker die hier dan toch ook onrechtstreeks mee te maken heeft, ook al wel eens. Het valt immers niet te ontkennen dat bestuivingsimkerij boven de Moerdijk veel verder geëvolueerd is dan bij ons. Nederland heeft een wereldreputatie opgebouwd op gebied van zaadselectie bijvoorbeeld, en voor zo’n klein landje betekent dat toch wel iets. Op zijn minst betekent dit dat ze verder kijken dan hun neus lang is. En commercieel inzicht hebben. Nu is 2012 in Nederland uitgeroepen tot ‘Jaar van de Bij’ en dat komt niet zomaar uit de lucht vallen. Vermits ze inderdaad verder kijken dan de rand van hun reukorgaan, zien zij in dat de achteruitgang van het bestuivingsinsectenbestand in het algemeen en van de honingbij in het biezonder een sterke hypotheek legt op de ontwikkeling van een bij hen toch wel vrij bloeiende sector, bloeiend in de letterlijke en figuurlijke betekenis van het woord. Ter gelegenheid van dit bijenjaar werden heel wat studies gepubliceerd, verslagen waar ik maar al te graag wat in grasduinde. En zoals ik al aanhaalde bevestigde het dikwijls wat ik al wist en kwamen er voor mij niet altijd wereldschokkende bevindingen uit de bus, maar mijn ijdelheid mag ook al eens gestreeld worden zeker ? Het zijn niettemin waarheden als koeien. Wat waren nu hun uitgangspunten? Dat bijen van cruciaal belang zijn voor de mens en wel om volgende redenen: landbouw is voor een belangrijk deel aangewezen op bestuivers. De belangrijkste bestuivers zijn honingbijen en hommels die samen tussen de 80 en 90% van de bestuiving in de landbouw verzorgen. 35% van de wereldvoedselproductie zou afhankelijk zijn van insectenbestuiving, deze 35% worden gevormd door zo’n 90 gewassen, waaronder fruit, noten, koffie, chocola, soyabonen en groentenzaden. Verder stellen onze Nederlandse vrienden dat de combinatie van bestrijdingsmiddelen, gebruikelijke ziekteverwekkers, achteruitgang van biotopen en een eenzijdig voeselaanbod er de oorzaak van zijn dat de vitaliteit van de bijen(volken) achteruitgaat. Het gaat dan om alle bijensoorten, zowel de wilde bijen en de honigbij en mogelijk ook de hommel. Bijgevolg is de bescherming van natuur en landschap noodzakelijk om de bijen te behouden als essentieel onderdeel van de natuurlijke kringloop. Belangrijk is duidelijk te maken dat de huidige situatie het resultaat is van een samenhangend stelsel van bijonvriendelijke werkwijzen. Het hele bijenjaar 2012 is er op gericht de ernst van de situatie duidelijk te maken en daarbij aan te geven hoe men kan meehelpen om het tij te keren. Om zich in te zetten voor het voortbestaan van bepaalde insectensoorten zijn er heel wat emotionele, nostalgische, en nog vele andere minder becijferbare redenen. In Spanje werden rotstekeningen gevonden van honingjagers die minstens 7000 jaar oud zijn. Honing was een welkome lekkernij, en tot de ontdekking van Amerika waar suikerriet groeide, was honing de enige zoetstof die zoeter was dan fruit. De klontjes van Tienen bestonden toen nog niet, en een bijenkorf was in de Middeleeuwen meer waard dan een koe. Wat het milieu betreft hebben bestuivingsinsecten een onschatbare waarde voor de instandhouding van onze leefwereld. Zonder insectenbestuiving zou


