14 minute read
Onbekend renaissance-interieur
EEN ONBEKEND RENAISSANCEINTERIEUR IN BRUGGE
EN SCHOUW VAN HET BRUGSE SINT-JORISGILDE
Advertisement
Weinigen weten dat Brugge ook een voorname rol heeft gespeeld op het gebied van de renaissancekunst. De invloed van de praalbogen, decors voor de toneeltogen en de opsmuk van de stad naar aanleiding van de Blijde Intrede van keizer Karel V in 1515 is bijvoorbeeld niet onbelangrijk geweest voor de verdere culturele evolutie in Brugge. Zo zijn er nog voorbeelden aan te halen. Dit artikel vestigt aandacht op wat onbekend renaissancebeeldhouwwerk in een verborgen ruimte op de Burg in Brugge.
— Jean Luc Meulemeester
Een stukje onbekend Brugs kunstpatrimonium
Wie aan Brugge denkt, denkt aan de middeleeuwen. Dit toeristisch epitheton is maar ten dele correct. Zo bezit de aloude stede ook interessante voorbeelden uit latere tijden. Zowel de ereschouw voor keizer Karel V in de schepenkamer van het Brugse Vrije als de pronkgevel van de Burgerlijke Griffie op de Burg bevestigen dit al en we putten onze voorbeelden dan nog enkel uit de eerste helft van de zestiende eeuw. Toen de befaamde Brugse stadsarchitect Louis Delacenserie (Brugge, 1838-1909) die Civiele Griffie tussen 1875 en 1883 restaureerde, beperkte hij zich niet tot de buitenkant, maar nam delen van het interieur in zijn opzet mee. Daartoe behoorde ook de toenmalige verhoorzaal van het vredegerecht, onmiddellijk palend aan de Burg waar hij een totaalconcept in renaissancestijl wist uit te werken met centraal een arduinen schouw met rijk geornamenteerde boezem, ongetwijfeld geïnspireerd op Duitse exemplaren. Daarop prijken gerechtigheidstaferelen die door de Brugse beeldhouwer Pieter (Pierre) De Wispelaere (1839-1925) werden gekapt. Rondom de ruimte werd een houten lambrisering met geometrische vormgeving aangebracht, geleverd door de Brugse meubelmaker Bernard Goethals (1819-1890) uit de Garenmarkt, waartegen zitbanken stonden. Een balustrade met zuiltjes diende als afscheiding tussen magistraten, beklaagden, advocaten en andere aanwezigen. Ze werd gemaakt door de Brugse beeldhouwer-meubelmaker Cesar De Jonghe (1841-1893). De balielessenaars en de voorzitterstafel met stoelen werden geleverd door de Brugse meubelfabrikant Eduard Haller (1839-1903). De kroonluchters werden aangekocht bij en opgehangen door het Brugse huis Frans Brondel (1830-1909) uit de Sint-Katelijnestraat. Het tochtportaal vertoont duidelijke reminiscenties met een gelijkaardig maar origineel eikenhouten specimen in het stadhuis van Oudenaarde uit de jaren 1533-1536. Dit werd uitgevoerd door de plaatselijke beeldhouwer Pauwel vander Schelden, die zelfs uit dankbaarheid in Oudenaarde een straatnaam daarvoor kreeg. Architect Delacenserie schrok er echter ook niet voor terug om, in dit geheel van neorenaissance, authentiek meubilair uit de zestiende eeuw toe te voegen, passend in het totaalconcept van het L-vormige gebouw. In deze ruimte staat inderdaad een unieke dubbele renaissancedeur, die ongetwijfeld de basis vormde waarrond de bouwmeester de andere meubels en onderdelen van dit interieur heeft geconcipieerd. Stilistisch vallen de gelijkenissen wonderwel op. Unieke renaissancedeuren
Deze originele renaissancedeuren passen inderdaad perfect in het geheel van deze voormalige vrederechterskamer, die nu als een stadsofficie dienstdoet. Ze beheersen nog steeds de ruimte. Spijtig dat door de plaatsing van burelen de gecreëerde sfeer teniet wordt gedaan en dat dit unieke Brugs kunstpatrimonium door de huidige functie niet kan worden bezocht. Het lijkt overduidelijk dat deze renaissancedeuren de kern vormen waarrond het andere meubilair voor deze ruimte tussen 1881 en 1883 werd ontworpen. De herkomst van deze deuren staat niet vast: misschien zijn ze samen met hun bekoorlijke omlijsting wel afkomstig van de kapel van de schepenen in het Brugse stadhuis, zoals James Weale (1832-1917) en kanunnik Adolf Duclos (1841-1925) menen te weten, of, zoals anderen suggereren, uit de gebouwen van het Brugse Vrije of uit de nabijgelegen Sint-Donaaskathedraal. In elk geval verhuisde dit deurensemble in het begin van de negentiende eeuw naar de Sint-Salvatorskerk, waar het tussen 1815 en 1880 als portaal dienstdeed en waar de stad Brugge het ongetwijfeld op advies van Delacenserie in 1881 voor 2000 frank kon verwerven voor zijn volledig in renaissancestijl ontworpen justitiekamer. De kerkfabriek vond die verkoop en plaatsing aldaar een supergoed idee, want zo bleef dit geheel in Brugge bewaard. Vermoedelijk stoorde het renaissancistisch karakter van het portaal in de nieuwe neogotische aankleding van de Sint-Salvatorskerk. De plaatsing in de gerechtigheidszaal gebeurde door meubelmaker Goethals, die meteen ook het al vermelde neorenaissance tochtportaal in eikenhout voor deze zaal maakte. Er is niets verkeerd dat de architect deze dubbele deur als basis gebruikte,
Boven: Beeldhouwkundige details van de Brugse renaissancedeuren met voorstellingen uit het Oude Testament: de moord door Kaïn op Abel (Genesis, 4) en het offer van Isaak door Abraham (Genesis, 22). Foto: Jean Luc Meulemeester Onder: Details van de smeedijzeren sloten daterend uit de zestiende eeuw met de emblemen die verwijzen naar de stad Brugge en de ridderorde van het Gulden Vlies. Foto: Jean Luc Meulemeester Beide renaissancedeuren uit 1544, vermoedelijk uitgevoerd door meester Antheunis Lambrouck. Ze staan niet meer op hun oorspronkelijke plaats, maar werden in 1881 overgebracht naar de zaal van het vredegerecht in de Civiele Griffie op de Burg. Nu sieren ze het bureel dat in deze ruimte werd ingericht. Foto: Matthias Desmet, Creatiecel Stad Brugge, 2022
Rechts: De renaissanceschouw uit de jaren zestig van de zestiende eeuw. Deze schouw met de wapens van de familie De Baenst – van Vijven komt uit het Oud Hof van de Brugse Sint-Jorisgilde. Hij werd ongetwijfeld op suggestie van architect Louis Delacenserie omstreeks 1881 naar deze kamer in de Civiele Griffie op de Burg overgebracht. Foto: Matthias Desmet, Creatiecel Stad Brugge, 2022
want ze kan gemakkelijk doorgaan voor een schoolvoorbeeld van Vlaamse renaissance beeld- of meubelkunst. Meteen sluit het geheel ook aan bij de pronkgevel op de Burg die samen met de schouw in de schepenkamer van het Brugse Vrije hulde brengt aan Karel V en zijn vorstelijke grootouders.
Dit deurensemble werd in 1544 uitgevoerd, zoals de jaartallen op bovenpanelen van beide deuren ons tot tweemaal toe verklappen. De naam van de uitvoerder is blijkbaar evenzeer bekend: meester Antheunis Lambrouck, die sedert 15 januari 1536 de officiële stadstimmerman van Brugge was en ook als beeldsnijder werkzaam was. Hij zou volgens de weinige auteurs die deze deur bespreken, gewerkt hebben met de patronen van de allround kunstenaar Lancelot Blondeel (Poperinge, 1496 – Brugge, 1561). Dit laatste is een toeschrijving vooral op basis van het feit dat Blondeel toen de voornaamste renaissancekunstenaar van Brugge was en ook onder meer het ontwerp leverde van de al geciteerde schouw van het Brugse Vrije. We spreken dit niet tegen, maar het blijft een stilistische attributie. Trouwens het uitzicht van de beroemde schouw van ’t Vrije kan ook niet volledig op zijn naam worden geschreven. Aerts, Beaugrant en Mone moeten hier eveneens worden genoemd. Renaissance ten top
Deze deuren vertonen een resem van renaissancekenmerken, wat voor Brugge vrij uniek is. Dit betekent niet dat er in Brugge geen dergelijke kunstwerken bestonden. Vooral grafmonumenten werden in de zestiende eeuw in deze stijl opgetrokken, maar de meeste zijn door beeldenstormen, Franse revolutionairen en andere calamiteiten verwoest.
