OVERIJSSEL TOEN EN NU
Historisch tijdschrift
De kerkenkaart van circa 1524
•
De resoluties van de Staten van Overijssel
• Stenen kop in museum
Het Palthe Huis te Oldenzaal
De kerkenkaart van circa 1524
•
De resoluties van de Staten van Overijssel
• Stenen kop in museum
Het Palthe Huis te Oldenzaal
Redactie
Dinand Webbink, Marcel Mentink, Anne van Geuns (Deventer Verhaal), Annika de Vries (Collectie Overijssel)
Correspondenten
Marit Feld, Doreen Flierman, Edda Frankot, Harrie Scholtmeijer (Stichting IJsselacademie)
Redactieadres info@mijnstadmijndorp.nl
Vormgeving Frank de Wit
Partners
Collectie Overijssel Overijsselacademie
Mogelijk gemaakt door
Historisch tijdschrift
Foto cover: De geportretteerde personen dragen door Ankersmit geproduceerde wasdruk, Goudkust, 1912 (NL-DvCO, Collectie Overijssel locatie
Deventer, ID 0895, Ankersmit’s Textielfabrieken
N.V. - Deventer Wax Beheer B.V., inv.nr. 201)
Historisch tijdschrift
Jaargang 15 • Nummer 3 • juli 2024
Marit Feld onthult een bijzonder stukje Deventer geschiedenis: de productie van wasdruk – een soort batik - waar de inwoners van Ghana graag in gekleed gingen. Edda Frankot vertelt over deogenschijnlijk wat saaie Statenresoluties die in werkelijkheid uitermate boeiend zijn. Verder een verhaal over de zogenoemde kerkenkaart. Een buitengewoon onnauwkeurige, zeer oude kaart waarop een groot deel van Nederland is afgebeeld. De kaart diende een speciaal doel; de onnauwkeurigheid werd op de koop toegenomen. Harrie Scholtmeijer heeft het in zijn rubriek Geschiedenis van de taal in Overijssel over de plantkundige Hendrik Uittien en diens liefde voor de streektaal. Doreen Fleerman belicht een topstuk van het Palthehuis in Oldenzaal, terwijl Marcel Mentink ons weer op de hoogte brengt van nieuw uitgekomen boeken en podcasts.
Veel leesplezier.
Dinand Webbink, hoofdredacteur
Een stukje Deventer in West-Afrika: Ankersmit en de productie van de wasdruk
De kerkenkaart van circa 1524
De resoluties van de Staten van Overijssel
TOPSTUKKEN
12 Stenen kop in museum Het Palthe Huis te Oldenzaal
GESCHIEDENIS VAN DE TAAL IN OVERIJSSEL
15 Hendrik Uittien en de dialectnamen van planten
OVERIJSSEL IN BOEKEN
22 Boekenrubriek
Collectie Overijssel heeft door de jaren heen een omvangrijk archief verworven met betrekking tot de Ankersmit textielfabriek, die in het verleden in Deventer was gevestigd. In dit archief bevinden zich uiteenlopende stukken, variërend van notulen van vergaderingen en financiële administratie tot het bedrijfsblad Ankerpost en prachtig beeldmateriaal. Tussen het beeldmateriaal vindt men onder andere enkele glasnegatieven die in 1912 werden vervaardigd op de Goudkust, tegenwoordig Ghana. Op een van deze beelden zijn vier mensen geportretteerd, die gehuld zijn in stoffen die in Deventer werden geproduceerd. Deze kleurrijke stoffen, die in verschillende patronen verkrijgbaar waren, werden wasdruk genoemd.
De geportretteerde personen dragen door Ankersmit geproduceerde wasdruk, Goudkust, 1912 (NL-DvCO, Collectie Overijssel locatie Deventer, ID 0895, Ankersmit’s Textielfabrieken N.V. - Deventer Wax Beheer B.V., inv.nr. 201)
Hoewel wasbatik van alle imitaties misschien wel het meest leek op Javaanse batik, werd het in Nederlands-Indië desalniettemin als namaak beschouwd.
Javaanse batik
Het product wasdruk is voortgekomen uit Nederlandse imitaties van Javaanse batik. Laatstgenoemde wordt gecreëerd door met hete, vloeibare was een patroon aan te brengen op een lap textiel. Voor het aanbrengen van deze zogenaamde reserve wordt een canting of een cap gebruikt. Een canting is een soort pen met een klein reservoir dat gevuld wordt met vloeibare was. Een cap is een stempel. Nadat de reserve op het doek is getekend of gestempeld, wordt de lap textiel geverfd. Omdat de reserve een afstotende werking heeft op de verf, kunnen de kleurstoffen alleen doordringen tot die delen van het doek die niet met was zijn bedekt. Als de verf is opgedroogd, wordt de was verwijderd door het van het doek te koken of te schrapen en blijft er een uitgespaard patroon over. Het is mogelijk om een patroon te creëren dat uit meerdere kleuren bestaat. In dit geval worden voor het aanbrengen van iedere nieuwe kleur de delen van het doek die de huidige kleur moeten behouden met was bedekt.
Aangemoedigd door de economische potentie die de Nederlanders in de Javaanse batikmarkt zagen, besloot men in de eerste helft van de negentiende eeuw voorbeelden en beschrijvingen van batik naar Nederland te sturen ten behoeve van de productie van imitatiebatik. Verschillende fabrikanten waagden een poging de Javaanse doeken na te maken, zo ook de Belgische familie Prévinaire, van wie het bedrijf in Haarlem was gevestigd. Zij liet zich niet alleen inspireren door Javaanse patronen, maar bootste bovendien de in handgemaakte batik voorkomende onregelmatigheden na en slaagde erin om haar doeken een typische batikgeur te geven. Ook ontwikkelde de familie Prévinaire een machine, genaamd La Javanaise, waarmee de benodigde reserve op de stof kon worden aangebracht. Zodoende ontstond een product dat wasbatik werd genoemd.
Hoewel wasbatik van alle imitaties misschien wel het meest leek op Javaanse batik, werd het in Nederlands-Indië desalniettemin als namaak beschouwd. Dit betekende overigens niet dat er geen
markt voor dit product bestond. Omdat wasbatik van hogere kwaliteit was dan andere imitaties, werd dit artikel aan het begin van de jaren 1860 behoorlijk populair in Nederlands-Indië. Echter, toen de concurrentie van gestempelde Indische batiks toenam, bleek dat het omslachtigere productieproces wasbatik te duur maakte om de strijd aan te kunnen gaan. Men ging daarom op zoek naar een andere afzetmarkt. Deze werd tegen het einde van de negentiende eeuw gevonden in West-Afrika. De wasbatik van de Haarlemsche Katoen Maatschappij, die was voortgeko-
men uit de fabriek van Prévinaire, werd vervolgens aangepast aan de wensen van de West-Afrikaanse consument, waardoor een product ontstond dat wasdruk of lijmdruk werd genoemd.
Deventer wasdruk
Via de Haarlemsche Katoen Maatschappij raakte ook Ankersmit aan het begin van de twintigste eeuw betrokken bij de West-Afrikaanse wasdrukmarkt. Vanwege capaciteitsproblemen had het bedrijf uit Haarlem de Deventer textielfabriek benaderd om enkele van haar artikelen,
waaronder wasdruk, blauw te verven. Deze samenwerking kwam in 1908 echter plotseling tot stilstand. De precieze reden hiervoor is nooit helemaal opgehelderd. Mogelijk had het iets te maken met een vertrouwenskwestie en de angst dat Ankersmit de Haarlemse techniek zou kopiëren en zelf wasdruk zou gaan vervaardigen. Hoe het ook zij, niet veel later besloot de Deventer fabriek inderdaad een eigen wasdrukartikel op de markt te brengen.
In 1910 ging Ankersmit een samenwerking aan met de Missions-Handlungs-Ge-
sellschaft. In ruil voor het alleenverkooprecht van Ankersmits wasdrukproduct op de Goudkust bleek deze Zwitserse handelsonderneming bereid om de textielfabriek met raad en daad bij te staan in het opzetten van de nieuwe bedrijfstak. In juli 1911
kon de eerste drukproef plaatsvinden. Voor de vervaardiging van wasdruk maakte Ankersmit gebruik van een machine met gegraveerde drukwalsen, waarmee een harsreserve werd aangebracht op beide zijden van een lap textiel. Door het doek
Voor de vervaardiging van wasdruk maakte Ankersmit gebruik van een machine met gegraveerde drukwalsen, waarmee een harsreserve werd aangebracht op beide zijden van een lap textiel
vervolgens in een indigokuip te dompelen, verkreeg de stof haar grondkleur. Net als de Javaanse wasreserve voorkwam de in Nederland gebruikte harsreserve dat de kleurstof in het doek kon trekken, waardoor alleen de delen van het doek die niet met hars bedekt waren een blauwe kleur kregen. Overige kleuren werden met de hand aangebracht. Hierbij werd gebruikgemaakt van drukblokken.
Reis naar de Goudkust
In december 1911 vertrok een van de Ankersmit directeuren naar Bazel om voorbeelden van de tot dan toe gereedgekomen dessins voor te leggen aan de Missions-Handlungs-Gesellschaft, die een eerste bestelling plaatste. Hoewel de Zwitserse handelsonderneming belangrijke informatie leverde ten behoeve van de totstandkoming van het Deventer was-
drukartikel, was de directie van Ankersmit ervan overtuigd dat het voor de ontwikkeling van hun product gunstig zou zijn om ook zelf een oriëntatiereis te maken. Zodoende vertrok dr. H.J. Ankersmit midden januari 1912 naar de Goudkust om te achterhalen welke eisen er door de lokale bevolking aan een goede wasdruk werden gesteld en om een beeld krijgen van de wijze waarop dit product uiteindelijk bij de consument terechtkwam.
Enkele prachtige glasnegatieven in het archief van Collectie Overijssel herinneren ons aan deze reis. Ook het beeld van de vier mensen die gehuld zijn in wasdruk werd tijdens Ankersmits bezoek aan de Goudkust in 1912 gemaakt. De geportretteerde personen dragen verschillende dessins. Zo zijn de vrouw en jongen aan de linker- en rechterkant gehuld in het
phoenixdessin, terwijl het meisje in het midden het pelikaandessin draagt en de vrouw rechts naast haar het ruitdessin. Dit waren de eerste drie patronen die door Ankersmit in productie werden genomen. Vooral de aanwezigheid van het phoenixdessin, dat – in tegenstelling tot de andere twee patronen – een origineel Ankersmit ontwerp was, wijst erop dat deze stoffen in Deventer werden geproduceerd. Aangezien de wasdrukproductie van Ankersmit pas net op gang was gekomen, is het nog maar de vraag of deze doeken op dat moment al op de lokale markten te koop waren. Het is echter bekend dat de heer Ankersmit enkele exemplaren van de drie gefotografeerde dessins had meegenomen naar West-Afrika. Waarschijnlijk dragen de geportretteerde personen deze stukken. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit dat de stoffen haastig over
hun andere kleding heen gedrapeerd lijken te zijn. Vooral de manier waarop de jongen het doek draagt, lijkt te suggereren dat deze mensen slechts ten behoeve van de foto een lap wasdruk omgehangen hebben gekregen. De vraag rijst dan ook wat het doel van dit glasnegatief was. Welke boodschap wilde de fotograaf verkondigen?
