18 minute read
Trappend door de tijd in Deventer
Zwemplezier op de hoge toren. Zwemplezier op de hoge toren.
Een openluchtbad met een lange adem
Jan Gerko Wiebenga (1886-1974) en het Nieuwe Bouwen in Zwolle
‘Wanneer het bad grondig en goed gerenoveerd wordt, dan is de missie van de actievoerders pas echt volbracht’, stelde Ron van den Berg in het boek over het Openluchtbad Zwolle dat in 2010 verscheen. Hij was de man die in 1991 op het idee kwam dit gemeentelijke bad te gaan bezetten, om daarmee sluiting en sloop van de accommodatie aan de Ceintuurbaan te voorkomen. Het gelukte, dankzij de hulp van velen. En ook, omdat het bad in 1994 de status had gekregen van Rijksmonument. De missie van de actievoerders werd eveneens volbracht. Want de zo vurig gewenste grondige renovatie ging in 2009 van start, om midden juli 2012 te kunnen worden afgerond. Na een moeizame ontstaansgeschiedenis was het bad bijna tachtig jaar eerder geopend. De perikelen rond de bouw en aanleg van het zwembad en het omliggende terrein waren in feite al begonnen voordat in 1932 de eerste schop de grond in ging. Het had sterk te maken met de persoon en de visie van de architect. ➜
Sinds begin 1931 vervulde de 45-jarige Jan Gerko Wiebenga de functie van directeur van de nieuwe Technische Dienst van de Gemeente Zwolle. Hij stelde zich voor om in de Overijsselse hoofdstad zijn opvattingen over het Nieuwe Bouwen in praktijk te brengen. Een geheel geslaagde missie werd het zeker niet, maar Wiebenga liet in Zwolle wel een openluchtbad met allure na.
Jan Gerko Wiebenga: 1886-1974.
Wiebenga werd in 1886 geboren te Soerakarta in Nederlands-Indië, als zoon van een stuurman op de grote vaart. Zijn ouders keerden terug naar Nederland en Jan Gerco maakte in ’s-Gravenhage zijn opleiding aan de HBS af. Hij wilde architect worden, maar zijn vader vond hem daarvoor niet zakelijk genoeg en ging alleen akkoord met een studie voor civielingenieur.
Architect, constructeur, apostel
Zo gebeurde het dan ook. In 1912 studeerde hij af aan de Technische Hogeschool in Delft. Het onderscheid tussen de ‘Schone Bouwkunst’ en de ‘Utiliteitsbouw’ werd in Delft al veel minder belangrijk gevonden dan aan andere ingenieursopleidingen, dus zat hij daar precies in de goede hoek. Direct na zijn afstuderen kon hij aan de slag in Breda, waar hij zich ontwikkelde tot een bekwaam gewapend-beton specialist en ook prijsvragen op zijn vakgebied won. Vanaf 1916 werkte hij als leraar, ingenieur bij een waterleidingbedrijf en directeur van een technische school in Groningen. Ook kreeg hij daar opdracht een school te ontwerpen, die volledig werd opgetrokken in een betonskelet. Het wordt gezien als het eerste functionalistische gebouw in Nederland. In 1924 maakte Wiebenga, samen met zijn vrouw, een reis naar Amerika met de bedoeling zich daar te vestigen. Het kwam er niet van, maar hij bestudeerde er wel de hoogbouw en de appartementenbouw, wat hem veel inspiratie opleverde. Twee jaar eerder al had hij kort maar krachtig zijn architectuuropvattingen geformuleerd: nuttig en schoon. Het ging voor hem bij het Nieuwe Bouwen in de eerste plaats om de functionaliteit van een gebouw. Samen met technologische vernieuwing en rationeel materiaalgebruik moest die functionaliteit leiden tot schoonheid, maar het een mocht niet ten koste gaan van het ander. Voor Wiebenga bestond er geen wezenlijk verschil tussen de wereld van de techniek en die van de kunst. Hij was een groot liefhebber van klassieke muziek, Mahler was een van zijn favorieten, gold als een talentvolle violist en was ook een enthousiast fotograaf en radiohobbyist. Hij was, kortom, een veelzijdig en begaafd man. In 1926 vertrok hij naar Den Haag, waar hij onder anderen samenwerkte met de architect Jan Duiker. Samen met Duiker sloot hij zich in 1928, het jaar waarin hij directeur Gemeentewerken werd in Aalsmeer, aan bij de Amsterdamse architectengroep de ‘8’. De leden van deze groep streefden een moderne internationale architectuur na. Wiebenga had een belangrijk aandeel in de betonconstructies van het door Duiker ontworpen sanatorium Zonnestraal in Hilversum en de fabriek van Van Nelle in Rotterdam. Uit de samenwerking met Duiker kwam in 1930 ook de Nirwanaflat in Den Haag tot stand, het eerste flatgebouw van Nederland. In de jaren twintig had Wiebenga zijn naam als constructeur gevestigd; gegoten, als het ware, in het beton waarvan hij zijn specialiteit had gemaakt. Ondertussen publiceerde hij met grote regelmaat artikelen in vak- en publieksbladen en toonde hij zich ook daar een apostel van het Nieuwe Bouwen. Zijn grote kennis van nieuwe constructiewijzen en het toepassen van de gewapend betonconstructie bepaalden mede het Nieuwe Bouwen, waarbij vaak gebruik werd gemaakt van moderne materialen en standaardproducten. Er werd aansluiting gezocht bij de technologische, geïndustrialiseerde maatschappij. Het ornament werd afgewezen, omdat het niet meer tot ‘zuivere schoonheid’ kon leiden. Daarvoor moesten andere mogelijkheden worden gezocht. Deze balans tussen functionaliteit en schoonheid vormde tevens het dilemma van het Nieuwe Bouwen.
Tegenstellingen
In juni 1931 begon Wiebenga in Zwolle vol energie en enthousiasme aan de opdracht van het college van
Onder, pagina’s 2 en 3: Tijdens de bouw in 1933 maakte Wiebenga als enthousiast fotograaf een groot aantal foto’s. Ze bleven, inclusief de negatieven, bewaard in het archief van de Gemeente Zwolle en berusten in het Historisch Centrum Overijssel.
Aannemer Spanhaak beleefde aan de bouw weinig plezier en vocht met Wiebenga menig conflict uit.
B&W om een plan voor een zwembad uit te werken. Hij maakte zelf direct nieuwe ontwerpen, die hem binnen de gemeentelijke gelederen al snel forse tegenwerking opleverden. Zijn plannen voor de uitbreiding van het gemeentelijk Sophia ziekenhuis stuitten op verzet van de schoonheidscommissie. Zijn eigen betonconstructeurs, die spraken van onverantwoord dunne balken en vloeren, kwamen eveneens met kritiek en het ontwerp moest worden aangepast. Een ontwerp van Wiebenga voor een nieuw Openbaar Slachthuis werd op het hakblok gelegd en sneuvelde zelfs geheel. Met zijn plannen voor het Openluchtbad kwam hij echter verder. De eerste ideeën voor een dergelijk bad dateerden in Zwolle al van het eind van de jaren twintig. In maart 1932 kwam Wiebenga met zeven varianten bij het ontwerp voor een zweminrichting en een voetbalterrein aan ‘den grooten weg’, de tegenwoordige Ceintuurbaan. Voor het sportterrein creëerde hij diverse mogelijkheden, met - als ware het een ‘sportboulevard’ - onder andere een hockeyveld, tennisbanen, korfbalvelden, een voetbalveld met overdekte tribune en verschillende clubgebouwen. Het zwembad en het voetbalterrein ontwierp hij als één geheel, met een centrale as, tegenover elkaar. Het zou volgens hem niet alleen de architectuur, maar ook de exploitatie ten goede komen. Uiteindelijk werden zowel het zwembad als de sportterreinen in vereenvoudigde vorm, en deels ook niet, uitgevoerd. Bij het zwembad hield Wiebenga zich voor een groot deel aan het al bestaande ontwerp, maar hij voegde er een voorverwarm- en reinigingsbassin aan toe en vergrootte de ‘lucht en zonnebaden’. Het ontwerp bevatte een tribune voor 400 personen, 140 kleedhokjes, 600 bergkastjes, een woning voor de conciërge, een fietsenstalling en parkeerplaatsen voor auto’s. Het geheel, inclusief installaties, grondaankoop, beplanting en bestrating, kosten voor ontwerp, directie en toezicht werd geraamd op 218.000 gulden. B & W brachten die kosten terug tot 185.090 gulden, door onder andere het aantal kleedruimtes en kastjes te halveren en de conciërgewoning te schrappen. De meerderheid van de adviescommissie stemde met het versoberde plan in en zo werd het in december 1932 ter stemming in de gemeenteraad gebracht. Ondanks bezwaren van tegenstanders - die een verdergaande versobering wilden en ook wezen op de kosten van het vrijwel tegelijkertijd te bouwen overdekte bad aan de Turfmarkt - werd het plan in december 1932 aangenomen. Ruim een week later vond de publieke aanbesteding plaats, waarbij de Zwolse aannemer Spanhaak met een bedrag van 81.900 gulden als laagste uit de bus kwam.
Architectuur en bouw
Als apostel van het Nieuwe Bouwen hechtte Wiebenga bij zijn ontwerp voor het Openluchtbad grote waarde aan de ordening van de verschillende bassins en hun bijbehorende functies. Binnen het grote terrein kon men niet alleen zwemmen, maar ook zonnebaden. Naast dit functionalisme waren voor hem ook het materiaalgebruik en de bruikbaarheid van het gebouwde essentieel. Hij had bij verschillende bestaande baden, zoals dat in Almelo, studie gemaakt van de grootte, de waterbron en de manier van verwarming en zuivering. Door zijn grote ervaring met betontechnieken kon hij de bassins en het bijbehorende bouwwerk laten uitvoeren in ranke vormen, waarbij dus niet meer materiaal werd gebruikt dan strikt noodzakelijk. De wanden van het bad waren bijvoorbeeld niet meer dan 10 centimeter dik en ook de springtorens kenden een ‘slanke dimensionering’. Toen de eerste toren van de bekisting was ontdaan, bleek dat die ‘hoewel voldoende sterk, bij dansen en springen bovenop eenige trilling vertoonde.’ Vooral bij het springen zou dat een schrikreactie kunnen geven, besefte ook Wiebenga, en hij liet ze daarom wat stijver uitvoeren. Sommige delen konden niet worden leeggepompt als het grondwaterpeil hoog was. Waar de krachten het grootst waren, liet hij een dikkere wand en een vloer met meer wapening aanbrengen. Hij had een visie, durf en een wil. Bij de inschatting van bouwkundige constructies toonde hij zich een meester en hij legde daarbij ook een grote creativiteit aan de dag, maar die kwaliteiten ontbraken hem op het menselijke vlak. Moeilijkheden konden dan ook niet uitblijven. Al direct na de gunning van het werk maakte hij Spanhaak verwijten over een oude en al lang afgedane kwestie. De aannemer liet zich blijkbaar imponeren en betuigde daarover zijn spijt. Korte tijd later liet Wiebenga Spanhaak eerst een boeteclausule tekenen. Vrijwel direct daarna liet hij hem weten dat het grondwerk niet snel genoeg vorderde. Spanhaak wees erop dat de vorst 25 centimeter diep in de grond zat, maar dat argument leek op Wiebenga geen enkele indruk te maken. Evenmin als het advies van een door de gemeente ingeschakelde advocaat, om Spanhaak het
Tijdens de bouw in 1933.
werk gewoon te laten afmaken. Ook wilde Wiebenga, op kosten van de aannemer, werk laten uitvoeren door zijn eigen Technische Dienst. Eind april weigerde hij de eerste termijn voor het werk betaalbaar te stellen, waardoor Spanhaak liquiditeitsproblemen kreeg. Ondertussen klaagde Wiebenga als directeur van de Technische Dienst bij derden over het slechte werk van de aannemer. Na veel getouwtrek over de uitvoering, betalingen en boetes ging Spanhaak later failliet, hoewel hij tijdens een arbitragezaak gedeeltelijk zijn gelijk had gehaald.
