22 minute read
Pieter Pourbus. Master of Maps
PIETER POURBUS
MASTER OF MAPS
Advertisement
De tentoonstelling ‘Pieter Pourbus. Master of Maps’ zet het cartografisch werk van Pieter Pourbus in de kijker. Met name zijn magnus opus ‘De geschilderde kaart van het Brugse Vrije’ werd in detail onder de loep genomen. Nieuw onderzoek biedt niet enkel een unieke inkijk in het laat-middeleeuwse landschap van de kustvlakte, het legt ook voor het eerst Pourbus’ cartografische productieproces bloot.
— Dr. Jan Trachet
Pourbus’ artistieke spectrum: tussen kunst en cartografie
Pieter Pourbus (1523-1584) werd geboren in Gouda, maar bouwde zijn schilderscarrière uit in Brugge. Als jonge twintiger huwde hij Anna Blondeel, een dochter van Lancelot Blondeel (1498-1561), op dat moment één van de belangrijkste schilders in Brugge. Blondeel was niet enkel een befaamd schilder, hij was ook sterk gefascineerd door cartografie, architectuur en waterstaatkunde. Blondeels atelier was voor Pourbus dus de ideale plek om zijn carrière als schilder en cartograaf te lanceren. Zijn eerste opdracht in 1549 was meteen cartografisch van aard en bestond eruit het nieuwe kanaal tussen Brugge en Sluis in kaart te brengen. Voor die eerste
Detail van het vissersdorp Heist. Het dorpscentrum wordt loodrecht afgebeeld, de huizen, kerk en molen buiten het centrum driedimensionaal vanuit schuin perspectief. Op het strand herstellen vissers hun schepen met warme teer. Pieter Pourbus, Kaart van het Brugse Vrije, 1571, Brugge, 0000.GRO0220.I (© Musea Brugge, www.artinflanders.be, foto: Dominique Provost & Universiteit Gent). opdracht verzorgden landmeters nog het meetwerk, maar naarmate zijn carrière vorderde, voerde Pourbus voor bepaalde opdrachten ook zelf het meetwerk uit. Op het eind van zijn leven werd hij ook als ‘ingenieur’ ingeschakeld en geeft hij advies rond infrastructuurwerken, waterlopen, sluizen en militaire versterkingen. In zijn hele carrière heeft hij minstens 27 kaartopdrachten gekregen, waarvan er slechts zeven bewaard zijn gebleven. Die zeven kaarten zijn voor het eerst samengebracht in deze tentoonstelling.
In de 16de eeuw bevond de productie van kaarten zich op het raakvlak van schilderkunst en cartografie. In de renaissance heerste immers het ideaal van de homo universalis: de kunstenaar als creatieve duizendpoot die meerdere disciplines combineerde. Bovendien werd 16de-eeuwse schilderkunst, geheel in de geest van de renaissance, doordrongen van het wetenschappelijk denken, waardoor artistieke elementen in kaartmateriaal steeds meer plaats ruimden voor topografische aspecten. Die drang naar een overzichtelijk topografisch realisme resulteerde in een wisselwerking tussen schilderkunst en cartografie: landmeters begonnen te tekenen en schilders begonnen te meten.
Landmeters hadden eeuwenlang hun administratieve opmetingen van kavels, grenzen en territoria tekstueel neergeschreven in landboeken en zogeheten ommelopers, maar maakten in de 16de eeuw steeds meer figuratieve voorstellingen van hun opmetingen. Kunstschilders hanteerden dan weer hoe langer hoe meer een (fictief) hoger perspectief, en dat leidde, samen met de toegenomen aandacht voor de correcte afbeelding van landschap, architectuur en natuur, tot waarheidsgetrouwe panorama’s en kaarten.
Pieter Pourbus, Kaart van het Brugse Vrije, 1571, olieverf op doek, 151 × 322,5 cm, Brugge, 0000.GRO0220.I (© Musea Brugge, www.artinflanders.be, foto: Dominique Provost).
Met zijn kaart van het Brugse Vrije balanceerde Pourbus op die dunne lijn tussen schilderkunst en cartografie. Wat het perspectief betrof, werkte hij enerzijds met elementen die vanuit een schuin perspectief driedimensionaal worden weergegeven, zoals gebouwen, sluizen of schepen. Anderzijds schilderde hij elementen die loodrecht en symbolisch zijn voorgesteld, zoals wegen, dijken, stadsplattegronden of waterlopen. Meer artistieke elementen, zoals menselijke figuren werden letterlijk naar de rand van de kaart geduwd: op zijn kaart van het Vrije is er enkel op het strand bij de vuurtorens van Heist en Blankenberge nog plaats voor dergelijke tierlantijntjes.
Het Brugse Vrije als opdrachtgever
Pieter Pourbus kreeg kaartopdrachten van allerhande instellingen, zoals de stad Brugge of de abdij van Ten Duinen, maar zijn belangrijkste opdrachtgever was zonder twijfel het Brugse Vrije, de grootste en rijkste kasselrij van het Graafschap Vlaanderen. De Kasselrij of burggraafschap van het Brugse vrije was een administratieve territoriale onderverdeling die bestond uit 35 gemeenten of ambachten en beschikte over een eigen schepenbank met rechterlijke en bestuurlijke bevoegdheden. Economisch gezien was het Vrije een welstellende plattelandsregio waar welvarende vrije boeren en heel wat leden van de adel bezittingen hadden. Als economisch zwaargewicht verwierf het Vrije in de 14de eeuw ook meer politieke macht en eiste het zijn plaats op naast de grote steden Ieper, Brugge en Gent als één van de Vier Leden van Vlaanderen, een belangrijk machtsorgaan van het Graafschap Vlaanderen.
Pieter Pourbus was sinds het begin van zijn carrière hofleverancier van kaartmateriaal voor het Vrije en maakte minstens 18 kaarten voor hen. In 1561 vroeg het Vrije een kaart te schilderen van zijn hele grondgebied, met aanduiding van zijn grenzen, wegen, waterlopen, dorpen en steden. Voor het Vrije kon zo’n kaart verschillende functies vervullen. Enerzijds was het een belangrijk communicatiemiddel: een doeltreffend medium om macht, territorium en rijkdom te visualiseren. Anderzijds voedde de toegenomen (symbool)waarde van topografische kennis in de 16de eeuw de honger naar kaarten. In 1561 werd immers een lang aanslepend territoriaal-juridisch conflict tussen het Vrije en Watervliet eindelijk beëindigd. Dit document zou dus ook gediend kunnen hebben om het afgehandelde akkoord definitief op kaart te zetten. In de cartouche van het gekopieerde schilderij wordt dan weer het economisch belang van de regio nadrukkelijk in de verf gezet. De landbouwgronden van het Vrije worden geprezen om hun kwalitatieve runder-, vee- en paardenteelt en zijn rijk aan melk, kaas, boter, graan en groenten. De volgorde van die opsomming is waarschijnlijk weloverwogen, en sluit aan bij de groene achtergrondkleur van de kaart en de prominente plaats die het dijkensysteem krijgt. Die suggereren immers goed tegen de zee beschermde polders met begraasbaar weiland.
Pourbus’ cartografisch oeuvre
De hierboven vermelde kaart is Pourbus’ meest bekende kaart en wordt terecht beschouwd als zijn magnus opus. Hij werkte er in totaal tien jaar aan (15611571), waardoor in die periode ook zijn productie van andere schilderijen terugviel. Uitzonderlijk voor die tijd, schilderde hij het eindproduct met olieverf op een gigantisch canvas. Oorspronkelijk mat de kaart 620 cm bij 335 cm, maar slechts een kwart van die kaart, de noordoosthoek, overleefde de tand des tijds. Mogelijk gebruikte Pourbus een foute preparatielaag, maar tijdsgenoten wijzen ook op een andere oorzaak van verval: het veelvuldig op- en afrollen van de kaart (Van Mander, 1604). Omdat het origineel al snel in slechte staat verkeerde, werd al in 1597 aan Pieter II Claeissens gevraagd om een kopie van de kaart te maken. De kopie van Claeissens is overigens wel volledig bewaard en hangt in de leeszaal van het Brugse Stadsarchief. Pourbus’ vroegste bewaarde kaart dateert uit 1554-57 en beeldt De Zeuge af, een spuibekken ten noordwesten van de stad Damme. Bovendien is deze kaart ook de meest recent-erkende toevoeging aan zijn oeuvre (Huys, 2001). De exacte context van de kaartopdracht is niet duidelijk, maar net zoals het merendeel van zijn kaartopdrachten, kadert het in de weergave van hydro-technische infrastructuur. De kaart is geschilderd met waterverf op perkament.
Pieter II Claeissens, Kaart van het Brugse Vrije, olieverf op doek, 335 cm × 620 cm, Brugge, 0000.GRO0438.I (© Musea Brugge, www.artinflanders.be, foto: Dominique Provost), met uitsnede van kaartdeel waarvan het origineel van Pourbus nog bewaard is.
Het overige bewaarde cartografisch werk van Pieter Pourbus met lokalisering op de huidige topografische kaart van de kustvlakte.
1. Pieter Pourbus, Kaart van de Zeuge bij Damme, 1554-57, pen in bruin, bijgekleurd met waterverf op perkament, 57,7 × 43 cm, Brugge, Rijksarchief, Kaarten & Plannen, nr. 190 (© Rijksarchief Brugge). 2. Pieter Pourbus, Werkschets voor de kaart van de Duinenabdij in Koksijde, 1563, pen in bruin, bijgekleurd met waterverf op papier, 46 × 80,3 cm, Brugge, 0000.GRO3101.II (© Musea Brugge, www.artinflanders.be, foto: Cedric Verhelst). 3. Pieter Pourbus, Kaart van de wateringen van Broucke en Moerkerke-Zuid-over-Leie, 1574, pen in bruin, bijgekleurd met waterverf op papier, 112 × 114,4 cm, Brugge, Rijksarchief, Kaarten & Plannen, nr. 628 (© Rijksarchief Brugge). 4. Pieter Pourbus, Kaart van de watering Romboutswerve, 1578, pen in bruin, bijgekleurd met waterverf op papier, 43 × 83,5 cm, privéverzameling (© Cedric Verhelst). 5. Pieter Pourbus, Plan van de Duinenabdij in Koksijde, 1580, olieverf op doek, 214,5 × 215 cm, Brugge, 0000.GRO1534.I (© Musea Brugge, www.artinflanders.be, foto: Hugo Maertens). 6. Pieter Pourbus, Kaart van het eiland Cadzand, 1578 (?), pen in bruin, bijgekleurd met waterverf op papier, 48,7 × 49,3 cm, Brugge, Stadsarchief, Kaarten & Plannen, nr. 11. (© Stadsarchief Brugge).
In 1563 maakte Pourbus een kaart voor de Duinenabdij in Koksijde. Hoewel de afgewerkte kaart niet bewaard is, wordt een schetskaart van de abdij en omgeving wel gezien als een veldwerkschets die in het kader van deze opdracht werd gemaakt (Devliegher, 1960). De schetskaart combineert een panoramisch zicht op Veurne aan de einder met een loodrechte plattegrond van de abdij. Het landschap is bevolkt met passanten en in de duinen huppelen frivool enkele konijnen voorbij. Pourbus’ kaart van de wateringen Broucke en Moerkerke Zuid-over-Leie uit 1574 is opgesteld in de context van een hydrologisch conflict tussen die wateringen en de stad Damme. Archiefstukken lichten ons gedetailleerd in over de gerechtelijke achtergrond van dit conflict en vermelden Pourbus met naam als de aangestelde kaartmaker (Zuylen-Van Nyevelt, 1934). De kaart is zo mogelijk nóg nauwkeuriger dan de kaart van het Vrije en beeldt de zone tussen Brugge en Damme af tot in het kleinste detail.
Ook de opmaak van de kaart van de watering van Romboutswerve uit 1578 moet in de context van een waterstaatkundig conflict gezien worden en focust met name op de correcte weergave van waterlopen, dijken en sluisinfrastructuur. Opnieuw wordt de zone tussen Brugge en Damme in beeld gebracht, maar deze keer een iets noordelijker gelegen deel. Het is bovendien één van de weinige documenten waarop een autografe notitie van Pieter Pourbus te lezen is. Hij schrijft dat hij “naer de conste van chorographie” gewerkt heeft, een terminologie die ons weer een stap dichter bij de oorsprong van zijn cartografisch productieproces zal brengen. In 1580 werkt Pourbus opnieuw in opdracht van de Duinenabdij in Koksijde. Net als bij de kaart van het Vrije beschildert hij hiervoor een groot canvas met olieverf. Hoewel de abdij op dat moment reeds in
Boven: Voorbeeld van een positiebepaling van de kerktorens van Lissewege, Koolkerke, Damme en Sluis ten opzichte van het magnetische noorden, geprojecteerd bovenop een uitsnede van Antonius van den Wijngaerde’s panoramisch zicht vanop een toren in centrum Brugge, vermoedelijk het Belfort of de Onze-Lieve-Vrouwekerk (1551-1558). (Londen, Victoria & Albert Museum, nr. 8455:28). Rechts: Gemma Frisius’ schematische afbeelding waarin de beginselen van de triangulatie met het oog op kartering vervat zitten. Gemma Frisius, Cosmographia Petri Apiani, per Gemmam Frisium iam demum ab omnibus vindicata mendis, ac nonnullis quoque locis aucta, et annotationibus marginalibus illustrata. Add. eiusdem argumenti libellis ipsius Gemmae Frisius, 1564, folio 52 v°, privéverzameling (© Cedric Verhelst).
verval was, schildert hij ze in volle glorie met een opmerkelijke aandacht voor de gebruikte bouwmaterialen. Mogelijk moest dit geschilderde vogelperspectief het abdijcomplex in vol ornaat registreren, in de hoop het later correct te kunnen restaureren (Viaene, 1930).
Tot slot is er de kaart van Cadzand, die hoewel ze de kleinste is (49 cm×49 cm) een erg opmerkelijk en door recente ontdekkingen ook een erg waardevolle plaats inneemt in zijn oeuvre. Een later toegevoegde notitie dateert de kaart in 1578 en schrijft ze toe aan Pieter Pourbus. Die datering is echter enkel gebaseerd op de stilistische overeenkomsten met de bovengenoemde kaart van Romboutswerve, met dewelke ze waarschijnlijk ooit samen in het archief is beland. Hoewel de toewijzing aan Pourbus later is bevestigd door experts (e.g. Gilliodt-Van Severen en Paul Huvenne), blijft de datering twijfelachtig. Belangrijker dan de exacte datering is echter de aanwezigheid van in rood omcirkelde passerpunten en nauwelijks zichtbare passercirkels, voor het eerst ontdekt door Paul Huvenne in 1984.
Dit gebruik van de passer was één van Huvenne’s argumenten om te suggereren dat Pourbus de nieuwerwetse karteerprincipes beschreven door Gemma Frisius (1533) hanteerde. Antoine De Smet had in 1947 reeds voorzichtig die suggestie gedaan maar baseerde zich toen enkel op het buikgevoel dat hij anders dergelijke kaartprecisie nooit bereikt zou kunnen hebben. Later zou een wiskundige berekening van de metrische accuraatheid van de kaart van het Vrije in dezelfde richting wijzen. Pourbus’ kaart bleek niet enkel dubbel zo precies als de kaarten van Mercator en Ortelius, hij moest voor zijn kaarten ook eigen opmeetwerk verricht hebben (Depuydt & Theelen, 1998).
Pourbus’ cartografisch productieproces
Gemma Frisius (1508-1555) was een wiskundige, kosmograaf en medicus die aan de Universiteit van Leuven een centrale figuur werd in de 16de-eeuwse cartografische innovaties. In 1537 schreef hij Een nuttig en profijtelijk boekje voor alle geografen, hetgeen een Nederlandse vertaling was van zijn eerder gepubliceerde (1533) Latijns origineel. In dit boekje, dat als appendix bij zijn bewerking van Petrus Apianus’ Cosmographicus Liber verscheen, werden voor het eerst de theoretische beginselen en praktische uitvoeringsstappen beschreven om via driehoeksmeetkunde (triangulatie) een landschap op te meten en te karteren (Pouls, 1999). Samengevat zijn dit de stappen die Frisius voorstelt:
— klimt op den hoochsten toren vander stadt — siet van daer rondomme gelijc van eenen waecktoren — treckt van desen puncte eenen donckeren circule ende eenen Meridiaen — deylt den selven circule in 360 graden — uut den centre treckt voor elcke plaetse een linie der ghelegentheyt [zichtlijn] — reyst tot een ander stadt, ende doet daer ooc also — tot dat alle de plaetsen die ghy beschryven wilt tweemaal in u gesichte comen
Door op verschillende plaatsen de hoek op te meten tussen de lokale meridiaan (het magnetische noorden) en de herkenningspunten die zichtbaar waren vanuit het observatiepunt (het centrum van de cirkel) kon via het principe van voorwaartse snijding een eenvoudig driehoeksnet geconstrueerd worden. Het stappenplan werd bovendien geïllustreerd met een tekening waarin een fictieve plaatsbepaling van enkele belangrijke Vlaamse en Brabantse steden wordt gekarteerd.
