5 minute read
Gerry Kremer
INTERVIEW
Veilig gebied
Advertisement
Gerry Kremer is arts en werd voor Nederland meerdere malen naar Bosnië, Irak en Afghanistan uitgezonden. Over zijn ervaringen tijdens de val van Srebrenica, nu 25 jaar geleden, vertelt hij in de theatervoorstelling Dark Numbers en in het 2Doc-drieluik Hippocrates in Arms. Dit jaar zou hij teruggaan naar Bosnië om in de moslimenclave samen met collega-arts Ilijaz Pilav de Marš mira, de mars van de vrede, te volbrengen. De komst van het coronavirus veranderde alles.
DOOR NIELS ROELEN
Srebrenica is in Nederland nog steeds een gevoelig onderwerp. Om een beter beeld te krijgen van hoe de enclave ten val kwam en wat er gebeurde, sprak ik met een man die niet alleen de militaire eed, maar ook die van Hippocrates aflegde en daarom weigerde om tijdens de mortierbeschietingen de bunkers in te gaan. Voor de gemiddelde Nederlander duurt de val van Srebrenica niet langer dan die paar dagen in juli, misschien een week. Daar is de realiteit echter heel anders. Al vanaf het moment dat Dutchbat III in het gebied is, zijn de intenties van de Servische strijdkrachten duidelijk. Door het tegenhouden van voedsel, brandstof, munitie, post en medicijntransporten worden de Nederlanders onder druk gezet en ontstaan er problemen. Verlofgangers mogen er wel uit maar er niet meer in. ‘In vijf maanden tijd rukken de Serven op,’ vertelt Kremer over zijn tijd in de enclave. Er zijn mortierbeschietingen en als ze op het kamp volleyballen, worden ze door sluipschutters onder vuur genomen. ‘De Serven misten nooit hun doel, dus de schoten net naast onze voeten waren pure intimidatie. Slechts bedoeld om ons de bunkers in te jagen zodat ze hun gang kunnen gaan.’ De oprukkende Serven en de transporten die tegengehouden worden, zorgen voor problemen onder de manschappen in Potocari, een plaatsje in de provincie Srebrenica. De soldaten vallen soms wel tot twintig kilo af, hebben last van stress en zijn veelal aan de diarree. Kremer vindt dat het zo niet langer kan en adviseert in juni zijn commandant om in Nederland alarm te slaan. ‘Zolang er geen
scheurbuik heerst en de tanden nog niet uit de bek vallen, kunnen we nog wel een paar stapjes terug,’ zo slaat zijn commandant het advies in de wind.
Strop
Begin juli is duidelijk dat de enclave, die in 1993 door generaal Morillon nog tot veilig gebied uitgeroepen werd, een strop is die langzaam maar zeker rond de nek van de machteloze VN-troepen dichtgetrokken wordt. Op 6 juli beginnen de Serven met de aanval op de enclave. De raketten uit de Servische multiple launch rocket systems vliegen over de hoofden van de Dutchbatters richting de stad. In paniek zoeken zo’n vijfduizend mensen bescherming bij de fabriek waar de Nederlanders hun kamp hebben ingericht. Op 10 juli besluiten vijftienduizend moslims, voornamelijk mannen en een paar vrouwen, te vluchten richting Tuzla. Wanneer er een granaat inslaat op het kamp, krijgt iedereen van de verbandplaats de opdracht om de bunker in te gaan. Kremer weigert, zijn taak als arts is om de veertig gewonden te helpen die net binnen zijn gebracht. Maar omdat de majoor, samen met de chirurg die Kremers taken zal overnemen, besloten heeft dat alle medische hulpmiddelen alleen maar voor Nederlands personeel gebruikt mogen worden, kan hij weinig: ‘Het was frustrerend, er waren wel spullen waar we weinig van hadden, maar verband en jodium was er in overvloed.’ Een vrouw met een klaplong, die hij had kunnen redden met een thoraxdrain, moet hij laten gaan. ‘Elf drains die niet gebruikt mochten worden hadden we nog en alles is stuk voor stuk mee terug naar Nederland gegaan.’
Op het moment dat de Serven lucht krijgen van de grote groep moslims die door de bergen op de vlucht geslagen is, besluiten ze om die groep van veelal strijdbare mannen te achtervolgen, op te jagen. Verminkt, om identificatie te bemoeilijken, worden ze in massagraven gedumpt. ‘Het beeld dat Nederland verantwoordelijk is voor de massamoorden klopt niet,’ zegt de arts. ‘Dat Dutchbat ze in
Gerry Kremer
bussen heeft laten deporteren en executeren? Het is niet waar.’ De luchtsteun die beloofd is, komt niet. Misschien vanwege de dreigingen die de Serven uiten. ‘If there will be one more airstrike, we will attack your compound and kill all your soldiers,’ maar vijfentwintig jaar na dato weten we dat de Britten, Fransen en Amerikanen al besloten hadden om de beloofde luchtsteun niet te geven.
‘Srebrenica is opgeofferd’
Als op 11 juli alles achter de rug is, kijkt Kremer met de bataljonscommandant aan zijn zijde toe hoe de vijfduizend moslims vanaf het kamp naar de bussen worden gebracht. Ze delen flesjes water en wat eten uit. Een klein groepje van ongeveer twee- à driehonderd jonge mannen, wordt onder begeleiding van de Serven de andere kant op, een gebouw in geloodst. ‘Wat denk je dat…’ ‘Dat wil je niet weten,’ kapt de
overste hem af. ‘Voor die jonge mannen geldt,’ legt de arts uit, ‘dat ze door ons aan de Serven overgeleverd zijn. Maar dat is niet de genocide, die vond plaats buiten het gebied waar wij in optraden.’
Vier dagen na de val van de enclave zit Kremer met zijn team, achter in een 10-tonner-vrachtwagen. Ze zijn op weg naar Zagreb. Veertien uur lang ligt hij op slechte wegen tussen de uitrusting. Op de wereldomroep hoort hij toevallig zijn zoon van tien. Het is het eerste wat hij van hem hoort sinds de post niet meer doorkwam. Terwijl zijn zoon vertelt dat hij trots is op wat zijn vader doet en dat hij hoopt dat het goed gaat, weet Kremer dat het voorbij is. Hij huilt, omdat de stem van zijn zoontje hem ineens terugbrengt in een wereld waar hij in de chaos van zijn werk niet bij stil had gestaan: thuis.