ons biotoop nog veel verder verschralen dan tot nu toe het geval is, kruisbestuiving over meer dan enkele honderden meters zou uitgesloten zijn. Maar nuchtere Hollanders zouden geen nuchtere Hollanders zijn als ze ook niet met cijfers zouden over de brug komen. Zij schatten het aantal plantensoorten die insectenbestuiving nodig hebben op 80% van wat bestaat. De honingbij neemt hiervan 15% exclusief voor haar rekening. En op langere afstand ligt dit aandeel hoger. Solitaire bijen en zweefvliegen raken immers niet veel verder dan een honderdtal meters rond hun nestplaats. Honingbijen komen sinds de invasie van de Varroa destructor mijt uit Azië niet meer in het wild in onze contreien voor. Enkel imkers houden de soort nog in stand. Dit terwijl de genetische basis alsmaar versmalt. Er wordt immers steeds geselecteerd op zachtaardigheid en productiviteit, ziektebestendigheid is minder op korte termijn meetbaar en daar wordt dus minder rekening mee gehouden. Door de genetische basis te verarmen worden de bijen nog ziektegevoeliger, het lijkt wel een vicieuse circel. En al worden honingbijen gedurende bepaalde periodes massaal ingezet in cultuurteelten, de rest van de zomer moeten ze ook over veel, en liefst gediversifieerd stuifmeel beschikken. En zo komen we bij het syndroom van de ‘groene woestijnen’ : maisakkers, graan- en aardappelvelden zonder enige wilde bloem, doodgespoten of kaalgeschoren akkerranden. Ook in parken en tuinen loopt het doorgaans goed mis : golfterreingazon, coniferen... Wat heeft een bij hieraan? Niets dus. Ook de solidaire wilde bijen zouden van de wilde flora moeten leven, en bij gebrek aan voedsel gaan de bestanden hiervan ook zienderogen achteruit.. Instandhouding van ecologische evenwichten is dus noodzakelijk om de insecten in stand te houden zonder welke de wereldvoedselproductie met minstens 10% zou dalen. In absolute termen wel te verstaan, want dan hebben we het nog niet over het significante verschralen van het aanbod. Over de invloed op dit aanbod echter volgende maand meer. En ook nog meer cijfers. ‘Echte’ dan, in euro’s uitgedrukt!

Artikel uit ‘FRUITREVUE’, vakblad voor fruitkwekers, nr 03 2012. Benny Larivière Bijen en bestuiving. Zoals vorige maand beloofd, cijfers dus, iedere zichzelf respecterende onderzoeker publiceert er, al is het niet altijd evident om te achterhalen of ze op een gefundeerde basis berekend werden. In sommige domeinen is dit heel wat eenvoudiger en evidenter. Zo is het de normaalste zaak ter wereld om te berekenen hoeveel het kost om een nieuw huis te bouwen, of te investeren in materieel en te berekenen hoeveel dit


jaarlijks aan afschrijving kost. Met de stijgende energieprijzen is het ook gangbaar geworden hoeveel het kost om de hele winter behaaglijk warm te zitten. En ook hoeveel er kan bespaard worden door geld uit te geven om te isoleren bijvoorbeeld. Op gebied van bestuiving ligt dat moeilijker. Ten eerste is er op dit gebied geen ‘berekeningscultuur’aanwezig: in het verleden zijn er altijd voldoende bestuivers aanwezig geweest, alles lijkt evident, en niemand denkt er aan hier een waarde aan toe te kennen. Als de bestuivers schaarser worden veranderd dit plaatje, net als bij de energie. Het is ook niet altijd evident om te bepalen wat de meerwaarde van bestuiving is. Er bestaat immers geen zwart-wit. Een boomgaard zonder bijen zal immers ook fruit opbrengen. De vraag is echter: hoeveel (minder) en van welke kwaliteit? En hoe verrekenen we dit in het bepalen van de totale jaaropbrengst als we ook al rekening moeten houden met wisselende marktprijzen en met andere even bepalende factoren, klimatologische bijvoorbeeld? Je kan immers geen bijen inhuren en de imker vergoeden op basis van de fruitprijzen van de volgende winter. Het zijn vaste kosten, net zoals de bestrijding van parasieten, bemesting etc.. En een mens is al vlug geneigd daarop te besparen met het idee achteraf meer netto over te houden. Er is dus een zekere methodiek vereist. Deze werd ontwikkeld door Morse en Calderone in 2000. Het betreft studies over het gebruik van honingbijen eind negentiger jaren in de Verenigde Staten. Om de waarde van de bestuiving door honingbijen aan te geven, hebben ze een schatting gebruikt voor de afhankelijkheid van insectenbestuiving. Uitgedrukt als D, een waarde tussen 0 (onafhankelijk) en 1 (volledig afhankelijk). En een schatting van het aandeel van honingbijen in de insectenbestuiving. Uitgedrukt als P, eveneens een waarde tussen 0 (geen bijdrage honingbijen) en 1 (alleen maar honingbijen). De waarde van de bestuiving door honingbijen wordt per gewas verkregen door door de productiewaarde V te vermenigvuldigen met D en P. Wat ons de volgende formule geeft : Waarde bestuiving honigbijen = V x D x P. De betrouwbaarheid van de berekening staat of valt met de betrouwbaarheid van P en D. Maar als we ons baseren op gemiddelden en studies die eerder al gedaan werden komen we tot volgende resultaten: Verenigde Staten: € 10,2 miljard Verenigd Koninkrijk: € 300 miljoen België: €316 miljoen Australië: € 1,1 miljard Wereldwijd: € 125 miljard. Meer recent werden verdere studies uitgevoerd door Klein (2007) en Gallai (2008). Klein perfectioneerde het systeem als volgt: hij splitste de belangrijkste 115 voedingsgewassen wereldwijd eerst op in twee categorieën, wel en niet bestoven door dieren en kwam op respectievelijk 76 en 24%. Wat maakt dat een kwart van de voedingsgewassen afhankelijk is van windbestuiving, drie kwart van insecten. Vervolgens bekeek hij de voedselproductie in tonnen: 60% van het geproduceerde voedsel komt van gewassen die onafhankelijk zijn van dierlijke bestuivers (graangewassen en aardappelen bijvoorbeeld), 35% van gewassen die afhankelijk zijn van bestuivers en voor 5% had hij geen uitsluitsel.