Bronnen
• Hout, Itie van (red.), Batik: Drawn in wax; 200 years of batik art from Indonesia in the Tropenmuseum collection, Amsterdam 2001.
• Meeles, G.J., Wasdruk: De door G.J. Meeles geschreven geschiedenis van het wasdrukartikel van Ankersmit’s Textielfabrieken N.V., Helmond 1972.
• Verbong, G.P.J., Technische innovaties in de katoendrukkerij en -ververij in Nederland 18351920, Amsterdam 1988.
In oude boekbanden worden vaak bijzondere ontdekkingen gedaan. Om de band en de rug te verstevigen, gebruikte de boekbinder vaak oude, ‘waardeloze’, handgeschreven of gedrukte vellen papier of perkament. Eenmaal weer losgepeuterd, blijken het vaak bijzondere schatten te zijn. Zo trof men in 1956 in de universiteitsbibliotheek van Leiden in een achttiende-eeuws huishoudkasboekje, gebonden in veel oudere leren stempelband, vier kaartfragmenten aan, waaronder twee die gerekend worden tot de oudste gedrukte kaarten van Nederland. Op beide kaarten zijn opvallend veel kerken te zien, tezamen ruim 150, vandaar de aanduiding ‘kerkenkaart’.
DBijzondere ontdekking e twee andere kaarten tonen delen van Afrika en Zuid-Amerika. Op het kleinste Nederlandse kaartfragment, ‘Oestvriesland’, is een groot deel van Friesland met de Waddeneilanden Terschelling (deels) en Ameland te zien. Bovenaan vinden we ‘Dat graefscap van overeem’ (Emsigerland) met de stad Emden. Opvallend is dat Groningen en ommelanden nagenoeg geheel zijn overgeslagen, terwijl het Drentse Roden wel is afgebeeld. Zoals hieronder blijkt is dit deels te verklaren omdat de ommelanden niet vielen onder het bisdom Utrecht, maar onder de bisdommen Münster en Osnabrück.
Toversticht
Op het vierde kaartfragment, ‘Toversticht’, is een groot deel van Midden- en Oost-Nederland afgebeeld. Net als bij Oestvriesland ligt het noorden links. Rechtsonder zien we Rhenen, linksboven de stad Groningen. Bij nadere beschouwing is meteen duidelijk dat de topografische nauwkeurigheid zeer te wensen overlaat. Het zou ook nog een kleine tien jaar duren voordat Libellus de locorum describendorum ratione van Gemma Frisius gepubliceerd werd
Kaart van Friesland tot aan Emden, zonder het grootste gedeelte van Groningen. In de banderol: Oestvrieslant. Ca. 1524, houtsnede op papier, 21,2 x 19,8 cm, Universiteitsbibliotheek Leiden.
Kaart van het gebied tussen Rhenen en stad Groningen, met in de banderol links van het midden: Toversticht. Ca. 1524, houtsnede op papier, 21,5 x 31,4 cm, Universiteitsbibliotheek Leiden.
Op beide kaarten zijn opvallend veel kerken te zien, tezamen ruim 150, vandaar de aanduiding ‘kerkenkaart’.
Bisschop Hendrik van Beieren (1487-1552), in ambtsgewaad afgebeeld op een raam in de Oude Kerk te Amsterdam. Het raam is vervaardigd tussen 1524-1528. Foto: Vincent Webbink.
(1533), enkele jaren later gevolgd door de Nederlandse vertaling onder de titel Een boecxken seer nut ende profitelijc allen geographiens (Antwerpen, 1537). Vermoedelijk heeft Jacob van Deventer, bekend als de ‘vader van de Nederlandse cartografie’, het werkje waarin de driehoeksmeting een belangrijke plaats inneemt, grondig bestudeerd.
In de twintiger jaren van de zestiende eeuw is het bijzonder onrustig in het bisdom Utrecht. Hertog Karel van Gelre heeft zijn zinnen gezet op het Oversticht (Overijssel, Drenthe en stad Groningen en omgeving) en bestookt ook het Sticht (Utrecht). Na het overlijden van bisschop Filips van Bourgondië in 1524 wordt Hendrik van Beieren (1487-1552) verkozen tot de nieuwe bisschop van Utrecht. De elect-bisschop heeft echter niet al teveel zin om af te reizen naar zijn bisdom, gezien de onrust die daar heerst. De Utrechtse bisschop is namelijk niet alleen kerkelijk leider, maar voor een deel van zijn bisdom ook wereldlijk leider en moett onder andere een huurlingenleger onderhouden om zijn bisdom te kunnen verdedigen. Omdat vooral Overijssel te lijden heeft van de aanvallen vanuit Gelre besluiten Ridderschap en Steden een commissie af te vaardigen naar Heidelberg om Van Beieren over te halen zijn zetel in te nemen. Om een beeld te geven van de omvang van zijn bisdom, nemen zij een bijzonder document mee: ‘wy hebben hem oick een caertte gemaect van de gelegentheit des gestichtes, opdat ons gen. heer alle gestaltenisse sien mochte.’
