14 minute read
In dit nummer
Wij, Jan Cremer Wereldreizigers
‘Er zijn reizigers en reizigers. Er zijn er, die hun tocht door Cook of een ander reisbureau zorgvuldig laten voor bereiden en vanuit hun comfortabele zitplaats in vliegtuig of D-trein de wereld leeren kennen, en er zijn er, die als echte globetrotters van dorp tot dorp en van stad tot stad trekken, bij boeren in het hooi slapen en wel over veel optimisme, doch niet over een chèqueboek beschikken. Tot dit laatste genre reizigers behoort de heer J. Cremer uit Enschede, die op de fiets naar Palestina trekt. Hij heeft voor ons blad verschillende reisbrieven geschreven, waarvan we hier den eersten laten volgen. Hij vertelt daarin hoe hij, na een tocht dwars door Europa, van Bulgarije in Turkije kwam.’
Uit Nieuwe Hengelosche Courant/ Het Kanton Goor, 13 december 1937.
Op 13 december 1937 kondigde de redactie van de Nieuwe Hengelosche Courant en Het Kanton Goor met gepaste trots een serie brieven aan over de reis die Jan Cremer uit Enschede van mei 1937 tot januari 1938 maakte naar Palestina. Jan Cremer, inderdaad. De vader van de ‘angry young man’, die in 1964 het brave Nederland –en later de wereld – schokte met zijn zelfbenoemde onverbiddelijke bestseller Ik Jan Cremer. De Jan Cremer, die als rusteloze en vrijgevochten globetrotter met reisverslagen van zijn veelvuldige tochten naar Siberië en Mongolië in de voetsporen van zijn vader trad. Hoewel Jan Cremer jr. zijn in Enschede en omstreken roemruchte vader nooit echt heeft gekend – Cremer sr. overleed in 1942 toen zijn zoontje twee jaar oud was – ontdekte hij tijdens een jarenlange speurtocht steeds meer overeenkomsten. Zo citeerde hij met instemming uit de doctoraalscriptie Ik Jan Cremer, een terreinverkenning van Peter van Schie uit 1977: ‘De oude Cremer is herkenbaar in Jan Cremer: pionier, vrouwen, avontuur, reizen, omgang met geld, zijn onverzettelijkheid enzovoort. Het beeld is dat van een uitvergrote Jan Cremer.’
Het Acasiaplantsoen, ‘Het Oostblok’, omstreeks 1964.
Rechtsonder: Jan Cremer met moeder Rosza Csordas Szomorkay Wendl, omstreeks 1945.
Onder: Het Acasiaplantsoen 1950.
Reizen in het bloed
Reizen zat de Cremers, stammend uit een familie van hoefsmeden en beroepsmilitairen uit Pruisen en Hessen, in het bloed. Jan Cremer jr. was zich daarvan al vroeg bewust. Als jongetje bracht hij vele zondagmiddagen door op de stoffige zolder van de woning in Emmastraat in Enschede, waar hij met zijn moeder woonde. Urenlang verloor hij zich in de inhoud van een zware zeemanskist met tastbare reisherinneringen; het enige dat zijn vader had nagelaten. Terwijl sigarenkistjes vol ansichtkaarten, enveloppen met foto’s, een blik glasnegatieven, de Schoolatlas der geheele aarde en een door motten aangevreten knapzak door z’n knuistjes gleden, fantaseerde de kleine Jan over verre, geheimzinnige landen en volken. En over zijn vader, de wereldreiziger. In zijn verbeelding groeide die vader, van wie hij zelfs nooit een foto had gezien, uit tot een mythische figuur. ‘Een grote forse man, een reus met brede schouders, grote handen en stevige polsen. Zilverblond haar en opvallende blauwe ogen in een altijd gebruind gelaat; gelooid door vele reizen in de zon.’ In zijn onverbiddelijke bestseller Ik Jan Cremer heeft hij dat beeld in 1964 stevig aangedikt. ‘Van mijn vader weet ik niet meer dan dat het een gevreesde en gevaarlijke avonturier was, oorlogscorrespondent en ontdekkingsreiziger. Hij was een van de eersten die Egypte, Klein-Azië, Perzië, de Balkan, de steppen, woestijnen en poesta’s introk, te voet, per fiets of per trein, en daar dan maandenlang tussen de autochtone bevolking leefde, er boeken over schreef en te gast is geweest bij sjeiks, koningen en premiers op de halve wereldbol.’
Feit en fictie
De ‘Vatersuche’ van Jan Cremer jr. leverde in de navolgende jaren in diens barokke boeken een onnavolgbare mengeling van feiten en fictie op. Feit is, dat Jan Cremer sr. op 30 november 1877 werd geboren in Enschede. En dat hij daar in eerste instantie als bankwerker en elektricien werkzaam was, vervolgens korte tijd uitweek naar Duitsland, om terug te keren toen de dienstplicht hem riep. Werkloosheid na zijn diensttijd bij de marine, dreef Cremer sr. in 1898 naar Amsterdam, waar hij werk vond als smid. Daar ook ontmoette hij Margaretha Elisabeth Smit, met wie hij op 3 januari 1901 in Enschede in het huwelijk trad. Al deze feiten kunnen worden ontleend aan de artikelenreeks ‘Typen en schetsen uit de opkomst van de Socialistische Beweging in Twente’, verschenen in het anarchistische periodiek Recht door Zee. Toen Cremer
sr. na zijn huwelijk als monteur in Driebergen aan de slag ging bij de aanleg van elektrische installaties, bracht zijn socialistische en anarchistische inborst hem voor het eerst in conflict met zijn bazen. De man, die niet schroomde een meningsverschil met z’n vuisten te beslechten, greep in dit geval naar de pen om in een brochure met de titel Een stem om recht z’n gram te halen over ‘den slaafschen geest en onheuse toestanden, welke in de fabriek, ook met betrekking tot het andere personeel, bestonden.’
Eerste Wereldoorlog
In die tijd ondernam de rusteloze Cremer sr. ook al z’n eerste avontuurlijke reizen. Zo vertrok hij in 1905 met een kameraad te voet naar Rome. Volgens zoon Jan was die reiskompaan de beroemde sociaal-anarchistische voorman Ferdinand Domela Nieuwenhuis, maar daarvan is nooit enig schriftelijk of andersoortig bewijs gevonden. Feit is wel, dat beide mannen elkaar goed gekend moeten hebben, want Cremer sr. schreef tijdens de Eerste Wereldoorlog onder de titel ‘De grens’ een artikel voor het tijdschrift Morgenrood van Domela Nieuwenhuis. De oorlog lijkt aanvankelijk ver weg in de ronkendromantische beschrijving van de ontluikende natuur tijdens een lentewandeling van Enschede naar ‘Glanerbrücke’, de Duitse grens. Maar na een hoopvolle passage over de natuur, die weer zal zorgen voor ‘gevulde graanschuren en rijke oogsten en van zaden en vruchten’, kan Cremer sr. niet om de dreiging van de oorlog heen. ‘Doch met dezen oorlog schijnt alles in de war en krankzinnigheid heeft ’t menschdom aangegrepen. Het koren, dat eens rijpte op weelderige akkers, bijeen gegaard door nijvere handen, ligt nu op den bodem der zee, in diepe afgronden verzwolgen. En de mensch, slaakt z’n klachten over dit onrechtmatig gebeuren...’
Jaren dertig
Ook toen Cremer sr. in de jaren dertig als elektricien en koopman in elektrische apparaten volop werk had in de textielstad Enschede, en in Hengelo als elektromonteur in dienst was bij de Heemaf NV, bleef hij zoveel mogelijk reizen. Met z’n broer Cornelis, die een houthandel had in Parijs, had hij vóór 1920 al regelmatig door (toen nog) ‘donker Afrika’ gereisd om hout te kopen. Later in dienst bij de Heemaf begeleidde hij transporten naar het Midden-Oosten, waar in de woestijn kabels moesten worden gelegd. In Enschede had Cremer sr. na de Eerste Wereldoorlog meerdere zaken. Een winkel in elektrische apparaten aan de Noorderhagen 48, een smederij aan de Langestraat 62, naast het stadhuis en eind jaren dertig een winkel-woonhuis met werkplaats aan de Emmastraat 10. Van dit laatste pand, lang geleden afgebroken, zijn geen afbeeldingen bewaard gebleven. Al wordt beweerd dat het huis nog net zichtbaar is op de schoolplaat De fabrieksstad Enschede. Jan Cremer jr. beschreef dit huis in zijn trilogie De Hunnen bloemrijk aldus: ‘Het lag in een rij winkelhuizen, in het voorname gedeelte van de straat, en Cremer had twee panden verbouwd tot één huis. Met etalages aan de straatkant. In de ene winkel lagen slordig de elektromotoren en elektrische apparaten uitgestald waarmee Cremer handel dreef, en in de andere etalage waren antieke koperen ketels en petroleumlampen, Turkse waterpijpen en kameelzadels tentoongesteld. Curiosa waarin hij handelde, meegenomen uit verre landen. “Exposition de bellas Artes Espanola” stond in sierlijke krulletters op de ruit geschilderd.’
Liefde op het eerste gezicht
Met enige regelmaat hing er in de nering van Cremer sr een bord met het opschrift: ‘Voor onbepaalde tijd gesloten’. Dan trok hij er, bevangen door ‘Fernweh’, voor kortere of langere tijd op uit. Cremer sr. maakte voetreizen naar Locarno en dwars door de Pyreneeën van Tarbés naar Zaragoza. Maar hij was ook als oorlogscorrespondent actief tijdens de Spaanse Burgeroorlog, hoewel hij geen geldig paspoort had voor Spanje. Zijn grootste prestatie als wereldreiziger was echter de reis per fiets naar Palestina, van mei 1937 tot januari 1938, waarvan hij verslag deed in De Nieuwe Hengelosche Courant.
Tijdens die reis ontmoette Cremer sr., inmiddels ruim zestig en gescheiden van zijn eerste vrouw, in Boedapest de conservatoriumstudente Rosza Csordas Szomorkay Wendl. Zij was een dochter van de rentmeester op een boerderij aan het Balatonmeer. Het was liefde op het eerste gezicht. Een liefde die beklijfde, want Cremer sr. liet haar overkomen naar Enschede, nadat hij er was teruggekeerd van zijn Palestinareis. Op 26 mei 1939 werd het huwelijk tussen de rusteloze wereldreiziger en de ravissante Hongaarse voltrokken. Op 20 april 1940 – de verjaardag van Adolf Hitler – werd in het ziekenhuis vlak achter de werkplaats van Cremer sr. hun zoon geboren.
In het eerste deel van de trilogie De Hunnen, het magnum opus van de schrijver Jan Cremer jr., namen deze gebeurtenissen welhaast mythische proporties aan. Over de huwelijksreis van zijn vader en moeder naar Hongarije – waarvoor hij ongetwijfeld heeft geput uit de reisbrieven van zijn vader – schreef hij bijvoorbeeld het volgende: ‘Die hete zomer brachten ze door op het Hongaarse platteland. In de Kis-Aföld, de Kleine Laagvlakte, op Negen maanden later, op 20 april 1940, werd in Enschede Jan Cremer jr. geboren.
het landgoed dat beheerd werd door Ferenc Szomorkay. Het domein van Esterházy in Szigliget, op de noordoever van het Balatonmeer, in het Komitat Veszprem. In een landhuis, omringd door cipressen en dennenbomen, met uitzicht op het golvende landschap van Transdanubië, de beboste heuvels en beboste bergen, de golvende graanvelden, de wijngaarden, de groene weiden en gele akkers, waarboven immer buizerds en valken zweefden. Waar ze bij aankomst op de hoeve uitbundig door de vrouwen verwelkomd waren met brood en zout.’ Een paar bladzijden verderop beschreef Jan Cremer jr. in robuust gebeeldhouwde zinnen hoe de wereldreiziger Cremer sr. en zijn jonge bruid aan het einde van een broeierig warme dag tijdens de Hondsdagen een wandeling maakten door het prachtige Hongaarse land. En hoe ze een schuilplaats zochten, toen er vanachter de donkere schaduw van de Badacsony-berg een zwaar onweer naderde.
‘Die hete en donkere vooravond eind juli, in de Hondsdagen van 1939, terwijl donder en bliksem om zich heen sloegen en de aarde deden sidderen, werd ik ingelijfd in het leger der eeuwige Heimatlozen.’
Weg uit Enschede
In de lente van 1943 maakte Jan Cremer jr. op driejarige leeftijd zijn eerste treinreis. Van Enschede naar Vroomshoop. Sindsdien wilde hij, net als z’n vader de wereldreiziger, nog maar één ding: weg uit Enschede. In Enschede word je geboren om te emigreren, zei Cremer sr. altijd. En: ‘Er zijn maar twee goede zaken in Enschede en dat is de grens en de trein naar Amsterdam.’ Een dag na zijn zestiende verjaardag zat Jan Cremer jr. in die trein naar Amsterdam. Vastbesloten om de grauwe fabrieksstad Enschede voorgoed de rug toe te keren. Nieuwe, onbekende werelden – door zijn vader al verkend – riepen hem.
‘In de trein wordt het donker. Boven de IJssel barst plotseling het onweer los. Bliksemflitsen verlichten de aarde. Dreunende donderslagen doen de treinstellen schudden op de rails. Sneller nog dan het weerlicht zal ik worden. Snel als de windhond, taai als leer, hard als staal. Specialist in het overleven en ontvluchten. Een loslopende wolf ontsnapt sneller uit de kooi dan een geketende.’
Uit: Ben Siemerink, toneelmonoloog Wolfsjong, gebaseerd op de trilogie De Hunnen. Deze monoloog is opgenomen in Oorlog op Pathmos van J. Heymans, De Oare útjouwerij. Enschede 1998.
Afrika, 1974, Djibouti.
De schoonheid van Boedapest
‘Over het algemeen is de Hongaar een vriendelijk en gastvrij mens. En Nederland heeft een goede naam in Hongarije. Het gebeurde enige keren, dat een Hongaar zijn hoed voor mij afnam uit respect voor mijn land. In Szekesfehervar werd ik, uit een lunchroom komend, opgewacht door een meisje, dat hij het horen van de naam Holland was blijven wachten om mij mee te delen, dat zij zeven jaar in Holland geweest was en nu graag terug wilde naar ons land. Of ik haar daarbij helpen kon. Zij verzocht mij op de weg naar Boedapest (het gebeurde op de heenreis) in Nagyteétény bij haar ouders te overnachten en eerst de volgende dag te vertrekken. Ik voldeed aan haar verlangen en werd gastvrij ontvangen en onthaald. Ik ontmoette er onder meer ook haar broer, die eveneens in Holland was geweest en wel bij de familie Warmelink te Denekamp. Het verhaal van zijn herinneringen aan zijn jeugd in ons land, na de ongelukkige oorlogsjaren, was een getuigenis van liefde en dankbaarheid jegens het kleine land aan de zee. Uit erkentelijkheid voor de aan de Hongaarse kinderen betoonde gastvrijheid heeft het stadsbestuur van Boedapest een straat genoemd naar H.M. de Koningin welke heet Vilma Királynö ut (Koningin Wilhelminastraat). Zoals elke wereldstad heeft ook Boedapest haar brede boulevards, parken en plantsoenen, haar musea en kerken, haar nachtleven, rijkdom en weelde en in schril contrast daarmede schrijnende armoede. Maar wat Boedapest van andere wereldsteden onderscheidt, dat is de Donau – de Donau met haar machtige, mooie bruggen, welke Boeda met Pest verbinden. De faam, welke van de hoofdstad van het land der Magyaren uitgaat, is dan ook groot. Als een sprookje is deze stad, als men in de avond van de St. Gellertsberg af neerziet op de huizenzee en het licht der duizenden lampen langs de oevers weerspiegeld wordt door de Donau. Of als men op het Margaretheneiland, dat als een pronkende robijn van kleurige en vlammende bloemen gevat is in het stroombed van de rivier, bekoord wordt door de zigeunermuziek.
Geheel anders evenwel is de Hongaarse vlakte, de poesta, in haar beangstigende eenzaamheid. Maar wanneer de ban der eenzaamheid gebroken is, dan ziet men als een wonder van kleuren de bonte en fijn bestikte en geborduurde kleding der landbevolking. Op hoogtijdagen is het een feest van klederdrachten en kleuren van met goud en zilver bestikte weefsels. De boerinnen spinnen en weven, stikken en borduren in de winter haar mooie, rijke kleding. Op het land, in de dorpen worden de fraaie handwerken gemaakt als de winter het land in de boeien slaat en ploegijzer, zeis en sikkel terzijde liggen. Dan gaan de boerinnen naar de stad om haar produkten aan de vreemdeling, die geboeid wordt door de schoonheid van de in kleuren geweven folklore van Hongarije, aan te bieden voor weinige pengö’s.’ ■
Biografie over Cremer sr. Lang gekoesterde wens Cremer jr.
Hernieuwd contact bij de totstandkoming van bijgaand artikel over de Enschedese wereldreizigers Cremer heeft bij Jan Cremer jr. een lang gekoesterde wens weer manifest gemaakt: een volwassen biografie over zijn markante vader. Nadat ik in al m’n onschuld had geopperd dat zijn kleurrijke vader eigenlijk wel een echte biografie zou verdienen, liet Jan Cremer vanuit Italië weten: ‘Het is al zeer lang een enorme wens van me. Het plan voor een biografie is wel verschillende keren ter sprake gekomen maar nooit serieus uitgevoerd. Ik heb vrij veel materiaal over hem verzameld, maar veel te weinig natuurlijk. Met de research voor De Hunnenheb ik indertijd erg veel personen gesproken. Er moeten grote interviews met hem bestaan onder meer over zijn passie als hispanoloog en overtuigd socialist. Hij was jarenlang de naaste buurman van de vader van Gerard Reve.’ Cremer mag dan zelf tijdens zijn ‘Vatersuche’ veel materiaal over Cremer sr. verzameld hebben, waarvan al het nodige doorklinkt in zijn trilogie De Hunnen, een biografie schrijven kan en wil hij niet. Daarover zegt hij: ‘Dat zou jij dan moeten doen. Ik zit er te dicht op.’ En zo kon het gebeuren, dat een artikel in dit nog jonge historisch tijdschrift wellicht de aanzet vormt tot een heuse biografie. Dat die er komt is haast onvermijdelijk, want bij het bespreken van concrete stappen richting uitgever, meldt Jan Cremer vanuit Italië ter aanmoediging: ‘Het lijkt mij trouwens heerlijk werk om je in de figuur Jan Cremer sr. te verdiepen. Er duiken steeds meer interessante gegevens op.’ Zoiets laat je je geen twee keer zeggen. Zeker niet door de schrijver van een onverbiddelijke bestseller. Ben Siemerink