Wiebenga ontslagen
Wiebenga kreeg aan de lopende band ook aanvaringen met, zoals hij ze noemde, die ‘achterlijke Zwollinezen’; of het nu collega’s, ondergeschikten of bestuurders waren. Medestanders had hij overigens ook. Zo merkte een raadslid op: ‘De zoogenaamde moderne architectuur die den heer Wiebenga nog al eens verweten wordt, kan toch geen bezwaar zijn? Men wist bij zijn benoeming dat hij sterk modern georiënteerd was.’ Zijn technische kennis, kunde en creativiteit, hoewel ten onrechte - omstreden, wogen in de praktijk niet op tegen zijn chronische gebrek aan takt. Een commissie van onderzoek naar de gang van zaken bij de Technische Dienst adviseerde ten slotte aan B & W om Wiebenga per 1 januari 1935 eervol te ontslaan en per gelijke datum de dienst op te heffen. Aldus geschiedde. Verbitterd vertrok hij naar Den Haag. Hij kreeg een wachtgeld tot 1943; voor hem geen slechte constructie. Ondanks alle moeilijkheden liet hij in Zwolle wel een zwembad achter waarmee de stad voor de dag kon komen, zowel op het gebied van architectuur, techniek, recreatie als sport.
Bad geopend
Op zaterdag 29 juli 1933 werd het bad, hoewel nog niet helemaal gereed, voor het eerst opengesteld voor het publiek. Vooral omdat in de Stadsgrachten de ziekte van Weil, ‘de rattenziekte’, heerste. De heren moesten die eerste keer nog even langer geduld hebben dan de dames, want door gebrek aan kleedruimte konden zij pas te water nadat de dames tig en zestig was het bad met zijn zonneweiden eromheen een plaats waar de jeugd zich vooral in de weekenden graag vermaakte. Maar steeds meer begonnen andere gelegenheden tot vermaak zich aan te dienen en ook als het om zwemmen ging werden de eisen van het publiek steeds hoger. Het tij was kerende. Bovendien waren er kapers op de kust voor het welgelegen terrein aan de Ceintuurbaan. Voorzitter Martin Eibrink van PEC Zwolle wilde er in de jaren tachtig zelfs een parkeerplaats van maken… Ondertussen waren er ook vage plannen tot renovatie, maar desondanks leek het in 1989 gedaan met het bad. De Gemeente besloot tot de bouw van een multifunctioneel zwemparadijs in de nieuwe wijk Hanzeland en sluiting van het Openluchtbad en het Stilobad. In maart 1990 werd begonnen met het Hanzebad, in 1991 liep het laatste water uit het Stilobad. De sloop van het Openluchtbad leek eveneens aanstaande.
hadden gezwommen. De officiële opening vond pas plaats in het volgende badseizoen: op zaterdag 9 juni 1934. Zwollenaren en anderen konden nu zwemmen in een bad dat zelfs voldeed aan de eisen voor Olympische wedstrijden. Het telde in totaal zes bassins met links en rechts van de as een kleuterbad van 10 x 20 meter en een diepte van 40 centimeter. Er was ook een ondiep bassin van 12 x 40 meter met een diepte van 40 centimeter en een maximale diepte van 1.30 meter. Daarnaast was er een diep bassin van 20 x 100 meter, net als het ondiepe gescheiden door een wand van 10 centimeter. Een ingenieuze constructie zorgde ervoor dat wedstrijdzwemmers geen last hadden van weerkaatsende golven. Om het water een aangename kleur te geven waren de betonnen wanden aan de binnenkant afgepleisterd met een lichtblauwe specie. De bassins werden omzoomd door twee witte zandstranden van 40 x 22 meter. Zwolle was een attractie van formaat rijker!