Archivaris mr. Bert van ’t Hoff is een van de eersten die de kaartfragmenten bestudeert, in het bijzonder de kaart van
Oost-Nederland (zie literatuuropgave). Hij maakt aannemelijk dat de teruggevonden kaarten van Nederland gebaseerd zijn op de ‘caertte’ die de Overijsselse notabelen bij zich hadden. De kaart zou dus rond 1524 gemaakt moeten zijn, wat wordt bevestigd door de eminente deskundige op het gebied van postincunabelen dr. E.M. Kronenberg, die de kaarten gezien het lettertype dateert in de periode 1520-1525. A. Zijlstra ontdekte bij haar onderzoek naar de kaartfragmenten een watermerk in de kaart Toversticht, dat door deskundigen gedateerd wordt in de periode 1520-1530. Ook dit wijst er op dat datering ca. 1524 juist is. Volgens Van ’t Hoff hebben we hier te maken met de oudste gedrukte kaart waar een deel van Nederland op staat.
De onnauwkeurigheid van de kaart is onder meer te zien bij de ligging van Enschede, Delden, Oldenzaal en Ootmarsum ten opzichte van elkaar. Delden ligt ten noordoosten van Enschede, terwijl het in werkelijkheid ten noordwesten ligt. Oldenzaal ligt ten oosten van Enschede, dat moet noordelijk zijn. Ootmarsum is helemaal de weg kwijt. Het ligt in werkelijkheid ten noorden van Oldenzaal en Enschede, op de kaart ligt het ten zuiden van deze twee plaatsen, nabij de Oude IJssel.
De Regge lijkt te ontspringen bij Den Ham. Behalve de Regge zou dit riviertje ook de nietige Linderbeek kunnen zijn of de door het graven van het Overijssels Kanaal verdwenen waterloop de Aa of (Nieuwe) Wetering dat van Zwolle naar het oosten kronkelde. Overigens ontbreekt de Berkel helemaal.
Hertog Karel
van
Gelre heeft zijn zinnen gezet op het Oversticht
(Overijssel, Drenthe en stad Groningen en omgeving) en bestookt ook het Sticht (Utrecht).
Fragment met onder meer de plaatsen Enschede, Delden, Oldenzaal en Ootmarsum, waaruit grote topografische onnauwkeurigheid blijkt, kenmerkend voor grote delen van beide kaarten.
Alle dorpen zijn aangegeven met een kerk. Bijzonder is dat alle kerken verschillend zijn. De houtsnijder, duidelijk een vakman, heeft zich daar helemaal in uitgeleefd. Echter, hij heeft waarschijnlijk bij de meeste kerken, misschien bij alle, niet de bestaande kerk als voorbeeld gehad, al lijkt de toren van de Sint-Michaelskerk van Zwolle wel iets weg te hebben van het in 1682 door bliksemslag ingestorte origineel.
Steden zijn afgebeeld met stadsmuren, torens en poorten. Uiteraard zijn er meestal ook kerken te zien. Bij Rijssen is dat niet het geval. Wel is dit stadje voorzien van een stadsmuur, terwijl die er nooit is geweest. Ook hier lijkt er geen verband te zijn met de historische werkelijkheid. Opvallend is dat het dorp Wederden (Wierden) als stad is afgebeeld en dat Hengelo en Almelo ontbreken. Mogelijk was Hengelo in die dagen geen zelfstandige parochie en viel het nog onder Delden. Voor het ontbreken van Almelo wordt in de literatuur (Zijlstra 2012) gesuggereerd dat dit is omdat de stadsrechten niet zijn toegekend door de bisschop, maar door de heer van huis Almelo. Bovendien had de bisschop er geen wereldlijke macht. Dat Vriezenveen eveneens ontbreekt is logisch, want dat viel onder de parochie Almelo. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor ontbreken van de
kerken van Tubbergen, Albergen en Vasse, die onder Ootmarsum vielen.
Het valt op dat, net als later bij Jacob van Deventer, de plaatsen langs grotere rivieren, zoals de IJssel, redelijk goed ten opzichte van elkaar zijn weergegeven en in de juiste volgorde. Blijkbaar was de kaartmaker of een voorganger de rivier al eens afgevaren.
Behalve kerken worden er ook kloosters afgebeeld, zoals Ter Hunnepe bij Deventer en Windesheim bij Zwolle, uiteraard interessante informatie voor de nieuwe bisschop.
Literatuur
• Emaus, R. Kaart van het bisdom Utrecht: wetenschappelijke waarde van de oudste gedrukte kaart van Nederland. In: Caert-Thresoor 29 (2010) nr. 2, p. 35-43.
• Fockema Andreae, S.J. Het kaartbeeld van Overijssel, 1550-1850. In: Verslagen en mededeelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis 55 (1939) p. 25-61. [Zie p. 39 over het bezoek aan Hendrik van Beieren en de ‘caertte’, die ‘is uiteraard verloren gegaan’.]
• Hoff, B. van ‘t. The oldest maps of The Netherlands; Dutch map fragments of about 1524. In: Imago Mundi 16 (1962) p. 29-32.
• Hoff, B. van ‘t. De oudste kaart van Overijssel. In: Verslagen en mededeelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis 79 (1964) p. 1-9.
Of Hendrik van Beieren zich door de kaart liet overtuigen het ambt van bisschop daadwerkelijk op zich te nemen, zullen we nooit weten. Wel besloot hij in september 1524 naar Utrecht af te reizen, waar hij werd geconfronteerd met de oorlogszuchtige Geldersen en Utrechtse opstandelingen. Om deze het hoofd te bieden, riep hij de hulp in van de Hollandse stadhouder Antoon I van Lalaing, een vertrouweling van Karel V. De prijs die Hendrik daarvoor moest betalen, was fors. Drie jaar na zijn aantreden moest hij zijn wereldlijk macht overdragen aan Karel V. In 1529 droop hij af naar prinsbisdom Worms om vervolgens van 1541-1551 het ambt van bisschop van Freising te bekleden. →
• Memoriaal van de reis van een commissie van Ridderschap en Steden naar Heidelberg, naar den elect Frederik van Baden, 1496. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel. Dl. 8 (1886) p. 30-38. [S.J. Fockema Andreae heeft aangetoond dat het om de reis van 1524 gaat].
• Nalis, H.J. Het klooster Ter Hunnepe op enkele oude kaarten. In: Zusters tussen twee beken; graven naar klooster Ter Hunnepe. Deventer, 1998.
• Zijlstra, A. De kaart van het bisdom Utrecht, ca. 1524; onderzoek naar de houtsnedefragmenten ‘Oestvrieslant’ en ‘Toversticht’. Groningen, 2012 (masterscriptie).
• Zijlstra, A. Het mysterie van de ‘kerkenkaart’; onderzoek naar de houtsnedefragmenten ‘Oestvrieslant’ en ‘Oversticht’. In: Caert-Thresoor 33 (2014) nr. 2, p. 46-50.
De Pontiaansvloed van 1552, een brief van Amalia van Solms over de dood van haar zoon Willem II van Oranje, het rekest van een uitvinder over kunstmest gewonnen uit zeewater en een lijst met de kwaliteit van paarden uit diverse Overijsselse kerspels: in de resolutieregisters van de Staten van Overijssel is informatie te vinden over de meest uiteenlopende onderwerpen.
IIn 1528, binnenkort vijfhonderd jaar geleden, ontstond de provincie
Overijssel als bestuurlijke eenheid onder Karel V als heer van de Nederlanden.
n 1528, binnenkort vijfhonderd jaar geleden, ontstond de provincie Overijssel als bestuurlijke eenheid onder Karel V als heer van de Nederlanden. Vijftig jaar later, in 1578, werd het gewest volledig zelfstandig na een aarzelend afzweren van landsheer Filips II. Al voor 1528 hadden de drie grote Overijsselse steden en de ridderschap medezeggenschap in landsaangelegenheden, maar verslagen van bijeenkomsten van Ridderschap en Steden, de Staten van Overijssel, zijn pas bewaard vanaf 1528. De afgelopen maanden ben ik gedoken in deze verslagen in het kader van een fellowship van Collectie Overijssel om uit te zoeken in hoeverre de vijf reeksen resolutieregisters (van de Staten van Overijssel zelf, van de Ridderschap en van elk van de drie steden Deventer, Kampen en Zwolle) overeenkomen. Hoewel mijn fellowship niet om de inhoud van de registers ging, kwam ik gedurende het onderzoek toch al veel fascinerend materiaal tegen.
De ‘Statenresoluties’
In de resolutieregisters staan de verslagen van de landdagen en andere bijeenkomsten van Ridderschap en Steden. Vaak beginnen deze met een lijst van namen van de aanwezigen, te beginnen met de riddermatigen, inclusief drosten en rentmeesters, gevolgd door de afgevaardigden van Deventer, Kampen en Zwolle. In het verslag zelf staan vooral de resoluties (besluiten) van de Staten. Om die reden staan de registers ook wel bekend als de ‘Statenresoluties’. De oudere boeken uit de steden werden echter ‘Reyseboeken’ of ‘Dagvaarden’ genoemd. Verder zijn er afschriften van brieven in de registers te vinden en financiële overzichten.
Rekesten van inwoners en corporaties
Van groot belang zijn ook de rekesten. Individuen en groepen konden bij de Staten een verzoek (rekest) indienen. Deze werd door Ridderschap en Steden besproken en het origineel werd met antwoord teruggestuurd. In de registers staan
samenvattingen van verzoek en reactie. In de rekesten zijn de meest uiteenlopende onderwerpen, individuen en groepen te vinden. In april 1659, bijvoorbeeld, verzochten onder andere een aantal veteranen en hun nabestaanden, zoals Elizabeth Trapman als dochter van wijlen sergeant Geurt Trapman, om verschillende vormen van bijstand. De inwoners van het kerspel Staphorst dienden rond dezelfde tijd een rekest in om een aanvullende betaling te krijgen voor de adjunct predikant zolang de emeritus predikant nog in leven was. Lambertis Hanecamp was ‘opsigte van sijnen hogen ouderdom’ met emeritaat gestuurd, maar ontving nog wel zijn tractement. Abraham Gasbout, ‘ordinaris oculist, steen- ende breucksnijder’ van de stad Kampen verzocht om als ‘ordinaris operateur’ van de hele provincie te worden aangenomen. Joan Rudolph Glauwer, tenslotte, diende een verzoek in om het octrooi dat de Staten-Generaal al aan hem hadden toegekend, ook in de provincie Overijssel toe te laten. Het ging hierbij om ‘seecker vettichheijt’ die uit zeewater te
trekken was ‘om alle magere sant, heijt ende schrale weylanden in plaetse van beestes mest, mede to mesten, sulcx dat sij alle jaren rijckelick haere vruchten connen geven’. Ridderschap en Steden lieten het octrooi toe voor de periode van 15 jaar, maar met de toevoeging ‘dat hij in den tijt van twie jaren sulcx zal moeten in ’t werck stellen’. Kennelijk waren zij niet volledig overtuigd van de claim dat er mest uit zeewater gehaald kon worden. Deze voorbeelden vormen slechts enkele van de duizenden rekesten die bij de Staten van Overijssel tussen 1578 en 1795 zijn ingediend. Het is vanwege de informatierijkdom dat de rekesten zijn uitgekozen om met behulp van AI voor een breder publiek toegankelijk gemaakt te worden als onderdeel van het HAICu-project (https://www.haicu.science/).