De gewassen die afhankelijk zijn van dierlijke bestuivers deelde hij vervolgens nog eens op in verschillende categorieën: van geheel afhankelijk tot wel bezocht maar eigenlijk niet afhankelijk. Gallai borduurde verder op deze studie en probeerde te bepalen wat deze insectenbestuiving waard was in harde valuta. Hij kwam tot de bevinding dat de categorieën met de hoogste insectenafhankelijkheid dan wel niet altijd de gewassen waren met de hoogste opbrengst wereldwijd in tonnen uitgedrukt, maar dat het meestal wel om gewassen ging met een relatief hoge waarde, fruit, oliegewassen, groenten, genotsmiddelen en noten. Graangewassen bijvoorbeeld hadden een gemiddelde waarde van € 139 per ton en waren helemaal niet insectafhankelijk. Fruit daarentegen had een gemiddelde waarde van € 452 per ton . En hij berekende vervolgens met hoeveel procent de productie zou dalen zonder efficiënte bestuiving, voor fruit was dit 23,1%, voor de genotsmiddelen zelfs 39%, terwijl deze laatste toch een gemiddelde prijs haalden van €1225 per ton. De laatste studie komt met haar berekening van de waarde van insectenbestuiving wereldwijd aan € 153 miljard per jaar, of bijna 10% van de totale waarde van de oogst. En toch ook 20% hoger dan de eerste studies die voor België aan € 316 miljoen kwamen, nu bijna € 400 miljoen dus. Het lijkt misschien niet zo veel, een daling met 10% van het werldvoedselaanbod als we denken aan de melk- en wijnplassen, boterbergen, vernietigd interventiefruit en ga zo maar door, maar als zelfs maar een deel van deze 10% wegvalt, zijn de gevolgen al enorm. Nu is er in Europa bijvoorbeeld voor fruit een tekort van 20 à 30% ten opzichte van de productie (terwijl 50% van de bevolking al onder de FAO norm voor dagelijks noodzakelijke fruitconsumptie zit!). Invoer compenseert dit tekort, maar zonder insectenbestuiving kan er van nergens meer ingevoerd worden, want dan is er overal een structureel tekort! Ik hoor sommigen al luidop denken: eindelijk weer hoge prijzen voor onze appels en peren! Maar spijtig genoeg zal deze vlieger niet opgaan, want als de prijs te hoog wordt zal de verkoop stilvallen en zullen de mensen misschien minder gezonde, maar in elk geval goedkopere alternatieven zoeken. Waarmee niemand dus gebaat is. Deelnemeres aan de basiscursus in Neerbrabant


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.