Digitaal bewerkt detail van de Kaart van het Eiland Cadzand met aanduiding van ingekraste lijnen en passerpunten. De interpretatieve vectorisatie toont sterke overeenkomsten met de afbeelding van Gemma Frisius (© Universiteit Gent).
Veronderstelde reisroute van Pieter Pourbus, gebaseerd op een rekeningafschrift uit 1562, geprojecteerd op Claeissens’ kopie van de Kaart van het Brugse Vrije (© Universiteit Gent).
Dat Pourbus Frisius’ werk kende en het gebruikte voor zijn meetwerk, was vooralsnog een hypothese waar weinig tastbaar bewijs voor bestond. Een gedetailleerde studie van zijn hele cartografisch oeuvre aan de hand van nieuwe hoge-resolutiebeelden laten nu eindelijk toe om die hypothese hard te maken. Vooral de kaart van Cadzand biedt wat dat betreft nieuw onweerlegbaar bewijs. Naast de door Huvenne reeds waargenomen omcirkelde passerpunten en vage passercirkels, werden na een digitale kleurbewerking van de hoge-resolutiebeelden nog meer passercirkels en passerpunten, maar vooral een complex kluwen van ingekraste lijnen zichtbaar. Na het vectoriseren (digitaal overtekenen) en verlengen van al die cirkels en lijnen bleek er een duidelijk structuur in het amalgaam van lijnen te schuilen. Een structuur die één op één aansluit bij de illustratie van Gemma Frisius.
Hoe Pourbus precies tewerk is gegaan, hoe lang hij hieraan gewerkt heeft, welke hulpmiddelen hij gebruikt heeft, of wat de volgorde van observaties was, kunnen we vooralsnog niet reconstrueren aan de
hand van het kaartmateriaal. Hier en daar krijgen we echter een beperkt antwoord op die vragen door de onkostennota’s en rekeningen van zijn kaartwerk uit te pluizen. Zo weten we dat er bij een cartografische opdracht in Watervliet in 1552 een knecht werd voorzien om het materiaal te dragen en leren we dat hij zijn karteercampagne in de zomer van 1562 begint met een halve dag observaties vanop het belfort op 12 juli (Priem, 1845). Wat er later in die campagne gebeurt is echter veel belangwekkender. Tussen 12 en 30 augustus geeft de rekening immers een opsomming van plaatsen waar Pourbus geweest is. De lijst telt 39 plaatsnamen, start in Nieuwpoort en eindigt in Dudzele. Wanneer die plaatsen worden uitgezet op kaart en verbonden volgens opeenvolging in de lijst, verschijnt een opvallend patroon. Pourbus’ afgelegde reisroute was allerminst de snelste weg naar huis (Brugge), maar maakt een zigzag-beweging door de noordwest-hoek van het Vrije. Frisius’ stappenplan indachtig is dit een reisroute die toelaat om elke plaats minstens vanuit twee hoeken te observeren en dus een indirecte aanduiding dat hij ook voor de opmaak van de kaart van het Vrije volgens Frisius’ principes werkte.
Met deze nieuwe inzichten in het achterhoofd werd ook Pourbus’ overige kaartwerk opnieuw tegen het licht gehouden. Dat Pourbus net als op Cadzand graag duinen als observatiepunt gebruikte, bleek eveneens op beide kaarten van Ten Duinen. De aanduiding van duinpartijen links en rechts onder in het kaartbeeld verraadt namelijk dat de waarnemer/schilder zich bovenop een duin moet bevonden hebben. Op de kaart van de wateringen Broucke en Moerkerke Zuid-over-Leie waren dan weer 75 kleine gepunte cirkels weergegeven. De punten werden echter met potlood of verf aangestipt en vertonen geen doorprikking van een passer. Aangezien deze kaart als een finaal en afgewerkt product wordt beschouwd, gaat het hier mogelijk louter om een aanduiding van alle observatiepunten die tijdens de kartering werden aangedaan; een soort cartografisch kwaliteitslabel die de moderne karteermethode duidt.
Passer- of zichtlijnen werden op geen van de andere kaarten aangetroffen, maar een ander type lijnenconfiguratie, een subtiel raster van noord-zuid-georiënteerde potloodlijnen die evenwijdig lopen met de bladspiegel, bleek wél aanwezig op twee kaarten. Op de kaart van de Zeuge gaat het om een raster waarbij de lijnen een interval van exact 80 voet hebben. Op de kaart van de wateringen Broucke en Moerkerke Zuid-over-Leie is het raster fijnmaziger met een tussenruimte van 50 voet. Daarnaast vertoont de kaart ook een rechthoekige lijnenconfiguratie rondom Damme. Voor beide kaarten gaat het waarschijnlijk om een geschaald raster dat diende om kaarten te compileren of te kopiëren. De rechthoek rondom Damme zou bijvoorbeeld kunnen wijzen op de inpassing van een andere kaart of een deelstudie in het groter geheel.
Restanten van een andere kopieermethode werden dan weer teruggevonden op een infraroodreflectogram van de monumentale kaart van Ten Duinen (van Oosterwijk, 2017). Een minuscuul spoor van puntjes wijst erop dat hier de
Boven: Detail van de infrarood-reflectografie (IRR) van het Plan van de Duinenabdij in Koksijde. De contour van zowel molen als molenwal wordt gevormd door een tracé van ponceerpuntjes (© Musea Brugge / Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden). Infraroodreflectogram (detail) gemaakt in 2016 door Anne van Oosterwijk en Guenevere Souffreau, met de Osiris camera van Opus Instruments (InGaAs sensor). Linksboven: Detail van de Kaart van de Zeuge bij Damme, met aanduiding van de rasterlijnen (© Universiteit Gent). Linksonder: Detail van de Kaart van de wateringen van Broucke en Moerkerke-Zuid-over-Leie, met aanduiding van een gemarkeerd observatiepunt (rode pijl) en rasterlijnen (witte pijlen) (© Universiteit Gent).
ponceertechniek werd toegepast om het werk te kopiëren of finaliseren. Daarbij gaat men uit van een ‘moederkaart’ waarop alle schetsen en opmetingen worden samengebracht en gecompileerd. Deze moederkaart is echter maar een tussentijds product waarbij alle lijnelementen worden aangeprikt terwijl het bovenop een ‘kopieervel’ ligt. Dit kopieervel wordt op zijn beurt bovenop de ‘finale drager’ geplaatst en doorblazen met fijn koolstof. Dat koolstof kan enkel via de gaatjes op de finale drager belanden en laat daar een spoor van koolstofpuntjes achter (Rutte & Vannieuwenhuyze, 2018). Dát tracé verbindt de schilder-cartograaf dan voor de netversie van de kaart en is exact wat we terugvinden op de kaart van Ten Duinen.
De enige kaart waar geen restanten van karteer- of kopieermethodes werden teruggevonden is de kaart van de watering van Romboutswerve. Maar de conste van chorographie waar Pourbus naar verwijst in zijn notitie, wordt net in Gemma Frisius’ werk uitvoerig besproken en is dus mogelijk nog een verwijzing naar de gehanteerde karteertechniek.
Detail van de gegeorefereerde Kaart van het Brugse Vrije rond de regio Sluis met daarop de geodatabase geprojecteerd (© Universiteit Gent).
De vaststelling dat Pourbus nieuwe en nauwkeurige surveytechnieken gebruikte voor het maken van zijn kaarten is echter geen garantie dat de kaarten zélf ook zeer accuraat zijn. Die cartografische accuraatheid kan op verschillende vlakken geëvalueerd worden. De geometrische nauwkeurigheid van de kaart van het Vrije werd, zoals hierboven reeds vermeld, bijvoorbeeld onderzocht door Theelen & Depuydt en als erg kwalitatief beoordeeld. Een tweede invalshoek bevraagt de topografische accuratesse van een historische kaart. Daarin worden de kwantiteit en de kwaliteit van de afgebeelde landschappelijke en topografische elementen onderzocht. Aangezien Pourbus’ kaart van het Vrije de vroegste gedetailleerde cartografische weergave van een groot deel van het Vlaamse kustlandschap geeft, is de inschatting van de topografische nauwkeurigheid van groot belang om de bruikbaarheid van de kaart als landschaps-archeologische bron te bepalen.
Om die topografische inhoud van de kaart te evalueren werd de kaart eerst digitaal ‘gegeorefereerd’ met computersoftware (GIS). Daarbij wordt gezocht naar topografische referentiepunten, zoals bijvoorbeeld een kruispunt van wegen, die zowel op de kaart áls op de huidige luchtfoto of kadasterkaarten aanwezig zijn. Wanneer er voldoende van dergelijke referentiekoppels terug gevonden worden – en dat was met 984 koppels zeker het geval – kan de kaart digitaal bovenop het huidige landschap geprojecteerd worden. De volgende stap bestond eruit om de individuele elementen van de kaart te vectoriseren op de plaats waar ze na de georeferentie beland waren. Concreet betekent dit dat alle topografische bestanddelen digitaal gecatalogeerd werden. Op die manier werd een digitale database samengesteld van bijvoorbeeld alle huizen (8632), sluizen (19), wegen (1116 km) of dijken (577 km). Deze vectorisatie liet niet enkel toe om de topografie te kwantificeren, het faciliteert ook de vergelijking van de cartografische inhoud met andere geografische informatielagen.
In eerste instantie werden de afgebeelde topografische elementen getoetst op hun topografische realiteit door ze te confronteren met bestaande data, zoals luchtfotoreeksen, de Centrale Archeologische Inventaris (CAI), het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen (DHMV-II) en historisch kaartmateriaal. Vooral het hoogtemodel bleek daarbij een erg waardevolle bron om eventuele restanten van verdwenen constructies te traceren. Op die manier werden talloze sites voor het eerst geattesteerd op Pourbus’ kaart van het Vrije en vervolgens archeologisch gevalideerd.
Op één site werd die archeologische validatie nog diepgaander uitgewerkt: de ‘Scaperie’. In het buitendijkse gebied tussen de duinen van Knokke en schorren van Mude schildert Pourbus twee heuvellichamen. De meest westelijke is bebouwd met drie huizen, de oostelijke is leeg, maar is geflankeerd met een pad dat naar de Graafjansdijk loopt. Beide heuvels krijgen het toponiem ‘Scaperie’ mee, hetgeen suggereert dat ze gebruikt werden voor de schapenteelt. Het buitendijks laten grazen van schapen is, ook vandaag nog, een gekend fenomeen. Heuvellichamen kunnen daarbij dienen als zogenaamde
Topografische en archeologische evaluatie van de ‘Scaperie’-site. 1. De site zoals afgebeeld op de Kaart van het Brugse Vrije (gegeorefereerd) (© www.artinflanders. be & Universiteit Gent). 2. Oppervlaktevondsten ingemeten met GPS en geprojecteerd bovenop het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen (© AGIV & Universiteit Gent). 3. Aardewerkfragmenten die gelinkt worden aan vormen (teilen) die gebruikt werden bij de verwerking van melkproducten (© Universiteit Gent). 4. Afbeelding van op een tafel uitgestalde teilen. Links van de tafel is een vrouw melk of boter aan het karnen in een ton, rechts van de tafel trekt een kudde schapen het veld in. April-miniatuur uit het Breviarium Mayer van den Bergh, ca. 1500 (© Meester van Jacobus IV van Schotland, April, miniatuur uit Breviarium Mayer van den Bergh, Gent-Brugse school, ca. 1500, Antwerpen, Museum Mayer van den Bergh, MMB.0618, folio 3). vluchtplekken voor herders en dieren tijdens hoogwater. De heuvels konden ook bewoond worden; van een simpele schuilhut voor de herder, tot een volwaardige boerderij. Dergelijke schaapsheuvels zijn echter vooral gekend in Nederland, waar ze ook als ‘stelle’ gekend staan. Het opmerkelijke aan de Knokse scaperiën is dat Pourbus’ kaart de enige afbeelding en zelfs vermelding van deze schaapsheuvels is. Hoewel de heuvel ook al waarneembaar was op het hoogtemodel heeft aanvullend landschaps-archeologisch veldonderzoek extra waardevolle informatie opgeleverd. Een geofysische bodemscan toont een zandige circulaire opduiking met een interne structuur die kan wijzen op de menselijke aanleg en/of een zoetwatervoorziening in en op deze heuvel. Bovendien bleek de toplaag van de heuvel bezaaid met aardewerk. Een analyse van verzamelde oppervlaktevondsten leverde een significant grote fractie teilen op: een aardewerkvorm die specifiek gelinkt wordt aan het verwerken van melkproducten. Na meer dan 300 jaar in buitendijks gebied gelegen te hebben, werden de scaperiën in 1627 ingepolderd, waarna ze langzaam platgeploegd werden en uit het landschap verdwenen. Dankzij de kaart van Pourbus werden ze nu herontdekt. Het archeologisch veldwerk bevestigt dan weer dat niet enkel de lokalisering van Pourbus erg accuraat was, ook wat betreft de benaming en het gebruik van de site als schaapsboerderij kunnen we Pourbus en zijn kaartwerk quasi blindelings vertrouwen.