De portiek bestaat uit twee grote deuren met originele smeedijzeren sloten. Alleen deze laatste zijn al bewonderenswaardig. De opsmuk van de ene met een gotische b verwijst naar de stad Brugge, de andere met een Sint-Andrieskruis en een vuurslag vertoont overduidelijke reminiscenties met de ridderorde van het Gulden Vlies. Mogelijk houden die deuren een verband met die ridderorde? Het geheel doet denken aan een Romeinse triomfboog met pseudo-Korintische zuilen. Deze halve gecanneleerde kolommen rusten op onversierde balkvormige sokkels en zitten in sloffen, die met allerlei sterk gestileerde plantaardige motieven en arabesken zijn opgesmukt. Gelijke versieringen met groteske invloeden werden ook uitgewerkt op de twaalf rechthoekige panelen die de deuren perfect geometrisch indelen. Deze meetkundige ornamentiek wordt herhaald in de lambrisering van de kamer. Ook de fries die op een geprofileerde architraaf rust vertoont gelijkaardig rankwerk en florale motieven, wat we ook in de zwikken aan weerszijden van de rondbogen boven de deuren terugvinden. Hier groeien de bladvormige ornamenten uit een bloemknop en verspreiden zich ritmisch over de hoekstukken. Op deze segmentvormige timpanen prijken twee medaillons met figuratief snijwerk die Bijbelse taferelen voorstellen. De kunstenaar (of opdrachtgever) putte ze uit het Oude Testament: de moord door Kaïn op Abel en het offer van Isaak door Abraham. Het zijn prefiguraties die verwijzen naar het lijdensverhaal van Jezus. Deze christelijke iconografie ondersteunt een mogelijke kerkelijke herkomst. Helemaal bovenaan is er een sterk geprofileerde kroonlijst die het symmetrisch geheel horizontaal afsluit.
Erehoofdconservator Valentin Vermeersch (1937-2020) beschrijft deze portiek uitermate lovend en plastisch in het eerste deel van zijn Brugges Kunstbezit: “Alle kenmerken van het Italiaanse renaissance-ideaal zijn erin verenigd: een rationele en evenwichtige opbouw, een ornamentale en sculpturale gaafheid, een perfecte eenheid tussen compositie en versiering en een plechtige aristocratische allure”. Zelf kunnen we er niet beter mee besluiten. Waar wacht de dienst monumentenzorg op om deze ruimte op een ‘Open Monumentendag’ nog eens open te stellen?
Nog een schouw
In de vergaderkamer naast de vroegere verhoorzaal van het vredegerecht staat nog een ‘cafcoene’, zoals een schouw in de vijftiende en zestiende eeuw werd genoemd. Het is een sobere renaissanceschouw, waarvan noch de ontwerper, noch de uitvoerder bekend zijn gebleven. Brugs zal ze wel zijn. Deze schouw werd ook niet voor deze kamer gemaakt, maar is met relatieve zekerheid afkomstig van het Oudhof van het kruisboogschuttersgilde van Sint-Joris in de gelijknamige straat. Op het einde van de jaren zeventig – begin van de jaren tachtig van de negentiende eeuw werden de gebouwen van dit Oudhof bijna volledig afgebroken en in de periode 1879-1884 vervangen
Detail uit een zestiende-eeuws Brugs handschrift met het wapenschild van Jan de Baenst: in sabel, een zilveren dwarsbalk en in het hoofd vergezeld van drie meerltjes van hetzelfde. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. G1654, f° 5v Foto: Jean Luc Meulemeester Op deze aquarel van Eugène Legendre van circa 1866 zien we de eedaflegging van Hendrik Stuart, hertog van Gloucester, op zondag 6 augustus 1656 in het Oud Hof van de Sint-Jorisgilde. Let op de renaissanceschouw. De afbeelding komt uit het boek van Marc Lemahieu (De Brugse kruisboogschutters en hun Sint-Jorisgilde, Brugge, 2022, p. 294). Brugge, privéverzameling
door een neogotisch complex. De leiding van die bouw berustte bij de al genoemde Delacenserie, die er inderdaad een schoolvoorbeeld van neogotiek wist te creëren. Een renaissanceschouw paste zeker niet in dit pseudo-middeleeuws concept. Het lijkt dus heel goed mogelijk dat hij deze schouw toen in de verwaarloosde gebouwen aantrof, liet afbreken en overbracht naar een kamer in de Burgerlijke Griffie op de Burg, waar ze zeker paste. Het griffiegebouw was op dat ogenblik in restauratie en het interieur moest volgens de stadsarchitect in een gelijkaardige stijl worden aangekleed. Hoogstwaarschijnlijk gebeurde het overbrengen en plaatsen in 1881 door beeldhouwer François Dumon (1827-1884), die deze schouw ook restaureerde. Ook andere bronnen vermelden hetzelfde schuttersgebouw als herkomst. Op een aquarel van de Brugse kunstschilder Eugène Legendre (1827-1900) van iets na het midden van de negentiende eeuw met de historiserende voorstelling van de eedaflegging van Hendrik Stuart (1640-1660), hertog van Gloucester, op zondag 6 augustus 1656 in de grote zaal van het gilde zien we een gelijkaardige schouw. Het is goed mogelijk dat de aquarellist zich op deze bewaarde schouw heeft geïnspireerd en ze in deze romantische setting gedeeltelijk heeft geïntegreerd, wel met het wapen van het gilde. Deze aquarel bevindt zich in een Brugse privéverzameling.
De schouw is vervaardigd uit zwarte natuurstenen wangen en een houten schouwbalk. Die laatste is sterk geprofileerd en opgesmukt met renaissanceornamentiek, plantaardige arabesken en aan beide uiteinden een leeuwenkop met een messing ring in zijn muil. Centraal prijkt in een medaillon het zogezegde gekroonde hoofd van keizer Karel V, ofschoon de gelijkenis niet zo overtuigend is. Hoewel deze vorst voor het gilde van grote betekenis is, trad hij nooit als lid toe. Voor beide schouwwangen staat een losstaand composietzuiltje dat het geheel mee helpt schragen. Een dergelijke opbouw is voor schouwen omstreeks het midden van de zestiende eeuw zeker niet uitzonderlijk. We denken hier bijvoorbeeld aan die in het huis ‘De grooten Sot’ in Antwerpen, waarvan het ontwerp soms wordt toegeschreven aan Pieter Coecke van Aelst (15021550). De zuilen van de Brugse schouw rusten net zoals in de Scheldestad op een balkvormige sokkel en zijn uitgevoerd in diverse marmersoorten: rood geaderd voor de gladde schacht, wit voor het pseudoIonisch kapiteel en de basis, zwart voor de onderste sokkel en voor de geprofileerde console waarop de houten schouwbalk rust. Vooraan zijn deze consoles opgesmukt met een wat bolvormig ornament en in de plooiing ervan prijken gepolychromeerde wapenschilden: heraldisch rechts een mannelijk schild, links een ruitvormig vrouwelijk, waarbij haar familiewapen traditioneel gedeeld is met dit van haar man. Het gaat enerzijds om het wapen van Jan de Baenst (in sabel, een zilveren dwarsbalk en in het hoofd vergezeld van drie meerltjes van hetzelfde) en anderzijds van zijn vrouw Elisabeth van Vijven (van Vive, van Vyven) (in sabel, een zilveren dwarsbalk en in het hoofd vergezeld van drie meerltjes van hetzelfde; in goud met een afgerukte everzwijnskop van sabel, getongd van keel en getand van zilver, met een schildhoofd van hermelijn). Het lijkt dus duidelijk dat dit koppel deze schouwgarnituur bestelde, betaalde en (vermoedelijk) aan het Brugse Sint-Jorisgilde schonk.
Deze Jan de Baenst was een zoon van Antonius en Adriana de Heere. Mogelijk was hij doof, want zijn bijnaam was ‘Jan den Dooven’. Hij was zeker welgesteld en bezat diverse eigendommen. Hij bouwde vooral een loopbaan uit in Gent als onder meer schepen van Gedele, maar kwam omstreeks 1560 terug naar Brugge. Vóór 1545 huwde hij met Elisabeth van Vijven, dochter van Willem. Hun vier dochters (Adriana, Anna, Isabella en Emerentia) verbleven vooral in Brugge. Mogelijk was hij lid van de eminente broederschap van Onze-Lieve-Vrouwvan-den-Drogen-Boom en dus blijkbaar ook van het Brugse Sint-Jorisgilde. Jan de Baenst overleed circa 1570-1572. Dit betekent dat
Tekening van de inrichting van het vredegerecht na de restauratie door Louis Delacenserie in de Civiele Griffie op de Burg uit de zeldzaam bewaarde brochure van A. Raguenet, “Ancien Greffe du Tribunal à Bruges” (in: Petits – Edifices – Historiques – Recueillis. 62, Parijs, april 1897), titelpagina. Een exemplaar wordt bewaard in de bibliotheek van de Musea Brugge (nr. X/G465) Foto: Jean Luc Meulemeester
Tekening van de renaissanceschouw uit het Sint-Jorisgilde in de Civiele Griffie op de Burg uit de bewaarde brochure van A. Raguenet, “Ancien Greffe du Tribunal à Bruges” (in: Petits – Edifices – Historiques – Recueillis. 62, Parijs, april 1897), titelpagina. Een exemplaar wordt bewaard in de bibliotheek van de Musea Brugge (nr. X/ G465) Foto: Jean Luc Meulemeester
we de schouw tussen 1560 en 1572 kunnen dateren, wat door de stijl niet wordt tegengesproken. Nogal wat De Baensts waren lid van deze keizerlijke en koninklijke gilde. Blijkbaar was er nog een andere Jan lid, waardoor verwarring kan ontstaan. Die Jan was vanaf 22 september 1561 burgemeester van de schepenen in de stad Brugge en bleef dit tot aan zijn overlijden op 25 juli 1575. In het gilde was hij sedert 1565 hoofdman. Maar door heraldische combinatie mikken we uiteraard op Jan de Baenst en Elisabeth van Vijven.
Tot slot
Uiteraard heeft de hierboven besproken schouw niet de allure van de al tijdens de negentiende eeuw beroemde schouw van het Brugse Vrije in het gebouw palend aan de Civiele Griffie. Toch past hij volkomen in de renaissancistische opsmuk van dit bestuursgebouw. Vermoedelijk redde Delacenserie de schouw van verwoesting door hem op een of andere manier te verwerven en in het gerestaureerde gebouw te integreren. Ook voor de ruimte ernaast zorgde hij voor een neorenaissancistisch ‘gesamtkunstwerk’, een romantisch en esthetisch begrip dat juist ten tijde van de neostijlen werd geïntroduceerd. Uiteraard betreuren we dat deze zalen niet voor het grote publiek toegankelijk en zichtbaar zijn, maar misschien komt dat ooit wel eens.
Beknopte bibliografie Brugge, Stadsarchief, hedendaags archief, stadsrekeningen 1881, f° 85v – f° 88v
J. Van Praet, Jaer-boek der Keyzerlyke ende Koninglyke hoofd-gilde van den edelen ridder Sint-Joris in den Oudenhove binnen de stad Brugge, Brugge, 1786
W.H.J. Weale, Collection des Guides Belges. Bruges et ses environs, Brugge, 1884, p. 34
A. Raguenet, “Ancien Greffe du Tribunal à Bruges”, in: Petits – Edifices – Historiques – Recueillis. 62, Parijs, april 1897, volledig nummer
A. Duclos, Bruges, histoire et souvenirs, Brugge, 1910, p. 448
P. Clemen, “Lancelot Blondeel und die Anfänge der Renaissance in Brügge”, in: Belgische Kunstdenkmäler. II, München, 1923, p. 32
A. Vanhoutryve, De Brugse kruisbooggilde van SintJoris. Historische schets XIIIe e.-1872, Handzame, 1968
V. Vermeersch, Brugges Kunstbezit. Vijftig kunsthistorische opstellen, Brugge-Utrecht, 1969, deel 1, pp. 39-42
S. Gilté en A. Vanwalleghem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 18na. Stad Brugge. Oudste kern, Turnhout, 1999, pp. 36-37 en Deel 18nb. Stad Brugge, Noord, Turnhout, 2004, pp. 152-153
A. Dewitte, “Antheunis Lambrouck, meester thimmerman (sic) van Brugge 15 jan. 1536”, in: Biekorf, CII, 4, 2002, pp. 339-341
B. Beernaert, “Burg 11b, de Ciciele Griffie”, in: gidsboekje Open Monumentendag Vlaanderen 2006, Brugge, 2006, pp. 31-37 (nr. 3)
P. Donche, Geschiedenis en Genealogie van de familie de Baenst. Vorstelijke en stedelijke ambtenaren in Vlaanderen 1305-1676, Berchem-Antwerpen, 2014, pp. 210-216
M. Lemahieu, De Brugse kruisboogschutters en hun Sint-Jorisgilde. De scutters ende de guldebroeders van den boghe in de stede van Brucghe, Brugge, 2022