6 minute read

De vele levens van de Oostendorper Watermolen

Door: Marcel Mentink

Even ten zuiden van Haaksbergen, in de buurtschap Langelo, staat de Oostendorper watermolen aan de Buurserbeek. Dit is de oudste nog werkende dubbele watermolen in Nederland. Dubbel wil zeggen dat er koren wordt gemalen en dat er olie wordt geslagen. Dit jaar bestaat de in 1548 gebouwde molen 475 jaar.

Nog heurt mien oor dat störig zoezen, Nog zut mien ooge 't draaiend rad.

Dit zijn de eerste dichtregels van Herman Berghege die al rond negentienhonderd over deze Oostendorpermolen werden geschreven. Maar meer dan twee eeuwen daarvoor heeft Jacob van Ruysdael deze molen al op het canvas gezet.

De oorspronkelijke molen

De Oostendorper watermolen heeft niet altijd op de huidige plaats gestaan. Oorspronkelijk lag deze tussen de Lankheterbrug en de Veddersbrug. Deze molen moet gebouwd zijn omstreeks 1400, nadat door toedoen van Deventer de Buurserbeek en de Vedde met elkaar verbonden waren. Restanten van de oorspronkelijke molen zijn bij werkzaamheden aldaar aan de Buurserbeek in de twintiger jaren en dertiger jaren van de vorige eeuw nog aangetroffen in de vorm van zware eiken balken.

In een rapport van 17 februari 1545 van de keizerlijke commissaris Jan van Oostendorp betreffende de domeingoederen in het ambt Haaksbergen staat vermeld dat de molen in zeer vervallen staat verkeerde. Tijdens de Gelderse oorlogen (1510 - 1528) had de molen zware vernielingen opgelopen. De oliemolen was zelfs geheel verbrand: er stond alleen nog een huisje zonder dak en wat verbrande palen. Op advies van de timmerman Jan van Tinbergen werd de molen weer opgebouwd nabij het erve Oostendorp, de huidige plaats en op 18 september 1548 kon het eerste graan weer gemalen worden. Blijkbaar is het advies van Jan van Tinbergen niet zo goed geweest, want volgens de rentmeestersrekening van 1562/1563 waren er in die jaren al problemen met de oliemolen. Hierin staat een betaling aan Albert Smit vermeld voor vier zware ankers in de oliemolen, omdat deze gevaarlijk begon over te hellen naar de molenkolk.

De molen in 1946, kort voor de oliemolen (rechts nog net zichtbaar) in de kolk verdween. Vanwege de planken op de achtergrond vermoed men dat er ook een zagerij was die door de molen werd aangedreven

Oorlogsgeweld

Daarnaast lag de molen ook nog eens aan een doorgaande weg en met de langstrekkende soldaten ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog (1568 – 1648) waren de problemen niet van de lucht. De molen was regelmatig het mikpunt van het oorlogsgeweld. Als gevolg daarvan bleven er zo weinig klanten over dat de molenaar Lucken ten Oostendorpe geen pacht meer hoefde te betalen. En dus moest de Staatse rentmeester van Twente in 1600/1601 optekenen dat de watermolen volledig geruïneerd was en de graan- alsook de oliemolen in de kolk gevallen waren. Deze haveloze toestand bleef vele jaren voortbestaan.

Op 2 augustus 1633 kreeg ritmeester Ripperda, zoon van Unico Ripperda, van de Ridderschap en Steden toestemming de watermolen te herbouwen tegen een jaar- lijkse vergoeding van een halve goudgulden. Op de holtink van de marke Langelo van 7 september 1634 werd genoteerd dat Willem Ripperda zeventien stammen liet houwen voor het timmeren van een watermolen.

Hij liet de molen herbouwen met drie onderslagraderen en een bovenslagrad voor het geval de Buurserbeek bijna droog zou komen te staan, dan kon hij toch nog blijven malen.

Op 2 augustus 1633 kreeg ritmeester Ripperda, zoon van Unico Ripperda, van de Ridderschap en Steden toestemming de watermolen te herbouwen tegen een jaarlijkse vergoeding van een halve goudgulden.

Verval en restauraties

In de eeuwen die volgden, was er een regelmatige wisseling van eigenaren. Tot het eind van de negentiende eeuw konden de molenaars leven van het werk op de molen. Door de industrialisatie kon men de concurrentie niet langer aan en raakte de molen in verval.

Rond 1930 was de vervallen oliemolen op aandringen van de Oudheidkamer Twente nog eens gerestaureerd door molenaar Ten Have en op 3 juli 1931 weer in bedrijf gesteld.

Tussen 1910 en 1930 was de korenmolen behoorlijk gewijzigd. In die periode werd het bovenslagrad verwijderd, het bijbehorende steenkoppel werd echter gehandhaafd. Ook werd de zuidgevel van de korenmolen ontdaan van het verticale plankenbeschot, zo kenmerkend voor vele Twentse watermolens.

De volgende restauratie vond plaats in 1950 omdat in de nacht van 8 februari 1946 het molencomplex door de woest stromende beek zwaar werd beschadigd, waarbij de oliemolen compleet werd weggespoeld. Door architect Jan Jans werd de oliemolen herbouwd en de korenmolen afgebroken en opnieuw opgebouwd, maar aan het interieur van de molens werd niets gedaan. Na deze restauratie in Saksische stijl, waar niet iedereen enthousiast over was vanwege het Anton Pieck-achtige effect, gingen de deuren op slot en heeft de watermolen niet meer gewerkt. Andermaal trad het verval in.

Deze tekening is uit de jaren vijftig. Het dakkapelletje is verdwenen.

Zoals het vroeger was

Eerst in 1985 werd men er zich bewust van wat er bijna verloren was. Er werd een grote investering gedaan en de molen werd weer in oude luister hersteld. In mei 1988 werd dit historische bouwwerk officieel heropend.

De oudgedienden die in de molen werken vertellen dat in vroeger jaren een zaagmolen onderdeel was van het geheel. Een aandrijfwiel in de korenmolen zou via een ondergrondse verbinding een zaagmachine in werking zetten op de plek waar nu het restaurant staat. Een foto uit het begin van de vorige eeuw zou daarop duiden. Echter, in het boekje ‘De Twentsche watermolens’ van G.J. ter Kuile uit 1922 staat dat de watermolen via die ondergrondse verbinding een dynamo liet draaien ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening in de woning van de mulder. Het feit dat in geen enkel document over deze dubbele molen melding wordt gemaakt van een zaaginstallatie, versterkt ook die laatste redenering.

Vandaag de dag werken er ruim twintig vrijwilligers die de molens draaiend houden, waaronder twee gediplomeerde molenaars, een in opleiding en een aantal gidsen die het verhaal van de molens vertellen.

Dit is het aandrijfwiel dat de zagerij zou hebben aangedreven. Anderen vermoeden dat het een dynamo aandreef.
De kantstenen draaien op het doodsbed om het lijnzaad te kneuzen voordat het op de vuister verwarmd wordt.

This article is from: