7 minute read

Schuilenburg in 1672

DOOR EVELYN LIGTENBERG

Oorlogshandelingen vanwege een kruising van weg en water

De inval van de bisschop van Münster in juni 1672 kwam niet als een volslagen verrassing voor Overijssel. Vanaf eind maart 1672 was de Republiek in oorlog met Engeland. De oorlogsverklaring van Frankrijk volgde twee weken later. Eind mei hadden de bisschoppen van Keulen en Münster zich door de Franse koning Lodewijk XIV laten overhalen om mee te doen. Beide bisschoppen dienden de Republiek vanuit het oosten aan te vallen. Begin juni 1672 viel bisschop Christoph Bernhard von Galen, beter bekend als Bommen Berend, bij Overdinkel Overijssel binnen.

Schuilenburg in 1732 door Abraham de Haen.

Ongeveer vijftig kilometer westelijker lag bij de havezate de Schuilenburg een brug in de Twentseweg over de Regge.

In tijden van oorlog was het in bezit hebben van de schutstal van belang, omdat de bezitter daarmee zowel de land- als waterweg controleerde. Een risico vormde de schutstal als plek waar ook de vijand snel zou kunnen oversteken. Net als andere inwoners van Overijssel probeerde het kerspel Hellendoorn de optrekkende troepen van de bisschop tegen te houden, of op z´n minst te vertragen. Op doorgaande routes werden slagbomen geplaatst. Hout was een kostbaar product en dus moesten de hiertoe benodigde bomen ´geschonken´ worden door de plaatselijke edelen, of rijke burgers. In een latere fase werden ze gedeclareerd bij Staten van de provincie. Bruggen werden onklaar gemaakt. Zo ook de schutstal en molenbrug over de Regge bij de Schuilenburg. Daags na de inval van Bommen Berend vernielde de Staatse korporaal Dannenberg met behulp van een aantal soldaten de molenbrug en de schutstal. Ze gooiden de ketenen, stijlen, balken, planken en verdere losse onderdelen in de Regge. Waarschijnlijk was dat een kapitale onderschatting van de vijand. Deze was inmiddels de Schuilenburg genaderd. Zo´n vijf of zes regimenten van de bisschop (ca. 3.000 manschappen) hadden hun kampementen met tenten en hutten in de directe omgeving opgeslagen. In een wraakactie werden omliggende woningen door de Münstersen geplunderd. Ze braken de watermolen af en met die planken werd een overgang over de Regge zo goed en kwaad als het ging hersteld.

De watermolen van Schuilenburg in 1845 door Gerhardus Meijer. Collectie Gemeente Hellendoorn (foto: Jan Podt).

De havezate Schuilenburg was geen kasteel met tuinen, parken en andere sieraanleg waarmee in de zeventiende eeuw de adel zich probeerde te onderscheiden. Deze elementen waren kostbaar en tegelijk zeer kwetsbaar. Aangezien Schuilenburg vanwege de strategische ligging telkens door een leger bezet werd en in de strijd gehavend raakte, loonde een dergelijke aanleg niet. Dat hield tevens in dat bij oorlogsdreiging de bewoner de plek

snel kon uitruimen en daarbij de belangrijkste en meest waardevolle spullen meenemen. Dat op de Schuilenburg niet veel van waarde aanwezig was, bewijst de schadeclaim die de ‘bewaarder’ van de Schuilenburg indiende. Diverse houten meubels werden tot brandhout kapot geslagen en een ijzeren pot gestolen. Alleen de meest praktische spullen om te overleven waren nog aanwezig.

Wennemar van Raesfelt

De heer van Schuilenburg, Wennemar van Raesfelt, vluchtte in 1672 zoals zovelen naar Holland. Zich veilig wanend achter de waterlinie huurde hij in Amsterdam een woning. Voor de mensen in die tijd vormde het gewest Holland het buitenland. Robert van Ittersum tot Nijenhuis diende in het Staatse leger. Hij schreef twee dagen na de inval vanuit een kampement in Amersfoort bezorgd aan zijn zwangere vrouw Joachima van Rechteren dat ze de situatie nauwlettend in de gaten moest houden. Haar kamenierster diende alvast spullen in gereedheid brengen voor een mogelijk overhaaste vlucht naar ´Hollant´. Alleen de meest waardevolle spullen en de kist met geld konden daarbij meegenomen worden. De schoonzus van

Wennemar van huis de Eeze bij Steenwijk voegde zich kort daarop bij hem met twee kleine kinderen. Ze zal zich zorgen hebben gemaakt over de brieven die zij en haar echtgenoot van hun rentmeester op hun kasteel Heideck bij Rijnberk kregen. Het lag op de route die Lodewijk XIV met zijn troepen volgde. De rentmeester had alles van waarde uit het kasteel gehaald en verborgen. Desalniettemin liet Lodewijk zijn oog op dit onderkomen vallen om er enige tijd te verblijven. Op dat moment werd de Schuilenburg al bezet door Staatse troepen die de plek in een mum van tijd ombouwden tot een goed verdedigbare plek. Er werd waarschijnlijk een laag aarde tegen de muren opgeworpen, zodat kanonskogels geen al te grote schade konden aanrichten.

