2 minute read
‘Europeanisering’ van de forward defence?
Sinds de Russische aanval op Georgië (2008), de Russische annexatie van de Krim (2014) en zeker sinds de Russische invasie van Oekraïne dit jaar, waart er een veelbesproken scenario rond onder NAVO-planners en Westerse militair strategen. Na een overrompelende maar geografisch beperkte Blitzkrieg tegen Litouwen en mogelijk Polen, zou Rusland een militair onvoorbereid, politiek verdeeld Westen voor een dramatische keuze stellen: zich neerleggen bij het voldongen feit van gebiedsverlies óf escaleren door een grootscheeps maar riskant tegenoffensief te lanceren. Beide opties zouden de NAVO en het Westen op desastreus militair én politiek gezichtsverlies kunnen komen te staan – reden waarom de NAVO-planners het niet zover willen laten komen. Vanaf 2014 lanceerden de bondgenoten dan ook een serie initiatieven voor een betere beveiliging van hun kwetsbare oostflank: versterking van de klassieke afschrikking door daadwerkelijke verdediging. Toegegeven, momenteel lijkt bovenstaand Blitzkriegscenario minder actueel, nu een haperende Russische krijgsmacht worstelt met een vastgelopen grondoorlog tegen Oekraïne. Maar de raketinslag in het Poolse grensgebied op 15 november jl. bewijst het reële risico op spillover naar NAVO-grondgebied van een oorlog waarvan de uitkomst nog niet vaststaat. Met zijn doorlopende bevoorrading van Oekraïne met wapens en met spoedtrainingen voor Oekraïense militairen, heeft het Westen hoe dan ook een dynamiek op gang gebracht die het nauw bij de oorlog betrekt. Poetin heeft zijnerzijds al laten zien hoe hij in reactie op opeenvolgende Oekraïense militaire successen, voor de vlucht naar voren kan kiezen. Zo zou Ruslands numerieke militaire overwicht langs de oostflank van de NAVO (denk ook aan Kaliningrad!) hem in de verleiding kunnen brengen een ‘tweede front’ te openen via selectieve destabilisering van de Baltische landen. Een toch al ‘oorlogsmoe’ Westen zou dan pas echt verdeeld kunnen raken – en bijgevolg de gezamenlijke militaire ondersteuning van Oekraïne kunnen laten afbrokkelen.
Daarmee zijn wij terug bij de vraag: hoe verdedigbaar is de oostflank van de NAVO? Aan de afschrikkingskant werd met de stationering, vanaf 2016, van een bondgenootschappelijke tripwire force (enhanced Forward Presence (eFP): vier battlegroups, met roterende eenheden) enigszins tegemoet gekomen aan de onmiddellijke veiligheidszorgen van Balten en Polen. Teneinde die eFP afschrikwekkende kracht bij te zetten, werd gerekend op de al in 2002 opgerichte NATO
Advertisement
Response Force. Deze NRF was bedoeld om breed te worden ingezet – van collectieve verdediging tot crisisbeheersings- en civiele verdedigingsoperaties. Nu bleef de NRF in zijn opeenvolgende configuraties (op papier werd de sterkte opgevoerd van 13.000 naar 40.000 troepen in 2014) op een aantal kritieke punten tekortschieten: onvoldoende bereidheid van deelnemende Europese NAVO-bondgenoten om toegezegde, roterende eenheden en capabilities daadwerkelijk bij te dragen; stroperige bondgenootschappelijke besluitvorming over inzet; afhakende Europese bondgenoten bij politiek controversiële operaties. Daarmee ontstond twijfel over de slagvaardigheid van het door de NAVO gelanceerde Readiness Action Plan uit 2014 – inclusief de beoogde tijdige linkup van de vanuit de NRF snel ontplooibare Very High Readiness Joint Task Force (VJTF) met de vooruitgeschoven eFP in crisistijd. De NRF werd pas met de Russische invasie van Oekraïne in hogere staat van paraatheid gebracht, en zal in 2023-2024 worden omgevormd tot een nieuw NATO Force Model (NFM). Dit NFM voorziet dat uit een pool van 300.000 troepen 100.000 troepen binnen tien dagen kunnen worden ingezet ter snelle neutralisering van een beginnende Russische inval op NAVO-grondgebied. Dit eerste echelon van het NFM bestaat nu merendeels uit reeds in Europa aanwezige, dus hoofdzakelijk Europese, troepen. Maar de drie Europese NAVO-bondgenoten die hier tellen – Duitsland, het VK en Frankrijk – hebben nog een weg te gaan voordat hun strijdkrachten weer de benodigde parate gevechtskracht in het veld zullen kunnen brengen. Meer in het algemeen zal het bredere ‘inzetbaarheidsdeficit’ dat de Europese inbreng in de NRF plaagde, waarschijnlijk ook het NFM treffen. En denkend aan de tot dusver nooit ingezette EU battlegroups, zou ditzelfde inzetbaarheidsdeficit des te meer de voorziene EU Rapid Deployment Capacity raken.
Ruim dertig jaar na het einde van de Koude Oorlog, moet forward defence opnieuw uit de grond worden gestampt – optuiging van de afschrikking is dringend. Gegarandeerde snelle inzetbaarheid van voldoende gevechtskracht móét daarbij de harde toets zijn. ‘Europeanisering’ van de forward defence, onder meer middels ‘multinationale force packages’ vanuit de EU-tekentafel, doorstaat die toets voorlopig niet. Voor afschrikking ‘nieuwe stijl’ kunnen extra, permanent in Polen te legeren Amerikaanse zware gevechtseenheden niet worden gemist.
MARC BENTINCK