Pieter Pourbus. Master of Maps 1 december 2022 tot 16 april 2023 in zaal 10 van het Groeningemuseum Conclusie
Tot dusver werden vooral Pourbus’ portretschilderijen onderzocht en tentoongesteld, terwijl zijn cartografisch oeuvre misschien minder bekend, maar minstens even opzienbarend is. Niet enkel zijn de meettechnieken die hij gebruikte terug te voeren naar het theoretische traktaat van Gemma Frisius en dus voor die periode erg vernieuwend, ook de topografische inhoud die hij weergeeft blijkt na archeologische evaluatie erg minutieus afgebeeld. Tot diep in de 18de eeuw wordt Pourbus dan ook vooral geroemd als landmeter en cartograaf. Een aanzien dat pas vanaf de 19de eeuw overschaduwd zou worden door een toegenomen interesse in zijn portretten en schilderijen. Hopelijk brengt dit onderzoek weer meer evenwicht in de perceptie van Pieter Pourbus als artiest: niet enkel een meesterschilder, maar ook een Master of Maps.
Selectieve bibliografie F. Depuydt & J. Theelen, “Een nauwkeurigheidsanalyse van de veldopname”, in B. Van der Herten (red.), Het Brugse Vrije in beeld : facsimile-uitgave van de Grote Kaart geschilderd door Pieter Pourbus (1571) en gekopieerd door Pieter Claeissens (1601), Leuven – Alphen aan den Rijn, Universitaire Pers – Uitgeverij Canaletto/Repro-Holland, 1998, pp.29-35.
A. De Smet, “A note on the cartographic work of Pierre Pourbus, painter of Bruges”, Imago Mundi (1947), nr.4, pp. 33-36.
L. Devliegher, “De Duinenabdij te Koksijde”, Biekorf (1960), nr. 61, pp. 193-226.
P. Huvenne, Pieter Pourbus (1523/24-1584). Leven en Werken, Universiteit Gent, ongepubliceerd doctoraat, 1984.
P. Huvenne, Pieter Pourbus: meester-schilder 1524-1584, Brussel, Gemeentekrediet van België, 1984.
E. Huys, “Nr. 190 van de verzameling kaarten en plannen van het Rijksarchief te Brugge is naar alle waarschijnlijkheid gemaakt door of naar Pieter Pourbus”, Rond de poldertorens (2001), nr.2, pp.62-70.
H.C. Pouls, Een nuttig en profijtelijk boekje voor alle geografen – Gemma Frisius, Delft, Nederlandse Commissie voor Geodesie, 1999.
F.-P. Priem, Précis analytique des documents que renferme le dépôt de la Flandre Occidentale à Bruges, Brugge, Vandecasteele-Werbrouck, 1845.
R. Rutte & B. Vannieuwenhuyze, Stedenatlas Jacob van Deventer, Tielt, Lannoo, 2018.
K. Van Mander, Het schilder-boek (facsimile van de eerste uitgave, Haarlem 1604), Utrecht, Davaco Publishers, 1969.
A. van Oosterwijk, Vergeten Meesters. Pieter Pourbus en de Brugse schilderkunst van 1525 tot 1625, Gent, Uitgeverij Snoeck, 2017.
A. Viaene, “Een onbekende kaarte van Pieter Pourbus”, Biekorf (1930), nr. 36, pp. 65-67.
A. Zuylen-Van Nyevelt, “Eene kaart van de wateringen van den Broucke en Moerkerke zuid over Leie door Pieter Pourbus”, Annales de la Société d’émulation de Bruges (1934), nr.77, pp. 112-124.