MUSEA BRUGGE MAGAZINE
Groeningemuseum heringericht Expo: Ten huize van Joseph Ryelandt. Portret van een Brugs componist Sint-Janshuismolen viert 250e verjaardag
Driemaandelijks Tijdschrift – Jaargang 40 – Juni 2020
Sint-Janshuismolen op de Kruisvest, foto: Inge Kinnet i.o.v. Musea Brugge
3 Groeningemuseum
16 Onze-Lieve-Vrouwekerk
25 Religieuze vlaggen
9 Van Eyck in Bruges
18 Ten huize van Joseph Ryelandt
28 Gezondheid, welzijn, kunst en musea
2 Voorwoord
13 250 jaar Sint-Janshuismolen
Cover: Inkijk in het vernieuwde Groeningemuseum, Foto: Rudy De Nolf
22 Schermen met het Schoolzwaard
31 Kalender
Voorwoord
Beste vrienden, geachte lezer, Als iemand was komen vertellen wat ons de voorbije maanden te wachten stond, toen we het voorwoord voor de vorige editie van het Museummagazine schreven, hadden we ongetwijfeld vol ongeloof en zelfs lacherig gereageerd. Een pandemie, dat kon ons niet overkomen, toch? Er zouden er geweest zijn die ons gek verklaarden. We waren toen, zoals altijd eigenlijk, erg druk bezig. Te druk misschien, beseffen we nu. De voorbereidingen voor de tentoonstelling Memling Now in het Sint-Janshospitaal liepen op volle toeren, net als alle werkzaamheden voor Van Eyck in Bruges, om nog te zwijgen over het huzarenstukje rond de ‘opfrissing’ van het Groeningemuseum die uiteindelijk een zeer geslaagde, verregaande herinrichting werd. We hingen toen nog aan de telefoon met onze Amerikaanse kunstenaars van Memling Now om hen gerust te stellen rond Covid-19 om dan toch te beslissen om de expo uit te stellen tot het najaar. Op dat moment waren de collega’s ook bezig met de herinrichting van het Arentshuis voor de herdenkingstentoonstelling rond Joseph Ryelandt. Nog nooit hadden we zoveel inschrijvingen voor een opening als voor die van Van Eyck in Bruges op 11 maart 2020. Iedereen wilde duidelijk de expo zien en kennismaken met de nieuwe opstelling van het Groeningemuseum. We werden alom gesmeekt om meer mensen toe te laten. We hebben toen de openingsuren van de opening fors uitgebreid. Maar, op 11 maart waren de zorgen rond de verspreiding van Covid-19 in Europa alleen maar groter geworden en had angst de zorgen vervangen. Er kwam beduidend minder volk over de vloer, ook al hadden we toen al maatregelen genomen om de risico’s te verlagen. Twee dagen later, uitgerekend op vrijdag de 13e, sloot Musea Brugge, net als alle andere grote museale instellingen, jammer genoeg de deuren. Wat in de weken daarop gebeurde, was onwezenlijk, maar tegelijk ook indrukwekkend. Het was opvallend hoe de rangen werden gesloten, hoe ‘zorgen’ zich vertaalden naar ‘zorgen voor’ en hoe iedereen meteen zijn of haar beste beentje wilde voorzetten. Het maakt ons als directie dankbaar en trots. Onze erfgoedbewakers werden binnen verschillende Stadsdiensten ingezet om personeelsnoden op te vangen. Ze stonden collega’s bij in het Huis van 2
de Bruggeling, in de containerparken, bij het maken van mondmaskers, … Ook de telewerkers bleven topprestaties afleveren. Er werd op heel korte tijd werk gemaakt van nieuwe, verrijkende digitale content. Speciaal voor de Vrienden werden op zondag livestreams met lezingen en quizzen georganiseerd. Er is ondertussen een formidabele virtuele tour doorheen het Groeningemuseum ter beschikking en er lopen voorbereidingen om ook de andere locaties op gelijkwaardige manier virtueel in beeld te brengen, precies zoals het past binnen de internationale benchmarking van Musea Brugge. Dit alles getuigt van de grote gedrevenheid van al onze medewerkers. Dat we heel wat positieve reacties kregen, werkte uiteraard extra motiverend. Op het moment dat jullie dit magazine in handen hebben, zullen de meeste locaties van Musea Brugge opnieuw open zijn. Al zijn de spelregels wel wat veranderd. De tentoonstellingen hebben we verlengd, zodat iedereen in alle rust kan genieten. Niettemin vragen we u om op voorhand te reserveren, ook al geniet u als inwoner van Brugge of als Vriend gratis toegang. Voorlopig zijn ook geen groepsbezoeken mogelijk. Ook alle touchvoorzieningen worden uit veiligheidsoverwegingen uit circulatie gehaald. Op die manier hopen we uiteraard uw goede gezondheid en die van onze Vrienden en ons personeel te verzekeren. We zijn er ons van bewust dat, na de pandemie en de post-Covid-19 periode heel wat zaken die vroeger vanzelfsprekend waren, dat nu niet meer zijn. Dat geldt zeker ook voor de gezellige sfeer op evenementen van de Vrienden, of het nu uitstapjes, lezingen of nocturnes waren. We hopen dat jullie, ondanks deze nieuwe situatie, Vrienden willen blijven van Musea Brugge. Het wordt absoluut een uitdaging om binnen onze Vriendenkring nieuwe manieren van werken te vinden, maar laten we, ondanks alles, optimistisch blijven en dit alles zien als een kans om onze vriendschapsbanden te valideren en te versterken, want luidt het spreekwoord niet: ‘In nood kent men zijn vrienden’? Ik hoop dat u allen gezond blijft en laten we, ondanks alles, toch blijven genieten van het vele moois dat we onder onze museumdaken hebben. Till-Holger Borchert Jonathan Nowakowski Hubert De Witte, Directie Musea Brugge
GROENINGEMUSEUM IN EEN NIEUW JASJE Het Groeningemuseum is één van de toplocaties van Musea Brugge. De rijke collectie Schone Kunsten wordt jaarlijks gesmaakt door zowat 100.000 bezoekers. Om de collectie opnieuw in al haar glorie te laten schitteren, was een herinrichting nodig. Het afgelopen jaar werd dan ook hard gewerkt achter de schermen. De muren kregen een nieuwe kleur, er kwam nieuwe vloerbekleding, het parcours werd aangepast en de inkomhal werd vernieuwd. Anne van Oosterwijk, directeur Collectie bij Musea Brugge, en haar team leidden de herinrichting in goede banen. MB: Waarom moest het Groeninge museum worden heringericht? Anne van Oosterwijk: ‘De opstelling in het Groeningemuseum bouwde tot voor kort verder op de scenografie van de tentoonstelling Van Eyck tot Dürer van een tiental jaar terug. Destijds was dat een heel mooi ontwerp van het architectenduo Robbrecht en Daem, maar door allerlei overschilderingen en ingrepen voor grote tentoonstellingen, had het zijn charme verloren. Het contrast tussen de presentatie van de vaste collectie en die bij grote expo’s, was te groot. Het Groeningemuseum is met zowat 100.000 bezoekers per jaar één
van onze toplocaties. We konden dus niet wachten op de bouw van de nieuwe expo hal om deze locatie aan te pakken. Met het budget en de tijd die we voorhanden hadden, zat een structurele renovatie er helaas niet in, maar we konden wel zorgen voor een zeer degelijke herinrichting.’ MB: Waaruit bestond de herinrichting? A. van Oosterwijk: ‘Het bezoekerscomfort en een aantrekkelijke, hedendaagse presentatie van de kunstwerken stonden centraal. De zalen werden heringericht. De muren kregen nieuwe kleuren en het museumparcours werd aangepast. Ook de
© Inge Kinnet i.o.v. Musea Brugge
“ Bij de herinrichting stond vooral het bezoekerscomfort centraal. ” vloer was dringend aan vernieuwing toe. We kozen voor tapijt in een warme, grijze kleur. Het tapijt bestaat uit aparte tegels, wat het materiaal meteen ook zeer onderhoudsvriendelijk maakt. Tenslotte werd ook de inkomhal aangepakt. Een degelijke ontvangst van de bezoekers, begint immers al aan de deur van het museum.’ MB: Wat gebeurde er precies in de inkomhal? A. van Oosterwijk: ‘De architecten zijn erin geslaagd om de 19e-eeuwse Xaveriuskapel opnieuw in alle pracht te laten schitteren. Er werd een open ruimte gerealiseerd waarin de shop en de kassabalie hun plaats kregen. De nieuwe meubelen staan los van de wand, waardoor de nadruk komt te liggen op de gewelven van het gebouw en de glas-in-loodramen. Het ruitmotief van de ramen werd bovendien overgenomen in de meubelen, onder meer in de grote pivoterende kasten. De shop is nu een heel open ruimte. Als de kasten open staan, vormt hij een mooi transparant geheel. De kasten kunnen ook gesloten worden, bijvoorbeeld bij een lezing ’s avonds of een gidsenopleiding. Dat maakt de opstelling ideaal in alle omstandigheden. Ook de balie van de Vrienden kreeg een mooie plaats in de inkomhal. Wie het museum binnenkomt, krijgt meteen de kans om kennis te maken met hun werking en bij hen aan te sluiten.’ 3
MB: Hoe zijn jullie tot een consensus gekomen over de kleuren? A. van Oosterwijk: ‘In eerste instantie werd de opstelling uitgewerkt. We hebben eerst gezegd: ‘Die kunstwerken komen op die muur’. Op basis daarvan deed architect en scenograaf Koen Bovée een voorstel. Hij baseerde zich daarvoor op de kleuren in de kunstwerken. Onze schilder Michaël Van Eeghem maakte staaltjes van 60 op 60 cm en die hielden we naast de schilderijen, tegen de muren,… Na heel wat wikken en wegen, maakten we een keuze. Niet evident, want zo’n staaltje van 60 op 60 cm geeft toch niet altijd een adequaat beeld. Ik had bijvoorbeeld wat schrik voor het rood in zaal drie. Mijn collega’s waren niettemin erg overtuigd en zie, het resultaat is bijzonder mooi!’ © Inge Kinnet i.o.v. Musea Brugge
MB: Even verder vind je de facilitaire diensten? A. van Oosterwijk: ‘Een belangrijk onderdeel dat nu eleganter aansluit op de inkomhal. We investeerden ook daar in nieuw meubilair en op korte termijn verwachten we nog nieuwe kluisjes. Het voordeel van deze inrichting is dat ook wie het museum niet bezoekt, een fijn, kwaliteitsvol geschenkje kan vinden vooraan in de shop.’ MB: Maar, de grote uitdaging lag in de herinrichting van de zalen? A. van Oosterwijk: ‘Dat is zo. De grote variatie binnen de collectie, met stuk voor stuk unieke kunstwerken uit de late 14e eeuw tot en met de 20e eeuw, maakt dat elke zaal om een eigen aanpak vroeg. In eerste instantie werd de looprichting van het parcours omgedraaid. We wilden de collectie graag op een andere manier presenteren. We deden het eerder al tijdens de expo De kunst van het recht in 2016 en toen werkte dat heel goed. Het meest ingrijpend daarnaast, zijn de nieuwe kleuren op de muren. We kozen uiteindelijk voor een palet van zes kleuren dat van vrij donker naar heel licht gaat, wat een goede cadans geeft voor het publiek. De nieuwe vloer heeft trouwens ook een heel positief 4
akoestisch effect. Er heerst meer rust in het museum, wat uiteraard aangenaam is voor de bezoekers en het personeel.’ MB: De bezoeker die centraal staat? A. van Oosterwijk: ‘Zeer zeker. Het Groeningemuseum is in eerste instantie een museum voor Schone Kunsten. Ons publiek moet vooral kunnen genieten van de kunstwerken. Daarom zijn er her en der rustpunten in het parcours. Er werden nieuwe zitmeubelen geplaatst, zodat je rustig kunt kijken naar de werken. Daarnaast is Musea Brugge ook een instelling die kennis wil delen. Daarom is voortaan bij elk werk een verdiepende tekst voorzien, in vier talen. In elke zaal zijn ‘pancartes’ te vinden met duiding rond de kunstwerken. En, er zijn de audioguides die ook recent werden vernieuwd. We hebben ook geprobeerd om de werken zoveel mogelijk driedimensionaal te laten zien. Zo begrijpen mensen veel beter hoe de werken ooit moeten hebben gefunctioneerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor ‘De Gierigaard en de Dood’ van Jan Provoost. Ook het ‘Portret van Margareta van Eyck’ blijft op die manier te zien. Nu nog in de expo Van Eyck in Bruges, later ook in de vaste opstelling.’
MB: Eerst de opstelling, dan de kleuren. Die manier van werken leidde inderdaad tot een uitmuntend resultaat? A. van Oosterwijk: ‘Dat is de kracht van de architect. Koen weet heel goed wat hij met kleuren kan doen. Voor ons was het heel logisch om in die volgorde aan de slag te gaan. De schilderijen en objecten in het Groeningemuseum vertellen op chronologische wijze het kunsthistorische verhaal van Brugge en Vlaanderen. Bij het concipiëren van een tentoonstelling werken we ook altijd vanuit een verhaallijn. Eens die goed zit, schakelen we over naar de opstelling. Met dat materiaal stappen we naar een architect die dan een mooie scenografie uitwerkt. Uiteraard gebeurt ook dat in nauw overleg. We hadden zeer onderhoudende discussies over de kleuren, zowel met de architect als binnen het Groeningeteam. Die bleken dus zeer nuttig (lacht).’ MB: Wie zijn de architecten? A. van Oosterwijk: ‘We kozen voor twee Bruggelingen. Koen Bovée is architect en scenograaf en geen onbekende voor ons. Hij tekende eerder al heel wat tentoonstellingen uit. Hij kent de collectie en het gebouw daardoor heel goed, wat een absoluut pluspunt was. Hij nam Jason Slabbynck onder de arm. We kennen hem
© Matthias Desmet
van de Triënnale. Jason werkte toen voor het architectuuratelier Dertien12. Koen ontfermde zich hoofdzakelijk over de zalen, terwijl Jason de inkomhal onder handen nam.’ MB: De herinrichting duurde uiteindelijk tien weken? A. van Oosterwijk: ‘We wilden het museum zo kort mogelijk gesloten houden, wat om een zeer strikte planning vroeg. Dankzij een fasering van de werken, konden we gedurende die periode grotendeels open blijven. Het museum was slechts twaalf dagen volledig gesloten. Uiteindelijk waren de werken toch ingrijpend. Alle schilderijen moesten van de muur en voor de meest fragiele werken werd de verplaatsing zo minimaal mogelijk gehouden.’ MB: De verplaatsing van het ‘Laatste Avondmaal’ van Gustave van de Woestyne was een huzarenwerk? A. van Oosterwijk: ‘Dat was een bijzonder spannende operatie. Het werk werd een kleine twintig jaar geleden in het museum geplaatst, maar niemand van de huidige ploeg was daar bij. Het is een heel groot werk (395 × 300 cm zonder lijst). Er kwam een stelling aan te pas om het van
de muur te halen. Het werk kan maar op enkele plaatsen in het museum rechtop staan, dus moest het gekanteld worden om het te verplaatsen. Het schilderij werd bovendien uit de lijst gehaald, omdat het anders niet door de deur en doorgangen zou passen. Die bestaat uit massief hout en is dus loodzwaar. Er was meer dan tien man nodig om het schilderij op zijn nieuwe plek te krijgen. Het werk is tijdens de expo Van Eyck in Bruges niet te zien, maar komt na de expo centraal te staan binnen de volgende collectiepresentatie rond spiritualiteit in de kunst. In deze zaal zal de presentatie namelijk als enige regelmatig wisselen. ‘ MB: Ook Van Eycks ‘Madonna met kanunnik Joris van der Paele’ is een heel kostbaar, fragiel werk? A. van Oosterwijk: ‘Dat was inderdaad ook één van de werken waarvan ik de manipulaties tot een minimum wilde beperken. Het werd van de muur gehaald, op de kar gezet en meteen ook opnieuw geïnstalleerd. Hetzelfde geldt voor de ‘Moreeltriptiek’, het bekende drieluik van Hans Memling. De meeste werken uit de 15e en 16e eeuw hebben we op die manier kunnen verplaatsen. Ook ‘Het Oordeel
© Matthias Desmet
van Cambyses’ was een uitdaging. Het is op paneel geschilderd en zit in een zeer zware lijst. Onze technische ploeg heeft daar dus letterlijk bijzonder zwaar werk verricht.’ MB: De technische ploeg stond ook in voor een nieuw ophangsysteem? A. van Oosterwijk: ‘Voor alle kunstwerken in een originele lijst of voor de werken die achter glas kwamen, werden inderdaad nieuwe steunen gemaakt. Het atelier zocht voor elk werk een unieke oplossing. Heel veel kunstwerken zitten nog in hun originele lijst en daar mag uiteraard niets aan worden veranderd. Het werd één van de belangrijkste ingrepen bij de herinrichting. De steunen waren voordien zeer dominant aanwezig en hingen soms zelfs in het zicht van het kunstwerk. Nu zijn ze eigenlijk niet meer te zien en net dat is de kracht. Alle aandacht kan nu naar de schilderijen gaan. Het werk van onze ateliermensen is dus niet te zien, maar net dat maakt het zo sterk!’ MB: De herinrichting was teamwerk? A. van Oosterwijk: ‘Heel zeker. Een absolute meerwaarde was dat alle collega’s van het Groeningeteam ervaring hebben met 5
© Inge Kinnet i.o.v. Musea Brugge
groen licht van de nieuwe ploeg om met onze plannen verder te gaan. Er ging 260.000 euro naar de vernieuwing van de zalen, exclusief het glas en de steunen. De aanpak van de inkomhal kostte ons zowat 70.000 euro. Waar mogelijk hebben we ook materiaal gerecupereerd. Uiteindelijk zijn we heel netjes binnen het geraamde totaal gebleven, wat bij dit soort projecten niet altijd evident is.’
© Inge Kinnet i.o.v. Musea Brugge
tentoonstellingen maken. Net als het opzetten van een expo was dit een zeer veelomvattend project. Guenevere Souffreau stond samen met mij in voor de planning en de opvolging van de vele aanbestedingen. Vanessa Paumen en Evelien de Wilde waren belangrijke schakels in de opvolging van de scenografie. Tine Van Poucke stond in voor de publiekswerking. Zij schreef onder meer alle teksten voor de nieuwe pancartes en stond in voor alle objectlabels en zaalteksten. Filip Demeyer verzorgde de signalisatie in de inkomhal en de redactie van de grafische vormgeving. De teams van Nadia Vangampelaere, Casper Vanhaelemeesch en Nicolas Van Bogaert stonden in voor de installatie van alle kunstwerken met de grootste aandacht voor de conservatie ervan, de steunen en een deel van de scenografie.
Laurence Van Kerkhoven ontfermde zich over de zalen met werken uit de 18e, 19e en 20e eeuw. Voor de expo Van Eyck in Bruges konden we bovendien rekenen op heel wat andere collega’s, niet in het minst op de inzet van Lieven De Visch. De uitwerking van de expo is grotendeels zijn werk. Deze herinrichting was een heel pittige, maar vooral heel fijne opdracht. Mochten we die niet als team hebben opgenomen, was het niet gelukt.’ MB: Konden jullie dit budgettair rondkrijgen? A. van Oosterwijk: ‘We zijn bij dit project niet over één nacht ijs gegaan. De voorbereidingen waren al gestart in 2018. Bij de bestuurswissel in 2019 was het even spannend, maar we kregen gelukkig meteen
MB: De expo en het museum moesten helaas meteen weer dicht? A. van Oosterwijk: ‘Net zoals heel wat musea stelden we bij het uitbreken van de coronacrisis, meteen de gezondheid van onze medemensen voorop. Niettemin namen we ook de nodige maatregelen voor de expo. Om de fragiele werken te beschermen tegen het licht, werden de vitrines de dag na de sluiting al afgedekt. Een belangrijk signaal naar de bruikleengevers. We zijn met hen meteen ook gesprekken gestart. Dankzij die inspanningen is Van Eyck in Bruges nog te zien tot begin september. MB: Het museum vraagt op lange termijn om een nog grondiger renovatie? A. van Oosterwijk: ‘We kunnen dankzij deze degelijke herinrichting weer een paar jaar verder, maar een grondige renovatie zal op termijn inderdaad noodzakelijk zijn. Het gebouw dateert uit de jaren 1930. De muren zijn zeer poreus en de vloer vertoont verzakkingen. De elektriciteit kan een pak beter, de verlichting energiezuiniger. De klimaatinstallatie voldoet vandaag nog, maar is op termijn ook aan vervanging toe. Die structurele zaken konden we nu, ook budgettair, niet aanpakken. In wezen moet het gebouw worden gestript tot op de bakstenen en opnieuw worden opgebouwd. Maar, dat is toekomstmuziek. We zijn alvast bijzonder tevreden met het resultaat vandaag.’ Interview: Sigrid Devisch
© Inge Kinnet i.o.v. Musea Brugge
8
Let op: Bij de heropening zullen een aantal nieuwe publiekstools niet beschikbaar zijn. Dit omwille van de veiligheidsvoorschriften in het kader van de coronamaatregelen. Meer info www.musebrugge.be.
‘VAN EYCK IN BRUGES’ VERHALEN DIE VERTRAGEN EN VERDIEPEN Vandaag staat Jan van Eyck symbool voor het summum van verfijning en techniek. De personages in zijn ‘Madonna met kanunnik Joris van der Paele’, hun kleren en het decor: alles ademt een bijna tastbare perfectie. Een ‘tour de force’ van een kunstschilder. Hét topwerk voor duizenden bezoekers uit alle windstreken. Verblind door de musealisering van de schoonheid van zijn werken, ga je als kijker helaas vaak voorbij aan enkele cruciale vragen: waarom, wie, waar en hoe? Alleen via een antwoord op die vragen, kun je écht begrijpen wat de schilder en opdrachtgever voor ogen hadden. De focustentoonstelling Van Eyck in Bruges brengt de bezoeker terug naar de essentie. Ze laat je traag en verdiepend zoeken naar de verhalen achter de historische figuren, met de werken van de meester als in het oog springende overblijvende getuigen. — Lieven De Visch
De door Jan van Eyck gepolychromeerde beelden van het Brugse stadhuis zijn verdwenen. Het enige wat we kennen, is de geïnterpreteerde voorstelling van Pieter Le Doulx van het einde van de 18e eeuw in zijn Aentekeningen wegens het Brugse Stadshuys, Openbare Bibliotheek Brugge, Ms. 448, f.40r.
De kracht van de luxemarkt Als we Jan van Eyck willen begrijpen, dan moeten we ook de wereld waarin hij leefde, kunnen doorgronden. Van Eyck woonde in Brugge. De stad en de schilder zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en hadden elkaar nodig. De tentoonstelling start dan ook in 1434, het moment waarop Jan van Eyck de opdracht kreeg om de standbeelden van de graven van Vlaanderen op de gevel van het Brugse stadhuis te polychromeren. Het stadhuis was hét symbool voor het stedelijke zelfbewustzijn en de macht van de stad. Dat een beroemde vakman als Van Eyck, als Bourgondisch hofschilder, deze opdracht uitvoerde, bevestigde het prestige van de stad. Brugge was toen het ‘Manhattan van Noordwest-Europa’, een druk bezocht handelsknooppunt dat de Hanze verbond met de mediterrane wereld. Een hub rond een luxemarkt die in de 15e eeuw niet alleen de meest verfijnde producten naar de stad bracht, maar ook vermogende klanten zoals Italiaanse bankiers en lokale rijke clerici.
Jan van Eyck kwam dus niet toevallig in Brugge wonen. Hij hoopte er klanten te vinden. Zijn werk in opdracht van ka nunnik Joris van der Paele is als een spiegel van het rijke aanbod dat in de handelsstad ter beschikking was. Op het paneel zijn overdadige parels en edelstenen te zien, een exotische groene halsbandparkiet, een gebedenboek en een bril in de hand van de hoofdfiguur. De schilder vond in Brugge ook kleurstoffen als indigo om de brokaten mantel van de heilige Donaas af te werken.
Persoonlijke verhalen en archiefstukken als leidraad Weten welke status Brugge in de 15e eeuw had, helpt ons om in het hoofd te kruipen van de hoofdrolspelers. Die kennis draagt ook bij om op andere manier naar de werken van Van Eyck te kijken en te ontdekken welke persoonlijke verhalen de schilderijen vandaag voor ons verborgen houden. Het ‘Portret van Margareta van Eyck,’ zijn vrouw, vertelt zo’n apart verhaal. Het werk op zich geeft weinig prijs: geen naam en geen reden waarom dit portret is geschilderd. We kennen Margareta alleen uit de archiefbronnen. Haar naam wordt vermeld bij de dood van haar man, toen ze van hertog Filips de Goede nog een laatste loon kreeg uitbetaald. Die bronnen vormen een constante binnen het opzet van de tentoonstelling en de presentaties. Jan en Margareta van Eyck, Joris van der Paele: hun persoonlijke verhalen krijgen niet alleen vorm via het penseel van de schilder, maar ook via de pen van hun tijdgenoten. Zo geeft een stadsrekening uit 1432 inzicht in de leefwereld van Van Eyck. Een administratief stuk meldt het bezoek van enkele stadsfunctionarissen aan zijn atelier, waarbij ze de ‘knapen’ van de schilder (leerlingen of gezellen) wat geld toestoppen. Vandaag lezen we dit natuurlijk helemaal 9
anders en beschouwen we het als een manier om ons voor te stellen hoe het atelier van Jan van Eyck er misschien uitzag.
Het atelier van Van Eyck We weten heel weinig over de werkplaats van Van Eyck, maar ze spreekt tot de verbeelding. De prent van Johannes Stradanus ‘De ontdekking van de olieverf’ uit de 16e eeuw maakt dit al duidelijk. We zien de schilder daar aan het werk in een geïdealiseerd en geordend decor. Dit beeld contrasteert echter met hedendaagse visies die voortkomen uit meer recent wetenschappelijk onderzoek. Zo deden de archeologen van Raakvlak bij opgravingen in de Gouden Handstraat 6 een fascinerende vondst: de bodem van een kan met duidelijke sporen van verfresten. Nog interessanter wordt het wanneer we er ook het meest recente bronnenonderzoek rond de woonplaats van Jan van Eyck bij nemen.* Het onderzoek geeft een duidelijker beeld van waar en hoe hij leefde in de stad en vooral wie zijn sociale contacten waren. Zijn huis in de Sint-Gillisnieuwstraat – de huidige Gouden-Handstraat – paalde met de zuidkant aan de Hout ofte Sint Gillis Reije, de huidige Gouden-Handrei. Op die plek zou een aanbouw hebben gestaan, ideaal als werkplaats of atelier. Is deze vondst nu het ontbrekend puzzelstukje dat het enigma Van Eyck en zijn leefwereld kan verhelderen? De kan zelf kan typo- chronologisch in de Bourgondische periode gedateerd worden, dus ook de periode van Jan van Eyck. C14-datering en analyse van de verfresten spreken dit echter voorlopig tegen en resulteerden tot nu toe niet in een perfecte match met de schilder. Maar, het levert een boeiende, waardevolle denk oefening op. In tegenstelling tot wat je zou verwachten van een schilder als Van Eyck, die in hogere kringen vertoefde en toegang had tot dure kleurstoffen, was hij ook een ambachtsman die op een voor hem * Toon De Meester, Jan Dumolyn, Susan Frances Jones, Ward Leloup, Bernard Schotte en Mathijs Speecke. Meester Jans huus van Eicke. Het huis, het atelier en de omgeving van Jan van Eyck in Brugge: nieuwe archiefgegevens. In: Van Eyck. Een optische revolutie, Hannibal-MSK Gent, 2020, pp. 127-137.
10
Sfeerbeeld van de tentoonstelling ‘Van Eyck in Bruges’, © Inge Kinnet i.o.v. Musea Brugge
zo handig mogelijke manier werkte. Dus met medewerkers die schelpen (zoals op de prent van Stradanus), of als je wil, een scherf van een kan gebruiken als tijdelijk reservoir voor de verf waarmee de schilder aan de slag ging. De archiefbronnen geven ook een inkijk in Van Eycks contacten: de rijke makelaarsfamilie Van Melanen van wie hij het huis in de Sint-Gillisnieuwstraat verwierf (of geschonken kreeg). Zijn andere buren
in die wijk waren rijke kooplieden uit het internationale commerciële milieu. Ook de Brugse elite met politieke aspiraties woonde er in de buurt. Ze onderhielden nauwe banden met het Bourgondische hof. Hun profiel paste perfect bij zijn beoogde clientèle en sloot aan bij zijn eigen positie in het 15e-eeuwse Brugge. Van Eyck zelf was hofschilder en ‘valet de chambre’ (vooraanstaand kamerheer) van de Bourgondische hertog.
Johannes Stradanus, ‘De ontdekking van de olieverf’, ca. 1590/1605, Musea Brugge, inv. 0000.GRO4132.III
Bezoek de Gentse expo rond Jan van Eyck online Omwille van de coronamaatregelen moest ook de Gentse expo rond Jan van Eyck vroegtijdig de deuren sluiten. Helaas kon die niet verlengd worden. Op initiatief van Toerisme Vlaanderen werd er een virtuele rondleiding in Jan van Eyck, een optische revolutie georganiseerd. Gids van dienst was Till-Holger Borchert, directeur van Musea Brugge en medecurator van de tentoonstelling. Laat je via deze link leiden doorheen de expo: https://visit. gent.be/nl/agenda/stay-home-museum.
Jan van Eyck, ‘Madonna met kanunnik Joris van der Paele’, 1436, Musea Brugge, inv. 0000.GRO0161.I (© www.artinflanders.be, foto Hugo Maertens).
Dissectie van een compositie Over Jan van Eyck zijn al bibliotheken vol geschreven, maar deze expo geeft toch nieuwe inzichten. De rode draad doorheen de tentoonstelling is dat een andere manier van kijken veel meer vertelt over wat niet meteen zichtbaar is. Het laatste deel van de opstelling, met centraal het topstuk in opdracht van kanunnik Joris van der Paele, neemt de bezoeker mee op een boeiende ontdekkingstocht. Er zijn immers grote verschillen tussen de manier waarop wij vandaag, als museumbezoeker, naar dit werk kijken en hoe tijdgenoten van Jan van Eyck en Joris van der Paele dit deden, en uiteindelijk ook hoe opdrachtgever en schilder hier zelf tegen aankeken. Een dissectie van de ‘Madonna met kanunnik Joris van der Paele’, gecombineerd met vernieuwd bronnenonderzoek legt de verschillende verhaallijnen van deze compositie bloot en gunt de kijker een blik in het hoofd van een artiest en een ambitieuze kanunnik. Er is ten eerste de laag die we meteen zien, maar daarom niet altijd goed begrijpen. Naast de bekende, verbluffende schildertechniek van Van Eyck, zit het werk vol religieuze symboliek. Wat voor ons niet altijd even duidelijk is, was dit voor de
middeleeuwse kijker wel. De iconografie van het schilderij, in combinatie met de plaats van het werk (in de buurt van het altaar, bij de stichtingskapel van de kanunnik in de verdwenen Sint-Donaaskerk) geeft aan dat het gaat om een memorietafereel. Met dit paneel wilde de toen zieke kanunnik zorgen voor zijn zielenheil en op deze manier wilde hij na zijn dood herdacht worden. Tegelijk was er een tweede – indirecte – boodschap die Joris van der Paele wilde meegeven. Uit het onderzoek van Hendrik Callewier, te zien als video in de expo, blijkt immers dat deze ambitieuze geestelijke zijn opgebouwd vermogen specifiek heeft besteed aan zijn imago. Niet dat van vrome dienaar van God, wel dat van wereldse inwoner van het flamboyante Brugge. Rondom hem schilderde Van Eyck een spiegel van de luxemarkt van de stad: een pelsje van eekhoorn, een kostbaar getijdenboek met bril, luxueuze tapijten en vloertegels. Op de originele lijst van het werk springen prominent de stichtingsdata van zijn twee kapelanieën in het oog: eeuwigdurende missen in zijn naam, in een kapel op de plaats waar hij begraven lag. Absoluut geen alledaags gegeven, maar een heel dure en
uitzonderlijke investering. En, als kroon op het werk, dit paneel, geschilderd door de bekendste – en waarschijnlijk ook duurste – schilder van zijn tijd: Jan van Eyck. Een statement waar zijn tijdgenoten niet konden naast kijken en dat in schril contrast staat met de vrome pose en intenties op het schilderij. Dit paneel was tenslotte ook een visitekaartje voor de kunstenaar Jan van Eyck die hiermee ongetwijfeld ook mikte op het vermogen van andere zelfbewuste bezoekers van de Sint-Donaaskerk. Van Eyck in Bruges biedt de bezoekers verschillende mogelijkheden om ‘anders te kijken’ naar het genie Van Eyck: via video’s, kijkwijzers, lijntekeningen, infraroodbeelden of gewoon vanuit een fauteuil met zicht op de kanunnik. De ideale gelegenheid voor de museumbezoeker die op zoek is naar verhalen die vertragen en verdiepen. Van Eyck in Bruges loopt nog tot 6 september 2020 in het Groeningemuseum. Check ook www.museabrugge.be voor meer verdiepende info en video’s. Of http://closertovaneyck.kikirpa.be voor haarscherpe details van de schilderijen van Jan van Eyck. 11
Over de schouder van de schilder Guenevere Souffreau De schilderijen in de tentoonstelling Van Eyck in Bruges zijn materiaaltechnisch onderzocht. Dergelijk onderzoek draagt bij tot een betere kennis van de ontstaansgeschiedenis, de opbouw en de toestand van het kunstwerk en de werkwijze van de kunstenaar. Zo ondersteunt het infraroodonderzoek van de nieuwe aanwinst ‘Maria met Kind in interieur’ het vermoeden dat het schilderij moet gemaakt zijn door een navolger die toegang moet hebben gehad tot de modeltekeningen van de meester. De stijl van de ondertekening sluit immers erg nauw aan bij de stijl van Jan van Eyck zelf. Infraroodreflectografie is, net zoals bijvoorbeeld röntgenopnames, een natuurwetenschappelijke onderzoekstechniek met beeldvorming. Daarnaast kan natuurwetenschappelijk onderzoek ook een chemische analyse zijn. Analytisch onderzoek is vaak invasief en destructief (je hebt meestal een staal nodig, dat door het onderzoek in sommige gevallen vernietigd wordt) en het resultaat is gewoonlijk moeilijk te interpreteren als je geen chemicus of specialist bent. Macro-röntgenfluorescentiescanning (kortweg MA-XRF-scanning) is hier een bijzondere uitzondering op. MA-XRF-scanning
is een niet-invasieve en niet-destructieve onderzoekstechniek die de resultaten van een complexe chemische analyse weergeeft als een door iedereen leesbaar beeld. De techniek werkt met röntgenstralen, uitgezonden door een bron die systematisch nabij het verfoppervlak van een schilderij beweegt. De röntgenstralen reageren met de verflagen, die de stralen fluoresceren. Die teruggekaatste stralen worden opgevangen door detectoren. De resultaten bevatten informatie over welke verschillende chemische elementen er op elk gescand punt van een schilderij aanwezig zijn. Met behulp van software wordt dit omgezet tot reeksen beelden die elk de verspreiding van één bepaald chemisch element over het verfoppervlak weergeven. Daaruit kunnen we afleiden welke materialen er in bepaalde zones van het schilderij aanwezig zijn. In het ‘Portret van Margareta van Eyck’, kunnen we bijvoorbeeld uit de verdeling van het chemisch element kwik (Hg) concluderen dat Van Eyck vermiljoenverf gebruikte bij het schilderen van Margareta’s jurk. Vermiljoen is immers een roodkleurig pigment dat bestaat uit kwiksulfide (HgS). Verder zien we in dat kwik-beeld relatief
grove penseelstreken. Dat betekent waarschijnlijk dat vermiljoen gebruikt werd voor een eerste aanzet van de jurk en dat de afwerkingslaag met een ander pigment geschilderd is. Uit het MA-XRF-beeld dat de verdeling van het chemisch element lood (Pb) weergeeft, kunnen we afleiden waar Jan van Eyck loodwitverf gebruikte. Wanneer we dat beeld vergelijken met wat we met het blote oog kunnen zien, wordt snel duidelijk dat Jan van Eyck onder meer de vorm van Margareta’s witte hoofddoek hier en daar heeft aangepast. We kijken als het ware mee over de schouder van de schilder en zien hoe hij werkt en zich bedenkt. Zowel de ‘Madonna met kanunnik Joris van der Paele’ als het ‘Portret van Margareta van Eyck’ zijn in 2015 onderzocht met MA-XRF-scanning door de Universiteit Antwerpen. Het onderzoek kaderde in het VERONA-project (Van Eyck Research in OpeN Access) van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK/IRPA, Brussel).
Jan van Eyck, ‘Portret van Margareta van Eyck’, 1439, olieverf op paneel, Musea Brugge, inv. 0000.GRO0162.I (© www.artinflanders.be, foto Hugo Maertens). Links het MA-XRF-beeld voor het chemisch element kwik (Hg), rechts het MA-XRF-beeld voor het chemisch element lood (Pb) (© Universiteit Antwerpen).
12
250 JAAR SINT-JANSHUISMOLEN De Sint-Janshuismolen viert dit jaar zijn 250e verjaardag. Het is de enige molen op de Brugse vesten die nooit zijn oorspronkelijke stek heeft verlaten en die nog graan maalt. De Sint-Janshuismolen is in 1770 gebouwd in opdracht van 26 bakkers van de Brugse bakkersgilde. Daarvóór stond op deze plek ook al eeuwenlang een windmolen. Een duik in de geschiedenis… — Geert Souvereyns Naar aanleiding van de 200e verjaardag van de Sint-Janshuismolen schreef molen expert Christian Devyt een geschiedenis van deze molen. Devyt had zich in de jaren 1960 ingezet om de Sint-Janshuismolen na 50 jaar stilstand opnieuw te laten draaien en open te stellen voor het publiek. Het historische verhaal dat volgt, is grotendeels op het boekje van Devyt gebaseerd. De geschiedenis van de Sint-Janshuis molen begint niet 250 jaar geleden, maar al in 1297-98, toen de tweede stadsomwalling rond de binnenstad van Brugge werd aangelegd. De stadsrekeningen van die jaren maken melding van betalingen aan landmeters en grondwerkers voor het afvoeren van zeven molenwallen (kunstmatige heuvels) en de aanleg van negen nieuwe. Een daarvan kreeg een plaats op de Kruisvest, tegenover de Rolweg: de huidige plaats van de Sint-Janshuismolen. Dat er zeven molenwallen moesten verplaatst worden, wil zeggen dat er ook al voordien windmolens stonden rondom Brugge.
Een Vlaamse uitvinding In de schoolbanken hebben we geleerd dat windmolens ontstaan zijn in het Nabije Oosten en via de kruisvaarders in Europa zijn geïntroduceerd. Historisch én archeologisch onderzoek heeft deze hardnekkige stelling intussen weerlegd. De richtbare windmolen met
De Sint-Janshuismolen op de Kruisvest, foto: Rudy De Nolf
een verticale as, de zogenaamde staak- of standerdmolen, blijkt een Vlaamse uitvinding te zijn. Al in de 11e eeuw duiken de eerste sporen van dit type windmolen op in het graafschap Vlaanderen. Van daaruit verspreidde de staakmolen zich eerst naar Normandië (eerste vermelding 1180), Engeland (1181) en Zeeland (1221),
daarna naar de rest van Europa en zelfs naar het Midden-Oosten. Vlaanderen kende in de 11e eeuw een vroege verstedelijking met een vrij dichte bevolking. Vernieuwingen in de landbouw zorgden voor een gestage groei van de voedselproductie. Windmolens boden een antwoord op de grote toevloed aan Kerkzilver, schatkamer 13Brugge © Matthias Desmet, Stad
De Sint-Janshuismolen eenzaam op de Kruisvest: Bruno De Simpel, ‘Gezicht op Brugge vanuit de Kruisvest’, 19de eeuw, Groeningemuseum, 0000.GRO1505.I. Foto: Stad Brugge – Cel Fotografie
graan enerzijds en de vraag naar een efficiëntere voedselbevoorrading van de steden anderzijds. Bovendien leende het Noordzeeklimaat zich uitstekend tot dit type van molen. Watermolens met een verticale as bestonden al langer. Maar, de bouw van een molen, die kan draaien naar alle windrichtingen en gebruik maakt van zeilen om de variabele wind te vangen, vraagt een veel subtieler spel tussen evenwicht, kracht en beweging. De staakmolen is zonder meer een knap staaltje van mechanisch vernuft, dat getuigt van de inventiviteit en het vakmanschap van de Vlaamse ambachtslieden.
Voedselbevoorrading Terug naar Brugge. De naam ‘SintJanshuismolen’ duikt voor het eerst op in de stadsrekeningen van 1343. De naam verwijst naar het Sint-Janshospitaal dat een eeuwigdurende cijns had verkregen op de molen en de molenwal. Van sociale zekerheid of overheidsfinanciering van zorginstellingen was toen nog geen sprake. Hospitalen hingen voor hun financiering af van schenkingen, legaten en het innen van cijnzen en pachten op gronden. Cijnzen zijn een voortvloeisel van het heerlijke stelsel. De molenaar of landbouwer is wel eigenaar van zijn molen, hoeve of gronden, maar moest jaarlijks grondrechten betalen om er gebruik van te kunnen maken. Naarmate de stedelijke bevolking groeide, nam het aantal molens toe. Kaarten uit 14
de 16e eeuw tonen dat er niet minder dan nieuwe. Deze tweede Sint-Janshuismolen bleef overeind staan tot 1744, toen een he23 windmolens op de Brugse stadswallen vige wind hem omwaaide. stonden. Daar vingen ze de meeste wind. Het overgrote deel van de windmolens diende om graan te malen voor brood, Bakkers en molenaars maar er zijn ook enkele oliemolens bij. Die En, daarmee begint het verhaal van de persen olie uit diverse soorten zaden. Uit huidige Sint-Janshuismolen. In 1769 kochvlaszaad halen ze bijvoorbeeld lijnolie, een ten 26 meester-bakkers de molenwal om onmisbaar bestanddeel van olieverf. Tot een nieuwe molen op te richten. Het bakver in de 19e eeuw bleven de windmolens kersambacht mocht zelf geen molen kopen, vandaar het mede-eigenaarschap. De 26 op de vesten het sluitstuk in de stedelijke bakkers investeerden samen in de bouw voedselbevoorrading. Aan de hand van de registers van de van de molen, die er vandaag nog steeds Zestendelen (een soort kadasterboeken) staat. In de molen, op de graanzolder, herkennen we de opeenvolgende eigenaars innert een inscriptie met het jaartal 1770 van de Sint-Janshuismolen. Doorgaans aan deze bijzondere gebeurtenis. Bijzonder inderdaad, aangezien het initiatief niet uitdeelden twee molenaars het eigendom ging van de molenaars zelf, die verenigd wavan de molen. Dit was een gebruikelijke manier om risico’s en investeringen ren in een eigen ambacht. Het molenaars te spreiden. En die risico’s waren groot: ambacht bezat anno 1700 zelf achttien een storm, onweer of brand kon de volledige windmolen vernielen. Een windmolen vroeg ook veel onderhoud. Na eeuwenlang intensief te zijn gebruikt, kon het zijn dat de molen volledig vernieuwd moest worden. Dat lijkt het geval te zijn met de SintJanshuismolen, kort na 1550, toen de oude molen volledig werd Randversiering met windmolen in een dertiende-eeuws handschrift van Vincentius van Beauvais, vervangen door een Speculum doctrinale, Openbare Bibliotheek Brugge, Ms. 251.
Postkaart met de Sint-Janshuismolen en Bonne Chièremolen op de Kruisvest, 1905, Stadsarchief Brugge, verz. J.A. Rau.
korenmolens in Brugge. Het is moeilijk te achterhalen wat de bakkers ertoe aanzette om een eigen molen te bouwen. Was er een conflict tussen bakkers en molenaars? Het enige dat daarop wijst is dat Jacobus Lams, de eerste pachter-molenaar, een verbod kreeg van het molenaarsambacht om te malen om zijn proef van vrije molenaar af te leggen. Hij kloeg daarover bij het stadsbestuur, dat hem in het gelijk stelde en toestemming gaf om te malen. De molen kreeg een nieuwe naam: Sint-Aubertusmolen, naar de patroonheilige van het Brugse bakkersambacht, Sint-Aubert. In de volksmond stond de molen bekend als Bakkersmolen. Na de afschaffing van de ambachtsgilden in 1794 onder het Franse bewind, kwam een einde aan het mede-eigenaarschap van de bakkers. Zij verkochten hun aandeel en de Bakkersmolen kwam weer in het bezit van één eigenaar, die de molen verpachtte aan een molenaar. De molenaars hadden de gewoonte om hun naam ergens in de molen te kerven. Dankzij hun inscripties in de Sint-Janshuismolen kennen we de namen van de opeenvolgende molenaars. Tussen 1806 en 1885 duikt regelmatig de naam Gevaert op, een oud molenaarsgeslacht. In 1873 kochten vier telgen van het geslacht Gevaert de Bakkersmolen over. Een van hen, Frans Gevaert, was de laatste Brugse vrije korenmolenaar. In een sermoen voor de zusters van het Engels Klooster haalt Guido Gezelle herinneringen op aan deze molenaar. Gezelles
geboortehuis op de hoek van de Rolweg, het huidige Gezellehuis, lag vlakbij de SintJanshuismolen. Molenaar Frans Gevaert las hem voor uit de bijbel en vertelde hem over de tien plagen van Egypte.
Vechten voor molens Door de opkomst van de stoommaalderijen in de loop van de 19e eeuw waren windmolens stilaan overbodig geworden. Tussen 1839 en 1894 verdwenen op twee na alle molens van de Brugse vesten. Alleen de Bonne Chière en de Sint-Janshuismolen op de Kruisvest bleven overeind. Eeuwenlang hadden windmolens mee het uitzicht van de stadswallen bepaald. Nu zij geen praktisch nut meer hadden, kocht de Stad de windmolens op en liet hen afbreken. Zij ruimden plaats voor de aanleg van spoorwegen en een groene promenade rondom de historische binnenstad. Alfred Ronse, toenmalig schepen van Openbare Werken, kreeg schimpend de naam Don Quichot Ronse. Toen in 1904 een hevige rukwind de Bonne Chière van zijn molenwal blies, was het tij echter gekeerd. Nu de meeste windmolens uit het Vlaamse landschap waren verdwenen, groeide het besef van hun monumentwaarde. Het stadsbestuur besliste om het resterende molenlandschap van de Kruisvest te behouden. Aannemer Emmanuel De Cloedt liet op eigen kosten een driezolder staakmolen in Olsene ontmantelen, overbrengen naar Brugge en opnieuw oprichten op de molenwal van de Bonne Chière. In 1914 kocht de Stad de
Sint-Janshuismolen voor 5.000 Belgische frank van de familie Gevaert. Alfred Ronse Junior, zoon van ‘Don Quichot Ronse’ en fervent molenliefhebber, wist het stadsbestuur ervan te overtuigen om de molen te herstellen. De werken starten in 1939, maar de oorlog gooide roet in het eten. Na 50 jaar stilstand werd de SintJanshuismolen op 28 maart 1964 terug in gebruik gesteld, nu als cultuur-toeristische attractie. Maurice Vienne, oud-molenaar van de Hoge Seinemolen in Beveren-aande-IJzer, werd bereid gevonden om de molen tijdens de weekends en vakanties in bedrijf te nemen. De Stad droeg de kosten. Zijn opvolgers waren Jozef De Waele (van 1967 tot 1993), Felix Laroy (tot 2012), Marcel Neirinck (tot 2016) en Alain Debusscher (tot 2020). Een nieuwe generatie molenaars heeft de fakkel nu overgenomen: Miquel Ryde, Bart Vansteenkiste en Stefaan Delanghe. Zij maken deel uit van de ploeg museumassistenten van Musea Brugge en worden ook ingeschakeld als erfgoedbewaker op andere locaties. Twee museumassistenten, Robrecht De Hert en Jonas Van Nevel volgen momenteel nog de opleiding tot molenaar. De Brugse stadsmolenaars ontvangen jaarlijks meer dan 11.000 bezoekers op de Sint-Janshuismolen, die dagelijks open is van april tot en met september. Zij demonstreren het draaien en malen, het kruiwerk (richten van de molen) en het luiwerk (het ophijsen van zakken graan) en staan ook in voor het dagelijkse onderhoud van de molen. Tijdens zijn jubileumjaar krijgt de Sint-Janshuismolen opnieuw een grondige onderhoudsbeurt. De wieken worden gereinigd en opnieuw geschilderd en het houtwerk en smeedwerk worden nagezien en hersteld waar nodig. Ook de houten vloer op de steenzolder, de borstwering van het terras en zelfs de windvaan worden hersteld. En met vier nieuwe zeilen is de Sint-Janshuismolen helemaal klaar om terug te draaien en te malen, net zoals 250 jaar geleden. 15
Vernieuwde publieksinrichting in de Onze-Lieve-Vrouwekerk Met het vernieuwde Gruuthusemuseum is Brugge sinds mei 2019 een museumparel rijker. Naast het nieuwe museumconcept en de verfijnde inrichting, mag ook het museumplein zelf worden gezien. Een nieuw paviljoen, een comfortabel plein en extra faciliteiten in het bijgebouw geven deze plek een nieuwe dynamiek. Het vernieuwde Gruuthusemuseum past in een visie over een nieuwe museumsite in het Brugse museumkwartier. De Onze-LieveVrouwekerk hangt onlosmakelijk samen met het Gruuthusepaleis en krijgt daarom deze zomer een nieuwe publieksinrichting. — Aleid Hemeryck
De interieurrestauratie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk De laatste grote interieurrestauratie van de kerk dateert al van 1900-1906 onder leiding van toenmalig stadsarchitect Dewulf. In tussentijd werd de kerk wel eens herschilderd, maar een grondige restauratiebeurt drong zich na al die jaren op: het interieur was sterk vervuild door stof en roet, er waren barsten in de muren en
gewelven, de houten interieurelementen waren aan behandeling en herstel toe, de zijkapellen en altaren waren hun kleurrijke pracht en praal verloren, het koorgestoelte en de biechtstoelen vroegen om herstelling … In oktober 2014 startte een grondige interieurrestauratie. De dienst Patrimonium beheer van de Stad Brugge, het agentschap Onroerend Erfgoed en architect Vermeersch
Recent ontdekte muurschildering in de zuidbeuk, datering: vermoedelijk late 15e eeuw, Onze-Lieve-Vrouwekerk april 2020
16
stonden in voor de begeleiding. Het koorgedeelte, de noord- en middenbeuk kwamen achtereenvolgens aan de beurt. In elk van deze zones werden telkens interessante muurschilderingen blootgelegd. Begin 2019 is met de restauratie van de zuidbeuk de laatste fase ingegaan. Naast de restauratie van de muren, gewelven, vloeren en de schilderwerken was de restauratie van het altaar van de Madonna van Michelangelo hier een bijzondere uitdaging. Ook in deze beuk werd op een pijler een bijzondere muurschildering van een engelfiguur blootgelegd.
Een nieuwe publieksinrichting Het einde van de interieurrestauratie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk is de geknipte aanleiding om de museale inrichting en de publieksbegeleiding te vernieuwen. Dit gebeurt in samenwerking met de kerkfabriek. De Onze-Lieve-Vrouwekerk is vrij toegankelijk voor bezoekers en heeft een betalend museaal gedeelte. Tickets zijn voortaan te koop in het nieuwe onthaalpaviljoen op de Gruuthusesite. Om duidelijkheid te creëren voor de bezoekers van de kerk, komt er een onthaalbalie als scheiding tussen het museale en het vrij toegankelijke deel. De kerk bevat een schat aan kunstwerken, waarvan meerdere al eeuwenlang een plek in de kerk hebben. Voor sommige van deze kunstwerken, zoals het indrukwekkende ‘Maria, toevlucht van de zondaars’ van Philippe Bernaerdt (1660) worden nieuwe wanden gemaakt. In een eerste fase komt toelichting in zes talen bij een vijfentwintigtal kunstwerken en (architec turale) hoogtepunten. Een nieuw parcours brengt bezoekers van de noordbeuk doorheen de kooromgang naar de zuidbeuk en zo tot bij het indrukwekkende zicht op het schip in de middenbeuk. Het brengt bezoekers onder meer langs het beeld van
‘Onze-Lieve-Vrouw met kind’ van Pieter Pepers, de biechtstoelen, de ‘De Baenstkapel’ en de ‘Lanchalskapel’, de praalgraven, de werken van Pourbus en Claeissens, de recent ontdekte muurschilderingen, de wereldberoemde Madonna van Michelangelo en de preekstoel. Zitbanken en speciaal voor de kerk ontworpen infodragers zullen een stijlvol accent aan de kerk toevoegen.
Toekomstplannen Deze vernieuwing van de publieks inrichting betekent een belangrijke stap voorwaarts op het vlak van een kwalitatieve bezoekersbegeleiding. De realisatie
is voorzien in de zomer van 2020. En, ook daarna blijven er plannen op tafel liggen voor de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Net zoals in het Gruuthusemuseum het geval is, willen we ook in de kerk extra aandacht geven aan bezoekers met een sensoriële beperking. Zo zullen ook in de kerk tactiele elementen komen. Daarnaast wordt verder gewerkt aan de afwerking van de site. De toegang tot de kerk zal worden aangepakt en het plein voor de kerk verdient een volledige opknapbeurt. We kijken er naar uit om opnieuw heel wat bezoekers te verwelkomen in deze prachtige monumentale kerk.
Pas gerestaureerd altaar van de Madonna van Michelangelo. Foto: Cedric Verhelst
“ Het einde van
de interieur restauratie van de Onze-LieveVrouwekerk is de geknipte aanleiding om de museale inrichting en de publieksbegeleiding te vernieuwen. ”
Pas gerestaureerde zuidbeuk van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Foto: Musea Brugge
17
TEN HUIZE VAN JOSEPH RYELANDT Portret van een Brugs componist Het lijkt vanzelfsprekend: in een artikel het leven van componist Joseph Ryelandt (1870-1965) belichten aan de hand van enkele door hem geschreven composities. Nadeel: op papier kan je die niet horen. Er is echter nog een andere weg: Joseph Ryelandt voorstellen aan de hand van een aantal gedichten. — Inge Geysen
Jef Van de Fackere, ‘Portret van Joseph Ryelandt’, 1936, olieverf op doek, Groeningemuseum, 000.GRO0632.I. Musea Brugge © www.artinflanders.be, foto Dominique Provost
18
De componist schreef inderdaad niet alleen muziek. Op zijn 69e begon Joseph Ryelandt ook poëzie te schrijven. Hij schreef over zaken die hem na aan het hart lagen: zijn geloof, zijn geboortestad Brugge, muziek… De teksten zijn nooit uitgegeven. Ze staan in een tiental handgeschreven schriftjes, getiteld Poésies d’un vieux musicien. Deze schriftjes worden nu bewaard in het Stadsarchief Brugge. Ze maken deel uit van het rijke familiearchief dat in 2018 officieel aan de stad Brugge geschonken werd. Foto’s, brieven van/aan familieleden, vrienden en componisten, aantekeningen over het familieleven en over zijn jeugd, programmaboekjes, knipsels…: het archief bevat een hele waaier aan documenten die een rijk geschakeerd beeld geeft van leven en werk van de componist. Aangevuld met de handgeschreven partituren, die de componist in 1952 aan het conservatorium schonk en die werden overgedragen, bezit het Stadsarchief nu een omvangrijk Ryelandtfonds.
Onbekend maakt onbemind En, dat is niet meer dan terecht. Bij leven was Ryelandt een bekend componist, gewaardeerd door de muziekliefhebbers en -kenners van zijn tijd. Hij mag gerekend worden tot de grote laat-romantische componisten in België. Vandaag echter doet zijn naam bij weinigen een belletje rinkelen. Met het lijvige boek Joseph Ryelandt. Een culturele biografie van een romantisch componist in fin de siècle Brugge brengt David Vergauwen hierin verandering. Het boek is gebaseerd op vijf jaar doorgedreven archiefonderzoek tot ver buiten de Brugse grenzen. Aansluitend bij het onderzoek groeide de idee om de
150e verjaardag van de componist te vieren met een heus stadsfestival in Brugge, met concerten, wandelingen, lezingen en een tentoonstelling, van 7 maart tot 4 april. Maar, toen brak het coronavirus uit. Een aantal activiteiten wordt verplaatst naar latere datum (zie kalender blz. 21). De tentoonstelling in het Arentshuis, over het leven en werk van de componist, die net niet de deuren kon openen, wordt verlengd tot 8 november. ‘Onbekend maakt onbemind’ is weldra geen excuus meer.
Encore Bruges (…) Or quelques fois, lorsque à la nuit tombante Sur les vieux quais je vais à pas errants, J’entends monter de l’eau noire et dormante Un chant profond, très doux et pénétrant. Ce qu’il traduit, sans peine on le devine, O Bruges, c’est ton âme éprise d’art, De poésie et de beauté divine Tous ces trésors enclos dans tes remparts. Aussi longtemps que Dieu t’en fait la grâce, Garde-la bien cette beauté qui passe. (21 novembre 1953, Poésies d’un vieux musicien, cahier VIII)
\
Er mag met recht en reden gezegd worden dat Joseph Ryelandt ‘van Brugge’ was. Hij werd in Brugge geboren, studeerde aan het Sint-Lodewijkscollege, woonde zijn leven lang met zijn gezin in de stad, schreef er zijn composities, was directeur van het Stedelijk Conservatorium, stierf er en ligt er begraven. Ryelandt hield duidelijk van zijn stad. Hij toonde zich een betrokken burger: hij zette zich in voor de voedselbedelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog en was jarenlang bestuurslid van het Conservatorium. Zijn vader zetelde in de gemeenteraad en zijn broer werd eerste schepen. Kortom, de familie was goed ingebed in de stad en dit al gedurende vele generaties. Een compositie getiteld Brugge (of beter: Bruges) heeft de componist niet nagelaten. Maar, dus wel gedichten – de titel Encore Bruges zegt op zich al wat over
Louis-Bernard Ryelandt en Marie Casier met hun kinderen. Joseph Ryelandt staat uiterst rechts, in ruitjespak. Collectie Stadsarchief Brugge, archief Joseph Ryelandt
het aantal aan Brugge gewijde gedichten. Het eerste gedicht uit het eerste schriftje heeft overigens als titel Les vieux clochers brugeois. In deze tekst verbindt Ryelandt de torens van Brugge en hun klokkengelui met de overleden voorvaderen en familie leden en met zijn geloof. Belangrijke elementen in het leven en werk van de componist.
La Haute Tour C’est en l’église Notre Dame, À l’ombre du clocher géant, Que la grâce entra dans mon âme Et la tira de son néant. (…) (17 septembre 1941, Poésies d’un vieux musicien, Cahier I)
!
De familie Ryelandt kan, zeker vanaf de generatie van Ryelandts grootvader LouisAntoine, worden omschreven als: katholiek, Franstalig en (zeer) welgesteld. Het is vooral deze Louis-Antoine die het familiekapitaal weet uit te breiden. Ryelandts vader, Louis-Bernard, hoeft nooit te werken. Ryelandt zelf zal pas in 1924, op zijn 54e,
zijn eerste job opnemen als directeur van het Brugse conservatorium. Na de Eerste Wereldoorlog begon zijn kapitaal snel te slinken. Om zijn levensstandaard te behouden, was een beroepsinkomen nodig. Joseph Ryelandt werd op 7 april 1870 geboren in het ouderlijk huis op de Dijver, letterlijk in de schaduw van de Onze-LieveVrouwekerk. Het katholieke geloof nam in Ryelandts leven en werk altijd een centrale plaats in. Eén van zijn kleinzonen omschreef zijn grootvader, met een liefhebbende kwinkslag, als ‘épouvantablement catholique’. Zijn partituren sloot hij vaak af met de letters D.G., wat staat voor Deo Gloria (Eer aan God). Zelf beschouwde Ryelandt zijn oratoria, geschreven tussen 1904 en 1922, als zijn belangrijkste werken. Dit zijn grootschalige werken, voor orkest, koor en solisten rond religieuze thema’s: de titels ‘Purgatorium’, ‘Komst des Heeren’, ‘Maria’, ‘Agnus Dei’ en ‘Christus Rex’ spreken voor zich. Voor Ryelandt waren deze werken uitingen van zijn geloof, geschreven vanuit een persoonlijke overtuiging. Ze waren niet in de eerste plaats bedoeld als propagandastukken. 19
Joseph Ryelandt en Marguerite Carton de Wiart. Collectie Stadsarchief Brugge, archief Joseph Ryelandt
Dat deze werken een uiting zijn van zijn persoonlijk geloof, wil niet zeggen dat ze niet onderbouwd zijn. Ryelandt besteedde veel aandacht aan de inhoudelijke uitwerking en de tekst van zijn oratoria. Hij las de Bijbel, nam theologische en mystieke werken door, en kreeg zelfs de toelating om boeken te lezen die op de Index stonden. Hij aarzelde ook niet om mensen die theologisch beslagen waren, te betrekken bij het samenstellen van zijn oratoria.
3 avril 1939 Qu’est donc l’amour? Recherche ardue De Dieu qu’on croit lointain, Caché quelque part dans la nue… Mais on trouve en chemin Une âme soeur, une âme élue Qui vous donne la main. (2 avril 1948, Poésies d’un vieux musicien, Cahier III)
—
Het geloof was iets wat Ryelandt en zijn echtgenote, Marguerite Carton de Wiart, bond – al was zij strenger en rigider in 20
de beleving ervan. Joseph en Marguerite huwden op 16 mei 1899. De kans is groot dat beide families elkaar ontmoet hebben in het Engels Klooster in Brugge. Zowel Joseph als Marguerite hadden er een zus die kloosterlinge was. Onrechtstreeks stond Ryelandt echter al langer in contact met de familie. Ryelandt droeg regelmatig bij aan het tijdschrift Durendal, mede opgericht door Henry Carton de Wiart, een oom van Marguerite. Het was een literair-artistiek tijdschrift van progressief-katholieke signatuur, met aandacht voor de mystieke beleving van het geloof en voor moderne kunststromingen zoals het symbolisme en de art nouveau. Dat mystieke element is ook terug te vinden in een aantal vroege werken van Ryelandt, onder andere in zijn Idylle mystique (1901), een werk dat hij opdroeg aan zijn echtgenote. In deze compositie verwerkt Ryelandt het Hooglied uit de Bijbel, een tekst die de aardse liefde tussen man en vrouw bezingt, maar die ook in relatie brengt met de liefde tot God. Een echo weerklinkt in het gedicht 3 avril 1939, dat
Ryelandt in 1948 schreef. De titel verwijst naar de sterfdag van Marguerite. Idylle mystique is geschreven voor symfonisch orkest en damesstem. Dit werk werd Ryelandts eerste grote succes. De eerste uitvoering vond plaats in Leuven, in 1902. Enkele weken later mocht de componist zijn eigen werk dirigeren in Brugge, tijdens het Winterconcert van het Conservatorium.
Aux amis de l’avenir Qu’un esprit attentif, en un coup d’œil lucide, y trouve du savoir, la force du métier, admire en connaisseur sa structure solide, c’est bien; mais ce n’est pas l’oeuvre dans son entier. Cherchez l’âme d’abord, cette âme qui l’anime et peut revendiquer dans toute oeuvre sa part. C’est l’inspiration qui la transporte aux cimes, c’est le cœur, c’est l’amour qui parfait l’œuvre d’art. (23 août 1951, Poésies d’un vieux musicien, Cahier VI)
/
Kalender Ryelandtconcerten 29/08/2020, 11.00 uur: Muziek in oorlogs tijd, concert met kamermuziek door het De la Haye Ensemble (Orgelzaal Conservatorium) 30/08/2020, 15.00 uur: Ryelandt intiem, concert met kamermuziek door het Taurus Quartet en Bart Meuris met aansluitend de boekvoorstelling Joseph Ryelandt. Een culturele biografie van een romantisch componist (Kamermuziekzaal Concertgebouw o.v.) 06/09/2020, 10.30 uur: Joseph Ryelandt, romantisch componist in het fin-de-siècle Brugge, lezing door David Vergauwen (Vriendenzaal Musea Brugge) Joseph Ryelandt aan de piano in Huis Koning David. Collectie Stadsarchief Brugge, archief Joseph Ryelandt
Uit Ryelandts pen vloeiden 133 composities, die een opusnummer kregen, en een aantal werken die ongenummerd bleven. Uit het voorgaande afleiden dat het enkel om religieuze werken gaat, zou verkeerd zijn. Ryelandt schreef onder andere ook vijf symfonieën, liederen en heel wat kamermuziek. Wat al deze werken verbindt, is dat ze geschreven zijn vanuit een innerlijke drang. Zeer zelden schreef Ryelandt een werk in opdracht. Zelfs zijn werk uitgevoerd of gepubliceerd krijgen, was voor hem niet prioritair. Dat hij tot aan de Eerste Wereldoorlog kon teren op het familiefortuin en zich geen zorgen moest maken over inkomsten, vergemakkelijkte uiteraard het toegeven aan die drang. Toen hij bij zijn deelname aan de Prix de Rome in 1895 een verplicht werk moest schrijven, noemde hij dit in een brief aan zijn moeder ‘de la besogne d’ouvrier’, en ondertekende met ‘votre fils prisonnier’. Toch lag het niet voor de hand dat Ryelandt componist zou worden. Zijn moeder dirigeerde hem richting rechtenstudies. In een poging hieraan te ontsnappen, maakte Ryelandt een afspraak met Edgar Tinel, een van de grote, katholieke componisten in België. Hij hoopte door Tinel als leerling aanvaard te worden.
Hoewel Tinel Ryelandt al wat oud vond (hij was 21 toen hij bij Tinel ‘solliciteerde’) stemde hij uiteindelijk toch toe om Ryelandt te onderwijzen, onder de indruk als hij was van diens talent. Bij Tinel kreeg Ryelandt lessen harmonie, contrapunt en compositie. Hij stimuleerde zijn leerling ook om naar buiten te treden met zijn muziek. Hij zette hem aan zijn werken voor te leggen aan muziekuitgevers en concertorganisatoren en zei hem journalisten te contacteren. Tinel kwam uit een heel ander milieu dan de welstellende Ryelandt, en wist dat het promoten van eigen werk een noodzaak was.
A Edgar Tinel (sonnet) Mon Maître, où est le temps de tes leçons sévères, Lorsque tu m’enseigna à pétrir des accords, À sertir savamment des contrepoints austères? Car chanter n’est pas tout: la technique d’abord! (4 février 1946, Poésies d’un vieux musicien, Cahier II)
”
Van Tinel en eerdere leermeesters kreeg Ryelandt een degelijke basis mee. Het was een basis waarnaar de componist steeds weer teruggreep. Gedurende zijn lange leven, bleef Ryelandt in de laat-romantische
13/09/2020, 15.00 uur: Weemoed, concert met liederen en klaviermuziek door Liesbeth Devos (sopraan) en Jozef De Beenhouwer (piano) (Ryelandtzaal Conservatorium) 27/09/2020, 15.00 uur: De geest van Gezelle, concert met liederen door Emilie De Voght (sopraan) en Pieter-Jan Verhoyen (piano) (Ryelandtzaal Conservatorium)
stijl componeren, waarbij hij binnen geijkte structuren nieuwe elementen introduceerde. Ryelandt was niet de man van revoluties. Hij bleef de vernieuwingen in de muziek wel volgen en schreef bijvoorbeeld een artikel waarin hij inging op de atonale muziek. Maar, integratie hiervan in zijn eigen werk was er niet. In die zin valt er een mooie parallel te trekken tussen het werk van Ryelandt en zijn geboortestad Brugge, zoals David Vergauwen in zijn biografie van de componist doet. Brugge was in de tijd dat Ryelandt geboren werd, een oude stad met een middeleeuws uitzicht dat gekoesterd werd. Tegelijkertijd richtte de stad ook de blik op de toekomst, op vernieuwing, met de aanleg van de Zeehaven en het aanzwengelen van het toerisme. Nieuw en oud verenigd. In steen, woord en muzieknoot. 21
SCHERMEN MET HET SCHOOLZWAARD ‘De pen is machtiger dan het zwaard’ en toch schrijven pennen heel vaak over machtige zwaarden. Wie heeft immers niet gehoord van Arthurs ‘Excalibur’, Karel de Grote’s ‘Joyeuse’ en Aragorns ‘Anduril’? Het zwaardgevecht spreekt zonder twijfel in heel de wereld tot de verbeelding. Zwaarden bestaan dan ook in ontelbare vormen en types. De katana is wellicht het beroemdste type, gebruikt door de bijna mythische samoerai-krijgers. In onze eigen contreien, is het (lang)zwaard hét wapen bij uitstek waarmee ridders het recht deden zegevieren. Vaak was een zwaard véél meer dan een stuk staal: het was een krachtig symbool voor het ridderschap. Vervaardigd door getalenteerde topsmeden, werden zwaarden versierd met edelstenen of relieken of gegraveerd met inscripties. De kostprijs van dergelijk technologisch en smeedkundig wonder was dan ook navenant … Toch waren niet alle zwaarden kunststukjes. Sommige zwaarden waren niets meer dan een stuk staal, zonder al te veel franje of versiering. — Björn Hinderyckx en Bert Gevaert
Drie Fechtschwerter uit het Nationaal Museum in Zürich. De wapens worden gedateerd tussen 1500 en 1525 en wegen ongeveer 1,4 kg. Het lemmet van deze zwaarden is 96 cm en het gevest 34 cm. (Foto: Daniel Jaquet, 2015)
22
‘Fechtschwerter’ voor de sport Uit onderzoek van Peter Stabel (UA) blijkt dat de prijs voor een goedkoop zwaard in de Bourgondische Nederlanden ongeveer vier daglonen van een geschoolde handarbeider bedroeg: een fractie van de prijs van de vaak onbetaalbare ‘edele’ wapens van de ridderstand. Onder die goedkopere zwaarden bestond een categorie van sport- of oefenwapens die in de eerste plaats ergonomisch en zeker niet esthetisch waren. Zo’n ‘sportzwaard’ werd in het Heilige Roomse Rijk ‘Fechtschwert’ genoemd en vertoont bijna altijd dezelfde karakteristieken. Het is gemiddeld tussen de 135 en 150 centimeter lang en weegt ongeveer anderhalve kilogram. Het is voorzien van een stompe, afgeronde punt en een bot en zeer flexibel, smal lemmet met een opvallend breed ‘Schilt’. Dit zogenaamde ‘schild’ ontbreekt bij scherpe zwaarden en bestaat uit een verbreding van de laatste 5 cm boven de pareerstang, waardoor het lemmet een typische vorm heeft. Soms lijkt die verbreding op twee
weerhaakjes naar buiten toe of op de zijwaartse vinnen van een vis. In bepaalde gevallen heeft het verdedigende stuk metaal ook een zandlopervorm. De bedoeling van dit ‘schild’ was om de balans van het oefenwapen te doen lijken op die van een echt langzwaard. Daarnaast dient het om de handen beter te beschermen, maar ook om het uitvoeren van bepaalde technieken te vergemakkelijken. Zo is het ‘schild’ breed genoeg om er de duim op te plaatsen, waardoor diegene die het hanteert eenvoudig kan slaan met de platte kant van het wapen. De sportzwaarden werden dus in de eerste plaats ontwikkeld voor hun praktische nut en intensieve gebruik bij het schermen. Ze werden vast en zeker niet gebruikt om mensen te verwonden, laat staan te doden in een handgemeen. Het wekt dan ook geen verwondering dat de meeste van deze zwaarden slechts een kort leven beschoren was en in de eerste plaats te vinden waren binnen een sportieve context. De zwaarden die wij vandaag in musea zien, zijn dan ook meestal de duurdere en meer elitaire familieleden van die goedkope oefenmodellen. In 2012 plaatste schermhistoricus Roger Norling op de site ‘HROARR’ een overzicht van alle oefenzwaarden die vandaag over de hele wereld bekend zijn en hij kwam op een totaal van drieëntwintig wapens, waarvan vier 16e-eeuwse, quasi- identieke modellen zich bevinden in het Nationaal Museum in Zürich. Paradoxaal genoeg, zijn net die goedkope oefenwapens zéér zeldzaam geworden. Net daarom zijn ze nu van onschatbare waarde voor iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van het schermen.
Portret door Pieter Johannes van Reysschoot van Joannes (Jan) Fothergill, een uit Engeland afkomstige schermmeester en koning van de Gentse Sint-Michielsgilde. Een schoolzwaard rust losjes tegen zijn linkerarm. (Koninklijke en Ridderlijke Hoofdgilde van Sint-Michiel Gent – foto Hugo Maertens)
Brugse schoolzwaarden in de Sint-Michielsgilde Vermits er in Brugge vijf wapengilden actief waren, namelijk de twee gilden van Sint-Joris, Sint-Sebastiaan, Sint-Barbara én de gilde van Sint-Michiel, kan het niet anders of er werd in het verleden ook geoefend of ‘gespeeld’ met zwaarden binnen en rond de stadswallen. Dankzij wetenschappelijk onderzoek naar historische schermverenigingen, zoals de Marxbrüder en de Federfechter in het Heilige Roomse Rijk, weten we dat overal in Europa geschermd werd met botte oefenzwaarden. In schermgildes in onze streken was de term ‘schoolzwaard’ in zwang voor het benoemen van deze oefenwapens. Leerlingen leerden in de Sint-Michielsgilde, ook bekend als de Hallebardiers, zowel omgaan met de ‘houwer’, een houten ‘dussack’ (een soort oefensabel), als met paalwapens zoals de hellebaard. Later kwam daar ook het rapier en de linkerhanddolk bij. Maar, het belangrijkste wapen bleef altijd het schoolzwaard, de ‘oefenversie’ voor het traditionele langzwaard dat met één of twee handen kon worden gehanteerd. Op portretten van schermers van de Gentse Sint-Michielsgilde staan schoolzwaarden afgebeeld, maar ook in Brugge vinden we sporen terug.
Oude ongedateerde postkaart met de inkomhal van het Gruuthusemuseum. De postkaart is afgestempeld in 1910 (privécollectie). Naast de deuropening, hangen drie zwaarden gekruist tegen de muur. De middelste, met het gevest naar onder, is het Brugse schoolzwaard waar de zoektocht mee begon.
Uit de Annales de la société d’émulation de Bruges weten we dat de Hallebardiers in 1906, bij de ontbinding van de Brugse Sint-Michielsgilde, hun patrimonium aan de Stad Brugge schonken. Het patrimonium was niet bijzonder uitgebreid, maar wel uniek: de koningsschakel (of koningsbreuk), een iconisch gepolychromeerd Sint-Michielsbeeld, enkele portretten van schermmeesters, een vaandel met piek maar vooral ook een tiental zwaarden. Tussen die zwaarden zat zeker één schoolzwaard. Op een oude postkaart van het Gruuthusemuseum (afgestempeld in 1910), is namelijk tussen twee grote tweehandige zwaarden dat schoolzwaard te zien. De identificatie als schoolzwaard staat buiten kijf, want op het lemmet is een typische verbreding te zien in de vorm van een zandloper. Met deze postkaart in de hand, vertrokken de Hallebardiers op een lange queeste om het verloren gewaande Brugse schoolzwaard terug te vinden. De grondige vernieuwing van het Gruuthusepaleis bracht licht aan het einde van de tunnel. Na lang zoeken, kwamen de zwaarden van de Sint-Michielsgilde terug boven water. Deze unieke vondst overtrof de stoutste verwachtingen. Naast enkele ceremoniële grote tweehandige zwaarden, bleek de collectie van het Gruuthusemuseum niet één,
maar twee schoolzwaarden te bevatten. De zwaarden zijn momenteel in behandeling bij een restauratiespecialist.
Schermen als vrijetijdsbeoefening: spelen naar de koning Het (lang)zwaard is traditioneel altijd het wapen dat met de middeleeuwen en de ridderklasse wordt geassocieerd. Als voorbereiding op het slagveld, oefenden ridders dagelijks met blanke wapens. Gestructureerde piekformaties in de late middeleeuwen en de ontwikkeling van afstandswapens, die vaak veel minder training en vaardigheid vereisten dan het omgaan met blanke wapens, veroordeelden de gepantserde ruiter op het slagveld echter tot een bijrol. Tegelijk nam de materiële welvaart aanzienlijk toe eind 13e eeuw, waardoor de gegoede klassen zich meer konden concentreren op een heuse vrijetijdsbesteding. Op zijn beurt evolueerde de krijgshaftige ridder van woeste krijger naar gedistingeerde edelman, zoals we ook kunnen lezen in Het boek van de Hoveling van de Italiaan Baldassar Castiglione (14781529). Een grote urbanisatiegolf zorgde bovendien voor een nieuwe sociale klasse: de burgerij. Om de nieuwe sociale status te beklemtonen, spiegelde de rijke stedeling zich maar al te graag aan de traditionele 23
Een hedendaags duel bij de Hallebardiers, met een moderne versie van het schoolzwaard. Door doorgedreven training op techniek en controle, dragen de schermers enkel een masker en handschoenen als bescherming. Foto: Björn Hinderyckx
adel en werd veel van de adellijke levensstijl overgenomen. De hoofse ideologie kwam in die periode tot volle wasdom en kenmerkte zich in de stelling dat het leven “schoon” moest zijn: een schoonheid die enkel bereikt kon worden door zelfbeheersing en oefening. Deze evoluties zetten zich ook door in het zwaardvechten: het kunnen omgaan met wapens, was immers een belangrijk onderdeel van de mannelijke identiteit om niet enkel lijf en leden maar ook de eer te kunnen verdedigen. Door zelfbeheersing en oefening, evolueerde het zwaardvechten steeds meer van een middel tot zelfverdediging op het slagveld naar een heuse “krijgskunst”, ook onder de burgerij. In die schermkunst probeerden beoefenaars via het demonstreren van meesterschap met het wapen de hogere sociale status te beklemtonen en de hoofse idealen te bereiken. In die context ontstonden in de 15e en 16e eeuw overal in Europa schermscholen én verscheen het schoolzwaard op het Europese toneel, misschien werd het zelfs al vroeger gebruikt. Vermits er niet langer geoefend werd voor het slagveld, maar het schermen naar een echte vrijetijdsbeoefening was geëvolueerd, vergelijkbaar met de steekspelen, zochten de beoefenaars 24
naar manieren om de schermkunst minder dodelijk en gewelddadig te maken. ‘Slaan met het plat’, werd steeds nadrukkelijker gepromoot in de 16e-eeuwse vechtboeken van Duitse schermmeesters, zoals Joachim Meyer of Paulus Hector Mair. Binnen de Vlaamse scherm gildes, speelden schermers ‘naar de koning’. In een fel gereguleerd tornooi van onderlinge duels, probeerden schermers ‘abel van den langhen sweerde’ (vaardig met het lange zwaard) door de verdediging van de tegenstander te breken, uiteraard zonder zelf geraakt te worden. De deelnemers sloegen op een gecontroleerde manier naar de tegenstander met de platte kant van het wapen om de risico’s op zware blessures zoveel mogelijk te vermijden. Om dezelfde reden was steken met de punt van het wapen verboden, net als worsteltechnieken of andere ‘gemene’ truukjes om het geÉén van de Brugse vecht te kunnen winschoolzwaarden uit de Gruuthusecollectie nen. In het Heilige van Musea Brugge. Foto: Björn Hinderyckx Roomse Rijk streden
schermers zelfs ‘tot het eerste bloed’, wat betekende dat een kleine wond bij de tegenstander genoeg was om het gevecht te staken en als winnaar uitgeroepen te worden. De uiteindelijke winnaar werd uitgeroepen tot ‘koning’. Deze manier van duelleren of schermen betekent dus eigenlijk dat het sportschermen veel ouder is dan we denken. Al in de late middeleeuwen was het doel van een zwaardgevecht niet langer het doden van de tegenstander. Schermers probeerden hun meesterschap te tonen, ook al streden ze met andere wapens, andere technieken en een andere uitrusting dan in het moderne schermen. Door de schoolzwaarden met de stompe punt en het flexibele blad werd de schermkunst steeds gracieuzer, nobeler en strategischer, maar boven al ook veel veiliger voor de tegenstander. Omdat de schoolzwaarden een unieke bijdrage leveren aan de sportieve én folkloristische geschiedenis van de stad, doet het de Hallebardiers dan ook bijzonder veel plezier dat twee Vlaamse – Brugse! – exemplaren onlangs werden teruggevonden.
Bibliografie Willem Pieter Gerritsen, ‘Hoofsheid herbeschouwd’ in: Pim den Boer (red.), Beschaving. Een geschiedenis van de begrippen hoofsheid, heusheid, beschaving en cultuur. Amsterdam, AUP, 2001, p. 81-106. Bert Gevaert, Te Wapen: Europa’s vergeten krijgskunsten, Leuven, Davidsfonds/AUP, 2016. Daniel Jaquet (2019), ‘…schirmen mit Federklingen. Towards a terminology of fencing swords (14001600)’. in: Lisa Deutscher, Mirjam Kaiser en Sixt Wetzler (red.), The Sword: Form and Thoughts. Armour and Weapons. Suffolk, Boydell and Brewer, 2019, p. 24-39. Roger Norling, ‘A call to arms’ (2012), Hroarr, via: https://hroarr.com/community-news/a-call-to-arms/ Antoon Viaene, ‘De gilde van de schermers te Brugge 1444-1905’ Biekorf (Brugge) 64, nr.4 (1963): p. 97-105.
RELIGIEUZE VLAGGEN IN BRUGSE KERKEN In 2015 zijn Erfgoedcel Brugge en de consulent religieus erfgoed Musea Brugge gestart met een langdurig inventarisatietraject van de erfgoed collecties in de Brugse parochiekerken. Dit zorgt voor boeiend vergelijkings materiaal in de twaalf al geïnventariseerde kerken. In dit magazine stellen we vier keer een bloemlezing voor, telkens vanuit een thematische invalshoek. In mei en juni trokken vroeger veel kerkelijke verenigingen op bedevaart, vergezeld van hun vlag of vaandel. Verschillende Brugse kerken bewaren fraaie exemplaren van deze minder bekende vorm van religieus textiel. — Benoit Kervyn en Lothar Casteleyn
Van processievaandels… In heel wat historische kerken zijn nog processievaandels te vinden, ook in Brugge. De zwaar geborduurde vaandels, versierd met franjes en kwasten in metaaldraad, werden jaarlijks meegedragen in ommegangen en processies. In de kerk werden ze opgesteld tijdens de noveen en het feest van de afgebeelde heilige. De vaandels zorgden niet alleen voor een (kleur)rijk accent. Ze waren ook en vooral een uiting van identificatie en status voor de broederschap, de congregatie of een ander parochiaal werk dat het vaandel liet maken. Op de voorkant van een vaandel staat het onderwerp van de verering: de patroonheilige van de parochie of het Heilig Sacrament (d.m.v. een monstrans). Ook Maria of het Heilig Hart zijn vaak terugkerende algemene voorstellingen. De materiaalkeuze en afwerking is tijdsgebonden en afhankelijk van het beschikbare budget. Zo zijn er geschilderde (meestal de oudste), geborduurde en gedrukte processievaandels. Op de achterkant staat de naam van de opdrachtgever en het jaartal waarin die broederschappen, congregaties of andere verenigingen werden opgericht, meestal samen met het label van de uitvoerder. Het processievaandel is onderaan vaak verdeeld in drie tot vijf flappen,
waarbij de buitenste korter zijn. Het vaandel is bevestigd aan een horizontale vaandelstok, die op zijn beurt is verbonden met de draagstok. Het bewaren van processievaandels bleek geen sinecure. Ze waren soms tot twee meter hoog en zeer zwaar. De vaandels waren erg kwetsbaar, de houten bekroningen erg broos, waardoor slechts weinig exemplaren intact bewaard zijn gebleven. Brugge telde verschillende borduur ateliers, waaronder dat van AntoinetteEmilienne Grossé op het Simon Stevinplein. Het huis Grossé was bekend voor zijn kwaliteit en kreeg de meeste opdrachten.
Sint-Gilliskerk In de Sint-Gilliskerk wordt een vaandel van de patroonheilige bewaard. Dat werd in 1909 vervaardigd, in opdracht van de ‘Broederschap van den H. Aegidius’ (Gillis). Het is een sterk staaltje vakmanschap, uitgevoerd in luxueuze materialen: fluweel, gekleurde zijde, goud- en zilverdraad, cabochons (edelstenen) in gekleurd glas … De heilige Gillis staat centraal, met zijn attributen: de hinde en pijl zijn duidelijk zichtbaar. Vijf taferelen rondom hem beelden zijn levensverhaal uit, telkens met een geborduurde Latijnse tekst in gotisch schrift erbij.
… tot verenigingsvlaggen Vanaf de jaren 1935 worden nieuwe, lichtere materialen gebruikt, zoals nylon of katoen. Die bieden heel wat voordelen, zowel voor het dragen (zijwaarts aan een stok), opbergen als voor het onderhouden. Er komt ook een duidelijke stijlbreuk met de processievaandels. Niet enkel in snit, kleur en vormgeving, maar ook in de iconografie. Zo wordt op de vlaggen vaak een afbeelding van de parochiekerk toegevoegd, naast de naam van de congregatie of de bond, en eventueel een jaartal en wapenschild. De parochiekerk is tijdens de bedevaart of processie immers een beter herkenningsteken voor de deelnemers en toeschouwers.
Sint-Gilliskerk, processievaandel ‘Broederschap van den H. Aegidius’, 1909
25
Sint-Kristoffelkerk, vlag ‘Mariacongregatie’, 1936
Vanaf de jaren 1930 vermindert het aantal broederschappen. Er komen meer en meer parochiale verenigingen die eigen vlaggen laten maken. Voorbeelden daarvan zijn de Gepensioneerden van Sint-Jozef, de Vrouwenbond van Sint-Katharina, de Roodkapjes-afdeling van Sint-Kristoffel… Heel wat verenigingen bestaan ondertussen niet meer, maar hun vlaggen vormen, samen met archiefdocumenten en foto’s, de blijvende sporen van een bloeiend religieus verenigingsleven uit een niet zo ver verleden.
Sint-Jozef en Sint-Kristoffelkerk Assebroek In deze kerk waren de meeste vlaggen te vinden. Ze vertonen één voor één dezelfde typische kenmerken. Ze zijn kleurrijk en gestileerd, met opschriften en/of wapenschilden voor de identificatie. Op de vlag van de ‘Mariacongregatie’ staat de biddende Maria centraal. De bloeiende lelies op de zijboorden verwijzen naar haar reinheid. In de rechterbenedenhoek is de geborduurde handtekening ‘Algemeen Koophuis/Leuven’ te vinden. Het ontwerpen en leveren van vlaggen was niet langer een louter Brugse aangelegenheid. Van hetzelfde atelier is ook de vlag van de ‘H. Hartbond’, waarop de zegenende en gekroonde Christus zijn vlammende hart toont. In de linkerhoek is de voorgevel van de net opgerichte parochiekerk afgebeeld. De ‘Roodkapjes’, een jeugdbeweging voor meisjes, lieten een vlag maken met een lid in uniform omgeven door de natuur, blauwe lucht en de zon. De wapenschilden 26
Sint-Kristoffelkerk, vlag ‘H. Hartbond’, 1936
van (wellicht) De Roodkapjes (in Mariale kleuren), Assebroek en Vlaanderen zorgen voor extra identificatie.
Heilige Kruisverheffing en SintJozefkerk Sint-Kruis In het begin van de 20e eeuw kreeg de Heilig Hartverering nieuwe impulsen. Dit via de oprichting van talloze Heilig Hartbonden. De populariteit hiervan blijkt uit de aanwezigheid van dit soort vlaggen in verschillende parochiekerken. Op de vlag uit Sint-Kruis, met identificatie van de vereniging, is het typische Heilig Hart-kruis met kenmerkend wapenschild te zien. Centraal staat een vlammend en bloedend hart met doornenkroon. Ook de vlaggenstok met koperen bekroning en de opbergkoffer zijn bewaard. De meeste vlaggenstokken waren van eenvoudig hout. Er zijn ook exemplaren in bamboe bewaard. De stokken werden los
Sint-Kristoffelkerk, vlag ‘Roodkapjes St. Kristoffel’ , 1950-1970
van de vlag bewaard, vaak op de kerkzolder. De bekroning van de stok werd er meestal opgeschroefd. De materiaalkeuze en vorm is erg wisselend: van een houten vergulde knop tot een koperen piek of een symbool van de vereniging in kwestie. Tijdens de inventarisatie ontdekten we één stok in twee delen, met een schroefsysteem om ze in elkaar te draaien.
Sint-Jakobskerk Brugge In 1938 vierde de ‘Congregatie van Onze-Lieve-Vrouw’ haar 75-jarige bestaan. Ze bestelde voor die viering een nieuwe vlag waarop Maria Onbevlekt Ontvangen en de Sint-Jakobskerk duidelijk herkenbaar zijn. Het Brugse wapenschild en de naam maken het geheel compleet. Bijzonder is dat ook de blikken opbergkoffer is bewaard. Daarin zaten niet alleen de opgeplooide vlag en de bekroning van de vlaggenstok, maar ook twee strikken met linten in de
Heilige Kruisverheffing, bekroning vlaggenstok ‘Bond van het H. Hart’, 1930-1950 Sint-Jakobskerk, vlag ‘Congregatie OLV’, 1938
Brugse rood-witte en pauselijke geel-witte kleuren. Tenslotte zat er ook een strik in zwarte crêpe bij die aan de vlaggenstok werd vastgemaakt bij begrafenissen van congregatieleden. In de Sint-Jakobskerk wordt ook een vlag bewaard van haar ‘H. Hartebond’. De heilige Jakobus wordt afgebeeld als pelgrim, met schoudermantel, schelp, reistas en pelgrimsstok. Hij knielt theatraal voor Jezus, met op de achtergrond de SintJakobskerk en het Belfort. De uitvoering bevat nog enkele neogotische sporen, zoals de opkrullende banderollen. Bijzonder zijn de geborduurde initialen van de uitvoerder, met vermelding van zijn adres: L.G. 40 Gulden Vlieslaan/Brugge.
Sint-Jozefkerk Brugge De vlag van de ‘Gepensioneerden Brugge Sint Jozef ’ (sic) toont ons twee gestileerde oudere figuren: een man met een wandelstok en een vrouw met een handtas, keuvelend onder een boom voor de ingang van de Sint-Jozefkerk. Het havensilhouet en het woeste water rechts van de kerk brengen de havenactiviteit in herinnering, die nauw verbonden is met het ontstaan
van deze Brugse deelgemeente. Het schild van de parochie en een opschrift verwijzend naar de vereniging vervolledigen het beeld. De vlag wordt samen met een kruisvormige vlaggenstokbekroning bewaard in een koffertje.
Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangenkerk Ver-Assebroek Op deze kleurrijke vlag zijn het pittoreske Pastoor Verhaegheplein en het silhouet van de kerk en haar calvariekruis duidelijk herkenbaar. Boven het gebouw prijkt het miraculeuze Mariabeeldje in een mandorla (amandelvorm) die stralen afwerpt op het kerkgebouw. Rechts staat een niet-klassieke afbeelding van Jezus die zijn Heilig Hart toont. De linkerbenedenhoek draagt de signatuur ‘A. Carette/ Brugge’. Hij behoorde samen met de ateliers van Grossé en van Isselée tot de bekendste Brugse leveranciers. De vlag en twee vlaggenstokbekroningen (afhankelijk van de gelegenheid) zijn opgeborgen in een houten koffertje.
Sint-Jakobskerk, vlag ‘H. Hartebond’, 1930-1950
Sint-Jozefkerk, vlag ‘Gepensionneerden Brugge Sint Jozef’, 1960-1965
Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangenkerk, vlag ‘H. Hartebond’, 1930-1950
Sint-Jakobskerk, opbergkoffer vlag ‘Congregatie OLV’, 1938
Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangenkerk, opbergkoffer vlag ‘H. Hartebond’, 1930-1950
27
GEZONDHEID, WELZIJN, KUNST EN MUSEA In januari 2020 nam Evelien Vanden Berghe, adjunct-conservator bij Musea Brugge deel aan de Winter School on Cultural Heritage & Outreach: a wellbeing perspective in Newcastle Upon Tyne in het Verenigd Koninkrijk. Binnen het congres stond centraal hoe kunst een invloed kan hebben op welzijn en gezondheid. Evelien werkt voor Musea Brugge onder meer het project ‘Memorabel’ uit dat zich richt op bezoekers met dementie en hun mantelzorgers. Dit congres bood haar heel wat nieuwe inzichten. — Evelien Vanden Berghe
Niemand had kunnen vermoeden dat, toen ik instemde om te schrijven over mijn deelname aan een winterschool rond kunst, welzijn en gezondheid, dit middenin een wereldwijde pandemie zou gebeuren. Het coronavirus zet ons in isolatie en snijdt ons af van het leven dat we kennen. In deze bizarre tijden kan kunst troost en afleiding bieden, want wat zouden we doen zonder boeken, films en muziek tijdens deze gedwongen afzondering? Mijn eigen verhaal begint in 2015 met de tentoonstelling Right, before I die waar ik Claire Meire ontmoet van Foton, het regionaal expertisecentrum voor dementie. In 2016 vindt de eerste ‘Memorabel’rondleiding voor mensen met dementie plaats in het Sint-Janshospitaal. Later
“ Wereldwijd duiken gelijkaardige initiatieven op en onderzoekt de medische wereld het effect van kunst op welzijn en gezondheid. ” 28
volgen ook het museum Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie en het Volkskundemuseum. Wat mij opvalt, is dat bewoners en zorgverleners zichtbaar genieten van een ontspannende uitstap naar een museum. Wereldwijd duiken gelijkaardige initiatieven op en onderzoekt de medische wereld het effect van kunst op welzijn en gezondheid. In het kader van een pilootproject in Canada in 2018, schrijven tweeduizend dokters die lid zijn van ‘Médecins francophones du Canada’ hun patiënten een bezoek voor aan het Montreal Museum of Fine Arts. Dit als deel van hun behandeling. Ook mijn collega’s van Musea Brugge en ik houden de vinger aan de pols en volgen opleidingen rond welzijn en de rol van erfgoed. Die interesse resulteerde in mijn deelname aan de Winter School on Cultural Heritage & Outreach: a wellbeing perspective in Newcastle Upon Tyne in het Verenigd Koninkrijk in januari 2020.
Great North Museum, Newcastle Upon Tyne Deze Winterschool vond plaats in het Great North Museum. Dit museum heeft een cultuurhistorische collectie en bevat thematische zalen over de Hadriaanse muur, lokale fauna en flora en uitheemse culturen. Het is een ontmoetings- en speelplek in de ruimste zin van het woord. Kinderen, families en scholen lopen af en aan. Het is er druk en eerder lawaaierig: de
bezoeker regeert. Tekenend zijn de opleiding en achtergrond van de staf. Meestal zijn de medewerkers geen kunsthistorici, maar genoten zij een opleiding in de sociale wetenschappen. Het museum zet vooral in op wat zij ‘outreach’ programma’s noemen. Daarbij gaan zij actief op zoek naar verschillende doelgroepen en zetten ze vooral in op kwetsbare groepen. Zo is er niet alleen een programma voor mensen met dementie, maar ook voor vrouwen die net een penitentiaire instelling verlieten. Hun deelname kadert in de rehabilitatie in de samenleving. Niet alles loopt van een leien dakje: een ex-veroordeelde vrouw zou ons rondleiden, maar belde op het allerlaatste moment af. Ik zie vooral dat er heel veel personeel is en er ongelooflijk veel tijd gaat naar intense trajecten met kleine en zeer specifieke doelgroepen. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de plek van het museum. Newcastle Upon Tyne is een studentenstad en er is minder toerisme. Het is dan ook een noodzakelijke en bewuste keuze om alle lagen van de lokale bevolking op een actieve manier te betrekken bij de werking van het museum met op maat uitgewerkte projecten. Het enige minpunt voor mij is de vrijblijvendheid en minder academische achtergrond van het personeel. Ze weten wat nodig is over de collectiestukken, maar op verdiepende vragen blijven ze het antwoord schuldig.
Winter School on Cultural Heritage & Outreach: a wellbeing perspective De Winterschool is een initiatief van FARO, het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed en in het bijzonder van Bart De Nil, een historicus die sinds jaar en dag mogelijkheden onderzoekt die kunst en erfgoed verbinden met dementie, gemeenschapszin, gezondheid en welzijn. De Winterschool bestaat enerzijds uit een
academisch gedeelte rond methodiek en ‘good practices’. Anderzijds staat ook de uitwerking van een concreet project voor mensen met dementie in groepsverband centraal. Er is een internationaal gezelschap vertegenwoordigd. Er zijn deelnemers uit Canada, Italië, België, Hong Kong en het Verenigd Koninkrijk. De voertaal is Engels. Tijdens het theoretische gedeelte komen twee onderwerpen duidelijk naar voren: het belang van evaluatie en de actieve inzet van kunst binnen en buiten het museum.
Evalueren is belangrijk Tijdens de workshop Measuring health and wellbeing impact benadrukt Alexander Vander Stichele, adviseur praktijkontwikkeling en onderzoek bij FARO, het belang van evaluatie. Hij licht daarbij verschillende gemakkelijk toepasbare methodes toe. Hij wijst niet alleen op evaluatie na, maar ook voor en tijdens een project. Verkennende gesprekken met de betrokken partners vooraf geven meer garantie
Foto courtesy Stefan Draschan
op een succesvol traject. Ook overleg tijdens het verloop, biedt kansen op de nodige bijsturing. Het resultaat van een evaluatie is niet alleen belangrijk voor de museummedewerkers. Het zorgt ook voor tastbare en concrete feiten die kansen bieden om resultaten te vergelijken en te delen op een wetenschappelijke en objectieve manier met collega’s uit het culturele veld. Vander Stichele haalt een aantal methodes aan die hun nut eerder al bewezen. Daarbij legt hij de nadruk op het universele karakter, de praktische toepasbaarheid
en een haalbare verwerking van de verzamelde gegevens. ‘Negative Wellbeing Umbrella & Positive Wellbeing Umbrella’, de ‘PANAS Scale or Positive and Negative Affect Schedule’ (PANAS) , de ‘UCL Colour & Emotion Toolkit’ en de ‘Visual Analogue Scales’ (VAS-H) zijn visueel zeer toegankelijke methodes die snel door de deel nemers zelf ingevuld kunnen worden. Hij besteedt ook aandacht aan evaluatie door bijzondere doelgroepen, zoals mensen met dementie. In dit geval raadt hij de ‘Arts Observation Scale’ (ArtsObs) aan.
29
Aankomen mag Het gaat tegen het natuurlijke instinct van kunsthistorici in om objecten aan te raken, laat staan bezoekers kunst te laten voelen met al hun zintuigen. Alles in ons schreeuwt: ‘Afblijven!’ Kaat Leeman, conservator van de Zusters van Liefde in Gent, ziet het anders. De eerste slides van haar lezing The hidden power of objects, Workshop in Object Handling zijn confronterend: museum bezoekers die stiekem, als de bewaker even wegkijkt, voorwerpen aanraken. Zowel beelden als schilderijen moeten eraan geloven. Nochtans doen heel wat musea moeite om bezoekers ervan te overtuigen dat enkel kijken is toegelaten en dat kunstwerken fragiel zijn. Leeman haalt verschillende studies aan waarbij het aanraken van voorwerpen en het betrekken van andere zintuigen zoals het gehoor, de smaak en de reuk de ervaring intensifieert. Objecten voelen zorgt voor een totaalervaring die herinneringen vormt die langer blijven nazinderen in ons geheugen. Zij pleit dan ook voor de mogelijkheid om onder strikte voorwaarden en supervisie de bezoekerservaring te intensifiëren door het aanspreken van andere zintuigen. ‘Hands on desks’ in het British Museum te Londen Onder begeleiding van een museummedewerker verlaten minder fragiele voorwerpen in het British Museum voor even de vitrines. Samen met de bezoeker (her) 30
ontdekt de museummedewerker de geschiedenis van een object. De groepjes zijn klein en worden ontvangen in een afzonderlijk ruimte, wat zorgt voor een exclusieve en beklijvende ervaring. De deelnemers zijn er zich ook heel erg van bewust dat dit niet elke dag gebeurt en dat niet iedereen de voorwerpen mag aanraken.
Objects and Touch Dit project gaat nog een stapje verder. Niet alleen verlaat het voorwerp de veilige cocon van de vitrine, maar ook de museale ruimtes. Eens veilig ingepakt, neemt een medewerker het voorwerp mee naar het ziekenhuis. Vanzelfsprekend komen niet alle objecten in aanmerking voor dergelijke aanpak. De keuze van de voorwerpen is doordacht en weloverwogen. De medewerkers kiezen vooral voor niet alledaagse voorwerpen die minder herkenbaar zijn. Vaak gaat het om fragmenten, archeologisch materiaal of objecten uit een andere cultuur. Zo worden patiënten uitgedaagd om na te denken over iets dat hen niet meteen vertrouwd is. In een filmpje online zie je dat het er ontspannen en rustig aan toe gaat. Patiënten krijgen tijd en ruimte om rustig het object in de hand te nemen en te bekijken. De combinatie van één op één aandacht, het aanraken en de kennismaking met iets nieuws doet de zieke zichtbaar deugd. Deze methode baseert zich onder andere op het onderzoek van ‘University College London Museums & Collections’ en de
‘University College London Hospitals Arts’. In 2008 sloegen zij de handen in elkaar voor het pilootproject Heritage in Hospitals. In het artikel Museopathy: Exploring the Healing Potential of Handling Museum Objects wordt de werkwijze haarfijn uitgelegd, van de eerste contacten met alle betrokkenen tot de resultaten met alle tweeëndertig zieken. De evaluatie bracht aan het licht dat patiënten zich gemiddeld vijf tot acht procent beter voelden.
Tot slot De workshop over evaluatie bevestigt wat ik al wist: evalueren is belangrijk. Vaak vinden we de tijd of de juiste methodes niet, maar het kan en moet dus anders. Vander Stichele reikte tijdens zijn workshop een waaier van mogelijkheden aan die zeer toepasbaar zijn in een museale context. Dat onze gezondheid belangrijk is, blijkt meer dan ooit in deze bizarre tijden. Dat musea een rol kunnen spelen in het verhogen van het welzijn en de gezondheid van burgers is een kans die we nu meer dan ooit moeten grijpen. Ook de mogelijkheid om de collectie letterlijk dichter bij de bezoeker te brengen en een actieve rol te laten spelen in een genezingsproces, is meer dan het overwegen waard.
KALENDER: EXPO’S
Van Eyck in Bruges Deze tentoonstelling zet twee topstukken van de Bourgondische hofschilder Jan van Eyck in de kijker: ‘Madonna met kanunnik Joris van der Paele’ en het ‘Portret van Margareta van Eyck’. De expositie laat je kennismaken met Jan van Eyck in zijn Brugse periode en illustreert door middel van authentieke documenten zijn werk en leven in het 15e-eeuwse Brugge. Daarnaast focust de tentoonstelling ook op de figuur Joris van der Paele. In heel bewogen tijden bouwde hij een indrukwekkende carrière uit aan de pauselijke curie in Rome. Tot 06/09/2020, Groeningemuseum
Meet & greet Van Eyck (onder voorbehoud)
Een gids neemt je mee in de voetsporen van de schilder. Je voelt de sfeer van de Bourgondische periode, komt meer te weten over zijn leven en ontdekt waar zijn creaties vandaag te zien zijn. Tot 06/09/2020: elke zondag om 14.30 uur, tijdens de schoolvakantie: zondag en woensdag om 14.30 uur, plaats van afspraak: standbeeld Jan van Eyck, Jan van Eyckplein, reserveren verplicht via www.visitbruges.be/ koop-tickets-meet-greet-van-eyck
OPGELET: alle gegevens in deze kalender kunnen omwille van de coronamaatregelen worden aangepast. Hou de website www.museabrugge.be in de gaten voor alle up to date informatie.
Ten huize van Joseph Ryelandt. Portret van een Brugs componist
Nele Van Canneyt zoomt in op Brugge in coronatijden
Componist Joseph Ryelandt zou dit jaar 150 zijn geworden. Hij werd in Brugge geboren, werkte en stierf er. Vandaag geldt hij als een van de belangrijkste componisten van het Belgische fin-de-siècle. De tentoonstelling schetst een levendig portret en put daarvoor onder meer uit het rijke familiearchief.
De coronamaatregelen maken van Brugge een lege, stille stad. Waar anders duizenden bezoekers te zien zijn op straten en pleinen, gaapt nu een onwezenlijke leegte. Wat doet dat met de inwoners? De ervaring is helemaal anders. Musea Brugge gaf fotografe Nele Van Canneyt de opdracht om die stad in beeld te brengen. Haar impressies van de ‘nieuwe’ stad in deze bijzondere tijden zullen in het najaar te zien zijn in het Arentshuis.
Tot 08/11/2020, Arentshuis
Lezing: Joseph Ryelandt, fin-de-siècle componist in Brugge
27/11/2020 – 14/03/2021, Arentshuis
David Vergauwen deed vijf jaar lang onderzoek naar Joseph Ryelandt. Dit alles resulteerde in de biografie Joseph Ryelandt, romantisch componist in het fin-de-siècle Brugge. Voer voor een boeiende lezing in samenwerking met de Vrienden van Musea Brugge. 06/09/2020, Vriendenzaal Musea Brugge
ACTIVITEIT Schemertijd / Culturen na de uren Musea Brugge opent elke derde donderdag van de maand de deuren na sluitingstijd. Elke keer staat een andere locatie centraal. Op het programma: bijzondere activiteiten, rondleidingen of workshops. 18/06 – Sint-Janshospitaal 16/07 – Groeningemuseum 20/08 – Belfort (onder voorbehoud) 17/09 – Volkskundemuseum Info www.museabrugge.be
ACTIVITEIT Memorabel. Kunstbeleving voor mensen met dementie (onder voorbehoud) Onder de noemer MEMORABEL zorgt Musea Brugge voor rondleidingen op maat van personen met dementie en hun mantelzorgers. Er zijn een reeks vaste rondleidingen gepland, maar een bezoek op een datum naar keuze is ook mogelijk. MEMORABEL is een samenwerking tussen Musea Brugge, Foton – Expertisecentrum Dementie, de Brugse gidsenverenigingen en de Vrienden van Musea Brugge. Onze-Lieve-Vrouw-ter-Potterie: 23/07, 22/10/2020 Sint-Janshospitaal: 20/08, 24/09/2020 Volkskundemuseum: 04/08, 08/09/2020 Rondleiding op aanvraag via musea.reservatie@brugge.be of t 050 44 87 43 (tijdens de kantooruren)
31
Pre-Triënnale Brugge 2020
Schatten van Vlieg bij Musea Brugge
Pre-Triënnale Brugge 2020 biedt een vooruitblik op Triënnale Brugge 2021. Een zomer lang word je voorbereid op een nieuwe editie vol hedendaagse kunst en architectuur in Brugge. Enkele gasten zetten de toon, lichten een tip van de sluier op en doen je verlangen naar meer.
Kinderen tot twaalf jaar kunnen ook deze zomer op schattenjacht. Dit jaar werkt Musea Brugge rond het thema ‘horen’. Schatten jagen is eenvoudig: voer de opdrachten uit, volg de tips en vind de schatkist. Doe dit met je oren wagenwijd open! Voor de eerste honderd bezoekers is er een extra verrassing.
Ism Brugge Plus vzw en Howest 10/07/2020 – 13/09/2020 Rijselstraat 98, 8200 Sint-Michiels
Zwarte Kat Sessie: Molens van de frontstreek John Verpaalen bracht in 2019 na 24 jaar een nieuwe versie uit van zijn boek Molens van de frontstreek. In deze lezing vertelt hij meer over de rijke molentraditie in de Westhoek en het Heuvelland en de catastrofale gevolgen van het oorlogsgeweld op dat erfgoed.
01/07 – 31/08/2020, Gruuthusemuseum, Gezellehuis, Groeningemuseum Sint-Janshospitaal en Volkskundemuseum
Molenfeest 250 jaar Sint-Janshuismolen De Sint-Janshuismolen viert dit jaar zijn 250e verjaardag. Vandaag staat hij nog steeds op zijn oorspronkelijke plaats en maalt hij nog steeds graan. Het feestweekend omvat heel wat activiteiten voor jong en oud. Port of Zeebrugge en windenergieproducent Eneco leggen de link met windenergie vandaag.
10/09/2020, Volkskundemuseum 12-13/09/2020. Sint-Janshuismolen en Gezellehuis, Kruisvest
32
Poëzieaperitief met Paul Demets (onder voorbehoud) Paul Demets is dichter, poëzierecensent, lector in de School of Arts Gent en onderwijsdidacticus aan de UGent. In 2011 won hij met De bloedplek de Herman De Coninckprijs voor de beste bundel en de publieksprijs voor het beste gedicht. Hij schrijft vanuit een groot engagement voor mens, natuur, dier en klimaat, niet in het minst tijdens de coronacrisis. 30/08/2020, Gezellehuis Reserveren verplicht via bruggemuseum@brugge.be
Damme 1620 400 jaar geleden legden de Spanjaarden de laatste hand aan de historische verdedigingsgordel ‘de zevenster’ van Damme. Op 19 en 20 september brengt Raakvlak die geschiedenis opnieuw tot leven met activiteiten voor jong en oud. 19-20/09/2020, Burgstraat, 8340 Damme
Sinds 18 mei 2020 staat deze deur weer wagenwijd open, maar we onthouden je dit beeld niet. De toegangspoort van het Groeningemuseum aan de Dijver kreeg zijn originele (blauwe) kleur terug.
Foto: Rudy De Nolf
Colofon MB, Musea Brugge Magazine,
Redactie MB 2–2020:
verschijnt driemaandelijks en is
Till-Holger Borchert,
een uitgave van de vzw Vrienden
Lothar Casteleyn, Lieven De Visch,
van de Stedelijke Musea in Brugge
Sigrid Devisch. Bert Gevaert, Inge Geysen, Aleid Hemeryck,
Verantwoordelijke uitgever:
Björn Hinderyckx, Benoit Kervyn,
Bertil van Outryve d’Ydewalle,
Guenevere Souffreau, Geert
p/a Dijver 12, 8000 Brugge
Souvereyns, Evelien Vanden Berghe, Anne van Oosterwijk
Coördinatie: Sibylla Goegebuer
Dijver 12
Eindredactie MB 2–2020: Inge Geysen, Sibylla Goegebuer, Sigrid Devisch Vormgeving: Cedric Verhelst
Musea Brugge 8000 Brugge T 050 44 87 43 F 050 44 87 78 www.museabrugge.be musea@brugge.be
Druk: Stevens Print
Bijzondere Begunstigers
Backcover: Louis-Bernard Ryelandt en Marie Casier met hun kinderen. Joseph Ryelandt staat uiterst rechts, in ruitjespak. Collectie Stadsarchief Brugge, archief Joseph Ryelandt