10 minute read

Op fietse’ met Johanna van Buren

Zo klinken enkele regels uit het refrein van Op fietse van de popband Skik van Daniël Lohues. Er zijn meer overeenkomsten tussen de Drentse popen blueszanger en de Sallandse streektaaldichteres Johanna van Buren dan je op het eerste gezicht zou denken. Zij delen een scherp observatievermogen, liefde voor de natuur en het vermogen om met weinig woorden een hele wereld op te roepen. En de liefde voor de fietse, of de fielsepee, zoals Johanna meestal schreef. Iedere week leverde ze een gedichtje af bij de redactie van het Twents Zondagsblad, later het Dagblad van het Oosten. Ze was er in 1927 mee begonnen en hield het vol tot 1954. Maar die wekelijkse dwang viel haar niet mee. Ze was van oorsprong een gelegenheidsdichteres. Vaak vroegen dorpsgenoten haar een ‘leedtien’ te rijmen bij huwelijken, jubilea en bijzondere verjaardagen. Dat deed ze graag en ze had er veel succes mee. Tegenwoordig wordt haar natuurlyriek nog steeds in brede kring geroemd maar bij het ‘eenvoldig volk’ waren haar gelegenheidsgedichten minstens net zo populair. Om niet iedere keer naar een onderwerp te hoeven zoeken of te moeten wachten op inspiratie zette ze bijna al haar fietstochtjes op rijm. En ze fietste vaak en ver! Voor honderd kilometer draaide zij haar hand niet om. Zo was ze in Rheeze boven Hardenberg te vinden, dan weer in Tubbergen en een volgende keer helemaal in Diepenheim. Haar favoriete rondje ging van Hellendoorn naar Den Ham en via Eerde weer terug. Als op zaterdag de krant in de bus viel, grepen vele Tukkers hun dagblad haastig ‘um te kieken wat Jehanna noe weer schrif.’ In Den Ham ging er een stil gejuich op als hun dorp weer eens figureerde in het wekelijkse ‘vassien’.

Netten stillen Ham

Johanna ging niet door het ‘buulzaand tussen Slien en Erm’ maar ‘deur kunnig laand en zaand’ (kunnig = vertrouwd):

‘k Fietsen, woer de nieje weg deur Marel op Den Ham an geet, Gellen broam en botterblomen Peppels soezen zachte eer leed. Toew ‘k doar op den Hammerbrink met Al dee hoge beume kwam’, Dee good onderhöölen huze, Dach ik: “Netten, stillen Ham”. Ik fietste, daar waar de nieuwe weg door Marle naar Den Ham loopt, Gele brem en boterbloemen Populieren suizen zacht hun lied. Toen ik daar op de Hammerbrink met Al die hoge bomen kwam, Die goed onderhouden huizen, Dacht ik: “Dat nette, stille Den Ham”.

Opfietse ’k Heb de banden vol met wind nee ik heb ja niks te klagen. metJohanna van Buren

De uitdrukking ‘netten Ham’ wordt anno 2010 nog steeds door ouderen gebezigd, alsof de Hammenaren hygiënischer zouden zijn dan naburige dorpelingen. Wie anno 2010 over de Brink en om de kerk loopt, ziet nog steeds geen snipper papier op de weg.

Kritisch

Maar de Hellendoornse dichteres kon ook behoorlijk kritisch zijn. De liefde voor de eeuwenoude kerktoren van haar eigen dorp is spreekwoordelijk, de Hammer toren lijkt er wel een broertje van. In 1928 kapittelde Johanna de Hammenaren in het eerder geciteerde gedicht Noa Den Ham:

Hammerleu, iej hebt den toren, Döörf ik wedden, toch wel leef? Aj dan met mekaer is zaggen Det der ‘n paar cent oaverbleef Um den toren op te knappen, In te vogen en zoo meer. Want as den oew gung te gronde, Hammervolk ... ’t dee miej nog zeer. Hammenaren, jullie hebben die toren, Durf ik te wedden, toch wel lief? Als je er dan met elkaar eens voor zorgde Dat er een paar cent overbleef Om die toren op te knappen, In te voegen en zo al. Want als die jullie te gronde ging, Hammervolk ... ’t zou mij nog zeer doen.

Het Hammervolk nam haar waarschuwende woorden ter harte, want enkele jaren later werd de oude toren grondig gerestaureerd.

’n Hammer brink

Iedereen die voor zijn plezier Den Ham bezoekt, kijkt even rond op het charmante brinkje in het centrum van het dorp. Een zo goed als nieuwe, ‘antieke’ dorpspomp en een knusse muziektent stofferen tegenwoordig het pleintje. Johanna kwam er uiteraard ook regelmatig al was het alleen al om haar familie van het ‘Oale Middendorps hotel, woer mien gropmoo’s Dolfoom wonnen’, te bezoeken. In 1934 kregen de Hammer dorpelingen weer een verbale draai om de oren: Veur dek votgung’, toeren ik nog Voor dat ik vertrok, reed ik nog Èven oaver ’n Hammer brink, Even over de Hammer brink, Den miej neet meer kan bekoren. Die mij niet meer kan bekoren. Gauw zink vot egoan, det zink. Snel ben ik vertrokken, dat ben ik.

Rechtsboven: De dorpspomp, geplaatst in 2007, op de Brink in Den Ham

Rechtsmidden: De vijftiende-eeuwse toren van de oude kerk te Den Ham. We mogen aannemen dat rond die tijd ‘dee hoge beume’ gekapt zijn en het pleintje een troosteloze aanblik bood. Dus verder maar weer, richting Eerde, waar het in alle jaargetijden goed toeven is. De bossen rond het kasteel inspireerden Johanna haar hele leven tot lyrische ontboezemingen. Op hoge leeftijd schreef ze nog het loflied Harfskleuren, waarvan hier de laatste strofe:

Het was of een gebed gung deur de beume, Ik wödden der van binnen stille van … Wat was ’t miej good doar in den gollen tempel! En dankbaar gung ik weer op ’t huus hen an.

Het was of er een gebed klonk door de bomen Het werd mij stil in mijn gemoed ... Wat had ik het naar mijn zin in die gouden tempel! En dankbaar ging ik weer naar huis.

Veur de wille

Dat was in de herfst van 1951. Op Tweede Paasdag van 1938 was het wel even anders. Ze fietste naar Eerde om de bloeiende krentenbossen te zien. Maar ’t was bitter koud, ze kwam in een sneeuwjacht terecht en raakte uitgeput: ‘Het sniejen det ’t fosgen, ‘k kon umtrent neet meer.’ Gelukkig kon ze in de bossen bij Archem op adem komen, ze kreeg het ‘lekker veur ’t messien’, de wind in de rug, en kwam behouden in Hellendoorn aan, waar ze ‘zwatjaan gauw löös’ draaide, ze zette haar potkachel aan. Zoals zo vaak dacht ze aan haar wijze moeder:

Ik dagch’n an ’t reissien in weer en in wind En det veur de wille, wat dwoas aj mangs zint! Mien moder dee zèè, as der zoo wat gebeur’n: “Iej mossen ’t is mudden, dan zoej is wat heur’n!”

Ik dacht aan het ritje in weer en in wind En dat voor je plezier, hoe dwaas kun je soms zijn! Mijn moeder die zei, als er zo iets gebeurde: “Je zou het eens moeten, dan zou je wat horen!”. ■

Johanna van Buren (1881-1962) voorzag aanvankelijk in haar levensonderhoud als thuisnaaister. Na het overlijden van haar moeder kreeg ze werk op het postkantoor. Hoewel ze af en toe gelegenheidspoëzie had geschreven begon haar carrière als streektaaldichteres pas in 1927, toen ze 45 jaar was. ‘Hare Hellendoornse Hoogheid’ was tijdens haar leven bijzonder populair. Die populariteit steeg tot ongekende hoogten toen ze eind 1954 besloot te stoppen met haar wekelijkse versje. Maar ook in de 21e eeuw worden haar dichtbundels nog verkocht. De bloemlezing De beste bleumpies(2002) is in de boekhandel verkrijgbaar en wie Johanna zelf wil horen voordragen, een kunst die ze bijzonder goed beheerste, kan de CD Johanna van Buren, dichteresse in de modersproake(2004) aanschaffen. De Zwolse band Muppetstuff zet in 2006 een van haar bekendste gedichten op muziek in een verrassend moderne uitvoering. Wie het wil horen, googelt de woorden Muppetstuff en Oelevloch.

Jan Mol, in mei 2010 voor de deur van Café Fanfare.

‘Die kans krijg je maar één keer in je leven’, had de rector gezegd. Jan Mol uit Giethoorn was dertien toen hij in 1958 werd gevraagd voor de film ‘Fanfare’. Regisseur Bert Haanstra zocht nog iemand voor de rol van Henkie, een jonge, ondeugende muzikant. Jan had daar wel oren naar, maar omdat de film tijdens schooltijd werd opgenomen, moest hij toestemming hebben van de rector. Gelukkig kreeg hij die.

Jan Mol uit Giethoorn

Ruim vijftig jaar geleden speelde Jan Mol dus in ‘Fanfare’. De plaats waar een groot deel van de film werd opgenomen, een café aan de Gieterse grachten, is vernoemd naar de film. Ook de menukaart herinnert er aan en midden op het terras staat een standbeeld dat Jan Krikke enkele jaren geleden maakte van de muzikanten uit de film. Aan de muur hangt een televisie, waarop de film de hele dag door draait. Tegen het plafond hangen instrumenten en achterin het café zijn foto’s van de filmopnames te zien. In het café ontmoet ik Jan Mol, één van de weinige nog in leven zijnde acteurs. We drinken een kopje koffie op de plek waar hij 52 jaar eerder schitterde. Met veel genoegen denkt hij terug aan zijn rol als Henkie. Rijk is hij er niet van geworden en de andere amateurs ook niet. ‘Ik geloof dat de muzikanten ongebus. Het zaaltje is er nog steed. Ook hier vallen de muziekinstrumenten op. De producer gebruikte bij het begin van de opnames een scheepshoorn. ‘In dit zaaltje werd de scène met de kippen opgenomen.’ Jan wijst de plek aan waar hij met de muzikanten zat. ‘En daarboven zaten wat mensen met kippen in hun handen. Toen de muziek begon te spelen, werden de kippen van boven naar beneden gegooid, midden tussen de muziekinstrumenten. Dat was een hele chaos.’ Ook de scène met de koe op het terras herinnert hij zich nog goed. ‘Die koe moest chaos op het terras creëren. Ze sloegen het beest op de kont, zodat het onrustig zou worden. Maar dat was helemaal niet nodig, want ze hadden touwen aan de tafeltjes gebonden dus of de koe er nou tegen aan liep of niet, die tafels gingen toch wel onderuit. ‘Bij de première in het Tuschinski Theater in

veer twintig gulden kregen om te acteren in de film. Dat was een leuke bijkomstigheid, maar meer ook niet.’ Ongeveer één keer per jaar kijkt Jan de film nog eens met vrienden of kennissen. Hij heeft een plakboek met krantenknipsels over de film meegenomen. Tientallen artikelen vol met superlatieven geven de immense populariteit aan van ‘Fanfare’. Voor Jan was dat een complete verrassing. ‘We gingen een film opnemen, maar die ervaring was toen totaal nieuw voor ons. We hadden geen moment het idee dat het zo groot kon worden.’ De film trok miljoenen kijkers en Jan werd daardoor een bekendheid. ‘Daar was ik best trots op, maar het leven ging gewoon verder. Ik vond de aandacht wel leuk, toch heb ik er nooit van geprofiteerd.’ In een zaaltje bij het café was een oude boerenstal nagebouwd met zelfs spinnenwebben uit een spuit-

Fanfare

De film speelt zich af in het fictieve dorpje Lagerwiede. Daar speelt een goede fanfare, Kunst en Vriendschap, die wil deelnemen aan een concours. Tijdens de voorbereidingen breekt echter ruzie uit tussen twee muzikanten, met als gevolg dat de vereniging wordt verdeeld in twee kampen. Ze willen allebei op eigen titel deelnemen aan het concours. Een componist schrijft voor beide orkesten een compositie, op het eerste gehoor twee totaal verschillende stukken. Uiteindelijk arriveren beide orkesten gelijktijdig op het podium en eveneens gelijktijdig beginnen ze hun eigen stuk te spelen. Die blijken perfect in elkaar te passen en het concours wordt gewonnen.

nog altijd in Fanfare

Amsterdam was ik er ook. Wat me het meeste opviel was de reactie van het publiek bij de scène waarin het leek alsof de koeien door het weiland zweefden. In werkelijkheid stonden ze op varende bootjes in de sloten. Het publiek vond dat kennelijk zo mooi, dat er een daverend applaus losbarstte in de bioscoop. Toen merkte je pas echt dat de film succes had. Ook bij de kippenscène die ik eerder beschreef, klonk er een daverend applaus. Dat is een aparte ervaring in de bioscoop, want normaal gebeurt dat alleen na afloop.’ De meeste acteurs uit de film leven niet meer. ‘Misschien nog wat muzikanten. Eind vorig jaar is Bernard Droog als één van de laatsten overleden.’ ■

This article is from: