MUSEA BRUGGE MAGAZINE
TERUG THUIS IN DE APOTHEEK NIEUWE MUSEUMBIBLIOTHECARIS DE OMGEVING VAN HET GRUUTHUSEPALEIS Driemaandelijks Tijdschrift – Jaargang 38 – Dec 2018
3
11
18
26
De apotheek van het
De droom van een museum‑
De vierde generatie.
De najaarslezingen over
Sint‑Janshospitaal,
bibliothecaris.
De heraanleg van
Lodewijk van Gruuthuse:
een tijdsprong naar de
Interview met Björn
de omgeving van het
een terugblik
zeventiende eeuw
Hinderyckx
Gruuthusepaleis
6
14
23
Een Comtoiseklok,
“The importance of a catalogue
Een ontdekkingstocht
getekend Brilleman à Bruges
cannot be overstated.”
in het depot
8ste Internationale Congres
2
van Kunstbibliotheken
Voorwoord
30 Kalender
31 Bronnen
7
16
24
Het portret van François de
Een afficheontwerp van
Bodemschatten in Brugge.
Aranda, hoofdman van de
Louis Reckelbus
Recent archeologisch
Schuttersgilde van Sint‑Joris
Voorzijde: Philippe van Bree, De apotheek van het Sint-Janshospitaal, coll. OCMW Brugge. Foto: Lukas – Art in Flanders
noodonderzoek in de binnenstad
Achterzijde: De apotheek van het SintJanshospitaal. Foto: Evelien Vanden Berghe
Voorwoord
Beste vrienden — De grote jubileumviering van het zestigjarig bestaan van de Vrienden van Musea Brugge in september was een overdonderend succes en ik wil hier nogmaals allen die de voorbije maanden hun handen en geesten bij elkaar hebben gestoken en op die manier een waardig momentum hebben gecreëerd, van harte bedanken voor hun gedreven inzet en groot enthousiasme. Als directeur van Musea Brugge ben ik – net als het gehele bestuur van de Vrienden maar vooral ook onze medewerkers – er erg trots op. We blijven niet stilstaan bij het verleden. In tegendeel. Het nulnummer van het nieuwe Musea Brugge Magazine – de publicatie bij de tentoonstelling Schatten van Vrienden in het Arentshuis – heeft al een voorsmaakje gegeven van de nieuwe, verfrissende stijl van de vriendenpublicatie waarin we samen de aandacht willen vestigen op de activiteiten van Musea Brugge, maar ook op de collecties en uiteraard de mensen van onze organisatie. Het actuele nummer is de eerste reguliere editie van het nieuwe museummagazine. We wilden een wat lichtere, gevarieerde informatiebundel. U maakt onder meer kennis met onze ‘nieuwe’ museumbibliothecaris Björn, die de Brugse museumbibliotheek op
2
kruissnelheid brengt. We informeren jullie ook over de nieuwste aanwinsten die de Vrienden hebben kunnen realiseren voor de Brugse Musea. Diverse beschouwingen over gebouwen, collecties en dienstverleningen geven een indruk van de diversiteit van de museale werking, die we voortdurend trachten te veranderen, te verbeteren, en in vraag te stellen om de aan ons toevertrouwde collecties van Brugge nog beter te kunnen ontsluiten voor een nog breder publiek van Bruggelingen van binnen en buiten Brugge, voor onze bezoekers uit het binnenland, uit de buurlanden en vanuit de verre wereld. Vanaf begin volgend jaar start de nieuwe legislatuur in Brugge en gaat ook de nieuwe beleidsperiode van het cultureel erfgoeddecreet in. We hopen dat we jullie – onze dierbare vrienden – ook in de komende jaren met mooie, boeiende, verrassende en verruimende initiatieven kunnen bekoren en jullie nieuwe dingen kunnen laten ontdekken of reeds bekende objecten in een nieuwe context kunnen plaatsen. Inmiddels wens ik U veel leesplezier Till-Holger Borchert, Directeur Musea Brugge VO O RWO O R D
DE APOTHEEK VAN HET SINT‑JANSHOSPITAAL EEN TIJDSPRONG NAAR DE ZEVENTIENDE EEUW Af en toe lees je over een huis of appartement dat tientallen jaren onaan‑ geroerd aan alle aandacht ontsnapte. De sfeer van lang vervlogen tijden hangt er nog in de lucht, alsof de laatste bewoner nog maar net de deur achter zich heeft dichtgetrokken. Zo is het ook met de apotheek van het Sint‑Janshospitaal, die vanaf 1645 tot begin jaren zeventig van de vorige eeuw in gebruik was. De eeuwen lieten sporen na die zichtbaar zijn in de inrichting. De glazen flessen uit de twintigste eeuw staan op dezelfde schap‑ pen als de apothekerspotten die driehonderd jaar ouder zijn. De getuigen van één lang continuüm. — — Door Evelien Vanden Berghe De aantrekkingskracht van de hospitaalapotheek is haar authenticiteit en daar wordt streng over gewaakt. Een voorwerp verplaatsen of toevoegen: het is steeds wikken en wegen. De laatste jaren is dit ook nauwelijks gebeurd. Terug thuis: het Cruydt‑Boeck van Dodoens en de Spaans‑Moorse albarello De plannen voor de herinrichting van de grote ziekenzalen van het Sint‑Janshospitaal waren de aanleiding om de farmaceutische objecten in de huidige opstelling onder de loep te nemen. Twee voorwerpen behoren tot de context van de apotheek, maar waren tot voor kort tentoongesteld in de ziekenzaal: de Spaans‑Moorse albarello en het Cruydt‑Boeck (1644) van Rembert Dodoens (1517-1585). Beide voorwerpen zijn sinds kort terug thuis in de apotheek.
De albarello valt meteen op tussen de blauw‑witte apothekerspotten. Hij is heel wat ouder en gaat terug tot de vijftiende eeuw. Ook zijn kleurenpalet verschilt en is erg herkenbaar: het gaat van diepblauw tot goud.
De albarello is een typisch voorbeeld van Spaans‑Moors aardewerk, ook wel Manises genoemd. Lange tijd werd gedacht dat het afgebeelde wapen op de pot dat van Zeeland was. Na contact met het Zeeuws Museum, bleek dat het wapen van Zeeland pas in de vijftiende eeuw ontstond, dus misschien wat vroeg om al op een Spaans‑Moorse albarello afgebeeld te worden? Dergelijke medicinale potten werden gebruikt om kruiden en zalven in te bewaren. Het deksel bestond uit een stuk leder of perkament dat met een touwtje rond de hals werd geknoopt. Een gelijkaardige albarello is te zien op het drieluik De aanbidding der herders (1475-76) van Hugo van der Goes (Uffizi, Firenze).
Vijzels in de Hospitaalapotheek. Foto: Stad Brugge, Jan Termont
D e apotheek van het S int- J anshospitaal
3
Daar doet hij dienst als… vaas. De ‘Brugse’ albarello staat nu veilig opgesteld op de kruidenkast in de hospitaalapotheek. Een ander voorwerp in Manises, een grote schotel, wordt bewaard in Museum Onze‑Lieve-Vrouw ter Potterie en behoort toe aan de zusters. De botanicus en geneesheer Rembert Dodoens (1517-1585) is een begrip onder plantkundigen, apothekers, herboristen en bibliofielen. Zijn bekendste werk is het Cruydt‑Boeck, in zijn tijd de meest complete beschrijving van de plantenwereld. Een exemplaar van de laatste editie uit 1644 wordt bewaard in de apotheek van het Sint‑Janshospitaal. De teksten in deze lijvige publicatie bevatten beschrijvingen van flora, maar ook advies over het gebruik ervan in medicinale middelen en over de manier
van oogsten. Het werk draagt al de kiem in zich van de farmacopee of het bereidingsboek van geneesmiddelen, dat pas later zal ontstaan. De tekeningen van Pieter van der Borcht (1530-1608) zijn met een groot gevoel voor detail uitgewerkt. Tot op vandaag spreken deze natuurgetrouwe illustraties tot de verbeelding van botanici en liefhebbers van planten. Dodoens leefde in een buitengewoon interessante periode op botanisch gebied. Het was immers in de zestiende eeuw dat de basis werd gelegd voor de wetenschappelijke studie van planten. Hij was ook een tijdgenoot van beroemde plantkundigen zoals Matthias Lobelius (1538-1616) en Carolus Clusius (1526-1609) en behoorde tot een netwerk van Europese geleerden die zaden,
plantkundig materiaal en kennis onder elkaar deelden, zelfs per post. Het Cruydt‑Boeck was lange tijd een standaardwerk en werd waarschijnlijk bij de opstart van de apotheek aangekocht. Het biedt een encyclopedisch overzicht van de plantenkennis in de zestiende en zeventiende eeuw en was ook nog eens handig in gebruik, omdat het in het Nederlands is geschreven. Nu is het Cruydt‑Boeck terug waar het hoorde: op de recepteertafel in de apotheek. Het Cruydt‑Boeck staat ook op het schilderij van Philippe van Bree, dat in de pandgang van de apotheek hangt. Het boek ligt er open aan de voeten van een zuster die naarstig kruiden verleest of sorteert.
Geur heeft een uitzonderlijke kracht, doordat de geurontvangers in de neus direct in verbinding staan met het deel van onze hersenen waar emoties en herinneringen worden gemaakt.
Duizendblad in de kruidenperkjes aan de Hospitaalapotheek. Foto: Evelien Vanden Berghe
4
D e apotheek van het S int- J anshospitaal
apotheek ontwikkeld in samenwerking met Iscent. Voortaan geurt de apotheek dus écht naar de achttiende eeuw… Vier grote bruine apothekerspotten bevatten een selectie van geuren gebaseerd op ingrediënten uit het Winckel Bouck van zuster Verbeke. De bezoeker kan aan de flessen ruiken en proberen de plant of het kruid te herkennen. Geur heeft een uitzonderlijke kracht doordat de geurontvangers in de neus direct in verbinding staan met het deel van onze hersenen waar emoties en herinneringen worden gemaakt. .
Centraal onderaan op het middenpaneel van Hugo van der Goes’ Aanbidding der herders: een Spaans‑Moorse albarello. Collectie Uffizi, Firenze
Zuster Eleonora’s receptenboek Naast het imposante werk van Dodoens ligt een bescheiden schriftje open: het Winckel Bouck dat zuster en ‘apothecaresse’ Eleonora Verbeke (1713-1786) begon in 1751. Tot in de negentiende eeuw werden er recepten aan toegevoegd. Het Winckel Bouck bundelde op een handige manier de meest gebruikte recepten. Zo moest men niet steeds alle lijvige publicaties raadplegen en kon men in een oogopslag de benodigde bereiding terugvinden. Het Winckel Bouck biedt dan ook een overzicht van zowel de meest courante bereidingen als de meest voorkomende aandoeningen vanaf midden achttiende eeuw in het Brugse Sint‑Janshospitaal. De welriekende apotheek In de zomer kregen de kruidenperkjes voor de apotheek nieuwe naambordjes, telkens voorzien van een passende afbeelding uit Dodoens’ Cruydt‑Boeck. Zo kunnen bezoekers zich altijd een idee
vormen van het kruid in volle bloei. In het perkje waar de sculptuur Pax (1947) van Octave Rotsaert (1885-1964) staat, groeien gewassen en kruiden die voorkomen in het Winckel Bouck. Het bevat onder andere geurige planten, zoals rozen en venkel. De Groendienst droeg zijn steentje bij en heeft de perkjes met zorg aangevuld. De publieksinformatie van de apotheek werd recent uitgebreid en is beschikbaar in de pandgang en bewust niet in de apotheek, zodat daar de sfeer behouden blijft. Voor jonge bezoekers tot twaalf jaar is er sinds kort een zoektocht in drie talen met prikkelende vragen over de apotheek. Vanaf januari kan de bezoeker de viertalige flyer Kruid van de maand meenemen, met verwijzingen naar het Winckel Bouck en het Cruydt‑Boeck, maar ook naar de website waar het Winckel Bouck kan doorbladerd worden. In de pandgang staat nu ook een geurinstallatie, op maat van de
D e apotheek van het S int- J anshospitaal
De waarde van beleving en authenticiteit In een tijd waarin alles downloadbaar is en wie wil het Lam Gods tot in het kleinste detail van achter zijn bureau kan bekijken, is er toch nog steeds die drang om oog in oog te staan met het échte. Voor de ervaring gaat men nog ter plekke. Authentieke plaatsen zoals de apotheek, waar het lijkt alsof de tijd bleef stil staan, hebben een grote aantrekkingskracht. De aankleding of inrichting van dergelijke plek is heel bepalend voor de sfeer en voor de beleving van de bezoeker. In het geval van de apotheek versterken locatie en inboedel elkaar en zijn ze complementair. Het voelt alsof het zo hoort, alsof het altijd zo geweest is. De organisch gegroeide inrichting met de boeken, de kruidendozen, de apothekerspotten en de weegschalen is echt, hoort thuis in deze ruimte en dat beseffen en appreciëren de bezoekers maar al te goed.
5
EEN COMTOISEKLOK , GETEKEND BRILLEMAN À BRUGES Recent werd de staande klok uit de apotheek van het Sint-Janshospitaal gehaald voor herstelling. Op de wij‑ zerplaat staat: Brilleman à Bruges. Na onderzoek blijkt de klok een Comtoiseklok en de maker, Jacques Brilleman, een horlogemaker met een ongewoon curriculum. — — Door Mieke Parez De klok in de hoek van de apotheek tikte al jaren niet meer. Het is een Comtoiseklok, een Franse boerenklok zeg maar. Ze slaat luid, op het uur en enkele minuten later nog eens voor wie misschien buiten aan het werk was. Dergelijke klokken werden
Meester‑uurwerkmaker Recour plaatst de klok terug. De plooislinger en de gewichten werden vernieuwd en de darmsnaren vervangen. Foto: Evelien Vanden Berghe
6
oorspronkelijk gemaakt in de regio Franche Comté, dicht bij de Zwitserse grens, vandaar de naam Comtoise. Ze heeft een wit geëmailleerde wijzerplaat met Romeinse cijfers, die in een front van heel dun geperst messing is geplaatst, een plooislinger met een slingerschijf in messing en twee gewichten. De messingplaat toont een landelijk tafereel met een boerderij en koeien. Deze klokken werden oorspronkelijk in kleine artisanale ateliers en later op grotere schaal industrieel geproduceerd. De klok uit de apotheek is geen handwerk. Ze werd in een fabriek gemaakt en dateert vermoedelijk uit de eerste decennia van de Industriële Revolutie in onze streken, uit de
negentiende eeuw dus. Brilleman liet waarschijnlijk een bijpassende kast maken en verkocht klok en kast als één geheel. Een rozet links en rechts op de houten kast moet de beschadiging in het hout verbergen, veroorzaakt door een te ver doorslaande slinger. De zoektocht naar Brilleman De tekst op de wijzerplaat intrigeerde: Brilleman à Bruges. Een zoektocht in het Frans leverde een eerste indicatie op: een advertentie in het Journal de Bruges van 20 januari 1864, waarin “M. Brilleman‑Vande Water, hor‑ loger, rue du Bourg” zijn “nombreuse clientèle” liet weten dat hij in zijn zaak in de Burgstraat voortaan ook juwelen en zilversmeedwerk verkocht. Hij zou zijn leven lang in deze buurt actief blijven: in de Wollestraat en de Philipstockstraat. In het Stadsarchief Brugge was nog meer over Brilleman te vinden: zijn voornaam, Jacques - officieel Jacobus Josephus - en zijn geboortejaar, 1827. Zijn huwelijksakte uit 1853 laat een wat ongewone echtverbintenis zien. De bruidegom, Jacques Brilleman, is 25 en zijn bruid, Sophia Carolina Vande Water, 36. Het koppel woonde ooit in Parijs en verklaarde dat ze samen al twee kinderen hadden die in Montmartre ingeschreven waren: Adolphe Vande Water, geboren in 1843 en Victor Vande Water, geboren in 1846. Jacques Brilleman zou dus zestien zijn geweest toen hij voor het eerst vader werd. De tijd gaat snel, gebruik hem wel: deze Brugse ‘horlogiemaker’ heeft dit advies alvast ter harte genomen!
E en C omtoiseklok , getekend B rilleman à B ruges
HET PORTRET VAN FRANÇOIS DE ARANDA HOOFDMAN VAN DE SCHUTTERSGILDE VAN SINT‑JORIS Via een schenking kregen de Vrienden van Musea Brugge een portret van François de Aranda (+1663) door Jacob I van Oost (1603-1671) in bezit. Van de eigenaar weten we dat zijn overgrootvader het werk in het begin van de twintigste eeuw bij een Kortrijkse antiquair aankocht. Waarschijnlijk sierde het voordien de lokalen van de Sint‑Jorisgilde. — — Door Rudy De Nolf François de Aranda zit in een armstoel die is bekleed met rood leer en koperbeslag. Hij draagt een zwarte schoudermantel met erboven een platte, gesteven witte kraag met split. De knopen en de lussen van de sluiting van zijn mantel zijn rijkelijk versierd met gouddraad. In zijn linkerhand houdt François een rode strik met een gouden gaai, het waardigheidsteken van zijn ambt als hoofdman van de schuttersgilde van Sint‑Joris. In zijn rechterhand toont hij een kruisboogpijl met tricolore bevedering. Aan zijn gordel hangt een zwaard met fraai versierd gevest. In de rechterbovenhoek is een deel van het wapenschild van de Aranda’s zichtbaar.
Jacob I van Oost, Emanuel de Aranda, omstreeks 1640, privécollectie. Foto: Laetitia Golenvaux
H et portret van F ran ç ois de A randa
Virtus Aranda Het wapenschild van de Brugse Aranda’s wordt als volgt beschreven: “Cette famille porta: coupé au 1 d’azur, à une étoile d’argent, à 8 rais pour la branche aînée et à 6 rais pour la branche cadette, partie d’or à la croix treflée de gueules; au 2 ou en pointe d’argent au globe d’azur. L’écu sommé d’un casque d’argent grillé et liseré d’or, fourré de gueules assorti de ses lambre‑ quins et bourlet d’or et d’azur et en cimier, le
globe de l’écu penché en barre entre un vol d’azur.” Op het schilderij is duidelijk de helm met pluim te herkennen, de ster met acht stralen (François had hier als oudste zoon van Francisco en Anne van Severen ‘recht’ op acht stralen) en het rode Griekse kruis met klaverblad uiteinden. Het is interessant om dit portret
Ondertussen hadden de Aranda’s ook in Vlaanderen een immens patrimonium opgebouwd via erfenissen en een doordachte huwelijkspolitiek. te vergelijken met dat van zijn jongere broer Emanuel uit de collectie van het Groeningemuseum. Daar is het wapenschild duidelijker te zien: de ster in het blazoen heeft hier slechts zes stralen, voor de jongere broer/zoon. Een ander portret, in privébezit, stelt Emanuel voor met een voetboog en zijn wapenschild en -devies (Virtus Aranda) op de linkermouw van zijn mantel. Op de achtergrond is een schuttersdoel te zien. Over de identiteit van de geportretteerden en hun link met de Sint‑Jorisgilde bestaat dus geen twijfel.
7
Jacob van Oost I, Portret van Franรงois de Aranda, coll. Groeningemuseum Brugge. Foto: Rudy De Nolf
gestuurd om het land en de taal te leren kennen. Bij zijn terugkeer kaapten Barbarijse zeerovers zijn schip en belandde hij samen met zijn reisgezellen in slavernij in Algiers. In 1642 werd hij vrijgekocht en keerde hij naar huis terug. Het relaas van zijn avonturen Relation de la captivité & liberté du sieur Emanuel d’Aranda, jadis esclave à Alger (Verslag van de gevangenschap en bevrij‑ ding van heer Emanuel de Aranda, voor‑ heen slaaf in Algiers), werd een bestseller in heel Europa.
Anonieme meester, Portret van Emanuel de Aranda, 1642, coll. Groeningemuseum Brugge, Musea Brugge © www.lukasweb.be Art in Flanders vzw. Foto: Hugo Maertens
Een oude adellijke familie uit Castilië De twee broers behoorden tot een oude adellijke familie uit Castilië. Ze waren oorspronkelijk afkomstig uit Aranda de Duero, in die tijd een bloeiend economisch centrum, zeventig kilometer ten zuiden van Burgos. In 1498 kwam de eerste Francisco in Vlaanderen aan, als edelman in het gevolg van Johanna van Castilië. In 1500 nam hij in Brugge het consulambt van de Castiliaanse natie op. De familie integreerde zich zeer snel in hun nieuwe thuisstad. Sommigen vroegen het poorterschap aan of verkregen het via een huwelijk met een lid van een vooraanstaande Brugse familie. Via deze huwelijken bouwden ze bovendien een invloedrijk netwerk uit. Het hielp hen hun handelsactiviteiten verder te ontplooien en hoge posten in het stadsbestuur te bezetten. Gevangene in Algiers De integratie is compleet bij François en Emanuel, telgen van de vierde generatie Aranda’s in Brugge. Emanuel werd in 1639 naar Spanje H et portret van F ran ç ois de A randa
Burgemeester in Brugge Ondertussen was zijn oudste broer François opgeklommen tot de hoogste ambten in Brugge. Hij was schepen in 1634, 1635 en 1640 en zelfs burgemeester in 1641. Hij engageerde zich in vele plaatselijke genootschappen. Hij was lid - in 1635 proost - van de Edele Confrérie van het Heilig Bloed. Van 1635 tot aan zijn dood in 1663 was hij ook hoofdman van de Brugse Sint‑Jorisgilde. In die hoedanigheid ontving hij op 11 juni 1656 Charles II, de Engelse koning in ballingschap en zijn broer Henry. Gedurende dertig jaar was hij voogd en voorzitter van de administratieve commissie van het Sint‑Juliaansgesticht, een passanten- en krankzinnigengesticht in de Boeveriestraat. Ondertussen hadden de Aranda’s ook in Vlaanderen een immens patrimonium opgebouwd
via erfenissen en een doordachte huwelijkspolitiek. Niettemin liep het niet altijd op rolletjes. François raakte in een vechtscheiding verwikkeld met Marie de Wulf, "syn gedivorceerde huysvrauwe". Uit de bewaarde dossiers blijkt dat de erfgenamen het proces nog lang na de dood van de betrokkenen hebben voortgezet. Een indrukwekkende begrafenis Het verslag van de begrafenis van François de Aranda op Sinterklaas dag 1663, bewaard in de archieven van het Sint‑Juliaansgasthuis (nu OCMW‑archief ), getuigt van zijn hoge status in het zeventiende‑eeuwse Brugge. De uitvaartplechtigheid in de parochiekerk van Sint‑Gillis, gevolgd door de bijzetting in de familiekapel van de Brugse Augustijnerabdij, was een bovenmaats spektakelstuk. De vier traditionele schuttersgilden tekenden present met parure, vaandels en trommels. Die van Sint‑Joris liep voorop, gevolgd door de kolveniers van Sint‑Barbara, de boogschutters van Sint‑Sebastiaan en de hellebaardiers van de Sint‑Michielsgilde der schermers. Daarna volgden zeven parochiale gilden met vaandel en de Edele Confrérie van het Heilig Bloed in groot ornaat. Meester Jacob van Oost had voor de gelegenheid een ingelijst, op linnen geschilderd blazoen van de overledene gemaakt. Het werd eerst in
Steun de restauratie Uit het verslag van restauratrice Laetitia Golenvaux blijkt duidelijk dat het portret dringend aan een grondige conservatie- en restauratiebehandeling toe is. Oude vergeelde vernislagen en overschilderingen moeten weg, de verf gefixeerd, verdoekingsblazen verwijderd, lacunes en scheuren moeten worden opgevuld. Om deze restauratie te bekostigen zijn de Vrienden van Musea Brugge gestart met een crowdfundingscampagne. U kunt helpen via een storting op de rekening van de Koning Boudewijnstichting die haar medewerking verleent aan dit project: IBAN: BE10 0000 0000 0404 – BIC: BPOTBEB1. Giften vanaf 40 euro per jaar geven aanleiding tot een belastingvermindering van 45% op het werkelijk gestorte bedrag (art.145/33 WIB). Gebruik de gestructureerde mededeling 128/3070/00075.
9
toegeschreven. Bovendien was ook de Brugse Sint‑Jorisgilde een vaste klant. In 1665 schilderde van Oost het portret van Jan‑Filips van Boonem, als nieuwe deken van de gilde en opvolger van François. Hij portretteerde hem heel wat zwieriger dan zijn voorganger - we zijn dan ook dertig jaar later, de invloed van de portretstijl van Anthony van Dyck is duidelijk merkbaar. Keren wel terug: de roodlederen stoel, het rode lint met de gaai en de compositie van het half verborgen wapenschild.
Detail van het wapenschild van François de Aranda uit het portret door Jacob van Oost I.
Ontbinding van de Sint‑Jorisgilde De beide portretten van de opeenvolgende hoofdmannen zullen waarschijnlijk in het gildelokaal gehangen hebben, misschien wel naast elkaar en dat wellicht tot vlak voor de ontbinding van de gilde in 1872. Toen werden de meeste schilderijen, de halskettingen
en andere waardevolle voorwerpen aan de stad geschonken. Het portret van Jan‑Filips van Boonem kwam zo in 1863, eerst als bruikleen en vanaf 1869 definitief, in de stedelijke collecties terecht. Merkwaardig detail: van het portret van Jan‑Filips van Boonem zijn er bij de Brugse musea twee identieke exemplaren bewaard, een in de collectie van het Sint‑Janshospitaal en een in die van het Groeningemuseum … Enkele schilderijen bleven in het bezit van een jonge gilde, die echter snel ophield te bestaan. Vermoedelijk is dan het portret van François de Aranda in de antiekhandel terecht gekomen. Het is aannemelijk dat omstreeks die tijd, met het oog op verkoop, het schilderij uit de oorspronkelijke lijst gehaald is, bijgesneden en (slecht) verdoekt.
het sterfhuis en later tijdens de dienst in de kerk uitgehangen. De schilder had ook honderdtachtig kleinere Arandaschildjes vervaardigd, gedragen door negentig jongens en evenveel meisjes uit de stedelijke scholen. De familie Aranda was een belangrijke weldoener voor de Brugse Bogardenschool, een stedelijke onderwijsinstelling voor kansarme jongens. De ‘stedegarsons’ of stadsbodes droegen de kist. Alleen al tijdens de begrafenisdienst zelf werden er aan verschillende altaren nog zeven missen opgedragen. Jacob van Oost I, schilder van de Brugse elite De Aranda’s hadden duidelijk een band met Jacob I van Oost, de belangrijkste Brugse schilder van het moment. Hij zorgde voor François’ portret en de schilden voor zijn begrafenis. Het al vernoemde portret in privébezit van Emanuel de Aranda is ook aan van Oost
10
Jacob I van Oost, Portret van Jan‑Filips van Boonem, 1665, coll. Groeningemuseum Brugge, Musea Brugge © www.lukasweb.be Art in Flanders vzw. Foto: Hugo Maertens
H et portret van F ran ç ois de A randa
DE DROOM VAN EEN MUSEUMBIBLIOTHECARIS INTERVIEW MET BJÖRN HINDERYCKX
Op maandag 17 september 2018 startte Björn Hinderyckx, na een gron‑ dige selectieprocedure, als nieuwe en langverwachte bibliothecaris in de Museumbibliotheek. Sinds de vorige bibliothecaris Willy Le Loup op pensioen ging in 2014, is Björn de eerste die de dagelijkse werking weer waarneemt. Een gesprek over wat is en mag komen. — — Door Nadia Vangampelaere & Vanessa Paumen Ondertussen ben je al ingewerkt in de Museumbibliotheek en bij Musea Brugge. Bevalt jouw Brugse werkplek je? Zeer zeker. Er ligt uiteraard een berg werk te wachten, maar ik heb me deze stap nog geen moment beklaagd. Er is lang gewacht op een nieuwe bibliothecaris en het is fijn om te merken dat iedereen bijzonder enthousiast is over mijn komst.
Je hebt een Master in de Geschiedenis behaald aan de UGent, gevolgd door een Masterclass in de Journalistiek aan HoWest. Hoe kom je daarmee in de Museumbibliotheek terecht? Bij het bepalen van je studiekeuze, krijg je bij de opleiding Geschiedenis een bijzonder mooi beeld geschetst: je kan er overal mee terecht omdat het een zeer algemene, brede vorming is. Maar, je merkt al snel dat je voor elke
job eigenlijk een bijkomende opleiding nodig hebt. Ik twijfelde stevig tussen een bibliotheekopleiding en een journalistieke opleiding. Het werd de tweede. In het leven leer je het meest uit foute keuzes: de journalistieke wereld bleek uiteindelijk niet helemaal de mijne en dus besloot ik alsnog een bibliotheek opleiding te volgen. De eerste stapjes in de wondere wereld van bibliotheken, zette ik in het Gentse. Het KASK (ondertussen School of Arts) had dringend nood aan een bibliotheekmedewerker. Ik scherpte er mijn klantvriendelijkheid verder aan en verzorgde de dagelijkse werking van de bibliotheek, inclusief het catalogeren, ontsluiten en bestellen. Er volgde een korte passage in de bibliotheek
Museumbibliothecaris Björn Hinderyckx. Foto: Stad Brugge, Matthias Desmet
D e droom van een museumbibliothecaris
11
van de opleiding Vertalen en Tolken waarna ik heel even terugkeerde naar het KASK. Vervolgens bemande ik een jaar lang de Faculteitsbibliotheek van de Bio‑Ingenieurswetenschappen, met als belangrijkste taken de dienstverlening en de collectieregistratie. Dat bemannen mag je overigens best letterlijk nemen: voordien werkten er enkel vrouwen… Daarna volgde het SM AK, waar ik instond voor de catalografische inkanteling van de boekencollectie van de museumbibliotheek in de gloednieuwe Kunstbibliotheek op de Bijloke. Zes maand later vroeg de alma mater mij om mee in het project van de nieuwe Faculteitsbibliotheek Letteren en Wijsbegeerte te stappen. Ik was – samen met een collega – de eerstelijnsverantwoordelijke voor de dienstverlening en deed onder andere het tijdschriftenluik van het grote retrocat‑project. De Faculteitsbibliotheek bleek een bijzonder fijne omgeving en eigenlijk was ik niet echt op zoek naar iets nieuws, maar verschillende vrienden stuurden me de vacature voor de Museumbibliotheek door. De jobomschrijving leek te mooi
Foto: Björn Hinderyckx
12
om waar te zijn, dus ik waagde mijn kans, met succes. Ik maakte de officiële opening van de Faculteitsbibliotheek nog net mee en verkaste daarna naar de Brugse Museumbibliotheek. Wat trok je aan in deze functie in de Museumbibliotheek? Een bibliotheek die dient om ondersteuning te bieden aan het ontsluiten van het rijke Brugse erfgoed… Moet ik nog meer zeggen? Als Bruggeling met een voorliefde voor geschiedenis en bibliotheken, was ik meteen geïntrigeerd. Je merkt ook aan iedereen bij Musea Brugge dat daar heel
en heel veel moet nog beslist worden, maar dat geeft mij net de kans om mee te groeien en hopelijk de juiste stappen te zetten om de Museumbibliotheek weer leven in te blazen. Ik wil van de bibliotheek opnieuw een aantrekkelijke, warme en toegankelijke bron van kennis en inspiratie maken. Als je mag dromen, hoe ziet jouw ideale museumbibliotheek er dan uit? Ik ben al enige tijd erg geïnteresseerd in adaptive re‑use, oude gebouwen een nieuwe bestemming geven. Dus droom ik er stiekem van de Museumbibliotheek onder te brengen in een historisch
Ik wil van de bibliotheek terug een aantrekkelijke, warme en toegankelijke bron van kennis en inspiratie maken. veel enthousiasme over bestaat. Ik heb ervaring in verschillende soortgelijke projecten maar droeg nooit de volledige eindverantwoordelijkheid. Het was tijd voor een uitdaging! Alles ligt nog open
gebouw in de Brugse binnenstad, waarbij er ruimte is om met enkele knipogen de geschiedenis van het gebouw te doen herleven. Als ik daarbij dan nog wat objecten uit de museumcollectie mag gebruiken om extra karakter te creëren… Als kers op de taart: een soort binnentuin om bij goed weer wat kostbare zonnestralen mee te pikken, want zoals Cicero zegt: “Wanneer je een tuin hebt en een bibliotheek, heb je alles wat je nodig hebt”. Maar, laat ons beginnen met de ernstige zaken: een volledig geregistreerde en helder ontsloten collectie is sowieso de grootste prioriteit. Om de bronnencollectie actueel en relevant te houden, moet er ook werk gemaakt worden van een gedegen acquisitiebeleid. Daarvoor wil ik graag de vakkennis aanspreken die bij de collectie‑experts van Musea Brugge aanwezig is. De Museumbibliotheek is er in de eerste plaats voor de medewerkers van Musea Brugge, dus moeten we ervoor
D e droom van een museumbibliothecaris
Het clichébeeld waarin een bibliotheek niet meer is dan een lokaal gevuld met boeken waar je in absolute stilte komt werken, is inderdaad niet langer van deze tijd. zorgen dat zij zich hier weer welkom voelen. Daarnaast zal de bibliotheek nauw samenwerken met het Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden en we willen graag specialisten aantrekken, die onze collectiestukken onderzoeken. Door een volwaardige onderzoeksbibliotheek ter beschikking te stellen op een nieuwe locatie, vlak bij de rijke collectie, kunnen onderzoekers voor langere tijd in Brugge blijven. Op die manier wordt de bibliotheek hopelijk het kloppend hart van Musea Brugge én het onderzoekscentrum. Op termijn wil het Vlaams onderzoekscentrum zelfs beurzen kunnen aanbieden voor onderzoeksondersteuning. Is volgens jou een bibliotheek, en dan wel een gespecialiseerde bibliotheek, nog waardevol in dit digitale tijdperk? Absoluut. Het clichébeeld waarin een bibliotheek niet meer is dan een lokaal gevuld met boeken waar je in absolute stilte komt werken, is inderdaad niet langer van deze tijd. In het digitale tijdperk worden we geconfronteerd met een overload aan bronnen waarin het niet evident is om te vinden wat je zoekt. Daar moeten we een grote rol spelen. Daarom is, zoals hiervoor al gezegd, een volledig geregistreerde en helder ontsloten collectie onze grootste prioriteit. Daarnaast moet de Museumbibliotheek op termijn een ontmoetingsplaats worden: een levende plek, waar mensen samenkomen om ideeën en meningen
Foto: Björn Hinderyckx
uit te wisselen. Interne medewerkers, maar ook onderzoekers die werken rond relevante thema's voor Musea Brugge willen we samenbrengen in de bibliotheek. Dankzij de nauwe samenwerking met het onderzoekscentrum past dit perfect in dat verhaal. Met een goed uitgedacht collectiebeleid kunnen we tenslotte onze collectie voortdurend evalueren en inspelen op de noden van Musea Brugge en het onderzoekscentrum. Door de unieke collectie komen we niet in het vaarwater van bijvoorbeeld de Openbare Bibliotheek Brugge of andere instellingen, maar kunnen we de informatiezoeker een zeer waardevolle aanvulling bieden. Als gespecialiseerde bibliotheek, spelen we dus zeker een rol van betekenis in het
D e droom van een museumbibliothecaris
stedelijk, regionaal en internationaal cultuurlandschap. Ik hoop alvast om veel medewerkers en bezoekers in de bib te mogen ontvangen en te helpen met hun vragen!
Bibliotheek Musea Brugge Garenmarkt 8 (ingang via Sint‑Andreasinstituut) 8000 Brugge +32 (0)50 44 87 84 museumbibliotheek@brugge.be Openingsuren: Dinsdagmiddag 13u – 16u Donderdagmorgen 9u – 13u Én op afspraak
13
“THE IMPORTANCE OF A CATALOGUE CANNOT BE OVERSTATED” 8 STE INTERNATIONALE CONGRES VAN KUNSTBIBLIOTHEKEN
Introducties, lezingen, productvoorstellingen, lightning talks en rondleidin‑ gen in de bibliotheek van het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum én het Van Gogh Museum. Het programma van het achtste Internationale Congres van Kunstbibliotheken was alvast gevarieerd. De meest inspirerende hoogte punten op een rijtje. — — Door Björn Hinderyckx De trein van 5.52u, vier overstappen, de nodige verbindingsproblemen én een tramrit. Bestemming bereikt: het Rijksmuseum in Amsterdam, het toneel voor het achtste Internationale Congres van Kunstbibliotheken. Van het afwisselende programma, inclusief gesponsorde
koffiebreaks, recepties, lunchpauzes én selfies met andere bibliothecarissen bleven inspirerende voorbeelden uit Antwerpen, New York, Evanston en Florida bij. De openingslezing begon met een waarheid als een koe: “The importance
of a catalogue to a library of any extent cannot be overstated” (Het belang van een catalogus kan niet overdreven worden, hoe groot of hoe klein een bibliotheek ook is). Deze uitspraak bevestigt dat de grootste prioriteit voor de Museumbibliotheek de volledige registratie en ontsluiting van de collectie is, via een digitale catalogus. Trefwoorden en tentoonstellingen Het Rubenianum uit Antwerpen stelde het project rond Subject Indexing voor. Met Anet, een netwerk van een twintigtal wetenschappelijke bibliotheken in de regio Antwerpen en Limburg, implementeerden zij de Getty Vocabulary Art & Architecture Thesaurus in hun bibliotheeksysteem om zo de inhoud van publicaties op een gesystematiseerde, uniforme en duurzame manier te kunnen beschrijven. Tijdens de presentatie stelde het Rubenianum ook “Vesper” voor, een nieuwe tool om kunstbibliotheken te helpen duurzame metadata aan eigen records toe te voegen. Eenvoudig gezegd: het toekennen van uniforme trefwoorden aan boekbeschrijvingen in de catalogus. Gezien de wildgroei van trefwoorden in de boekbeschrijvingen die organisch groeide doorheen de jaren, kan een dergelijk project ook bijzonder waardevol zijn voor de Museumbibliotheek.
Foto: Björn Hinderyckx
14
8 ste I nternationale C ongres van K unstbibliotheken
Het Museum of Modern Art (MOMA) uit New York bracht eveneens een inspirerende lezing. Het museum legde een groots opgezette databank aan, die een historisch overzicht biedt van alle tentoonstellingen daar sinds 1929. De databank omvat kunstenaarspagina’s, checklists, persberichten, beeldmateriaal van de tentoonstellingen en scans van alle out‑of-print tentoonstellingscatalogi om zo de basis te leggen voor een topografie van de kunstwereld in New York of in de toekomst zelfs op globaal vlak. De databank werd via de nieuwe website van het MOMA opengesteld voor het grote publiek. Een dergelijke tool zou ook zijn waarde kunnen hebben voor een instelling als Musea Brugge. De bibliotheek kan, op termijn, een rol spelen in het digitaliseren en ontsluiten van het tentoonstellingsarchief. De ingang van het Rijksmuseum in Amsterdam.
Ervaringsgericht leren Twee sprekers behandelden renovaties en verhuizingen: de lezing van de Northwestern University in Evanston gaf wat meer uitleg over een wiskundige aanpak voor het berekenen van noodzakelijke ruimte in nieuwe locaties. De University of Florida sprak over de
Foto: Björn Hinderyckx
Mogen we gerust wat chauvinistischer zijn of was het louter toeval? De beste presentatie was in ieder geval Belgisch en ging over het ModeMuseum in Antwerpen. sterktes en zwaktes bij de herbestemming van een gebouw tot bibliotheek en gaf tips over praktische verbeteringen om een bibliotheek gebruiksvriendelijker te maken. Zaken om mee te nemen bij de voorbereiding van de verhuis naar een nieuwe locatie. Mogen we gerust wat chauvinistischer zijn of was het louter toeval? De beste presentatie was in ieder geval Belgisch en ging over het ModeMuseum in Antwerpen. Het ModeMuseum gelooft dat direct contact met materialen en technieken uiterst leerzaam
kan zijn. Daarom creëerde het de Study Collection: een verzameling kledingstukken en museumobjecten als aanvulling op traditionele bronnen zoals boeken en tijdschriften. Aan de hand van de Study Collection toonde spreker Dieter Sulz dat niet alles gedigitaliseerd kan worden en dat we van een “Digital Era” steeds meer evolueren naar een “Age of Experience”. Zijn uiteenzetting doet dromen om ook van de Museumbibliotheek een experien‑ ce‑based library te maken. Ideeën? Kom gerust langs om ze te bespreken!
De museumbibliotheek van het Rijksmuseum in Amsterdam. Foto: Inge Geysen
8 ste I nternationale C ongres van K unstbibliotheken
15
EEN AFFICHEONTWERP VAN LOUIS RECKELBUS Alle wegen leiden naar Brugge. Toch alleszins op het affiche ontwerp van Louis Reckelbus (1864-1958) uit 1892, dat recent met de steun van de Vrienden van Musea Brugge werd aangekocht. De affiche illustreert hoe Brugge al sinds lang haar mooiste plekjes inzet voor toeristische promotie. De ontwikkeling van Brugge als vakantie bestemming is één van de thema’s die aan bod zullen komen in het ver‑ nieuwde Gruuthusemuseum. — — Door Inge Geysen ‘Brugge’ prijkt er op een kunstig uitgewerkt smeedijzeren uithangbord. Een klimop slingert er sierlijk omheen. Boven het bord schurken de Brugse torens tegen elkaar aan. Eronder een spoorwegkaart, omringd door enkele pittoreske Brugse hoekjes: de Poertoren met daar achter het Minnewater, de Burg, de Rozenhoedkaai, de toren van de Sint‑Salvatorskathedraal, de Groenerei, de Ezelpoort, het Belfort en het beeld van Breydel en De Coninck. Het Gruuthusepaleis wordt tweemaal met zijn buren in beeld gebracht: linksboven de Reiegevel met het Arentshuis, rechtsonder de hoofdvleugel en de afgesloten binnenkoer met het Paradijsportaal van de Onze‑LieveVrouwekerk op de voorgrond. Een plakbrief voor Brugge Reckelbus maakt deze aquarel naar aanleiding van een wedstrijd die het Brugse stadsbestuur op 16 mei 1892 uitschrijft. Het bestuur vraagt om een ontwerp voor een reclamepaneel, zoals terug te vinden in de hal van een spoorwegstation (“un tableau réclame à l’instar de ceux qui sont exposés dans les salles des pas perdus des gares du chemin
16
de fer”). Enkel Brugse artiesten mogen deelnemen. Tegen 8 juni 1892 moeten ze een ontwerp indienen van het geheel op schaal één vierde. Eén motief uit de compositie moeten ze op ware grootte in aquarel uitvoeren. Op 10 juni 1892 bekijkt het college de ingediende voorstellen en kiest het voor het ontwerp van Reckelbus. Hij zal 350 frank krijgen voor het maken van een tweede ontwerp op ware grootte. Waarschijnlijk is het dit ontwerp dat Musea Brugge verwierf. In La Patrie van 2 september en de Gazette van Brugge van 3 september 1892 lezen we dat Reckelbus zijn “ontwerp van plakbrief” heeft aangeboden in het stadhuis en dat het “na eenige kleene wijzigingen” zal “medegedeeld worden aan eene steendrukkerij”. Vaut le détour Eerder bracht Le Journal de Bruges op 24 juni 1892 verslag uit van een bezoek aan Reckelbus’ atelier om het bekroonde ontwerp te bekijken. Na een vermakelijke beschrijving van de klim naar het zolderatelier, volgt een beschrijving van de aquarel die overeenkomt met de recente aanwinst. De journalist,
Q.M., heeft nog een suggestie voor het stadsbestuur. Op het kaartje staan de Belgische kust en de (buurt-)spoorwegen en kanalen in de omgeving van Brugge afgebeeld. Waarom de kaart niet uitbreiden en ook de internationale verbindingen met Amsterdam, Berlijn, Wenen, Parijs en Londen aangeven (die staan inderdaad slechts woordelijk vermeld)? Flink op dreef suggereert hij ook nog een boekje over Brugge te laten verschijnen in de reeks L'Europe illustrée. “Als Spa dit kan bekomen, waarom Brugge dan niet,” stelt Q.M. De affiche is waarschijnlijk gedrukt - zonder rekening te houden met Q.M.’s suggestie over het kaartje met de internationale verbindigen. In Le Patriote Illustré van 27 november 1892 staat de affiche afgebeeld. In de rechter benedenhoek staat de vermelding ‘Arts. Graph. Brux.’: de firma waar de affiche gedrukt is? Winnend ontwerp Zoals gezegd, is de aquarel van Musea Brugge waarschijnlijk het tweede ontwerp dat Reckelbus maakt nadat hij als winnaar uit de bus is gekomen. Vermoedelijk werd het ontwerp waarmee hij aan de wedstrijd deelneemt, in 2010 geveild. Het is eveneens uitgevoerd in aquarel, maar op kleiner formaat. Op het uithangbord prijken de woorden “Bruges et ses environs”. De keuze van stadszichten en ook de plaatsing ervan verschilt. Het centrale spoorwegkaartje is nauwelijks uitgewerkt.
E en afficheontwerp van L ouis R eckelbus
Foto: Veilinghuis Carlo Bonte (Brugge)
DE VIERDE GENERATIE DE HERAANLEG VAN DE OMGEVING VAN HET GRUUTHUSEPALEIS
Van 2014 tot 2018 was het Gruuthusepaleis in restauratie. Dat was broodnodig. Er wordt nog steeds volop gewerkt, in de laatste rechte lijn naar de heropening van het museum, voorzien eind mei 2019. Ook de omgeving wordt aangepakt door de architecten en aannemers. Onder die architecten ook Philippe Viérin, achterkleinzoon van Jos Viérin die eind negentiende eeuw betrokken was bij de toenmalige restauratie van het paleis. Philippe Viérin treedt zo in de voetsporen van zijn illustere overgrootvader. Een blik in het verleden en op de toekomst. — — Door Inge Geysen Tussen 1883 en 1895 werkte stadsarchitect Louis Delacenserie aan de restauratie van het Gruuthusepaleis. De Stad kocht in 1875 de voormalige residentie van de heren van Gruuthuse om er een museum van te maken. Het gebouw verkeerde in slechte staat door de uiteenlopende opeenvolgende functies en door verwaarlozing. Het hoofdgebouw was omringd door verschillende bijgebouwen en de binnenkoer was volledig afgesloten. Delacenserie wilde het paleis zijn ‘oorspronkelijke’ luister teruggeven. Dit resulteerde in een harde restauratie van de gevels en de creatie van een neogotisch interieur met een monumentaal plafond in de inkomhal en rijkelijk uitgewerkte schouwen in verschillende zalen. Het paleis zoals we het vandaag kennen, is dus voor een belangrijk deel Delacenseries creatie, gebaseerd op een grondige studie van de aanwezige materiële sporen, iconografische bronnen en kennis van historische gebouwen in het algemeen. Delacenserie toonde zich hierin een volgeling van de theorieën van de Franse architect Eugène Viollet‑le-Duc
18
Hoe laat je een paleis schitteren? Na het afronden van de restauratie in 1895, ging de aandacht ook naar de omgeving. De gebouwen die tussen de keuken en de Gruuthusestraat stonden, waren al afgebroken. Ook de achterzijde van de hoofdvleugel was door Delacenserie vrijgemaakt. Maar, wat met de huizen langs de straatkant en de bouwvallige westvleugel aan de kant van de O.L.V.-kerk? Lange discussies volgden. Iconografische en archivalische bronnen gaven aan dat aan de straatkant een gebouw stond, een argument om het Gruuthusehof weer af te sluiten. Anderen pleitten ervoor om de straatkant vrij te laten en passanten mee te laten genieten van het (met veel geld) gerestaureerde paleis. In 1900-1901 werden alvast de gebouwen langs de Gruuthusestraat afgebroken. Tijdens deze werken werden onder andere funderingen en sporen van een oude cirkelvormige toren teruggevonden, een bijkomend argument dat het hof een gesloten karakter had. Uiteindelijk keurde de gemeenteraad in 1908 Delacenseries
plannen goed voor een huizenrij met een monumentale ingangspoort aan de ene en een toren aan de andere kant. Een jaar later stierf Delacenserie. Enter architect Jos Viérin, die de werken verder opvolgde. Begin 1911 was alles afgerond. De bouwvallige westvleugel was ondertussen in 1908 ingestort en werd vervangen door een muur. Creatie van een pittoreske plek Niet lang na het afronden van de nieuwbouw tussen het Gruuthusehof en de Gruuthusestraat, kreeg Viérin de opdracht voor de heraanleg van de omgeving achter het paleis, grenzend aan het koor van de O.L.V‑kerk. Ook de tuin van het huidige Arentshuis hoorde daarbij. Dat domein (inclusief de woning en bijhorende gebouwen) was namelijk, na een lange juridische procedureslag, in 1909 onteigend en stadsbezit geworden. Het bestuur wilde een (museale) wandelas creëren die het Gruuthusemuseum verbond met het toen al geplande schilderijenmuseum, het huidige Groeningemuseum. Bovendien zouden inwoners en toeristen zo vanuit het Arentspark een vrij uitzicht hebben op de Reiegevel van het Gruuthusepaleis en het koor en de toren van de O.L.V.-kerk. Samen met stadsingenieur Clément Salmon, creëerde Viérin tussen 1911 en 1912 een plek die tot op vandaag vele passanten bekoort en een geliefd kiekje is voor bezoekers. Door de tuin achter het koor van de O.L.V.-kerk voert een weg naar de Reie. De wandelaar loopt D e vierde generatie
De Bonifaciusbrug in ontwerpfase, uitgetekend op een foto, coll. Stadsarchief Brugge. Foto: Stad Brugge, Matthias Desmet
D e vierde generatie
19
daarbij langsheen een nieuwe pastorij, opgetrokken in Brugse stijl, die geïnspireerd is op de vijftiende‑eeuwse baksteengotiek. Figuurlijk hoogtepunt is het Bonifaciusbrugje dat de bezoeker over het water, via een overdekt gaanderijtje, naar het Arentspark leidt. De hoge muur die de tuin van het Arentshuis aan de Reiekant afsloot, werd drastisch verlaagd. Daarmee lag het zicht op de Reiegevel van het Gruuthusepaleis en het koor van de kerk volledig open. Als sluitstuk concipieerde Jos Viérin later ook het pittoreske ‘huisje Vanderelst’ aan de hoek met Groeninge.
Zicht op het gerestaureerde Gruuthusepaleis in 1908. De huizen langs de Gruuthusestraat zijn afgebroken, de westvleugel staat nog overeind, coll. Stadsarchief Brugge. Foto: Beeldbank Brugge
Traditioneel versus modern Door de Brugse bouwstijl en door de verhouding met de omliggende gebouwen, integreerde deze realisatie van Jos Viérin zich naadloos in zijn omgeving. Ook later ondersteunde hij als schepen van openbare werken voluit de politiek van Kunstige Herstellingen en het bouwen in historiserende stijl in de Brugse binnenstad. Niettemin mag Viérin niet alleen op deze historiserende bouwstijl vastgepind worden. Hij ontwierp ook
het Groeningemuseum, al omstreeks 1907 gepland, maar pas in 1930 gerealiseerd. De bouw van het nieuwe museum in een moderne, functionele stijl gaf datzelfde jaar onder meer aanleiding tot een roemrijke debatavond in de zaal van de Vieux‑Bruges in de Steenstraat over “Brugge en het modernisme”. Huib Hoste zette er de toon met enkele opmerkelijke uitspraken.
Jos Viérin Joseph of Jos Viérin (1872-1949), opgeleid aan de Gentse Sint‑Lucasschool en in 1896 als architect gevestigd in zijn geboortestad Kortrijk, verhuisde begin twintigste eeuw met zijn gezin naar Brugge. In deze steden in de rest van West‑Vlaanderen bouwde hij zijn carrière uit, waarbij hij nieuwbouw realiseerde maar ook als restaurator aan het werk was. Vóór W.O.I bouwde hij heel wat villa’s aan de kust, in cottagestijl en in Vlaamse regionale stijl, met baksteengevels, houten kruis vensters en getrapte dakkapellen. Stijn Streuvels vroeg hem in 1904 zijn woning, het Lijsternest, te bouwen in een regionale stijl. Tussen de twee wereldoorlogen was hij heel actief in de wederopbouw van Diksmuide en Nieuwpoort. Ze herrezen als geïdealiseerde, Vlaamse bakstenen steden. In diezelfde periode bouwde hij ook heel wat kerken en religieuze gebouwen. Soms gaat het om reconstructies, soms om moderne architectuur met een romaanse inslag. Onder andere de priorij van Loppem en het Zoutekerkje in Knokke zijn van Viérins hand. In 1921 werd hij verkozen als gemeenteraadslid in Brugge en kreeg hij het ambt van schepen van openbare werken dat hij zestien jaar uitoefende. Zo kon Jos Viérin ook beleidsmatig zijn stempel drukken. De politiek van de Kunstige Herstellingen, een subsidiereglement ingevoerd in 1877 ter ondersteuning van gevelrestauratie, zette hij onverminderd voort. Tegelijkertijd bleef hij ook bouwen en restaureren in de stad.
20
Jos Viérin zelf nam het “stedelijk museum van schilderkunst te Brugge” als voorbeeld in een lezing die hij in 1937 gaf voor de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. Het onderwerp van de lezing blijft actueel: “Het probleem der moderne bouwkunst in onze steden met monumentale gebouwen en bouwcomplexen uit het verleden.” Hij startte zijn lezing met de vaststelling dat “in onze oude merkwaardige steden een niets ontziende en doortastende modernisatie even noodlottig is als de absoluut‑archaïserende strekking van destijds.” Hij koppelde daar meteen zijn pleidooi voor “de gulden middenweg” aan, waarbij “nieuwe scheppingen een nieuwen glans kunnen geven aan het monumentale en schilderachtige van weleer”. Als voorbeeld gaf hij dus zijn eigen Groeningemuseum, waarbij “geen aanleuning bij historische bouwstijlen merkbaar [is], veeleer de soberheid en nuchtere zakelijkheid der moderne tendenz. Wat aan de kunst van het verleden herinnert is hier niet de vormentaal, maar schaal en verhoudingen (…).” Voor Viérin lag de schoonheid “voor het voornaamste deel in het rythme der D e vierde generatie
In onze oude merkwaardige steden is een niets ontziende en doortastende modernisatie even noodlottig als de absoluut‑archaïserende strekking van destijds.
Brief van Jos Viérin aan Clément Salmon, met ideeën over de aanleg van het weggetje achter het Gruuthusepaleis, 1911, coll. Stadsarchief Brugge. Foto: Inge Geysen
D e vierde generatie
21
bouwmassa en niet in de eenheid van stijlvormen”. Voor hem is de “neo‑gotische verbouwing van den Oostkant op het marktplein te Brugge een misslag geweest, terwijl op het nabije Burchtplein al onze historische bouwstijlen, van het romaansch tot de late achttiendeeuwsche stijl, zijn vergroeid in een harmonieus complex (…)”. Ergens wekt deze uitspraak wel wat verwarring op, komende van een man die als schepen voluit de politiek voerde om Brugge via restauraties in middeleeuwse en renaissancestijl een ‘authentiek’ uitzicht te geven. Jos Viérin verwees in zijn lezing ook zelf naar deze politiek. Na enkele kanttekeningen met betrekking tot de opleiding van architecten en de wetgeving rond urbanisatie, keerde Viérin terug naar zijn stelling: “De gulden middenweg is noch vervalsing noch destructie, maar behoud van het oude stedenschoon, altijd met inachtneming van de evolutie die elke kunst, omdat ze leven is, noodzakelijk moet doormaken. “Evolutie” en niet “revolutie” (…).”
De nieuwe generatie drukt zijn stempel Vandaag staat een achterkleinzoon van Jos Viérin, samen met collega‑architecten, voor een gelijkaardige opdracht: nieuwe architectuur creëren op een historische site. De site Gruuthuse, waar overgrootvader Viérin zijn stempel op drukte. De opdracht voor de museale herinrichting van het paleis en de heraanleg van de site is immers toevertrouwd aan noAarchitecten, een architectenbureau waarvan Philippe Viérin (°Brugge, 1969) één van de oprichters is. In het eerste Museumbulletin van 2018 werden de uitgangspunten van noAarchitecten voor de herinrichting van het museum in het Gruuthusepaleis al belicht. Het interieur zoals dat in de 19de eeuw werd ontworpen, is voor hen een uitgangspunt. Het kleurenpalet en het nieuwe meubilair zullen dit weerspiegelen, niet imiteren. Hun eigentijds ontwerp streeft harmonie met de historische omgeving na. Maar, de opdracht gaat verder dan het paleis zelf. In het voormalige Steenmuseum langs de Gruuthusestraat
komen op het gelijkvloers twee educatieve ruimtes. Om deze lichter, luchtiger en functioneler te maken, komen er vensters aan de kant van het binnenplein. Zo krijgen de ruimtes meer aansluiting bij de site. Het gebouw zelf zal een meer open karakter hebben. Het meest in het oog springend wordt het nieuwe onthaalpaviljoen, dat wordt gebouwd tussen het Gruut husepaleis en de O.L.V.-kerk. Dit kleine gebouw, waar de bezoeker tickets voor Gruuthuse en/of de kerk zal kunnen kopen, zal het plein voor het Gruuthusepaleis opnieuw een besloten karakter geven. Nieuw is het bouwen in een historische omgeving niet voor noAarchitecten. Het bureau tekende onder andere voor de restauratie en de uitbreiding van de ’s Hertogensmolens in Aarschot en de restauratie en nieuwbouw bij de stadhuizen van Menen en Lo‑Reninge. In Antwerpen werkt het bureau aan de uitbreiding van Het Steen, nadat het eerder een nieuwe vleugel met leeszaal voor het Museum Plantin‑Moretus bouwde.
Ontwerp van noAarchitecten voor het onthaalpaviljoen aan het Gruuthusepaleis.
22
D e vierde generatie
EEN ONTDEKKINGSTOCHT IN HET DEPOT Raakvlak, de Intergemeentelijke Onroerenderfgoeddienst die deel uit‑ maakt van Musea Brugge, beschikt sinds juli 2015 over een erkend Onroerenderfgoeddepot ‘De Pakhuizen’. De extra middelen die de Vlaamse Overheid daarvoor voorziet, worden onder andere ingezet voor het opnieuw verpakken van zowat 10 000 dozen aan archeologische vondsten. De objec‑ ten weerspiegelen ruim veertig jaar archeologie in de Brugse regio. De depot‑ medewerkers kregen enkele bijzondere stukken te zien. — — Door Jan Huyghe
Grabbelbakjes zijn zeldzaam. Gelijkaardige exemplaren werden versierd met huwelijks- en geluksmotieven. Grabbelbakje Foto: Raakvlak
Grabbelbakje Een uitzonderlijke vondst is een ‘grabbelbakje’ dat gedateerd kan worden in de zeventiende eeuw. Het werd in 1990 opgegraven aan de Garenmarkt in Brugge. Deze kommetjes worden in verband gebracht met feesten, zoals huwelijk en geboorte. Er werd snoepgoed in gestrooid dat kinderen uit het bakje konden ‘grabbelen’. Dankzij de in reliëf uitgevoerde versiering van boetseer- en oplegwerk konden kinderen met één handbeweging niet het volledige bakje leeggraaien. Helaas is dit bakje niet helemaal bewaard gebleven: een deel van het oplegwerk is afgebroken en verloren gegaan. E en ontdekkingstocht in het depot
Grabbelbakjes zijn zeldzaam. Gelijkaardige exemplaren werden versierd met huwelijks- en geluksmotieven. Op het Brugse bakje staan een hart en bloemen. Vermoedelijk bevonden zich onderaan twee ineengrijpende handen, maar ze zijn helaas afgebroken. Andere bekende motieven zijn met pijlen doorboorde of vlammende harten, duiven en bloemenvazen. Soms zijn ook vergankelijkheidsmotieven, zoals schedels of zandlopers terug te vinden. Mantelspeld Tijdens het opnieuw verpakken, komen ook vondsten aan het licht die de tand des tijds minder goed doorstaan hebben. Een sterk gecorrodeerde vondst
werd in de negentiende eeuw opgegraven door Baron Gillès de Pélichy in Emelgem. Na restauratie en conservatie kwam een prachtige mantelspeld of fibula aan het licht. Het gaat om een ruitvormige geëmailleerde fibula met uitstulpingen uit de Romeinse periode. Deze mantel- of kledingspeld is de voorloper van de veiligheidsspeld en had dezelfde functie als knopen of ritssluitingen vandaag. De mantelspeld is ingelegd met email, een plastische glasmassa vervaardigd uit kwartszand, soda, potas, kalk en lood. Onderaan zit een wangenscharnier. De naaldhouder en de (verdwenen) naald bevinden zich onder het rijk versierde plaatje. De grootte van dit kleinood? Vier centimeter lang en drie centimeter breed. Voor meer bijzondere vondsten uit het depot: ga naar http: //collectie.raakvlak.be/
Mantelspeld Foto: Raakvlak
23
BODEMSCHATTEN IN BRUGGE RECENT ARCHEOLOGISCH NOODONDERZOEK IN DE BINNENSTAD
De bodem van de historische binnenstad verbergt nog steeds heel wat onbekende archeologische vondsten en structuren. Raakvlak, de Intergemeentelijke Onroerenderfgoeddienst van Brugge en Ommeland, volgde recent een aantal werven op strategische locaties van dichtbij op, met mooie resultaten tot gevolg. — — Door Frederik Roelens Jan van Eyckplein Tijdens graafwerken in de tuin van een woonhuis registreerden de archeologen een zes meter lang fragment van een gemetselde riool, gedeeltelijk overwelfd en deels voorzien van dekstenen uit natuursteen. De baksteenformaten en het uitzicht wijzen er op dat de riool dateert uit de Bourgondische periode, eind veertiende - vijftiende eeuw. Het vullingspakket bevat behalve import‑aardewerk uit Spanje, Italië en Duitsland ook veel bot en glas; materiaal uit de zestiende tot het eerste kwart
Close‑up van het middenzuiltje in Doornikse kalksteen. Foto: Raakvlak
van de zeventiende eeuw. De riool liep af in de richting van de Spiegelrei. Ook de opgravingen aan het Prinsenhof (2004) en de Verversdijk (1998-2005) brachten resten van dit type riolering aan het licht. Er zijn nog heel wat onduidelijkheden rond de riolering in Brugge, dat in tegenstelling tot de waterbedeling via de zogenaamde moerbuizen. Daar bestaat heel wat informatie over. Op het Jan van Eyckplein legden de archeologen ook verschillende zeldzame stukken natuursteen bloot. De
Enkele mooi versierde stukken importaardewerk afkomstig van de vulling van de riool.
Jurgen Van de Walle duikt in de riool. Foto: Raakvlak
belangrijkste zijn een geprofileerd middenzuiltje van een venster in Doornikse kalksteen dat typologisch romaans lijkt en een kraagsteen van een gotische schouw in Balegemse zandsteen. De schouw is versierd met twee figuren die een boek lezen. Beide stukken geven een indicatie van de rijkdom van de verdwenen laatmiddeleeuwse bebouwing op het perceel. Molenmeers In een tuin in de Molenmeers begeleidde Raakvlak de graafwerkzaamheden voor de aanleg van een zwembad. De aangetroffen sporen en vondsten getuigen van menselijke bewoning in dit drassiger en dus moeilijker bewoonbare deel van de binnenstad, vanaf de late middeleeuwen tot vandaag. Op een oppervlakte van slechts 25 m²
Foto: Raakvlak
24
B odemschatten in B rugge
vlechtwerk in wilgentenen. Beide tonwaterputten moeten kort na elkaar in gebruik geweest zijn. Het diagnostische aardewerk plaatst hun opvulling in de dertiende tot veertiende eeuw. Op de tonnen staan merktekens die verwijzen naar hun eerdere functie, mogelijk als wijnton. De archeologen werken nog volop aan de vondsten op deze site. Regi Poppe toont een mooie vondst. Foto: Raakvlak
werd onder meer een chronologische opeenvolging van drie beerputten aangetroffen. Een rechthoekig gemetseld exemplaar bevatte aardewerk uit de negentiende tot de vroege twintigste eeuw. In een tweede exemplaar, opgebouwd uit polderbakstenen, zat zestiende‑eeuws huishoudelijk afval. Op 120 centimeter onder het maaiveld vonden de archeologen twee eikenhouten tonwaterputten in het Pleistocene dekzand, elk samengehouden door
Zicht op de tonwaterputten gevonden in de Molenmeers. De duigen worden individueel gelabeld vooraleer de ton gedemonteerd wordt.
Op de duigen zijn duidelijk merktekens af te lezen die verwijzen naar de oorspronkelijk functie. Foto: Raakvlak
Ganzenplein Bij de gedeeltelijke heraanleg van het Ganzenplein trof Raakvlak onder het kasseiendek een omvangrijke waterput aan. De put maakte oorspronkelijk deel uit van het moerbuizenstelsel, het middeleeuwse waterbedelingssysteem waarbij water werd aangevoerd via de stadsvestingen. De put was ruim twee meter diep met een binnendiameter van 2,32 meter en was opgebouwd uit veertien lagen regelmatig gehouwen Balegemse kalksteenblokken. De originele put dateert van het einde van de vijftiende eeuw. De bovenbouw
Foto: Raakvlak
De wetgeving voorziet in een adequate omgang met archeologisch erfgoed van zodra werkzaamheden een bodemingreep van 100 m² of meer omvatten. Het spreekt voor zich dat er ook bij kleinere graafactiviteiten in een historische stadskern (denk aan de aanleg van een openluchtzwembad, het uitdiepen van een kelder of het plaatsen van een liftkoker) interessante zaken aan het licht kunnen komen. In theorie bestaat daarvoor het instrument van de ‘vondstmeldingsplicht’. Daarbij moeten dit soort toevallige vondsten “waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden, dat deze een historische erfgoedwaarde hebben” binnen de drie dagen gemeld worden aan het Agentschap
B odemschatten in B rugge
Bedrijvigheid n.a.v. de toevalsvondst op het Ganzenplein. Foto: Raakvlak
(koepel), opgebouwd uit hergebruikte bakstenen, is recenter. Op verschillende negentiende‑eeuwse kaarten is te zien dat op deze koepel ook een pomp stond. De vaststelling dat deze put en bijhorende loden leidingen, ruim 500 jaar na de aanleg nog steeds watervoerend zijn, stemt tot nederigheid. De Stad bekijkt momenteel hoe de waterput behouden kan worden en hoe ernaar kan verwezen worden op het plein.
Binnenzijde van de waterput op het Ganzenplein. Foto: Raakvlak
Onroerend Erfgoed. Het Agentschap krijgt dan tot tien dagen de tijd om ter plaatse te komen en de melding te behandelen. Kostbare tijd op een lopende werf… Raakvlak werd tot voor kort zelden of nooit gecontacteerd door aannemers. Om dit verlies aan informatie in te perken heeft Raakvlak, in samenspraak met het Agentschap Onroerend Erfgoed, een meer maatschappelijk “verkoopbare” oplossing uitgewerkt. Een lokaal gemandateerde dienst kan voortaan archeologische ensembles correct onderzoeken en zo dus kort(er) op de bal spelen. Zo keert Raakvlak voor een stukje terug naar zijn roots, de stadsarcheologische dienst van Brugge.
25
DE NAJAARSLEZINGEN OVER LODEWIJK VAN GRUUTHUSE EEN TERUGBLIK
Al enkele jaren organiseert het Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden najaarslezingen. Vooraanstaande sprekers uit binnen- en buitenland komen dan in Brugge recent onder‑ zoek voorstellen aan het publiek. Naar aanleiding van de heropening van het Gruuthusemuseum in mei 2019, stelde het onderzoekscentrum dit najaar een reeks lezingen samen rond Lodewijk van Gruuthuse en zijn paleis.
Lodewijk had dan een jaarlijks inkomen van rond de 15 000 pond, zo’n vijftien keer meer dan het inkomen van een ‘gewone’ edelman.
— — Door Vanessa Paumen Twee lezingen gingen dieper in op de figuur Lodewijk van Gruuthuse en het sociale milieu waarin hij leefde. Prof. dr. Frederik Buylaert van de Universiteit Gent belichtte met zijn lezing Lodewijk van Gruuthuse en zijn sociaal milieu: tus‑ sen adel en stad in de vijftiende eeuw de sociale aspecten die speelden in het vijftiende‑eeuwse Brugge. De lezing door prof. dr. Jelle Haemers van de Universiteit van Leuven, Lodewijk van Gruuthuse, beschermengel en uitdager van de Bourgondische en Habsburgse dynastie, besprak Lodewijks carrière, van zijn hoogtepunt tot aan zijn val. De derde lezing door Inge Geysen van Musea Brugge behandelde de restauratie van het Gruuthusepaleis. Hierover werd eerder al bericht in het Museumbulletin.
Meester van de Vorstenportretten, Portret van Lodewijk van Gruuthuse, 1480-1490, coll. Groeningemuseum. Foto: Stad Brugge cel fotografie
26
D e najaarslezingen over L odewijk van G ruuthuse
Het paleis van Lodewijk van Gruuthuse in Brugge. Foto: Jan D’Hondt
Lodewijk van Gruuthuse Lodewijk van Gruuthuse (14251492) zag het levenslicht ten tijde van Filips de Goede. Hij ontleende zijn naam aan het ‘grute’ geld (‘gruut’ is een bestanddeel van bier), geïnd door de heren van Gruuthuse voor Brugge en het Brugse Vrije. De vele heerlijkheden die hem toekwamen in en rond Brugge en zelfs buiten de Nederlanden, zorgden voor een grote bron van inkomsten. Rond 1477 was hij een van de allerrijkste edellieden in Vlaanderen. Lodewijk had dan een jaarlijks inkomen van rond de 15 000 pond, zo’n vijftien keer meer dan het inkomen van een ‘gewone’ edelman en wel honderdtachtig keer meer dan het jaarloon van een opgeleide arbeider. Dit geld besteedde hij vooral aan kunst, waaronder luxueuze manuscripten en een rijkelijk gedecoreerde bidkapel. Lodewijk nam belangrijke posities in aan het hof van Maria van Bour gondië en in de stad Brugge. Zo was hij onder andere “chevalier d’honneur et premier chambellan”, lid van de Grote Raad, raadsman en kapitein van Brugge en ook vertegenwoordiger van de stad Brugge in Gent. Een kleine veertien jaar later echter, keerde het tij volledig voor Lodewijk. De fusie van Vlaamse adel en elite Prof. Buylaert schetste de sociale context van de vijftiende eeuw in de steden Brugge, Gent en Ieper, waar zich enkele tendensen manifesteren die sociale transformaties tot gevolg hebben, namelijk de veredeling van de rijke burgers en de toenemende participatie van edelen in stadsfuncties. Het is tegen deze sociale achtergrond dat Lodewijk zich bewoog en zich profileerde. Lodewijk maakte deel uit van de hoge adel, een kleine groep met heerlijkheden die – in tegenstelling tot de ‘gewone’ adel – enkel met andere adel in het huwelijk trad.
28
In grote steden zoals Brugge, Gent en Ieper ontstond tijdens de late middeleeuwen een nieuwe elite van welvarende, rijke burgers. Rijkdom was niet langer de maatstaf in het verschil tussen de adel en de burgerij. De gewone adel huwde ook met leden van de rijke burgerij en hield daardoor de adellijke families beter in stand. Doordat deze huwelijken tussen de gewone adel en de rijke
geconfronteerd met deze nieuwe klasse die belangrijke posities in de stad innam. In zijn samenwerking met de nieuwe veredelde klasse belichaamde Lodewijk een bredere sociale trend. De groeiende samenwerking tussen diverse politieke spelers had grote implicaties en lag aan de basis van opstanden, zoals de opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk en de Nederlandse Opstand tegen Filips II
De belangrijke rol die Lodewijk opnam in de Brugse opstand tegen Maximiliaan, lag aan de basis van zijn val. burgers steeds frequenter voorkwamen, begonnen steeds meer gegoede burgers ook deel uit te maken van de adellijke families. De nieuwe klasse van rijke burgers werd steeds vaker uitgenodigd op adellijke evenementen. Prof. Buylaert toonde een archiefdocument over een tornooi dat werd gehouden in 1393 tussen de adellijke families Van Gistel en Gruuthuse. Uit de inventaris van wapenschilden bij elk team kan worden afgeleid dat niet enkel de (hoge en gewone) adel deelnam aan het tornooi maar ook heel wat burgerfamilies. Een tweede tendens was dat steeds meer edelen gingen participeren in belangrijke stadsfuncties. In Brugge bijvoorbeeld, was er een markante stijging van de aanwezigheid van adellijke families in de schepenbank tussen 1350 en 1500: van minder dan vijf families in 1350 tot dertig families in 1500. Procentueel betekent dit dat in de periode 1526 – 1550 vijfentwintig procent van de functies in het Brugse stadsbestuur werden ingenomen door edelen. In 1350 was dit slechts één procent. Tegen deze sociale achtergrond, waarin de rijke elite de adel steeds meer evenaarde, werd ook Lodewijk
later in de 16e eeuw. De belangrijke rol die Lodewijk opnam in de Brugse opstand tegen Maximiliaan, lag aan de basis van zijn val. Aanklacht van verraad Prof. Haemers ging in op een specifiek voorval dat aan de basis lag van de val van Lodewijk. Tegen de achtergrond van de zeer onrustige politieke situatie in de Nederlanden die ontstond na de onverwachte dood van Karel de Stoute in 1477 en tijdens het bewind van Maria van Bourgondië, raakte Lodewijk betrokken in een rechtszaak voor de Grote Raad. Als opperhofmeester van Maria van Bourgondië had Lodewijk een zeer belangrijke positie aan het hof en stond hij Maria bij in haar bewind. Zijn macht kwam ook Brugge ten goede: de stad kreeg nieuwe rechten van autonomie, het Brugs privilege. In 1479 echter, stootte Lodewijk op tegenstand toen hij een persoonlijke vriend van hem, Willem de Wintere, naar voren schoof als schout van Brugge, een plaats op dat moment ingenomen door Antoon van der Vichte. Het kwam tot een rechtszaak en in december van dat jaar volgde een uitspraak tégen de Wintere – een uitspraak die vooral
D e najaarslezingen over L odewijk van G ruuthuse
raadpleegbaar, maar nu worden ze geleidelijk aan gepubliceerd. Ze geven Lodewijk een stem. In een zeer persoonlijk verweer tegen de aanklacht, zette Lodewijk zijn keuzes en zijn handelingen neer als acties ter bescherming van Maria van Bourgondië en legde hij de fout bij de Bruggelingen. In 1492 stierf Lodewijk plotseling, nog voor er een uitspraak viel.
De ketting van het Gulden Vlies is een terugkerend element in de decoratie van het Gruuthusepaleis. Foto: Jan D’Hondt
ook inging tegen Lodewijks invloed. Er heerste namelijk, sinds Maria’s huwelijk met Maximiliaan van Oostenrijk in 1477, bij het Habsburgse gezag wrevel ten opzichte van de macht die personen zoals Lodewijk zich toe‑eigenden. De uitspraak was een boodschap van Maximiliaan die niet mis te verstaan viel. Door de macht in eigen handen te nemen, veroorzaakte Maximiliaan een splitsing in het politieke landschap van Brugge, uiteindelijk culminerend in een burgeroorlog. Na Maria’s dood in 1482, eiste Maximiliaan zijn plaats op tegen de wil van de Brugse bevolking in. De Vlaamse Opstand duurde tien jaar (1482–1492) en mondde uiteindelijk uit in een oorlog gespreid over de hele
Nederlanden (met uitzondering van Antwerpen) tegen Maximiliaan. Lodewijk speelde een grote rol in de Brugse opstand tegen Maximiliaan. Hij werd tijdelijk opgesloten (1485) en verloor zijn paleis aan Maximiliaan. Zelfs ondanks zijn vrijlating en de toegevingen van Maximiliaan door de Tweede regentschapsraad (1488–1489) was voor Lodewijk het tij onherroepelijk gekeerd. In 1491 werd hij wegens zijn verzet tegen Maximiliaan aangeklaagd voor verraad door de Orde van het Gulden Vlies. Prof. Haemers putte uit documenten uit het Archief van het Gulden Vlies in Wenen, bewaard in het Haus-, Hof- und Staatsarchiv. Voorheen waren deze archiefstukken vrijwel niet
D e najaarslezingen over L odewijk van G ruuthuse
Zelfrepresentatie als drijfveer voor de Vlaamse schilderkunst? Prof. Buylaert eindigde zijn lezing met de opmerking dat ook net in deze bredere sociale context de befaamde Vlaamse schilderkunst zich manifesteerde. Waarom is het dat in Vlaanderen in de vijftiende eeuw en niet bijvoorbeeld in Oost‑Duitsland in de veertiende eeuw, de Ars Nova zich ontwikkelde en haar hoogtepunt bereikte? Volgens Prof. Buylaert waren het precies deze sociale mobiliteit en sociale fricties in het Vlaamse stedelijke landschap (waardoor een zekere onduidelijkheid ontstaat tussen de adel en de niet‑adel) die als drijfveer fungeerden voor experimenten rond zelfrepresentatie en zo de schilderkunst stimuleerden. Er was helaas geen tijd meer om uitgebreid op dit thema in te gaan. Voldoende stof voor een volgende lezing dus!
De gratis najaarslezingen van het Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden vinden jaarlijks plaats tussen tussen september en eind december, op donderdagnamiddag om 15.00 uur in de Vriendenzaal van Musea Brugge. Data en sprekers voor de reeks van 2019 worden voor de zomer aangekondigd.
29
KALENDER TENTOONSTELLINGEN
Schatten van Vrienden. 60 jaar aanwinsten Op 14 november 1958 werd in het Brugse Stadhuis de vriendenvereniging van de Stedelijke Musea opgericht. De kunstminnende organisatie groeide uit tot een van de populairste museale vriendenkringen in Vlaanderen. Musea Brugge blikt samen met haar “Vrienden” terug op een reeks indrukwekkende aanwinsten, die dankzij hun enthousiasme en gedrevenheid werd gerealiseerd. In het Arentshuis wordt een selectie van aanwinsten van de voorbije zestig jaar geëxposeerd om de verjaardag van de Vrienden van Musea Brugge alle luister bij te zetten.