In de loop der jaren
Het Openluchtbad in Zwolle was al snel een begrip. Ook de zwemsport ontdekte het. De Bad- en Zwemvereeniging ‘Zwartewater’, BZZ, maakte er van meet af aan gebruik van, net als de waterpoloërs en de gerenommeerde zwemster Trude Malcorps en later de kunstzwemsters. Er werden zwemlessen gegeven, badmeesters als Vernhout en Ter Haar werden Bekende Zwollenaren. In 1960 vond een restauratie plaats, met als voornaamste verbetering de verwarming met behulp van koelwater uit het nabijgelegen Philipscomplex. Het bad ging daarna, tot vreugde van velen, ook gedurende de gehele zondag open. In de winter konden de Zwollenaren terecht in het Stilobad en vanaf 1974 ook in een nieuw bad in de Aalanden. Een ferme concurrent vormden de Agnietenplas en de Wijde Aa, waar in de zomer helemaal gratis kon worden gezwommen. In de jaren vijf-
Bezetting, redding, Rijksmonument
Nadat de deuren van het Openluchtbad in de zomer van 1991 voor de laatste keer waren dichtgegaan - zo leek het althans - werd aan de achterkant het slot van een hek geforceerd. Een klein groepje mannen, onder aanvoering van Ron van den Berg, die het allemaal had bedacht, glipte naar binnen. De bezetting van het bad was begonnen. De politie had keurig melding gekregen van de bezetting en kwam even keurig langs. De heren van de Hermandad vonden het wel een ludieke actie en konden voorlopig weinig uitrichten, want de bezetters hadden er toen al de wettelijke 24 uur gezeten. Al snel sloten de eerste sympathisanten zich aan. Het doel van de bezetting was duidelijk: het bad moest open blijven. Tent na tent werd opgezet op de gazons, hele gezinnen bivakkeerden er. Van alle kanten dienden zich helpers en sponsoren aan. De actievoerders wilden niet dat het bad gesloten zou worden en dat de opbrengsten van de grondverkoop zouden worden gebruikt voor het nieuwe Hanzebad. Toen de nachten
Briefkaart van het Openluchtbad in de beginperiode, met op de achtergrond oliemolen De Passiebloem.
kouder begonnen te worden, verschenen er caravans op het terrein. Vanaf het begin hadden de media de zaak op de voet gevolgd. Overleg met de Gemeente was er vooralsnog niet of nauwelijks. Aan beide kanten bestond koudwatervrees. Tot Reinier Hempel, die een club had geformeerd van stadgenoten die het zwembad óók wilden behouden, het overleg zocht en vond. Ook met de krakers. In een raadsvergadering werd besloten om de exploitatie voor een jaar over te dragen aan de Stichting Tot Behoud van het Openluchtbad Zwolle. Een belangrijke stap was gezet. De redding kwam nabij, toen stadgenoot en architect Paul Uil op het idee kwam voor het complex van het Openluchtbad de status van Rijksmonument aan te vragen. Na veel overleg kwam het zover in 1994. Nu kon de Gemeente, waar overigens ook de nodige sympathisanten voor het bad te vinden waren, niet meer terug. Het bad werd stevig gerenoveerd en daarmee was het succesverhaal compleet. Het kon echter niet verhullen dat er vijftien jaar later weer een stevig ingreep gepleegd zou moeten worden, wilde het verhaal kunnen blijven voortduren. Ron van den Berg, redder van het eerste uur, en inmiddels beheerder van het Openluchtbad, ging opnieuw op pad.
Na een gratis advies
Ze zaten bij het Openluchtbad in Zwolle bijna letterlijk om de hoek, de mensen van bouwtechnisch adviesbureau Alferink-Van Schieveen. Van de Berg wist hen rond 2005 dan ook snel te vinden, toen hij op zoek was naar een vrijblijvend en vooral gratis advies over het onderhoud van het complex. Wim Prinsse en Jan de Weerdt, al jaren werkzaam bij het bureau, waren beiden regelmatig betrokken geweest bij renovaties en restauraties van monumentale gebouwen in Overijssel en daarbuiten. Ze liepen graag een keer mee. Binnen de kortste keren zagen zij dat een ingrijpende renovatie noodzakelijk was. Die conclusie klopte precies met de verwachtingen na de restauratie van midden jaren negentig. Verlenging van de levensduur met vijftien jaar, zo wist men toen, zou al een hele prestatie zijn en die periode was bijna voorbij. Daarmee moesten ook beslissingen worden genomen over de verdere aanpak van het monument. De blikken gingen in de richting van de afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling van de Gemeente Zwolle, de eigenaar van het rijksmonument. Vanzelfsprekend kwam hierbij de afdeling Monumentenzorg in beeld, die ook betrokken was geweest bij eerdere renovaties van het bad. Namens het team Monumentenzorg volgde Johan Teunis als restauratiedeskundige de zaken met meer dan gewone belangstelling. Hij besefte terdege dat het hier ging om een monument van nationaal belang. Alferink-Van Schieveen kreeg van de Gemeente opdracht om onderzoek te doen naar de kwaliteit van de betonnen bassins. Het leerde dat er letterlijk en figuurlijk iets grondigs moest gebeuren en dat er stevig rekening gehouden moest worden met de status van Rijksmonument. Na het besluit tot algehele renovatie kwam in 2009 BiermanHenketarchitecten in beeld; meer dan bekend met de architectuur van het Nieuwe Bouwen. Zo werd het bureau ingeschakeld bij de renovatie van landelijk bekende objecten als sanatorium Zonnestraal in Hilversum en het Sophia ziekenhuis in Zwolle. Bouwobjecten waarbij Wiebenga nauw betrokken was geweest. Aan de hand van een in augustus 2009 afgeronde cultuurhistorische verkenning door BiermanHenketarchitecten, volgde een diepgaande analyse van het oorspronkelijke ontwerp van Wiebenga. Uitgangspunt bij de nieuwe restauratie was, dat er niet alleen technische gebreken zouden worden hersteld. Ook ingrepen die in de loop der tijd de authentieke waarde van het complex hadden aangetast, zouden te niet zouden worden gedaan.