Maar ook in de verslagen zelf is soms fascinerende informatie te vinden. In 1602 werd in het kader van een heffing op paarden, schapen en varkens een lijst
De ‘beste, middelbare en slichte peerden’ in het Kamper resolutieregister (1602). Stadsarchief Kampen. Lijst van deelnemers aan een bijeenkomst van Ridderschap en Steden in Wijhe in 1602. Collectie Overijssel.
ingevoegd van drie categorieën paarden (‘swaer’, ‘middelbaer’ en ‘licht’) voor wie een verschillende heffing gold. Kennelijk was er in elk Overijssels kerspel maar een categorie paarden te vinden, want de kolommen zijn gevuld met de namen van verschillende kerspelen. De ‘beste peerden’ waren bijvoorbeeld in Wijhe en in het Zwoller kerspel te vinden, terwijl de ‘slichte peerden’ bijvoorbeeld uit Hellendoorn en uit heel Twente kwamen.
Over het algemeen staan in de registers afschriften van brieven en andere ingevoegde documenten. Maar in de kladregisters bleken ook nog een aantal originelen te zitten, zoals een paar gedrukte stukken en een enkel rekest. Het meest bijzondere document dat ik ben tegengekomen is wel de originele brief die Amalia van Solms, weduwe van Frederik Hendrik van Oranje,
De ‘beste peerden’ waren bijvoorbeeld in Wijhe en in het Zwoller kerspel te vinden, terwijl de ‘slichte peerden’ bijvoorbeeld uit Hellendoorn en uit heel Twente kwamen.
moeder van Willem II en grootmoeder van Willem III op 20 november 1650 naar de Staten stuurde. Hierin bericht zij dat het ‘God almachtigh belieft heeft de groote droefheit ende verslagentheit over het subite afsterven van Heere Prince Wilhem, onsen Lieven Sone […] eniger mate te verlichten met de geboorte van eenen Jonghen Prince’. Willem II was op 6 november overleden, en Willem III zag acht dagen later het levenslicht. Amalia probeerde met haar brief, welke met een zwart rouwzegel verzegeld was, de positie van de Oranjedynastie in de gewesten veilig te stellen. Hierin was zij niet succesvol, want de dood van Willem II luidde het Eerste Stadhouderloze Tijdperk in.
De Pontiaansvloed
Situaties met hoog water vonden ook in het verleden af en toe plaats. De Pontiaansvloed van 1552 richtte in veel plaatsen in Nederland schade aan. De ernstigste problemen waren in westelijk Nederland, maar ook in het oosten had
de storm gevolgen: het water van de Zuiderzee werd de IJssel in geblazen en steeg gedurende een aantal dagen tot ver boven het normale peil. Deze vloed werd in een kroniek van Deventer beschreven, maar ook in het resolutieregister van Deventer staat een verslag van de hand van stadssecretaris Nicolaus Verheyden. De reden hiervoor is dat Ridderschap en Steden op de avond toen de storm begon, op 12 januari 1552, bijeengekomen waren in Deventer. In plaats van een verslag van een vergadering, staat er echter een verslag van het ‘greusame’ weer. Volgens Verheyden verscheen er ‘groten donder, hagel ende blixem ende mit seer greusame onstuer, weder, wint ende reghen’.
Als gevolg was ‘die IJssele aver dwerss opgelopen ende zeer groet gewoirden […] ende is dat IJsselwater so hoge gewest dat het stonde in sanct Lebuyns kercke
so hoge als oir vrouwen bancken ondert orgel’. Van het vangen van vissen in de kerk was hier, in tegenstelling tot in de kroniek, geen sprake. Overigens wordt niet vermeld of de gedeputeerden van Ridderschap en Steden gedurende het hoogwater nog in Deventer waren. Het verslag van de Pontiaansvloed is alleen in het register van Deventer te vinden.
Een paar willekeurige grepen uit de resolutieregisters van Ridderschap en Steden van Overijssel geven al een aardig idee van de rijkdom aan informatie die onderzoekers en geïnteresseerden te wachten staat wanneer zij zich gaan verdiepen in de ‘Statenresoluties’, bijvoorbeeld in het kader van het vijfhonderdjarig bestaan van Overijssel in 2028. Daarnaast is er nog veel te onderzoeken over de verslaglegging van de Staten. Uit het fellowship kwam namelijk naar voren dat de reeksen registers vooral in de vroege jaren van het bestaan van het gewest sterk verschilden, maar naar de logistiek van het op schrift stellen van de resoluties is het momenteel slechts gissen.
Naast het historisch woonhuis van de familie Palthe heeft het museum ook een uitgebreide stadscollectie van Oldenzaal, inclusief een uitgebreide archeologische collectie.
De vroegste archeologische vondsten uit de collectie stammen uit de bronstijd. Opgegraven urnenvelden op de ‘Thij’ wijzen op een vroege aanwezigheid van nederzettingen in het gebied in en rondom Oldenzaal. Opvallend genoeg zijn er weinig tot geen vondsten uit de Romeinse tijd gevonden in het gebied. Uit zowel de vroege als de late middeleeuwen is wel veel archeologisch materiaal gevonden. In deze tijd ontwikkelde Oldenzaal zich tot het kerkelijke centrum van Twente.
Het Palthe Huis bezit vele bijzondere objecten maar een van de opmerkelijkste is misschien wel een stenen kop die te zien
is in de stadspresentatie over Oldenzaal. Het is een uniek object dat zeer nauw verbonden is met de geschiedenis van de stad Oldenzaal en met de Plechelmusbasiliek.
Wie de kop heeft gemaakt is onbekend. Het betreft een oud beeld van zandsteen, bijna dertig centimeter hoog, waarschijnlijk Romaans, maar misschien nog wel vroeger te dateren. Een bezoeker peinsde ooit over de gelijkenis met de beelden van de oude Kelten. Zuurkoolkop, zo werd de kop lange tijd genoemd, een verwijzing naar de plek waar hij werd aangetroffen, namelijk op een boerenerf nabij Oldenzaal waar hij werd gebruikt om deksels te verzwaren van zuurkoolvaten. Het is een verhaal
dat doet denken aan de vondst van een Romaans doopvont (nu te zien in Rijksmuseum Twenthe) dat ooit door G.J. ter Kuile werd aangetroffen in een paardenstal waar het dienst deed als trog. Het gat aan de onderkant van de kop doet vermoeden dat de kop ooit mogelijk op een stok of steel werd gezet en zo door de stad werd gedragen. B.L. Snelting schreef ooit in zijn Geschiedenis van Oldenzaal dat op Sint Marcusdag na de hoogmis een processie volgde met het hoofd van Sint Marcus. Dit gebruik werd begeleid door de zang der Kruisdagen. Het is mogelijk dat de stenen kop in de collectie van Museum Het Palthe Huis ooit een soortgelijke functie heeft gehad.
Op 10 augustus zal het tachtig jaar geleden zijn dat er een einde kwam aan het leven van Hendrik Uittien. Hij was opgeleid en werkzaam als plantkundige, maar heeft ook belangrijke publicaties gewijd aan de taal en de cultuur van zijn streek, het gebied rond de IJssel.
Uittien werd op 16 september 1898 geboren in Brummen, en bezocht het gymnasium te Zutphen. Na de studie plantkunde in Utrecht, en een half jaar leraarschap aan de HBS te Haarlem, keerde hij terug naar de IJsselstreek om leraar te worden aan de Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer. Hij ging wonen aan het Pothoofd, voor plantenliefhebbers een bijzondere plek. Bij de graanoverslag op het Pothoofd waren plantenzaden uit heel de wereld daar terecht gekomen, en vormden een voor Nederland unieke flora. Maar Deventer betekende voor hem ook een terugkeer naar de streek van zijn jeugd, de IJsselstreek, en naar de taal van zijn jeugd: het Nedersaksisch.
In zijn Deventer jaren begon Uittien belangstelling te ontwikkelen voor regionale gebruiken, bijvoorbeeld de vervaardiging van kruudmoes (door hem gespeld als kruutmoes), een zomers gerecht van gort, karnemelk en kruiden. Hij publiceerde daarover in het tijdschrift Levende Natuur Van het een kwam het ander. Voor het Dialectenbureau (nu Meertens Instituut) stelde hij een vragenlijst op die ging over de vervaardiging van balkenbrij, waarover hij in 1940 ook een artikel publiceerde. In zijn vrije tijd was Uittien vaak te vinden in het museum Natura Docet van meester Bernink te Denekamp. Met Bernink sprak en correspondeerde hij in het Nedersaksische dialect. De liefde voor de streektaal zien we ook in het motto van zijn ex libris: ’t kiemt temet (zo dadelijk). Hij leerde zichzelf Oudengels, en werd daarbij getroffen door de overeenkomsten tussen die Angelsaksische taal en het hedendaagse Nedersaksisch.
<
Hendrik Uittien voor de klas op de Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer (bron: Wikipedia).
Als plantkundige hield Uittien zich bezig met de systematiek, de indeling van planten. Daarvoor worden Latijnse namen gebruikt, maar ook de dialectnamen hadden zijn interesse, omdat die nogal eens iets over de planten zouden kunnen zeggen. De sneeuwklokjes hebben in het dialect namen met bloot of nakend, omdat ze zo vroeg in het jaar onbeschermd staan te bloeien. De paardenbloem heet in sommige dialecten pisbloem vanwege de vochtafdrijvende werking. Deze en veel meer voorbeelden behandelde Uittien in zijn boek De volksnamen van onze planten, dat in 1946, dus postuum, verscheen.
In 1933 nam Uittien ontslag (er moest op zijn school bezuinigd worden, en Uittien bood aan te vertrekken), maar in 1937 kon
hij terugkeren. Hij ging toen aan de overkant van de IJssel wonen, maar nog wel in Deventer, in de wijk De Hoven. Daar, in zijn huis aan de Dahliastraat, werd de vanwege een antinazistische rede inmiddels weer ontslagen Uittien in januari 1944 gearresteerd voor het verspreiden van de verzetskrant Trouw. Samen met 22 anderen uit de Trouwgroep werd hij naar Kamp Vught gebracht, een SS-concentratiekamp, waar de doodstraf werd uitgesproken. In de avond van de 10de augustus werd het vonnis voltrokken.
Bron:
Michiel Bussink (2021). Botanicus in oorlogstijd. Leven en werk van Hendrik Uittien. Z. pl. KNNV Uitgeverij.
Rien de Vries: Landadel in Overijssel - Verhalen van bewoners over hun leven Bewoners van landgoederen in Overijssel vertellen hun levensverhaal. Het zijn unieke persoonlijke verhalen, waarin een actueel thema als verduurzaming van de buitenplaats bijzondere aandacht krijgt. Dat heeft veel betekenis voorde provincie, omdat landgoederen tien procent beslaan van de totale oppervlakte van Overijssel. Mede dankzij de vele landhuizen die met omliggend bouwland en bossen als parels in het landschap liggen, staat de provincie bekend als de tuin van Nederland. Voor toeristen zijn de opengestelde particuliere gebieden geliefde plekken om te bezoeken. In het boek wordt per verhaal verwezen naar een route om te wandelen of te fietsen.
Uitgever: W-Books, Zwolle
ISBN: 9789 4625 8625 3 | 157 pag. | € 29,95
SHSEL: Boerderijen in Enschede: deel 4 Boekelo
De Boerderijcommissie van de Stichting Historische Sociëteit Enschede – Lonneker is heeft de laatste hand gelegd aan deel 4 van de boeken “Boerderijen in Enschede”.
Het betreft 128 boerderijen in Boekelo, gelegen in het gebied omgeven door de A35, de oude spoorlijn Enschede-Haaksbergen, de gemeentegrens met Haaksbergen en de gemeentegrens met Hengelo. Tevens bevat het boek een aantal beschrijvingen van voor de boerderijen relevante bedrijven.
Uitgever:
Stichting Historische Sociëteit Enschede-Lonneker. ISBN: | 330 pag. | € 25,-
Robin Steentjes: The Wild East: een roadtrip door Twente
In dit boek fietst de auteur op een ludieke manier door Twente. Al fietsend kreeg ik al snel in de smiezen dat iedere plaats een eigen verhaal te vertellen heeft. Zo maakte ik in Enschede kennis met de beroemde (en beruchte) Textielbaronnen. In Tubbergen hoorde ik een oude landbouwer vertellen over de Boerenopstand. En in Almelo passeerde ik het ouderlijk huis van Herman Finkers. Een boek vol sappige verhalen.
Uitgever: eigen uitgave
ISBN: | circa 200 pag. | € 20,00
Johan Ekkel & John van Zuthem: Mut Kun’n – Carbidschieten en andere oudejaarstradities
Carbidschieten is een oorverdovend fenomeen dat inmiddels een niet meer weg te denken plattelandstraditie is geworden. Deze traditie vormt met name voor veel inwoners van Noord- en Oost-Nederland een vast onderdeel van de identiteit. Naast tal van rituelen bij geboorte, huwelijk en dood en feesten als carnaval en sinterklaas, is deze bijzondere wijze van oud en nieuwviering voor hen een van de hoogtepunten van het jaar.
De periode rond de jaarwisseling is er altijd een geweest van licht en geluid. De oude Germanen, die nog geen kalender kenden, verdreven al tijdens het midwinterfeest met een hoop kabaal de kwade geesten. Ondanks latere pogingen van de kerkelijke autoriteiten om deze luidruchtige viering in te bedden in de kerkelijke traditie, is de overgang van het oude naar het nieuwe jaar altijd – ook na de Reformatie – een wereldlijk en losbandig feest gebleven.
De ontwikkelingen rond het carbidschieten – in het bijzonder die in de zelfverklaarde carbidhoofdstad Kampen – is in dit boek
de rode draad in het grotere verhaal over de viering van oud en nieuw. Niet alleen de luidruchtige en lange tijd gewelddadige oudejaarsnachten in Kampen en omgeving worden erin beschreven, ook het carbidschieten en de andere oudejaarstradities elders passeren de revue.
Uitgever: Waanders, Zwolle ISBN: 9789 4626 2513 6 | 144 pag. | € 22,95
Gerrit van Oosterom: Het Volkspark – Biografie van het oudste volkspark
Het Volkspark van Enschede is van ons allemaal. In 1874 werd door textielfabrikant Hendrik Jan van Heek een park geschonken aan de gemeente Enschede om onderwijs, volkswelvaart en beschaving te bevorderen. Het was daarmee een inspiratiebron voor andere parken verspreid door heel Nederland. Een levend kunstwerk en nog steeds een plek voor ontmoeting, sport en ontspanning. Stap met deze rijk geïllustreerde biografie terug in de tijd en ontdek het verhaal achter het eerste volkspark van Nederland. Wat waren de achterliggende idealen? Hoe is het park sindsdien veranderd? En wat vertelt dat over onszelf, de stad Enschede en de betekenis van het park voor de generaties na ons?
Uitgever: Waanders, Zwolle
ISBN: 9789462625617 | 232 pag. | € 34,50