Een sleutel tot alle kunsten. Europese oude meestertekeningen uit het Brugse prentenkabinet De tekening is dé getuige bij uitstek van het creatieve proces van de kunstenaar. Ze toont zijn zoektocht, vanaf het verzamelen van de eerste ideeën tot het uittekenen van het definitieve ontwerp. Aan zowat alle types kunstwerken gaat een voorbereidende tekening vooraf: van schilderijen tot glasramen en edelsmeedwerk. Een nieuwe, wetenschappelijke publicatie en bijhorende tentoonstelling plaatsten de vijftig meest interessante zestiende- tot vroeg achttiende‑eeuwse Europese tekeningen uit het Prentenkabinet in een nieuw daglicht.
Murillo, De Mena en Zurbaran. Meesters van de Spaanse Barok Het Sint‑Janshospitaal vormt tijdelijk het decor voor prachtige Spaanse kunst uit de zeventiende eeuw. Ruim twintig religieuze sculpturen en schilderijen boordevol passie zijn er te gast. Kunst van de Gouden Eeuw van Spanje in zorgcontext is de rode draad binnen het tentoonstellingsverhaal en wordt op de Brugse situatie geënt. Hoogtepunt van de tentoonstelling, naast schilderijen van meesters als Murillo en Zurbaran, is een groep van maar liefst zeven hyperrealistische sculpturen van de grootste beeldhouwer van de Spaanse barok, Pedro De Mena.
Arentshuis, 22/09/2018 tot 27/01/2019
Arentshuis, 14/02/2019 tot 18/08/2019
Sint‑Janshospitaal, 08/03/2019 tot 09/10/2019
30
Museumnocturnes Een bezoek aan één van de Brugse musea bij valavond? Het kan elke derde donderdag van de maand, van 17.00 tot 21.00 uur. De Museumnocturnes verrassen met een sfeervol programma, van bijzondere rondleidingen tot een vleugje muziek of theater.
20.12.2018 Volkskundemuseum Het Volkskundemuseum brengt met oude kerstverhalen licht in deze donkere dagen. Renata Bruggeman vertelt bij het vuur over de oorsprong van kerst en de gebruiken errond. Een kop warme chocolademelk zal niet ontbreken!
17.01.2019 Sint‑Janshospitaal Winter betekent verstilling. Het middeleeuwse Sint‑Janshospitaal keert in januari terug naar het langzame ritme van de kloosterlingen met ‘Slow Art Talks’ bij telkens één kunstwerk. Liefhebbers kunnen aansluiten bij een trage yogasessie op de grote zolder in het museum.
21.02.2019 Arentshuis Tussen 18u en 20.30u leiden museummedewerkers je rond in de tentoonstelling met meestertekeningen uit het Prentenkabinet van Musea Brugge.
Bronnen De apotheek van het Sint-Janshospitaal —— Guy Gilias, Cornelis van Tilburg & Vincent Van Roy, Rembert Dodoens. Een zestiende‑eeuwse kruidenwetenschapper, zijn tijden vakgenoten en zijn betekenis, Antwerpen‑Apeldoorn, 2016. —— Guy Gilias, Het winckel bouck van apothecaresse zuster Eleonora Verbeke in het Sint‑Janshospitaal te Brugge - 1751 : Ontsluiting en historisch onderzoek van een persoonlijk 18°eeuws receptenboek van een “apothecaresse” in het Brugse Sint‑Janshospitaal, Haasrode, 2010. —— Dr. Apr. L. J. Vandewiele, Geschiedenis van de Farmacie in België, Beveren, 1981. —— https://erfgoedbrugge.be/ winckelbouck/
Het portret van François de Aranda, hoofdman van de Schuttersgilde van Sint‑Joris —— Karel Van Nieuwenhuyse, “De integratie van de familie de Aranda in Brugge (1500-1765)”,
Genootschap voor Geschiedenis, 137 (2000), pp. 99-125. —— Roger Vandenbussche, “Emanuel de Aranda en zijn familie”, Archiefleven, jg. 10 nr. 3, p. 5. —— H. Vlieghe, Stedelijke Musea Brugge. Catalogus Schilderijen 17de en 18de eeuw, Brugge, 1994, pp. 195-196. —— Laetitia Golenvaux, Conditieverslag en behandelingsvoorstel van het Portret van François de Aranda, toegeschreven aan Jacob van Oost I, Musea Brugge, 2018.
Een afficheontwerp van Louis Reckelbus —— Historische kranten en afbeelding Le Patriote Illustré via www. erfgoedbrugge.be —— Verslagen College van Burgemeester en Schepenen 1892, Stadsarchief Brugge —— Met dank aan Jan Anseeuw (Stadsarchief Brugge) voor het signaleren van de aquarel ‘Bruges et ses environs’.
De vierde generatie —— Katia Wittevrongel, “De restauratie van Gruuthuse te Brugge – 1883-1911”, Gentse Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis, deel 23, 1973-1975, pp. 139-166. —— “Themanummer Jos Viérin”, In de Steigers, jg. 16, 2009, nr. 4. —— Thomas Coomans, “Viérin, Joseph (Jos)”, Nationaal Biografisch Woordenboek. Deel 20, Brussel, 2011, kol. 1132-1147. —— Brigitte Beernaert en Jan D’Hondt, “Het huis Arents, Dijver 16: een aanzet tot huizenonderzoek”, Jaarboek 1995-1996. Stad Brugge Stedelijke Musea, Brugge, 1997, pp. 175-189.
——
——
——
—— De najaarslezingen over Lodewijk van Gruuthuse: een terugblik —— A. Brown en Jan Dumolyn (eds.), Medieval Bruges. C. 850 – 1550, Cambridge University Press, 2018. —— F. Buylaert, Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen, Verhandelingen van
——
de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, 21 (2010), pp. IV – 338. S. Dünebeil (Hg), Die Protokollbücher des Ordens vom Goldenen Vlies, Instrumenta, 9, 12, und 19, Thorbecke, 2002-2009. J. Haemers, “Adellijke onvrede. Adolf van Kleef en Lodewijk van Gruuthuze als beschermheren en uitdagers van het Bourgondisch‑Habsburgse hof (1477-1492)”, Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis, 10 (2007), pp. 178-215. J. Haemers, De strijd om het regentschap over Filips de Schone. Opstand, facties en geweld in Brugge, Gent en Ieper 1482 – 1488, Academia Press, 2014. M. Martens, Lodewijk van Gruuthuse, mecenas en Europees diplomaat ca. 1427 – 1492, Brugge, 1992. B. Sterchi, Uber den Umgang mit Lob und Tadel. Normative Adelsliteratur und politische Kommunikation im burgundischen Hofadel, 1430-1506, Burgundica, 10, Brepols (2005), pp. 599-636.
31
Beschermende Leden dhr. & mevr. Baekeland-Toussein, Assebroek
dhr. & mevr. Loupo, Oostende
BVBA Bekking, 3818KC Amersfoort
dhr. & mevr. Moerman, Brussel
dhr. & mevr. Bogaert-De Vreese, Sint-Kruis (Brugge)
dhr. & mevr. Molhant, Brugge
dhr. Bonte, Brugge
mevr. O’Neill, Brugge
dhr. Bouckaert, Rumbeke
dhr. & mevr. Pecsteen, Oostkamp
dhr. & mevr. Calmeyn-Deconinck, Loppem
dhr. & mevr. Provost-Vandewalle, Sint-Andries
dhr. & mevr. Coene-De Jonghe, Brugge
mevr. Roose, Lichtervelde
dhr. Coens, Zeebrugge
dhr. & mevr. Rutten-Destrijcker, Knokke
dr. Crombez, Sint-Andries
dhr. & mevr. Ryckebosch-Allemeersch, Sint-Kruis (Brugge)
dhr. & mevr. Vyvey-De Cuypere, Sint-Andries
dhr. Scherpereel, Assebroek
dr. & mevr. De Groote, Varsenare
dhr. & mevr. Serruys-Kinds, Brugge
dhr. De Maere, Brussel
dhr. & mevr. Smets-Decq, Sint-Michiels
dhr. & mevr. De Vlam-Dupont, St-Martens-Leerne
dhr. & mevr. Spruyt-Van Der Jeugd, Lebbeke
dhr. & mevr. Denys-Decaestecker, Blankenberge
dhr. & mevr. Taillieu, Oostende
dhr. Depondt, Brugge
dhr. & mevr. Thomas-Bontinck, Brugge
dhr. & mevr. Depre-Van Steenberge, Beernem
dhr. & mevr. Van Acker-Coudenys, Sint-Michiels
dhr. & mevr. Desmet-De Clercq, Ruiselede
Baron van Caloen, Loppem
dhr. & mevr. Dewulf-Chihiro, Kortemark
dhr. & mevr. Van de Wiele, Brugge
dhr. Duflou, Sint-Andries
drs. & mevr. Van Der Pas, 4505 AZ Zuidzande
dhr. & mevr. Galle-Lescrauwaet, Sint-Andries
dhr. & mevr. Van Hoestenberghe, Jabbeke
dhr. & mevr. Gheeraert, Brugge
dhr. & mevr. Van Hootegem-Van Hoey, Sint-Kruis (Brugge)
dhr. & mevr. Haezebrouck, Sint-Michiels
dr. Van Maele, Brugge
mevr. Hanssens-Pauwels, Oostende
mevr. Van Overdijk-Reek, Oostkerke (Damme)
dhr. & mevr. Hendrickx-Vander Stichele, Sint-Michiels
dhr. & mevr. Van Tieghem-Dupont, Brugge
dhr. & mevr. Hoornaert, Zeebrugge
dhr. Verbeke, Assebroek
dhr. & mevr. Huys-Vanhollebeke, Sint-Michiels
mevr., Ver Kempinck, Brugge
dhr. & mevr. Klemke-Dalle, Brugge
dhr. & mevr., Vermandel-Gueuning, Oostende
dhr. & mevr. Lamote-Delvinquiere, Brugge
dhr. & mevr., Vyncke-Mertens, Sint-Andries
dhr. & mevr. Lannoo, Tielt
dhr. & mevr., Wentein, Brugge
dhr. & mevr. Lemahieu-De Somer, Sint-Michiels
Bijzonder Begunstigers
Colofon MB, Musea Brugge Magazine,
Verantwoordelijke uitgever:
Redactie MB 4–2018:
Druk:
verschijnt driemaandelijks en is
Bertil van Outryve d’Ydewalle,
Till‑Holger Borchert, Rudy De Nolf,
Stevens Print
een uitgave van de vzw Vrienden
p/a Dijver 12, 8000 Brugge
Sigrid Devisch, Hubert De Witte,
van de Stedelijke Musea in Brugge
Inge Geysen, Sibylla Goegebuer,
Musea Brugge
Coördinatie:
Filip Demeyer, Griet Lambrecht,
Dijver 12
Sibylla Goegebuer
Ruud Priem, Geert Souvereyns
8000 Brugge T 050 44 87 43
Eindredactie MB 4–2018:
Vormgeving:
F 050 44 87 78
Inge Geysen en Sigrid Devisch
Cedric Verhelst &
www.museabrugge.be
Dimitri Claerhout
musea@brugge.be