Analyse en voorstellen
Toen Wiebenga het bad in het begin van de jaren dertig ontwierp, was de scheiding tussen mannelijke en vrouwelijke bezoekers een gegeven waar niet van afgeweken mocht worden. Zij kregen dus elk een eigen kant: zowel op het terrein, als bij de gebouwen en de baden. Verantwoord materiaalgebruik en bruikbaarheid golden als vaste criteria. Het kón – want ‘form follows function’ – resulteren in slanke en elegante vormen, zoals bij de springtorens en de uitkijkpost. De balustrades werden in 1933 gemaakt van stalen gasbuizen en bijbehorende koppelstukken en de baden werden aan de randen voorzien van houten loopvlakken. Alles was puur functioneel, zonder overbodige ornamenten. Wiebenga maakte als ontwerper van het Nieuwe Bouwen enthousiast gebruik van op dat moment beschikbare technieken en materialen; niet alleen van beton en met ijzerglimmer behandeld staal, maar ook van baksteen. Zijn gebouwen kregen ranke daken en werden waar nodig ondersteund door stalen kolommen; ook voor de raam- en deurkozijnen koos hij staal. Omdat hij ook natuurlijk licht belangrijk vond, kon het daglicht door een aantal daken naar binnen komen. De gebouwen, zowel de nog bestaande als de inmiddels verdwenen of in onbruik geraakte, werden in 2009 eveneens meegenomen in de analyse. Belangrijk bij de renovatie en restauratie was ook dat het geheel zou voldoen aan moderne eisen ten aanzien van hygiëne en van de toegankelijkheid voor mindervaliden. Evenals de Arbo-eisen, waarmee Wiebenga nooit van doen had gehad, en de sociale controle die in de nieuwe eeuw andere eisen stelde. Cruciaal waren ook de zeer noodzakelijke energiebesparende aanpassingen. De gasgestookte ketel was relatief duur in verbruik, maar de laatste decennia waren energiezuinige en duurzame energiebronnen beschikbaar gekomen. Aan de hand van de analyse door BiermanHenketarchitecten werden voorstellen gedaan om de monumentale kwaliteit van het ontwerp te herstellen en te versterken, met als uitgangspunt de symmetrische opzet van het complex. Tegelijkertijd moest het bad voldoen aan de eisen van de nieuwe eeuw. Tot slot werden functionele verbeteringen voorgesteld en daarna volgde nog een onderzoek naar energiebesparende en -opwekkende maatregelen. Het was voor alle betrokkenen duidelijk: dit werd een prestigieus project waarbij echter ook de nodige financiën op tafel zouden moeten komen. En die kwamen er, niet in de laatste plaats dankzij de steun van gemeente en provincie. Een combinatie van factoren werkte mee: het ging om een monument waarvoor al enkele basissubsidies beschikbaar waren, met een belangrijke rol voor sport en recreatie. Er was een groot aantal vrijwilligers bij betrokken. Duurzaamheid stond hoog in het vaandel en er werd scherp gekeken welke kosten verder nog subsidiabel konden zijn. Mede daarom kreeg Hellebrekers Installatietechniek - een bedrijf met ruime ervaring op het gebied van waterzuiveringstechniek bij zwembaden - de vraag om een quick scan te maken van de bestaande installatie. Zo moest de staat van onderhoud duidelijk worden.
De drie nieuwe springtorens in aanbouw.