Wreedheden in een boerenhoeve in 1672. Anoniem, naar Romeyn de Hooghe. Collectie Rijkmuseum Amsterdam.

Represaillemaatregelen

Ondertussen was de angst onder de bevolking groot. Wie enigszins kon, vluchtte naar hopelijk veiliger oorden. De weduwe van het erf Kamphuis in Daarle was naar Zwolle vertrokken en had onder meer een kist met haar beste goed meegenomen. Zwolle bleek uiteindelijk niet ver genoeg weg te zijn en werd ook door Münsterse en Keulse troepen bezet. Tijdens de terugtrekking van de bisschoppelijke troepen werd de kledingkist van de weduwe Kamphuis alsnog grotendeels leeggeroofd. Uit de schadeopgave blijkt haar welstand. Meerdere kledingstukken van lakense stof en zijde bleken verdwenen te zijn. Het grootste deel van de bevolking kon echter nergens naartoe en kreeg daardoor te maken met represaillemaatregelen van de bezetter.

Op vrij eenvoudige wijze hadden de Münstersen de strategische plek van de Schuilenburg in bezit gekregen. Van hieruit controleerden zij de omgeving. Aanvoer voor de troepen kon via de rivier de Regge plaatsvinden. Troepenverplaatsingen konden tevens via de Twentse weg plaatsvinden. Plaatselijk en regionaal verkeer kon bij de brug ook gecontroleerd worden. Voor de voedselvoorziening van het bezettingsleger werd een brandschatting geïnd. Het kerspel Hellendoorn werd afgeperst voor een maandelijks bedrag van ca. 1.500 guldens. Dit bedrag diende betaald te worden aan de regimentscommandant op de Schuilenburg, of aan de ontvanger die zijn hoofdkwartier in Zwolle had. In dat laatste geval maakte het kerspel nog extra kosten. Het was immers niet veilig met een dergelijk groot bedrag de ruim dertig kilometer naar Zwolle af te leggen. Daartoe huurde het kerspel voor drie guldens per dag een trompetter in om de gelddragers te begeleiden. Deze trompetter zal ongetwijfeld goed bewapend zijn geweest.

Gezicht op een dorp met ruiters op de voorgrond en vluchtende personen in de verte. Jan van Huchtenburg, naar Adam Frans van der Meulen. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Schuilenburg met watermolen aan de rivier de Regge in 1639. Fragment van manuscriptkaart door Harmen van Delden. Collectie Overijssel.

Gewelddadige aftocht

Op 22 april 1674 werd de vrede gesloten en dienden de troepen van de bisschop zich terug te trekken. Het was de bedoeling niet zonder slag of stoot de aftocht te blazen. Overste Granvilliers stuurde extra troepen naar Hellendoorn, waarschijnlijk om een goede aftocht te kunnen waarborgen. Zes mannen werden als gijzelaars meegenomen, samen met drie paarden. Bijna een maand later, bij de definitieve aftocht, werden ze net voor Deventer weer vrij gelaten. Tevens was het door het kerspel een komen en een gaan van doortrekkende troepen. Niet alleen Münsterse troepen, maar ook Staatse regimenten. Nog meer gijzelaars werden meegenomen in mei 1674, omdat Hellendoorn niet het juiste, gevraagde bier geleverd had. Er werd geen rekening gehouden met het feit dat er op dat moment in het hele kerspel helemaal niet meer gebrouwen kon worden. De bevolking kon dus simpelweg niet leveren.

Opnieuw moest de plaatselijke bevolking eronder lijden. Uit de opsomming van de persoonlijk geleden schade per huishouden blijkt dat kleding, huisraad, gereedschap, graan en vee geroofd werden. Kortom, voor die tijd zo goed als alle bezittingen. De telling van de schade werd per buurschap opgenomen. Zo wordt duidelijk dat hoe verder een buurschap van de Schuilenburg af lag, des te minder werd de schade. Tevens valt op dat alleen in de dichtbij gelegen buurschappen de plaatselijke bevolking beroofd werd van hun beddengoed en kussens. De soldaten hadden hun kampementen zo gerieflijk mogelijk ingericht.

Blijft de vraag waarom Overijssel en de Achterhoek vier maanden langer dan de rest van de Republiek onder de vreemde onderdrukking bleef. Willem III had zijn aandacht op de zuidelijker Spaanse Nederlanden gericht. Den Tex is de mening toegedaan dat Overijssel en Achterhoek door hem waarschijnlijk werden beschouwd als lafhartige bijna-verraders. De niet gevluchte edelen van Overijssel hadden volgens die redenering te gemakkelijk de overgave ondertekend. Zo kreeg Overijssel alsnog de rekening gepresenteerd voor de snelle capitulatie van 1672. Hoe het ook zij: Wennemar van Raesfelt kreeg uiteindelijk een vergoeding voor de vernielde bruggen bij de Schuilenburg. Daarnaast kreeg hij voor vier jaren het recht op de helft van de tolgelden voor iedereen die de brug passeerde. Lang kon hij er niet van genieten, hij overleed reeds in 1677.

Lodewijk XIV trekt bij Lobith Nederland binnen. Adam Frans van der Meulen. Collectie Rijkmuseum Amsterdam.

This article is from: