MB | Musea Brugge Magazine 2020 - nr. 4

Page 1

MUSEA BRUGGE MAGAZINE

Kunstenaars centraal in ‘Mind the Artist’ Triënnale Brugge 2021: TraumA Musea Brugge verwerft 16e-eeuws portret van Antonius Claeissens Driemaandelijks Tijdschrift – Jaargang 40 – Dec 2020



3  Elviera Velghe

16  Het Sint-Jansplein

25  Odevaeres pioniersrol

6  Triënnale Brugge 2021

18  Antonius Claeissens

29  Brugge in 100 objecten

2 Voorwoord

12  Benedicta en Coleta Kesteloot

Cover: Strook, Saudade, 180 × 88 cm, op de tentoonstelling One More Day, november 2019, Transfo Zwevegem © strook.eu Links: Nicolas-Henri Jacob, De uitvinding van de lithografie (detail), 1819, lithografie op papier afkomstig uit de Franse vertaling van Senefelders handleiding over de lithografie, 190 × 163 mm (voorstellingsrand), inv. 2019.GRO0028.III © Musea Brugge, www.artinflanders.be, foto Dominique Provost

21  Maria op de maansikkel

30 Kalender


Voorwoord

Beste vrienden, geachte lezers, Hoe moeilijk de huidige situatie ook is, hoe schijnbaar eindeloos ze ook lijkt, we mochten de voorbije weken toch best wel wat goed nieuws brengen. Het bericht over de subsidie van maar liefst 27,2 miljoen euro die de Vlaamse regering goedkeurde voor de museumsite prijkt aan de top van de lijst. Binnen enkele maanden kunnen we dit project aan u allen presenteren. We kijken er reikhalzend naar uit! Dankzij de King Baudouin Foundation USA werd onze collectie panelen van Hans Memling met een kostbaar exemplaar verrijkt. En, er waren en zijn natuurlijk de succesvolle tentoonstellingen ‘Joseph Ryelandt’, ‘Van Eyck in Bruges’ en ‘Memling Now’. Ze werden duidelijk gesmaakt door het publiek. Hare Majesteit Koningin Mathilde vereerde de expositie ‘Memling Now’ met een bezoek. Momenteel kunnen de meeste reguliere activiteiten voor onze Vrienden helaas niet doorgaan. Toch proberen we er samen voor te zorgen dat de kunst- en cultuurliefhebber van onze museumwerking kan blijven proeven. De jaarlijkse najaarslezingen worden dit jaar vervangen door videoreportages die drie belangrijke nieuwe aanwinsten op een boeiende manier zullen duiden. Ze zijn gepland voor het voorjaar. Musea Brugge blijft inzetten op ‘high & virtual reality’ met livestreams, podcasts en virtuele exposities. Door onze musea open te stellen voor bezoekers (als de richtlijnen van de overheid het toelaten), leveren we een brood­ nodige artistieke bijdrage. Soelaas bieden, is altijd een van de basis­doelstellingen geweest van beeldende kunst. Troost bieden en vinden, is misschien voor ieder van ons nu meer dan ooit nodig. Daarom willen we uitdrukkelijk àl onze medewerkers – de museum­assistenten, wetenschappelijke en administratieve staf­ leden… – bedanken. Met gebundelde krachten zorgen zij ervoor dat kunst en musea toegankelijk blijven.

2

We vergeten ook onze partners niet, in het bijzonder de kunstenaars die betrokken zijn bij het Mind the Artist project. Vanaf november 2020 tot in 2022 stellen we dit rijke en gedifferentieerde project voor in de diverse museale locaties. Elviera Velghe, directeur Publiek en Tentoonstellingen bij Musea Brugge en bedenker van dit boeiende initiatief, geeft in een exclusief interview meer uitleg over de betrokken kunstenaars en de doelstellingen van Mind the Artist. Ook de andere bijdragen, geschreven door leden van de wetenschappelijke staf van onze organisatie, lonen de moeite. Ze tonen de diversiteit van de werking en de collectie van Musea Brugge. De Vakgroep Archeologie van de UGent brengt samen met Raakvlak verslag uit over het onderzoek van het Sint-Jansplein. Els Wuyts, lid van het curatorenteam Triënnale Brugge, biedt dan weer een overzicht van de kunstwerken die in de editie Triënnale 2021 zullen worden getoond. U leest ook een uiteenzetting van Kristel van Audenaeren over de Madonna op de maansikkel uit de collectie van het Sint-Janshospitaal. In een bijdrage van Mieke Parez komt u meer te weten over twee gezusters van O.-L.-V. ter Potterie. Laurence Van Kerkhoven stelt een nieuwe aanwinst voor uit het Prentenkabinet. Anne van Oosterwijk, directeur Collectie bij Musea Brugge, bericht over het Portret van Robert van Belle, een schilderij van Antonius Claeissens dat Musea Brugge, dankzij de steun van de Vrienden van Musea Brugge – met uw steun dus –, heeft kunnen aankopen. Opnieuw kon ook een beroep worden gedaan op een projectrekening bij onze partners van de Koning Boudewijnstichting. Het nieuwe nummer van Musea Brugge Magazine heeft een rijke en diverse inhoud. We zijn uitermate trots dit met u te kunnen delen en wensen u intens lees- en kijkplezier! Till-Holger Borchert Jonathan Nowakowski Directie Musea Brugge


‘KUNSTENAARS ZIJN DE GRONDSTOF VOOR MUSEA’ INTERVIE W M E T ELVIER A VELG H E

Op 1 april 2020 startte Elviera Velghe bij Musea Brugge als directeur Publiek en Tentoonstellingen. Met de uitbraak van de coronacrisis kreeg ze meteen een stevige vuurdoop. Waar eerst alle musea dicht moesten, werd een veilige heropening voor het publiek haar volgende opdracht. Tussen alle praktische beslommeringen door, maakt ze niettemin ook werk van nieuwe projecten vanuit een frisse, hedendaagse visie voor Musea Brugge. Mind the Artist is haar eerste antwoord op de coronacrisis. Samen met haar team zet ze de komende twee jaar de schouders onder de uitvoering van dit veelzijdige project. MB: Je bent bij Musea Brugge begonnen als directeur Publiek en Tentoonstellingen in volle coronatijd?

Elviera Velghe: ‘Mijn start was er inderdaad één met de nodige hindernissen. Ik kende Musea Brugge gelukkig al: de collecties, de locaties en een aantal collega’s. Van

2002 tot 2010 was ik adjunct-­conservator van het Groeningemuseum. Ik was verantwoordelijk voor de publiekswerking en zo was ik onder meer projectcoördinator voor ‘Karel de Stoute: pracht en praal in Bourgondië’. Daarna was ik tien jaar directeur van het FOMU in Antwerpen. Samen met mijn team kon ik het museum op de kaart zetten als hedendaagse instelling, met de tentoonstelling van Stephan Vanfleteren met 140.000 bezoekers als orgelpunt. De vacature in Brugge leek me opnieuw een mooie uitdaging. Het coronavirus maakte die uitdaging alvast

3


Line Boogaerts © Kristof Vrancken

meteen erg groot. Een nieuwe afdeling uitbouwen, hoofdzakelijk via virtuele weg, was en is allerminst gemakkelijk. Maar, het had weinig zin om bij de pakken te blijven zitten.’ Je geeft de coronaproblematiek een positieve wending? ‘Dat proberen mijn team en ik inderdaad te doen. Niemand kon bij het begin vermoeden dat de crisis zo lang zou duren en zo’n wereldwijde proporties zou aannemen. Het virus houdt ons nu al maanden in de greep. Binnen de museale wereld waren er aanvankelijk drie reacties. Enerzijds gingen mensen in een heel praktische modus en werd alles op alles gezet om de musea opnieuw op een veilige manier open te stellen voor het publiek. Anderzijds waren er mensen die in een soort status-quo bleven en dachten dat het wel zou overwaaien. Maar, ten slotte waren er ook museummedewerkers die beseften dat ‘out of the box’ denken de enige mogelijkheid was om van deze crisis een opportuniteit te maken. Mind the Artist is daarvan het resultaat. De kunstenaar staat centraal? ‘Heel zeker, vandaar ook de baseline. We konden niet lijdzaam toezien hoe de hele culturele sector in het rood ging. We moesten iets ondernemen. Kunstenaars zijn de grondstof voor onze musea. Ze voeden onze 4

collecties. Ons concept is dus ook en vooral vanuit dat idealisme vertrokken. We willen hen koste wat het kost ondersteunen. We doen dat op verschillende manieren. Het project Mind the Artist bestaat uit meerdere onderdelen: een tentoonstellingsluik, een samenwerking met andere cultuurhuizen en enkele langlopende, vaste projecten, zoals een podcastreeks.’ Jullie starten met een reeks tentoonstellingen? ‘Naast idealistisch, moesten we ook realistisch zijn. Onze cijfers liegen er helaas niet om. 85% van het de bezoekers van Musea Brugge komen uit het buitenland. Die vielen – en vallen nu nog steeds – grotendeels weg. Die realiteit vroeg om een andere manier van denken en omgaan met ons museumaanbod. We zijn op zoek gegaan naar een manier om ook lokale en nationale bezoekers te lokken. Uit onderzoek blijkt dat die groep zich minder aangetrokken voelt tot de vaste collecties. Waar ze zich wel voor verplaatsen, zijn expo’s. Vandaar onze reflex om een tentoonstellingsaanbod te creëren binnen Mind the Artist. We geven de kunstenaars daarbij telkens de opdracht om te vertrekken vanuit onze eigen vaste collectie. Hun creatie-opdracht biedt hen de nodige vrijheid, maar er moet steeds een link zijn tussen wat Musea Brugge in huis heeft en wat zij creëren.’

Oud en nieuw gaan hand in hand? ‘Heel zeker. Ik kan niet genoeg benadrukken hoe waardevol de collecties van Musea Brugge zijn. Ze maken deel uit van ons internationale werelderfgoed. Bovendien – en dat is cruciaal – zijn ze ook vandaag nog relevant. Daar wil ik de komende jaren heel erg de nadruk op leggen. Onze collecties vormen een onmetelijke bron van inspiratie voor hedendaagse kunstenaars. Dat bleek ook heel duidelijk tijdens mijn rondgang met de kunstenaars doorheen onze locaties. Via projecten zoals Mind the Artist gaan we die historische context verbinden met hedendaags werk – dat gebeurt nu nog te weinig bij Musea Brugge. Een project als Memling Now vormt een mooie aanzet, maar we kunnen zeker nog verder gaan. We beseffen en dragen nog te weinig uit hoe onmetelijk inspirerend onze collectie is.’ Welke namen mogen we verwachten? ‘Er staan zeven expo’s op stapel in verschillende locaties, onder meer in het Groeningemuseum, het Sint-Janshospitaal, het Arentshuis, de Poortersloge en het Volkskundemuseum. We konden volgende makers strikken: Nele Van Canneyt, Tille Pepermans, Line Boogaerts, Angelo Vermeulen, Pieter Chanterie, Strook en Sanam Khatibi. Over de expo Nele Van Canneyt was heel wat te lezen in het vorige nummer van Musea Brugge Magazine. Er zijn ook drie heel jonge makers bij. Op die manier hopen we meer jong publiek richting Musea Brugge te leiden.’ Het zijn allemaal namen uit eigen land? ‘De coronacrisis zorgt ook op dat vlak voor moeilijkheden. Internationale bruiklenen zijn niet of nauwelijks te krijgen, ons internationale netwerk ligt helaas zo goed als plat. Vandaar die keuze. We interpreteren het woord kunstenaars wel zeer breed binnen ons concept en er zijn ook een aantal makers bij met niet-Westerse roots. We nodigen beeldend kunstenaars uit, maar ook videografen, auteurs, acteurs, muzikanten… Er zal een mix van stijlen en genres te zien zijn. Gezien de tijdsdruk kozen we bewust niet voor een oproep. We selecteerden zelf de deelnemende kunstenaars.’


Sanam Khatibi, Pharaoh’s Dance, 2020, private collectie, België. Courtesy of the artist and rodolphe janssen, Brussel, foto: HV studio, Brussel

Er wordt op verschillende locaties van Musea Brugge gewerkt? ‘We hebben kunstenaar Strook uitgenodigd om vijf nieuwe hout­installaties te creëren. Strook verzamelt oud, verweerd hout, liefst afkomstig van plaatsen met een ziel en verhaal en creëert daarmee nieuwe werken op bijvoorbeeld muren in de stad. Op ’t Zand is nu al één van zijn sloophouten gezichten te zien. Hij zal zijn creaties in vijf museum­locaties tonen. We doen in dat kader alvast een oproep naar het publiek om zelf ook hout in te zamelen: een soort ‘houtfunding’. Op die manier wordt het kunstwerk ook het bezit van het publiek en de Bruggelingen, en dat is wel heel fijn. Dit project loopt tot maart 2022.’ Naast tentoonstellingen, zijn er ook samenwerkingen met andere kunsthuizen? ‘We willen verschillende huizen verbinden en een mix van disciplines laten zien. Ook zij krijgen de opdracht om creatief om te springen met wat we aanbieden binnen Musea Brugge. In samenwerking met het Concertgebouw zijn er plannen rond een uitvoering van Symfonie nr. 5 of ‘Le poème du feu’ van de Russische componist en pianist Aleksandr Skrjabin. Hij was bevriend

met de symbolistische dichter en kunstschilder Jean Delville van wie een werk te zien is in onze Vriendenzaal. Ook met KAAP is de samenwerking toegezegd en er komen gaandeweg nog partners bij.’ Er is ook een derde luik? ‘Dat draait vooral om artistieke projecten die we op lange termijn willen voortzetten. Zo hadden we het idee om volgend jaar Delphine Lecompte als museumdichter aan te stellen – en ze heeft met veel enthousiasme ‘ja’ gezegd. We ontwikkelen ook een podcastreeks met auteurs die verhalen vertellen bij één of meerdere werken uit onze collectie. Nog een idee is het opzetten van ‘An evening with’ waarin we mensen uitnodigen die niet werken binnen de culturele sector, maar wel reflecties kunnen brengen rond wat binnen Musea Brugge aanwezig is. We denken daarbij bijvoorbeeld aan Dirk De Wachter, die ingaat op de expo van Nele Van Canneyt en de foto’s die zij maakte tijdens de coronacrisis.’ Musea Brugge gaat een gevuld jaar tegemoet? ‘Er ligt inderdaad heel wat werk op de plank. De Triënnale komt er alvast aan. Je leest er meer over in het volgende

Delphine Lecompte, museumdichter Musea Brugge 2021, foto: Koen Broos

artikel. In het Arentshuis zal volgend jaar een expo lopen rond de collectie Carton, die bestaat uit hulpmiddelen voor mensen met een visuele beperking. In het Sint-Janshospitaal starten de werkzaamheden voor een grondige herinrichting en ook de inhoudelijke invulling van het Gezellehuis krijgt stapsgewijs vorm. Ten slotte willen we in het najaar van volgend jaar een archeologische opstelling plaatsen in het Gruuthusemuseum. Het Archeologiemuseum wordt nu ontmanteld, maar de collectie is te waardevol om niet te laten zien. De bedoeling is om de opstelling op regelmatige tijden te laten wisselen. En, dan zijn er uiteraard ook de plannen rond onze nieuwe Expohal en museumsite die volop tot ontwikkeling moeten komen. De komende maanden en jaren worden dus zeer uitdagend en interessant. Ik nodig alvast alle Vrienden van Musea Brugge en alle andere lezers van Musea Brugge Magazine uit om kennis te maken met de vele kunstenaars die binnenkort bij ons een platform krijgen!’ www.mindtheartist.be

5


TRIENNALE BRUGGE 2021 TUS SEN DROOM EN WERK ELIJ K H EID

Triënnale Brugge pakt uit met het thema voor 2021: TraumA. Na twee succesvolle edities in 2015 en 2018 wordt de Belgische werelderfgoedstad opnieuw het decor voor hedendaagse kunst en architectuur. Van 8 mei tot 26 september 2021 neemt een parcours met internationale installaties je mee naar plekken die laveren tussen droom en realiteit, tussen waan en werkelijkheid. — Els Wuyts Triënnale Brugge 2021 bouwt verder op de voorbije twee triënnales en slaat tegelijk een andere richting in. De eerste editie in 2015 peilde naar de mogelijke transformatie van Brugge in een megapolis wanneer de zes miljoen toeristen van de stad hier effectief zouden blijven wonen. De tweede triënnale onderzocht aspecten van de vloeibare samenleving en creëerde publieke gastvrije plaatsen langs of op het water met een uitgesproken participatieve en sociale component. De derde editie van Triënnale Brugge, TraumA, zet dit onderzoek naar hedendaagse kunst en architectuur in de openbare ruimte verder,

6

maar dit keer vanuit een meer inwaarts en onderhuids perspectief: wat speelt er zich af achter de statige gevels? Hoe wordt de middeleeuwse stad beleefd én geleefd? Internationale kunstenaars en architecten worden uitgenodigd om de (semi-)publieke en private ruimtes in Brugge te exploreren en de verborgen dimensies van de samenleving in vraag te stellen. Steegjes en achterpoortjes worden verkend, tussenruimtes, binnenkoeren en bouwwerven vormen een spoor van verwondering en geven een blik achter de ogenschijnlijk hoge muren. Met TraumA duikt Triënnale Brugge 2021 in

de ‘uncanny’ geschiedenis en realiteit van Brugge. Historische lagen worden blootgelegd, vergeten of verborgen verhaallijnen besproken. Deze editie verkent de dunne lijn tussen droom en trauma, tussen paradijs en hel. Er wordt ingespeeld op de verbeelding, op de pracht en de praal, maar ook op het ‘unheimliche’ dat er onderhuids aanwezig is. Want, hoewel Brugge voor velen een droombestemming lijkt, sluimert er in deze picture-perfect-wereld ook armoede, eenzaamheid, vervuiling of angst. Triënnale Brugge 2021: TraumA brengt aan de hand van artistieke en architecturale ingrepen ook de minder fraaie aspecten naar boven en laat ze deel worden van de beeldvorming van de stad. Ze creëert een meerstemmig discours waarbinnen ruimte is voor verbeelding, schoonheid, duisternis en complexiteit. Een ruimte waar kunstenaars en architecten zowel de bühne als de stoffige coulissen kunnen verkennen. Triënnale Brugge 2021: TraumA balanceert tussen het aanwezige en het verborgene. Met een parcours van sculpturale, architecturale en organische creaties brengt deze triënnale een viering van de veelzijdigheid en beweeglijkheid van deze stad. Tussen privé en publiek. Tussen droom en nachtmerrie. Het curatorial team, bestaande uit Till-Holger Borchert, Santiago De Waele, Michel Dewilde en Els Wuyts selecteerde voor deze editie twaalf kunstenaars en architecten die elk op hun eigen manier invulling zullen geven aan het thema TraumA: Amanda Browder, Nadia Kaabi-Linke, Jon Lott, Joanna Malinowska & C.T. Jasper, Nadia Naveau, Nnenna Okore, Henrique Oliveira, Hans Op de Beeck, Laura Splan, Gijs Van Vaerenbergh, Adrián Villar Rojas en Héctor Zamora.


Het curatorial team: Santiago De Waele, Michel Dewilde, Els Wuyts en Till-Holger Borchert © Matthias Desmet - Cel fotografie Stad Brugge

Amanda Browder - portrait at Land of Hidden Gems, © Mikayla Whitmore

Amanda Browder (°1976, Missoula – Montana, US, woont en werkt in Brooklyn, New York, US) staat bekend om haar grootschalige textielinstallaties op muren, wanden, bruggen, woningen en openbare sites in stedelijke omgevingen wereldwijd. Elke sculpturale installatie bestaat uit verzameld materiaal, geschonken lappen stof of gedoneerde doeken die ze samen met lokale gemeenschappen ordent en aan elkaar naait. En, die grootschalige naaiprojecten worden locatiespecifiek bedacht en opgebouwd op basis van indrukken over de stedelijke context, verhalen van deelnemers of stukjes geschiedenis. Kleuren, vormen en vlakken worden telkens in patronen samengesteld en geïnstalleerd op een specifieke plek als een kleurrijke ervaringsgerichte installatie. Amanda Browder engageert zich om in de lijn van haar beeldende praktijk de lokale burgers en bewoners te betrekken bij het project. Dat doet ze eigenlijk al vanaf het startpunt: de conceptuele benadering van het zoeken en verzamelen van textiel ziet ze eveneens als een gemeenschapspraktijk. Ze start die hier in Brugge vanaf het voorjaar van 2021, al zal zich dat omwille van de pandemie wellicht eerder online vanuit New York moeten afspelen. 7


“ Er wordt ingespeeld op de verbeelding, op de pracht en de praal, maar ook op het ‘unheimliche’ dat er onderhuids aanwezig is.”

TRIBRU21: TraumA, © Jasper van het Groenewoud

Een tweede fase begint van zodra vrijwilligers zich engageren om te komen helpen om de stofjes te ordenen, naaldjes te pinnen of te leren stikken. Op dat moment ontstaat tijd om elkaar en de kunstenaar te ontmoeten, vertrouwd te geraken met de verschillende taakjes en misschien zelfs voor het eerst een naaimachine te hanteren. Het overkoepelende doel is om individuen en groepen te betrekken bij de bijzondere ervaring van de creatie. En, om vooral te ontdekken dat samen tot een kunstwerk komen – los van enige vereiste of voorkennis – een positieve kentering kan betekenen. In deze fase ontstaat vertrouwen, worden persoonlijke verhalen uitgewisseld en sterkt een collectief doel de kans om te leren en te ontplooien. Van zodra tenslotte de samengestelde materialen tegen de zomer van 2021 naar de Verversdijk worden gebracht om er letterlijk in de publieke ruimte te worden geïnstalleerd, verschuift de aandacht naar een andere soort zintuiglijkheid. Met de levendige kleuren en speelse patronen 8

verandert de schaal van wat eerst redelijk privé was (als individu stof doneren of komen helpen tijdens de ‘sewing days’) tot een openbaar en toegankelijk kunstwerk. Persoonlijke verhalen verbonden aan patronen en geschiedenissen, verzameld in foto’s, herinneringen, een podcast of een tentoonstelling, komen terecht bij de bezoekers aan Triënnale Brugge 2021. Happy Coincidences wordt een installatie die tussen de bakstenen van een brug, over een kanaal en tussen de ramen van huizen, verrassend overweldigt. Met een affiniteit voor abstractie en minimalisme verschijnt een aantrekkelijk uniek en collaboratief opgebouwd palet als een tastbaar gesprek over kunst en architectuur. Nadia Kaabi-Linke (°1978, Tunis – Tunesië, woont en werkt in Berlijn, Duitsland en Kiev, Oekraïne) is opgegroeid tussen Tunis, Kiev, Dubai en Parijs, woont ondertussen in Berlijn en voelt zich verbonden met de hele wereld. Haar oeuvre is gerelateerd aan plaatsen en hun geschiedenis, telkens

net zo tijdspecifiek als site-specifiek. Haar werk onderzoekt dan ook thema’s zoals perceptie, immigratie of identiteit en is verankerd in culturele en historische, sociale en politieke contexten. Ze maakt hiervoor gebruik van veel verschillende media, sculpturen en installaties, symbolen en codes. In Brugge verschijnt haar voorstel Inner Circle centraal in de stad als een blinkende installatie die de balans zoekt tussen erbij horen en er niet bij horen, zich welkom of uitgesloten voelen. Jon Lott (°1976, San José – Californië, US, woont en werkt in Brooklyn, New York en Cambridge, Massachussetts, US) is ontwerper en assistant professor architectuur aan Harvard University, Graduate School of Design. Hij is oprichter van PARA of PARA project, een bureau rond architectuur en mede-oprichter van Collective-LOK (ook wel bekend als CLOK), een samenwerkingsverband als uitlaatklep om ideeën rond architecturale processen en uitdagingen uit te wisselen en vorm te geven. In feite ziet


TRIBRU21: TraumA, © Jasper van het Groenewoud

hij elk project als een gezamenlijk breed scala aan deelnemers en mogelijkheden, waardoor hij voor Brugge aangesproken werd om na te denken over een paviljoen dat kan dienen voor het publieke programma van Triënnale Brugge 2021. Het werk van Joanna Malinowska (°1972, Gdynia – Polen, woont en werkt in New York, US) functioneert op het snijvlak van antropologie en kunstgeschiedenis in sculpturen, installaties en films. Door overeenkomsten tussen ogenschijnlijk verschillende culturen te belichten, probeert ze – samen met C.T. Jasper – een brug tussen hen te maken in plaats van ze apart te zetten. Ze onderzoekt actief het idee van collectief bewustzijn – wanneer vergelijkbare ideeën in verschillende delen van de wereld opkomen zonder directe interactie of invloed – in haar werk. Het motief van cultureel erfgoed met een vleugje politiek is te herkennen in veel van haar werken en zo stelt ze voor Triënnale Brugge voor om aandacht te geven aan een vergeten monument.

Nadia Naveau (°1975, Brugge, woont en werkt in Antwerpen en Saint-BonnetTronçais, Frankrijk) combineert in haar figuratieve beeldhouwkunst de esthetiek van de klassieke oudheid of van de Europese barok met die van The Simpsons, met cultuuruitingen in Mexico of de popcultuur. De typisch verleidelijke en vaak verrassende sculpturen zijn het resultaat van een spel met kleuren, vormen, schaal en uiteenlopende materialen zoals plaaster, keramiek en polyester. In haar geboortestad beweegt ze zich in de buurt van het water, waar ze spiegelende maskers zal installeren, in eerste instantie geïnspireerd op verre reizen en nabije uitstappen. En, brengt ze kleurrijke textiele slingers als stukken uitnodigende vrolijkheid in het het straatbeeld. Zoals een vlag die via effen kleuren, rechte vlakken of figuratieve symbolen als communicatie- of identificatiemiddel dient. Het herinnerde haar eveneens aan het idee van een semafoor, een optische telegraaf die in de oudheid diende als optisch

doorgeefsysteem van signalen. Maar, ook in de scheepvaart, in het systeem van maritieme seinvlaggen, blijkt een combinatie van vlaggen met lettercodes, kleuren en vormen, betekenisvol. Zelfs tijdens periodes van quarantaine. Nnenna Okore (°1975, Nsukka, Nigeria, woont en werkt in Australië, Nigeria en Chicago, US) werkt grotendeels aan abstracte installaties die geïnspireerd zijn door de texturen, kleuren en landschappen van lokale omgevingen. Ze vertrouwt op het gebruik van alledaagse voorwerpen die ze herbestemd door middel van repetitieve en arbeidsintensieve technieken, zoals weven, draaien, naaien, verven, waxen en rollen. Het liefst werkt ze verder op concepten van recycling, transformatie en regeneratie van vormen die zijn geconstrueerd met natuurlijke materialen: papier, vezels, koffie en klei. Zo zal ze in Brugge rond de Poertoren een organisch weefsel spannen, dat geïnspireerd op de typische rode kleur van de streek en de 9


techniek van het kantklossen, als een baken de stad herinnert aan het verleden én de uitdagingen voor de toekomst. Henrique Oliveira (°1973, Ourinhos – Brazilië, woont en werkt in São Paulo, Brazilië en Londen, UK) is vooral bekend om zijn locatiespecifieke grootschalige installaties. Hij begon zijn artistieke carrière als schilder waarbij zijn doeken, ogenschijnlijk chaotische uitdrukkingen van kleuren, zijn interesse in de kunstgeschiedenis van abstractie weerspiegelen. Waar zijn eerste werken plat en tweedimensionaal waren, begon hij vanaf 2005 met zijn sculpturale installaties meer te bewegen in de ruimte, vergrootte hij de schaal en bewoog hij zich driedimensionaal doorheen architecturale contexten. Hij gebruikte hiervoor onder meer afgedankte stukken multiplex en verbond de visuele gelijkenis van dit hout met een penseelstreek. Ook in Brugge verschijnt een eigenzinnige aanwezigheid van deze internationale kunstenaar. Hans Op de Beeck (°1969, Turnhout, woont en werkt in Brussel) is in verschillende artistieke media thuis. Hij maakt sculpturen, monumentale installaties, tekeningen, aquarellen, foto’s, video’s, animatiefilms, films, muziek en teksten. Zijn werk is als een reflectie op onze complexe samenleving en alludeert op universele vragen van betekenis, zingeving en sterfelijkheid. Hij beschouwt de mens als een wezen dat de wereld om zich heen op een tragikomische manier presenteert. Bovenal wil hij de zintuigen van de kijker stimuleren en uitnodigen om het beeld écht te ervaren. Hij creëert een vorm van visuele fictie die een moment van verwondering en introspectie oplevert. De kunstenaar bevraagt dan ook de moeilijke verhouding tussen realiteit en representatie, tussen wat we zien en wat we willen geloven, wat is en wat we voor onszelf creëren. Laura Splan (°1973, Memphis – Tenessee, US, woont en werkt in New York, US) creëert met verschillende traditionele en 10

nieuwe mediatechnieken artefacten en sculpturen met handgesponnen wol, die lijken op cellen, virussen of membranen. Vormen en patronen verschijnen als organische sensoren, weefsels en vezels, in textiel of kant, op papier of digitaal. Tijdens het voorjaar van 2020, een periode die later bekend zal staan als het begin van de wereldwijde COVID-pandemie, bouwde ze verder aan haar creatieve invullingen van verzorging, zorg en behandeling. Moleculaire, cellulaire of virusachtige vormen werden tijdens de lockdown versterkt door de beeldvorming van het coronavirus. Databanken van SARS, HIV, influenza, herpes of hepadna en nu dus ook deze nieuwe ziekte waar nog geen vaccin voor bestaat, gebruikt ze om kantwerkjes te creëren of om computergestuurde interpretaties te maken. De textiele patronen, digitale animaties en geweven structuren van Laura Splan verschijnen in het museum OnzeLieve-Vrouw ter Potterie alsof ze er altijd geweest zijn, maar zullen toch een eigenaardig gevoel oproepen. Verhaallijnen van wetenschap, fictie en religie worden verweven met het rijke terrein van zorgzaamheid, tussen pijn en genezing, tussen leven en dood. Gijs Van Vaerenbergh is de kunst- en architectuurpraktijk van Pieterjan Gijs (°1983, Leuven, woont en werkt in Leuven) en Arnout Van Vaerenbergh (°1983, Leuven, woont en werkt Leuven). Het collectief bestaat sinds 2007 en overstijgt, verlegt en doorbreekt de grenzen van hun discipline in de vorm van architectuurprojecten, artistieke interventies, installaties en sculpturen. In Brugge zullen ze een site­specifiek concept vertalen in een tijdloze esthetische ervaring: Colonnade. Zo zullen ze een paviljoen installeren dat bestaat uit een reeks schuin en door elkaar lopende kolommen die een labyrintische ruimte creëren waarin bezoekers zullen kunnen verdwalen. Het wordt geen traditioneel paviljoen als een typologisch functioneel omhulsel, maar een ruimtelijke constructie zonder binnenkant.

Adrián Villar Rojas (°1980, Rosario – Argentinië, leeft en werkt nomadisch) focust zich voornamelijk op grootschalige, locatiespecifieke installaties, waar vaak een sfeer rond hangt die het einde van de wereld lijkt aan te kondigen. Het idee over hoe de menselijke beschaving ten onder zou kunnen gaan of hoe een futuristische cultuur zich aandient, verbeeldt hij met fragiele sculpturen en imposante structuren. Zijn droom- of nachtmerrieachtige installaties verkennen noties van eindigheid en tijdelijkheid, gekoppeld aan mogelijke voorspellingen en flitsen van vergetelheid. Hij combineert in zijn installaties dan ook aspecten van tekenen, beeldhouwen, video en muziek om meeslepende zintuiglijke situaties te creëren. Het werk van Héctor Zamora (°1974, Mexico-city – Mexico, woont en werkt in Lissabon, Portugal en Mexico-city, Mexico) wekt telkens wrijving tussen de rollen van publiek en privaat, exterieur en interieur, organisch en geometrisch, woest en methodisch, reëel en imaginair. Hij creëert situaties waarbij de actieve deelname van kijkers en bezoekers nodig is, in performances, installaties of films. Even vaak gebruikt hij dagelijkse materialen en trekt hij voor de hand liggende functies in twijfel. In de openbare ruimte maakt Héctor Zamora vooral grote installaties die de fysieke kenmerken van een specifieke architecturale context herbenoemen. In Brugge begeeft Héctor Zamora zich in de ommuurde tuin van het Gezellehuis, waar hij een inter­ ventie zal brengen rond een grote alleenstaande boom, een Oostenrijkse den.

Triënnale Brugge 2021: TraumA 8 mei tot 26 september 2021 Brugse binnenstad en Zeebrugge www.triennalebrugge.be


TRIBRU21: TraumA, © Jasper van het Groenewoud

11


TWEE ZUSSEN, ÉÉN ROEPING Benedicta en Coleta Kesteloot, Oversten in Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie

Zoals in de meeste kerken liggen ook in de kerk en het koor van Onze-LieveVrouw ter Potterie enkele graf- en gedenkstenen. Ze zijn een blijvende herinnering aan hen voor wie dit erfgoedensemble ooit een bijzondere betekenis had, of die er hun leven aan wijdden. Soms gaat het om grafstenen van meerdere mensen: een Overste van het klooster en een of meer zusters, hospitaalpastoor Cotengys en zijn nicht Catharina die Overste was, een echtpaar of familieleden. De stenen dateren uit de 17e, 18e en 19e eeuw, zijn meestal rechthoekig en uit wit en zwart marmer gemaakt, met uitgekapte letters. Sommige zijn sterk afgesleten en nog moeilijk leesbaar. — Mieke Parez Op de eerste rij aan de evangeliezijde in het koor ligt een merkwaardige – uitstekend bewaarde – ruitvormige steen voor twee Oversten, zuster Benedicta en zuster Coleta. Twee zusters maar ook twee zussen: respectievelijk Eugenie en Rosalie Kesteloot gedoopt, allebei geboren in Lichtervelde en

overleden in het Potterieklooster in 1844 en 1854. Zuster Coleta was de jongste. Ze volgde zuster Benedicta op als ‘vrouw van het godshuys’ en bleef dat gedurende tien jaar. De steen in het koor is vermoedelijk een gedenksteen. Lichamen in de kerk begraven was sinds 1784 onder Keizer Jozef II

verboden, en eigenlijk al door zijn moeder, Keizerin Maria Theresia in 1751. Het verbod werd in de Franse Tijd overgenomen.

Tastbare herinneringen De zussen Kesteloot leven niet alleen verder door hun gedenksteen. In het koor van de Potteriekerk wordt op vijf glasramen de geschiedenis van de Zalige Idesbald verteld. Zuster Benedicta is te zien op het glasraam pal boven de gedenksteen voor haar en haar zus. Het stelt de schenking voor van de kist met de stoffelijke resten van Idesbald Van der Gracht aan de Potteriezusters, in 1831. De Overste staat naast de schenker, Nicolaas De Roover, de laatste monnik van de Duinenabdij. Ze wordt afgebeeld op het moment waarop ze met haar zwarte lederen riem de kist zal aanraken, als een teken van eerbied. De andere zusters zullen vervolgens hetzelfde doen. Zusters Augustinessen en paters Augustijnen droegen de riem overeenkomstig de wens van de Heilige Augustinus, hun ordevader. De riem is het symbool voor de huid van Christus, uiteengereten door de geseling, de nagels en de lanssteek aan het kruis.* * Met dank aan mevrouw Greet De Neef, Kadoc-KU Leuven, voor deze toelichting.

Gedenksteen, 1844-1854, O.OTP1110.VI, © Dominique Provost Art Photography - Brugge Glasraam met de Schenking van het lichaam van Idesbald, 1832, O. OTP0166d.XXII, © Dominique Provost Art Photography - Brugge

12


Alkoofbed, 1643, O.OTP0032.VII, © Dominique Provost Art Photography - Brugge

Zuster Benedicta was gedurende 30 jaar Overste. Ze schonk de communauteit een alkoofbed uit 1643. Het mooi gebeeldhouwde eikenhouten bed is bovenaan in een cartouche gedateerd en in laat­renaissanceen vroege barokstijl uitgevoerd. Het is een eyecatcher in een van de kamers in de pandgang van het museum. Een unicum is het niet: boven in het klooster bevinden zich nog twee alkoofbedden, waarvan een gedateerd, 1653. De zusters Kesteloot schonken de communauteit ook een gebeeldhouwde kast, in een oude COO-inventaris (Commissie voor Openbare Onderstand, de voorloper van het OCMW) een ‘kleine bahut’ genoemd. De schenking werd in het Kerkarchief van de Potterie genoteerd. In de refter van het klooster worden heel wat zilveren drinkbekers van zusters bewaard, waaronder die van zuster Coleta, met gegraveerd opschrift ‘Sr Coleta Kesteloot’.

Een bijzonder ‘liedeken’ Zuster Coleta liet een zangboekje van de zusters na, met 31 liederen. Het bevat het volgende opschrift: ‘Desen boeck is tot gebruck van suster Coleta Kesteloot met konsent van mevrouwe, 1813’. ‘Mevrouwe’ is zuster Benedicta Descamps, die een jaar later zou overlijden en door zuster Coleta’s zus, zuster Benedicta, zou worden opgevolgd. Het zangboekje is een compilatie van ‘Kersliedekens’ (sic), ‘Liedekens van den mey’, ‘Liedekens van Sinte Cicilia’, een ‘Nieuwjaer Liedeken’, ‘Liedekens voor Drie Koningen’… en een wijnlied dat eindigt met de aansporing om vol vreugde ‘vivat den wijn’ te roepen! De liederen zijn door verschillende handen en in verschillende kleuren inkt genoteerd, op papier, in het Nederlands, gemengd met Latijn en streektaal – men heeft het bijvoorbeeld over ‘een catte’, ‘een beeste’.

Het derde lied, het ’liedeken van de nonnekens’ is heel bijzonder. Het is een dialoog in strofen waarbij diverse aspecten van het kloosterleven in vraag worden gesteld en een zuster antwoordt. De vragen peilen naar de zin van het intreden, het omgaan met de strenge regels, het leven in totale afzondering van de buitenwereld en de onderwerping aan het gezag van de Overste en de priester. Het valt meteen op dat vragen en antwoorden niets aan duidelijkheid te wensen overlaten. De vragen tonen bovendien aan dat de criticaster goed geïnformeerd is en het kloosterleven van binnenuit kent. De zuster is mondig en niet onder de indruk van de kritiek die ze punt voor punt weerlegt. ‘Nonnekens, ‘k moet u eens vraegen’, klinkt de eerste regel. Er wordt gevraagd of de zusters wel goed hebben nagedacht toen ze intraden en hun jeugd achter zich lieten voor 13


Zangboekje van de zusters, 1813, H 18,5 × B 15 cm, papier, omslag in perkament, O.OTP1091.III, © Dominique Provost Art Photography - Brugge

een leven in het klooster, zonder troost of vreugde en ver van hun vrienden? Er volgt een pittig antwoord: niemand hoeft ons, nonnen, te vragen of wij wel bij ons verstand waren toen wij intraden. We vinden hier veel troost en vreugde en zijn tenminste vrij van wereldse zorgen. De toon is meteen gezet. Er volgt een spervuur van vragen en antwoorden. Hier volgen enkele voorbeelden. Wie wist de zusters te overtuigen om het habijt te aanvaarden, in een kluis te gaan zitten als een muis in een val en enkel op blinde muren te kijken? Krijgen ze nog bezoek van vrienden en hoe voelt dat, achter tralies te moeten spreken, met een oog op de klok? Zelfs het vroege opstaan met de wekker aan de oren als ze nog in een diepe slaap zijn, ook ’s winters, komt ter sprake, evenals het altijd moeten gehoorzamen en voor de minste ‘negelizentie’ een strenge penitentie of boetedoening te krijgen. De zuster laat zich in haar replieken niet onbetuigd. Nonnen zitten niet in een kluis, ze hebben een gezellig huis met een tuin, ze vragen 14

niet naar vrienden, de beste vrienden zijn hun medezusters, ze weten voldoende over het reilen en zeilen buiten de kloostermuren en de winterkou is niet erg, daar zijn ze met de handen in de mouwen op voorzien. Ze maken veel plezier, ook zonder dat Vader of de Overste het weet en ziet. Het lied eindigt met een advies aan jonge ‘dochters’ die eraan denken om in te treden: ze zijn beter af als kwezel of begijn, want zij kunnen ‘gaen als zij begeeren’ en hebben een zekere ‘lijbertheydt’, in tegenstelling tot een ‘(op)gesloten nonne’. De zuster blokt dit resoluut af: wij, nonnen, hebben het allerbeste leven gekozen, want heel de wereld is bedrog.

Quai de l’Impératrice Het zangboekje eindigt met enkele korte berichten waaronder het overlijdensbericht van Mevrouw Benedicta Descamps, geboren Catharina Anna, en onmiddellijke voorgangster van zuster Benedicta Kesteloot. Ze overleed op 10 januari 1814, nog net in de Franse Tijd dus.

Haar overlijden werd een dag later aangegeven. De overlijdensakte is opgesteld in het Frans en de moeite waard om even te lezen. Mevrouw wordt als ‘Ex-Religieuse’ aangeduid, ‘Ex’ is te begrijpen als ‘bij leven’. Het adres van het klooster luidt ‘Quai de l’Impératrice’ waarmee Quai Joséphine wordt bedoeld, op dat moment de naam voor de Potterierei. De Langerei aan de overkant was de Quai Napoléon. De naam Potterie is ook in de naam van het hospitaal weggevallen, dat neutraal ‘hospice des femmes infirmes’ wordt genoemd. De oorspronkelijke benamingen werden onmiddellijk na de Franse Tijd weer ingevoerd.

De zusters Kesteloot in beeld Van beide Oversten Kesteloot werd een portret geschilderd. De doeken hangen naast elkaar in de kloostergang en stralen de tijdloze rust uit die eigen is aan een klooster. De zusters poseren rechtstaand, in habijt en steunen met één hand op een tafel. Zuster Coleta staat voor een goedgevulde boekenkast met stichtende werken,


P.J. Maes, Zuster Coleta Kesteloot, 1851, O.OTP0134.I en P. Maes, Zuster Benedicta Kesteloot, 1834, olieverf op doek, O.OTP0133.I © Dominique Provost Art Photography - Brugge

heiligenlevens van Franciscus en Theresia, een boek met de Regel van de Heilige Augustinus en een boek over de Derde Orde: leken en religieuzen die volgens de Regel van Augustinus leefden, maar er ook eigen statuten op nahielden. Zuster Benedicta poseert bij de ingang van het zusterkoor boven het doksaal, waarvan we een glimp kunnen opvangen. Ze houdt een muziekblad in de hand, met enkele maten van een zang waarin de Heilige Geest wordt genoemd. De portretten zijn gedateerd en gesigneerd met ‘P. Maes fecit 1834’ bij zuster Benedicta en ‘P.J. Maes fecit 1851’ bij zuster Coleta. Links bovenaan werd achteraf in rode drukletters toegevoegd wie werd geportretteerd: V(rouw) B. KESTELOOT en M(evrouw) C. KESTELOOT. De details zijn met zorg weergegeven: de titels van de boeken zijn leesbaar en de muziek kan zo van het blad worden gezongen. Dezelfde schilder realiseerde in 1840 een gedateerd en gesigneerd portret van Philippe van Wymelbeke, vanaf 1814

proost of geestelijk leider van de Potterie, op zijn doodsbed, gekleed in een kazuifel met kleurige bloemmotieven, dat naast de Kesteloot-portretten hangt.

Einde van een tijdperk De Kesteloot-portretten maken deel uit van een reeks portretten van Oversten. Ze begint met Mevrouw Barbara Happaert († 1667) van wie in het museum ook een portret hangt en eindigt met Mevrouw Alice Jodts – haar doopnaam is ook haar kloosternaam. Mevrouw Jodts trad in 1954 in en werd Overste in 1983. Binnen afzienbare tijd is zij de Overste met de langste staat van dienst. Het portret werd in 2001 door Marie Elise uitgevoerd, artiestennaam voor Lisette Marie Meyers. Ze schilderde in 1995 ook het portret van OCMW-voorzitter André Goossens. Het portret van Mevrouw Jodts is traditioneel en sluit aan bij de andere zusterportretten. Mevrouw draagt een sober grijs ensemble met witte blouse en een kruisje op de revers, maar geen kapje meer, zoals haar twee voorgangsters,

Mevrouw Bils en Mevrouw Claerbout. Het verplichte habijt zoals op de Kestelootportretten werd in de geest van het tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) stapsgewijs vereenvoudigd – te beginnen bij de grote kap – en uiteindelijk afgeschaft. Het wordt enkel nog bij bijzondere gelegenheden gedragen. De Overste is afgebeeld bij een barokke buffetkast met het opschrift ‘Maria Anna’. Ze toont een opengeslagen register waarin de namen van de zusters door de Overste worden ingeschreven bij hun intrede en hun overlijden. Ergens in de toekomst zullen ook de namen van de twee laatste zusters en Mevrouw Jodts zelf hun plaats krijgen, waarna het register bij gebrek aan opvolging voorgoed dicht gaat. De symboolwaarde van dit portret van de laatste Overste met het register dat vermoedelijk met haar naam zal worden afgesloten, kan moeilijk worden overschat. Het is het sluitstuk van een eeuwenlange aanwezigheid van zusters Augustinessen op deze unieke site, in dienst van wie zorgbehoevend was. 15


OP ZOEK NA AR DE VERDWENEN GESCHIEDENIS VAN HET SINT-JANSPLEIN Naar aanleiding van een vondstmelding van muurresten op het Sint-Jansplein konden de archeologen van Raakvlak in maart 2020 restanten van de verdwenen Sint-Janskapel opgraven. In dat kader was midden september een vreemdsoortig toestel te gast op het Sint-Jansplein: de georadar. In dit artikel staan de medewerkers van Raakvlak stil bij het principe van deze opkomende manier van geofysisch onderzoek. In twee andere artikels in volgende nummers van dit Musea Brugge Magazine lees je meer over het daaraan gekoppelde historische onderzoek en de resultaten van hun werk. — Lieven Verdonck, Frederik Roelens en Caroline Landsheere Over de 17e-eeuwse Sint-Janskapel zijn de nodige archiefbronnen bekend. Naarmate we verder terugkeren in de tijd wordt ons beeld echter waziger. De laatgotische SintJanskerk kennen we nog van op de kaart van Marcus Gerards (1562) of van op de achtergrond op het portret van Jan van Eyerwerve en Jacquemyne Buuck in het Groeningemuseum. Maar over het uitzicht

van het oorspronkelijke 12e-eeuwse bedehuis weten we zo goed als niets. Met deze gegevens in het achterhoofd, klopten we aan bij Lieven Verdonck, onderzoeker aan de Universiteit Gent, die recent nog het wereldnieuws haalde met zijn georadar-resultaten van het Romeinse ‘Falerii Novi’, een site aan de Tiber in Italië waar onder andere een markt, een tempel en thermen werden ontdekt.

Lieven Verdonck in actie met de georadar op het Sint-Jansplein in Brugge © Raakvlak

16

Lieven Verdonck vertelt: “Naast opgravingen, spelen ook non-destructieve prospectietechnieken een belangrijke rol in de archeologie. Ze laten toe opgravingen beter te plannen of informatie te verkrijgen over de ondergrond wanneer geen opgravingen gepland zijn of kunnen gebeuren. Voorbeelden van non-destructieve prospectie zijn luchtfotografie, veldprospectie en geofysische prospectie. Sinds enkele decennia is het gebruik van geo­ fysische technieken sterk toegenomen. De belangrijkste geofysische methoden die worden gebruikt in de archeologie zijn: magnetometrie, elektrische weerstandsmetingen, elektromagnetische inductie en georadarprospectie.

Prospectie met georadar: de methode Bij prospectie met georadar (grondradar, Engels: ground-penetrating radar, GPR) worden radargolven in de bodem gestuurd. Wanneer die stoten op een overgang tussen twee lagen of structuren met verschillende fysische eigenschappen, wordt een deel van de energie teruggekaatst. Een ander deel vervolgt zijn weg dieper in de bodem en kan teruggekaatst worden door een dieperliggende overgang (figuur rechts). Of een golf zal teruggekaatst worden, is hoofdzakelijk afhankelijk van verschillen in het vochtgehalte tussen de bodemlagen of -structuren. Wanneer in een bodem een stenen fundering aanwezig is, zal de radargolf teruggekaatst worden op de overgang tussen de bodem en de stenen fundering, aangezien beide hoogstwaarschijnlijk een verschillend vochtgehalte vertonen. Een georadartoestel bestaat uit een zender en een ontvanger. De ontvanger detecteert de radargolf wanneer hij na terug­ kaatsing aan de oppervlakte terugkomt. Het tijdsverloop tussen het uitzenden van de golf en de aankomst ervan geeft een


aanwijzing over de diepte van de structuren. De mogelijkheid om informatie te verkrijgen over de diepte is een belangrijk voordeel van georadar ten opzichte van andere geofysische prospectiemethoden in de archeologie, waarbij dit complexer is. Het biedt de mogelijkheid de metingen te visualiseren in drie dimensies. Er kunnen zenders en ontvangers met verschillende frequenties gebruikt worden. Bij een hogere frequentie is de horizontale en verticale resolutie hoger. Naarmate de resolutie hoger wordt, kan het toestel structuren detecteren die op kleinere afstand van elkaar liggen. Zo kunnen theoretisch met een frequentie van 500 MHz (die dikwijls gebruikt wordt in de archeologie) structuren onderscheiden worden die in verticale richting minimum 5 cm van elkaar verwijderd zijn en in horizon­tale richting minimum 30 cm (op 1 m diepte).

Deze resolutie is de hoogste van alle geofysische technieken gebruikt in de archeologie. Dit is dan ook het tweede belangrijke voordeel van de georadartechniek. De georadartechniek is dus zeer efficiënt, maar helaas zijn aan deze methode ook nadelen verbonden. In bepaalde bodemtypes (bv. in kleibodems of zeer vochtige bodems) kan het dieptebereik onvoldoende zijn om de archeologische structuren waar te nemen.

Verwerking De metingen leveren in eerste instantie verticale doorsneden op van de bodem. Daarbij verschijnen de teruggekaatste radargolven in functie van de tijd (of de diepte, na gegevensverwerking) op de verticale as, en de positie op de prospectielijn op de horizontale as. In zo’n verticale doorsnede vertegenwoordigen de zwarte en witte zones sterke terugkaatsingen afkomstig van structuren, de grijze zones staan voor zwakke/geen terugkaatsingen. Nadat een reeks parallelle verticale doorsneden opgemeten zijn, meestal met maximaal 25 cm tussen­ afstand, kunnen daaruit ook horizontale ‘depth slices’ – vergelijkbaar met ‘grondplannen’ – gedistilleerd worden op verschillende diepten. Het woord ‘grondplan’ moet in dit geval zeer omzichtig gebruikt

De grondradartechniek is gebaseerd op de reflectie van radargolven op overgangen tussen materialen met een verschillend vochtgehalte (a). Het instrument meet de sterkte van de teruggekaatste golven, en de tijd die ze nodig hebben om terug aan de oppervlakte te komen na terugkaatsing (b). Metingen op regelmatige afstanden resulteren in een verticale doorsnede door de bodem (c). Door verschillende verticale doorsneden te combineren kunnen horizontale ‘slices’ bekomen worden op verschillende dieptes (d–e).

worden. Het gaat hier om een prospectiemethode die de aanwezigheid van bepaalde structuren kan aantonen. Specifieke informatie over de ondergrondse structuren, zoals de constructiewijze, de gebruikte steensoorten en een mogelijke datering, krijgen we enkel bij effectieve opgravingen.

Mogelijke complicaties Na het verzamelen van de gegevens op het terrein en de verwerking van de gegevens, is de interpretatie een derde belangrijke stap. In sommige gevallen kan deze interpretatie bemoeilijkt worden. Er kan zich bijvoorbeeld in de geprospecteerde zone een puinlaag bevinden, waarbinnen de gezochte stenen structuren zelf moeilijk herkenbaar zijn. Een andere mogelijke complicatie vormt de aanwezigheid van recente verstoringen en nutsleidingen in de ondergrond, die soms moeilijk te onderscheiden zijn van de gezochte structuren. Omwille van deze factoren, die dikwijls voorkomen bij prospecties in stedelijke contexten, staat het succes van een prospectie nooit op voorhand vast. Desondanks is georadar de uitgelezen en dikwijls de enige methode voor niet-destructief onderzoek onder verharde oppervlakken, zoals op het Sint-Jansplein in Brugge.” We wachten in spanning op de resultaten van Lievens onderzoek. Als deze bodemscan het verhoopte resultaat oplevert, bekijken we zeker verder hoe we deze nieuwe techniek op andere plaatsen kunnen inzetten om het rijke bodemarchief te valoriseren. In een volgend artikel staan we, samen met drs. Mathijs Speecke van de vakgroep Geschiedenis van de UGent, stil bij de rol en betekenis van het SintJansplein in het laatmiddeleeuwse Brugge. In een derde artikel kunnen we jullie hopelijk de resultaten voorleggen van de grondradarscan.

17



M USE A BRUG GE V ERW ER F T

16e-EEUWS PORTRET VAN ANTONIUS CLAEISSENS In de herfst van 2020 kocht Musea Brugge met de steun van de Vrienden van Musea Brugge het portret van Robert III van Belle, heer van Schonewalle. De jonge edelman was amper 24 jaar oud toen hij zich liet portretteren. De schilder is Antonius Claeissens die zelf ook nog maar 22 of 23 jaar was. Antonius staat op dat moment onder sterke invloed van Pieter Pourbus in wiens werkplaats hij actief is. Dit portret is de getuigenis van die interessante artistieke samenwerking en vult de kleine collectie 16e-eeuwse portretten van Musea Brugge dan ook op een sterke manier aan. — Anne van Oosterwijk Antonius werd in 1541/2 geboren als vierde zoon van Pieter Claeissens I. Hij werd door zijn vader opgeleid, maar ging daarna werken bij Pieter Pourbus, de belangrijkste Brugse meester van dat moment. Dit weten we uit een archiefnotitie uit 1570 waarin Antonius ‘schelder onder Pourbus’ wordt genoemd. Frans Pourbus I werd op dat moment door zijn vader opgeleid. De twee jonge kunstenaars hebben elkaar dus waarschijnlijk gekend en kort samengewerkt. Nog datzelfde jaar vertrok Frans Pourbus I naar Antwerpen om bij de grote Frans Floris in de leer te gaan.

Meesterlijke portretten Het was de Londense kunsthandelaar Mark Weiss die dit portret herkende als van de hand van Antonius. Het werd vroeger toegeschreven aan Gillis Claeissens, Antonius’ oudste broer. De afgelopen twee decennia werd er heel wat onderzoek gedaan naar de kunstenaarsfamilie Claeissens, waardoor de handen van de verschillende familieleden nu kunnen worden onderscheiden. Eén van de belangrijkste ontdekkingen was de identificatie en de reconstructie van het oeuvre van Gillis Antonius Claeissens, Portret van Robert van Belle, heer van Schonewalle, 1563, olieverf op paneel, 35,6 × 27,8 cm, © The Weiss Gallery

Claeissens, waarvoor Brecht Dewilde, Alexandra Zvereva en Mark Weiss de fundamenten legden. In de tentoonstelling Pieter Pourbus en de vergeten meesters (Groeningemuseum, 2017) werd dit oeuvre verder opgebouwd en voor het eerst aan het publiek gepresenteerd. Daarbij vielen vooral de hoge kwaliteit en de expertise in het maken van portretten op. Het bleek een specialisatie waarin alle Claeissenstelgen goed waren, maar waarvan Gillis Claeissens zijn ‘sellingpoint’ maakte. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er voor dit werk in eerste instantie aan Gillis werd gedacht. Het meest opvallend zijn de geprononceerde ogen die een tikkeltje te groot zijn voor het gezicht. Dit is een handelskenmerk van alle Claeissens. Daarnaast toont de maker van dit werk – net als Gillis – een grote interesse in allerlei decoratieve details in de kleding. De gerimpelde kraag en doorgestikte boord, mouwen en wambuis, de geweven pofbroek en de edelmetalen gesp op zijn riem zijn allemaal zorgvuldig uitgewerkt. Daarnaast vertoont het werk in stijl duidelijk de invloed van Pieter Pourbus. Zo lijkt het gezicht voorzichtig geboetseerd met schaduwen en hoogsels. Ook de typologie van het opschrift is rechtstreeks van Pourbus overgenomen.

Identificatie Het zijn deze Pourbusachtige elementen die een toeschrijving aan Antonius Claeissens waarschijnlijker maken dan een attributie aan Gillis. Bovendien is er nog een portret van Robert van Belle bewaard in het Musée des Beaux-Arts in Rijsel dat op stilistische gronden aan Pieter Pourbus toegeschreven wordt (37 × 29 cm, inv. P.844). Ook dit werk draagt een opschrift. Daaruit blijkt dat de geportretteerde 26 jaar was in 1565. Hoewel dus later gedateerd dan het Brugse werk, zijn er weinig verschillen tussen de composities te bespeuren en is daarvoor wellicht dezelfde ontwerptekening gebruikt. Ludo Vandamme verbond dit Rijselse schilderij – zonder het Brugse schilderij te kennen – aan een archiefdocument waaruit blijkt dat Joos Blauevoet, de ontvanger van Robert van Belle, Pieter Pourbus en een ‘schilder uit de Pottemakersstraat’ ergens tussen 11 november 1566 en 11 november 1567 betaalde voor twee portretten van Robert van Belle, ‘pour avoir contrefaict et paincture mon siegneur de scoonwalle’. Hoewel er in de archiefdocumenten verder geen aanknopingspunt is dat het om onder andere dit werk gaat, stelt Vandamme dat het haast niet anders kan dan dat de geportretteerde op het Rijselse schilderij Robert is. Hoewel de identificatie van de geportretteerde in het schilderij in Rijsel dus niet helemaal sluitend is, wordt deze (voorlopig) voor het hier voorliggende schilderij overgenomen. Het gaat immers onmiskenbaar om dezelfde man. Robert van Belle was de zoon van Pieter van Belle en Philipotte de La Bricque. Hij groeide op in Zuidwest-Vlaanderen op de heerlijkheid Eecke. Hij behoorde tot de lage adel die zich in de jaren 1560 verzette tegen 19


“ De maker toont grote interesse in allerlei decoratieve details in de kleding. De gerimpelde kraag en doorgestikte boord, mouwen en wambuis, de geweven pofbroek en de edelmetalen gesp op zijn riem zijn allemaal zorgvuldig uitgewerkt.”

de vorst, omdat hun macht en financiële vermogen steeds meer werd ingeperkt. Enkele leden van de Van Belle-familie mengden zich actief in deze beweging en één lid ondertekende het Smeekschrift der Edelen. Robert zelf nam een belangrijke rol op in de gereformeerde gemeenschap van Eecke en was ook aanwezig in Ieper 20

om er de calvinistische macht kort na de Beeldenstorm te consolideren. Dit was echter van korte duur. In 1567 werd deze groep edelen alweer in het verweer geduwd en werd door de Raad van Beroerten een onderzoek geopend, o.a. naar Robert van Belle. Hij had dat niet afgewacht en was op dat moment al naar Engeland gevlucht. Op 2 juni 1568 werd hij voor altijd verbannen uit de gebieden van de koning en werden zijn goederen verbeurd verklaard.

Pourbus en medewerkers Het portret dat recent werd verworven gaat aan deze turbulente periode uit het leven van Robert vooraf. Het is immers 1563 gedateerd en er is geen reden om aan de authenticiteit van die datering te twijfelen. Daarom lijkt het onwaarschijnlijk dat dit één van de genoemde werken uit het archiefdocument van Blauevoet is. Toch is er een relatie. Uit de infraroodopnamen die Guenevere Souffreau met de Apollo camera van het Brugse werk maakte, blijkt dat de kunstenaar nog zoekende was naar de uiteindelijke vorm van de rechtermouw en -schouder en het hoofd. Dit wijst er op dat het hier om de eerste en originele

compositie gaat die bij Pieter Pourbus werd besteld en door zijn medewerker Antonius werd uitgevoerd. Drie jaar later – op het moment dat Robert zich meer dan ooit als edelman wil profileren – besluit hij nog twee portretten te bestellen en keert daarvoor terug naar de werkplaats van Pourbus. De meester of één van zijn medewerkers – misschien de ‘schilder uit de Pottemakersstraat’ – vervaardigt op basis van de compositietekening uit 1563 twee nieuwe schilderijen voor deze jonge edelman, op het hoogtepunt van zijn leven.

Bibliografie Ludo Vandamme, ‘Een opstandige edelman en zijn geschilderd portret: Robert van Belle, heer van Schonewalle (c.1540–c.1572)’, in: Genootschap voor geschiedenis, nr. 143/1-2, pp.247-274, 2006.


MARIA OP DE MAANSIKKEL EEN MY THISCHE EN KR ACHTDADIGE VERSCHIJNING

De Maagd Maria krijgt een zeer aparte rol toebedeeld in de christelijke traditie. Ze is de middelares tussen het menselijke en het goddelijke. De toegankelijke moederfiguur krijgt zeker vanaf de 12e eeuw een prominente rol in de christelijke kunst en de volksdevotie. Ze groeit uit tot de belangrijkste heilige in de middeleeuwen. In Vlaanderen is de Mariadevotie alomtegenwoordig. Getuige hiervan zijn de talloze Mariabeelden in kerken, in museale collecties en in het straatbeeld. — Kristel Van Audenaeren

De ontwikkeling van een bijzondere en ingewikkelde iconografie Maria verschijnt in talloze vormen. Ze is een menselijke moeder in de ene voorstelling en een goddelijke verrijzenis in een andere. In dit artikel gaan we dieper in op de bijzondere voorstelling van Maria op de maansikkel. Het verhaal van deze typologie begint in de klassieke oudheid. De verering van het vrouwelijke is een zeer oud gegeven. De verering van de maan is dit eveneens. De maan is in bijna alle culturen vrouwelijk. De maan wordt gezien als de moedergodin, de levensfases jong, volwassen en ouder worden weergegeven door de maanfases. Een combinatie van Maria en de maan lijkt dan ook onvermijdelijk. De stap van de maangodin naar een Maria op de maansikkel lijkt logisch en ook klein. Maar, toch zijn er nog enkele tussenstappen in deze iconografie. De kerk zelf wordt in de vroegchristelijke periode eerst gezien als de maan. ‘Ecclesia’, of de kerkgemeenschap, wordt gesymboliseerd door de maan. Om het verhaal ingewikkelder te maken, wordt de moederkerk, zijnde de kerkgemeenschap of ‘ecclesia’, in de vroeg­ christelijke traditie ook vereenzelvigd met een apocalyptische vrouw. Zij symboliseert de vervolging van de moederkerk tijdens de Romeinse periode.

De apostel Johannes heeft het in Openbaring 12:1 over de ‘apocalyptische’ vrouw op de maansikkel – zie hiervoor het citaat onderaan deze bladzijde. Het boek Openbaringen is eveneens bekend als de Apocalyps. De apostel Johannes wordt gezien als de laatste apostel van het Oude Testament. Hij wordt daarom soms betiteld als de apostel van de krimpende maan met de belofte van een nieuwe wassende maan in zich, nl. het Nieuwe Testament. Het lijkt een vreemde overstap, maar de apostel Paulus gebruikt het woord ‘ecclesia’ voor ‘een vergadering van gelovigen in Jezus Christus’. Net zoals de vrouw het kind draagt of zoals de Maagd Maria het ongeboren Kind Jezus draagt. Jezus Christus is de zon, de ‘sol invictus’ (de onoverwonnen zon). Deze iconografie komt eveneens uit de vroegchristelijke periode waarbij het christendom gebruiken overnam van de cultus van ‘Sol Invictus’. Christus wordt afgebeeld met een zonnekroon, rijdt soms rond in de zonnestrijdwagen van Apollo en krijgt de titel ‘zon van gerechtigheid’. Het zonnerad wordt ook als symbool voor Christus gebruikt. De stralenkrans rond de aanvankelijk apocalyptische vrouw staat zo symbool voor de zon, Jezus Christus. In de middeleeuwen komt er een nieuwe interpretatie bij en wordt de vrouw als een voorstelling van de Maagd Maria gezien. Waar de oudste Mariabeelden de

statig zittende Madonna’s voorstellen, de ‘Sedes Sapientiae’, zien we in de 13e eeuwse gotiek dat de Madonna’s trots rechtop gaan staan. Als tegengewicht voor het Kind dat op de arm rust, krijgen de Madonna’s een gedraaide S-vormige houding. Maria neemt vanaf de 14e en zeker in de 15e eeuw alle attributen over van de apocalyptische vrouw, de vroegchristelijke voorstelling van ‘ecclesia’. Maria wordt in deze periode vereenzelvigd met de Kerk. De beelden van Maria krijgen in de late 14e eeuw onder invloed van de Brabantse school en vooral van Claus Sluter meer monumentaliteit en realisme. De verstarde S-vorm wordt verlaten. Maria op de maansikkel neemt een bijzonder monumentale plaats in tussen de rechtopstaande Mariabeelden. Maria verschijnt als de Onbevlekte Moeder Gods, maar eveneens als de apocalyptische vrouw. Zij is de mooiste van alle schepselen. Om dit te illustreren, worden de oudste van dit soort beelden opgehangen in de beuk of in het koor van een kerk.

“ Er verscheen in de hemel een indrukwekkend teken: een vrouw die met de zon bekleed was, de maan onder haar voeten had en een kroon van twaalf sterren droeg.” Johannes, Openbaringen 12:1

21


komt Maria op de maansikkel zelfs in tweevoud voor. Het ‘Marianum’ bestaat uit twee rug aan rug geplaatste Mariabeelden. Maria wordt dan twee figuren, de ene is die van de apocalyps, de fiere hemelkoningin, de andere is de meer serene Maria, Onbevlekte Ontvangenis. Veel van deze beelden zijn tijdens de Beeldenstorm vernield, sommige zijn door hun plaats hoog boven de gelovigen aangetast door ongedierte en zo vergaan. Er is geen of weinig bewijs dat deze uitbundige voorstelling in Brugge voorkwam. De bijzondere iconografie van Maria op de maansikkel kent vooral vanaf 1500 in de Nederlanden en het Rijnland een grote verspreiding. De symboliek van de laatmiddeleeuwse Mariadevotie, die erg populair was in de Nederlanden, draagt hieraan bij. Ze komt in deze periode in alle kunsten voor. Het Sint-Janshospitaal en de bijhorende kloostergemeenschap van de Hospitaalzusters van Sint-Jan danken hun naam aan Sint-Jan (Johannes) Evangelist of de apostel. Sint-Jan Evangelist beschrijft, zoals gezegd, in het boek Openbaringen deze uitbeelding van Maria. Het is zeer toepasselijk, gezien de Mariadevotie en de link met het boek Openbaringen, dat de iconografie van Maria op de maansikkel duidelijk aanwezig is bij de Hospitaalzusters. Deze iconografie komt een paar keer voor in het Hospitaal, niet in het minst op het Johannesretabel uit 1479 van Hans Memling, waar Maria op de maansikkel een kleine plaats inneemt in de hemel op het rechterluik. In het museum bevinden zich nu nog twee andere beelden met de voorstelling van Maria op de maansikkel: een albasten beeld uit de 15e eeuw en een zwierig barokbeeld uit de 17e eeuw. De Maria op de maansikkel beschreven in dit artikel past in dit rijtje.

Maria op de maansikkel, 1951, © KIKIRPA, Brussels

Haar voeten rusten op een maansikkel, maar in haar volle glorie heeft deze Maria ook een stralenkrans als symbool van de zon, rond zich. Daarrond zijn reeksen samengesteld van tien bloeiende rozen met vijf kleine schildjes of bloemkelken. Deze toevoeging verwijst naar het bidden van 22

de rozenkrans, de driemaal vijf tientjes van weesgegroeten, waaruit, tenminste volgens de Dominicaanse formule, de rozenkrans bestond. Soms kronkelt onder de voeten van Maria een slang, een duivel, die door de nieuwe Eva overwonnen wordt. In haar meest formidabele verschijning

Welkom terug, Maria! De laatste overdracht van het kunstpatrimonium van de Hospitaalzusters van Sint-Jan gebeurde in het voorjaar van 2019. Bij de vele objecten die toen werden overgedragen, zat ook een voorstelling van Maria op de maansikkel.


Maria op de maansikkel in de kapel aan de Oude Oostendsesteenweg, foto: Kristel Van Audenaeren Miniatuur met gekroonde Maria met Christuskind, uit: Gebedenboek, Ms. 711, f. 23v, 1455-1460, Openbare Bibliotheek Brugge

Deze Maria op de maansikkel keert dus terug, om opnieuw deel uit te maken van de rijke collectie van het Sint-Janshospitaal. Voorlopig wordt ze in het depot bewaard. Ze sierde van 1977 tot vorig jaar de kapel van het nieuwe klooster van de Zusters in de Oude Oostendsesteenweg in Brugge. Op een foto uit 1951 is te zien dat het beeld hoog aan het plafond hing in het voormalige hospitaal, net voor het orgel, aan de reling van het tweede doksaal. Het monumentale beeld is vermoedelijk in de tweede helft van de 16e eeuw te dateren, kort voor de Beeldenstorm. Het is een grote Madonna, 160 cm hoog en 57 cm breed. Maria is gehuld in de klassieke blauwe mantel en draagt het Kindje Jezus op de arm. Het beeld heeft nog zijn originele polychromie, weliswaar bijgewerkt en sterk vervuild. Het gelaat van Maria heeft verfijnde trekken. Een ontsierende lijn doorkruist haar gelaat, mogelijk gaat het hier slechts om een beschadiging in de polychromie. Het plooiwerk van haar mantel is uitgewerkt zoals het hoort. Deze plooienval vinden we al terug in de late 14e eeuw bij de Rijnlandse ‘Schöne Madonna’ en kan als een soort canon worden beschouwd. Het witte kleed dat Maria draagt,

is fijn uitgewerkt aan het stukje mouw dat zichtbaar is en aan het keurslijf. Ze heeft zwart haar, dat duidelijk krult. Op het eerste gezicht lijkt het gelaat van het Kindje Jezus veel minder fraai uitgewerkt. Uit nader onderzoek blijkt echter dat de neus van het Kindje sterk is bijgewerkt. De zilveren kroon van Maria is gedateerd: 1662. De kroon is versierd met

gevleugelde putti, florale- en schelpmotieven. Jezus’ kroon is helemaal anders uitgewerkt, met ruitvormige figuren in de boord en florale motieven die de punten van de kroon vormen. Er is niet alleen een duidelijk verschil in uitwerking, maar eveneens in kwaliteit van het edelmetaal. De kroon van Maria is kwalitatief hoogwaardig. De kroontjes van de beelden lopen,

Het gelaat van Maria in detail, foto: Steven Kersse

Detail van het gelaat van het kindje met beschadigde neus, foto: Steven Kersse

23


Maria op de maansikkel, aan het tweede doksaal in het Sint-Janshospitaal, 1951, © KIKIRPA, Brussels

net omdat ze van edelmetaal zijn, gevaar op diefstal en schade. Op de foto uit 1951 dragen de figuren duidelijk andere kroontjes. Het zijn kronen in een goedkopere metaalsoort, vermoedelijk koper. Gelet op de plaats waar het beeld toen hing, is dit een betere keuze. De zilveren kronen werden meestal alleen op hoogdagen uitgehaald en op het beeld geplaatst. Het was

De kroon van Maria, foto: Steven Kersse

24

niet ongebruikelijk dat deze kronen later werden gemaakt en ook niet dat ze regelmatig vervangen werden. Het beeld vertoont geen sporen van aangehechte zonnestralen, maar dat hoeft niet te verwonderen. Mocht deze Maria op de maansikkel oorspronkelijk zijn uitgevoerd met zonnestralen en een rozenkrans, dan ging het hier heel waarschijnlijk om losse stralen en een rozenkrans om het beeld niet te zwaar te maken. De stralenen rozenkrans konden in hout zijn uitgevoerd, zoals het beeld, maar konden eveneens in metaal, koper of zilver zijn geweest. We hebben er het raden naar. Weinig stralenkransen zijn immers bewaard gebleven. De achterkant van het beeld is afgevlakt. De Madonna is hol binnenin. Niet verwonderlijk, gezien de grootte van het beeld. De afvlakking en de lichtheid van het beeld door de uitholling doen vermoeden dat deze Madonna oorspronkelijk gemaakt werd om tegen de muur of om aan het plafond te hangen. Het beeldhouwwerk is mogelijk van lokale Brugse makelij, ook al valt een Brabantse oorsprong niet uit te sluiten. Het is heel waarschijnlijk gemaakt in opdracht van de Hospitaalzusters.

Beknopte bibliografie Catalogus Sint-Janshospitaal Brugge 1188-1976, Brugge, COO, 1976 De Baene, Marjan (ed.), Borman. A family of Northern Renaissance sculptors, Brepols, Turnhout, 2019 de Borchgrave d’Altena, Joseph, Mariale beelden in Brabant, in: Eigen Schoon en de Brabander, jg. 41, 1958, pp. 169-175 Huysmans, Antoinette (o.l.v.), Beeldhouwkunst van de Zuidelijke Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, 15de en 16de eeuw, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, 2000 Leeuwenberg, Jaap, Een Marianum, in: Bulletin van het Rijksmuseum, jg. 3, nr.1, 1955, pp. 20-21 Smeyers, Maurits, Het Marianum of Onze-LieveVrouw-in-de-zon: getuige van een laatmiddeleeuwse devotie in de Nederlanden en in Duitsland in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, vol.45, Beelden in de late middeleeuwen en renaissance, Brill, Leiden, 1994, pp. 270-299


EEN VROEGE ODE AAN DE LITHOGR AFIE EN

ODEVAERES PIONIERSROL De uitvinding van de steendruk of lithografie als nieuwe druktechniek op het einde van de 18e eeuw wordt algemeen toegekend aan de Duitser Aloys Senefelder. In 1819 reisde hij naar Parijs voor de Franse vertaling van zijn handleiding over ‘lithografie’. Datzelfde jaar verscheen een begeleidende prentenbundel met twintig lithografieën. Musea Brugge kon één van die emblematische prenten op de Franse kunstmarkt aankopen. Dit blad vormt een bijzonder mooie aanvulling op de vroegste litho’s van enkele Brugse kunstenaars in onze collectie die tot nu toe onderbelicht bleven. Weinig mensen weten bijvoorbeeld dat JosephDenis Odevaere als lithograaf een echte pioniersrol gespeeld heeft. Hoog tijd dus voor een herwaardering! — Laurence Van Kerkhoven

Hommage aan de lithografie en zijn uitvinder De prent die Musea Brugge vorig jaar kon verwerven, bekleedt een belangrijke plaats in de geschiedenis van de lithografie. De voorstelling is zowel realistisch als allegorisch. Een jongeman kijkt met een inspirerende blik en een zweem van een glimlach naar een ruggelings geziene vrouw. Zij tilt met een elegant gebaar een proefdruk op van een lithosteen die op een handpers ligt. Het zojuist gedrukte blad papier draagt de namen van Duitse en Franse kunstenaars die tot de eerste generatie lithografen behoren, zoals Carle Vernet, Horace Vernet, Jean-Baptiste Isabey of Jean-Pierre Granger. De namen van de laatste twee kunstenaars vinden we eveneens terug op de kaft van enkele albums links onderaan. Opmerkelijk is ook de verwijzing naar de Beierse oorsprong van de

Nicolas-Henri Jacob, De uitvinding van de lithografie, 1819, lithografie op papier afkomstig uit de Franse vertaling van Senefelders handleiding over de lithografie, 190 × 163 mm (voorstellingsrand), inv. 2019.GRO0028.III © Musea Brugge, www.artinflanders.be, foto Dominique Provost

nieuwe druktechniek door de opschriften PIERRE DE BAVIERE op de zijkant van de lithosteen en MUNICH op het middenstuk van het aandrijfwiel waarmee de drukpers gemanipuleerd wordt. De naakte jongeling is eigenlijk de verpersoonlijking van de ‘genius’ van de lithografie, voorgesteld als een gevleugelde geest met een vlam boven het hoofd en op de borst een hangertje waarop de tekst INVENTE, TU VIVRAS prijkt. Het lijkt alsof

deze Adonis-figuur op haast miraculeuze wijze de jonge vrouw inspireert in haar lithografische drukwerk. De gedrukte tekst helemaal bovenaan de prent is een hommage aan Senefelder, INVENTEUR DE L’ART LITHOGR APHIQUE À MUNICH EN 1796. Er wordt ook verwezen naar de opeenvolgende etappes waarmee de lithografie in Frankrijk geïntroduceerd werd: IMPORTATION EN FRANCE PAR ANDRÉ D’OFFENBACH EN 1800, PAR LES GR ANDS 25


uitstekende staalkaart gegeven van de mogelijkheden die de lithografie als nieuwe druktechniek bood: van het diepste zwart in de inktrol onderaan tot de meest subtiele grijstonen in de vleugels van de jongeman.

Joseph-Denis Odevaere, Zelfportret, 1816, lithografie op papier gedrukt bij Godefroy Engelmann in Parijs, 341 × 252 mm (voorstellingsrand), inv. 0019.GRO0001.III. © Musea Brugge, www.artinflanders.be, foto Dominique Provost

ÉTABLISSEMENTS À PARIS ENGELMANN 1815 – DE LASTEYRIE 1816. Het zijn inderdaad graaf Charles-Philibert de Lasteyrie en Godefroy Engelmann die de eerste belangrijke Franse steendrukkerijen uitbaatten. Hoewel deze prent het negende blad is uit Senefelders platenalbum voor de Franse uitgave van zijn Vollständiges Lehrbuch der 26

Steindruckerey (in 1819 vertaald onder de titel L’Art de la lithographie), heeft Senefelder de voorstelling niet zelf getekend. Die is van de hand van Nicolas-Henri Jacob, een Franse kunstenaar die in 1803 als tekenaar in dienst kwam bij Eugène de Beauharnais, prins van Eichstätt. Jacob heeft met deze gedetailleerde en verfijnde afbeelding een

e steendrukkerij van D Engelmann Godefroy Engelmann is een naam die bij de meeste lezers waarschijnlijk geen belletje doet rinkelen. Nochtans is hij belangrijk geweest voor de geschiedenis van de lithografie. Algemeen wordt hij aanzien als diegene die de lithografie in Frankrijk introduceerde. Hij kreeg zijn opleiding als lithograaf in München en begon al snel te experimenteren met het drukken op verschillende kalkstenen. In 1815 opende hij een eerste kleine drukkerij in Mulhouse. Waarschijnlijk zag hij in dat deze stad niet de meest geschikte plaats was voor het beoefenen van deze grafische techniek. Daarom opende hij in juni 1816 een tweede drukkerij in Parijs. Die was gevestigd op het nummer 18 in de rue Cassette, niet ver van de Jardin du Luxembourg. De concurrentie met de steendrukkerij van Charles de Lasteyrie kwam de kwaliteit van de Franse lithografie ten goede. Uiteindelijk was het Engelmann die aan het langste eind trok en die de leidende positie innam. Als een van de meest actieve promotoren van de steendruk moedigde hij kunstenaars aan om deze nieuwe techniek zelf uit te proberen. Zo ook enkele Bruggelingen als Joseph-Denis Odevaere en Pieter-Jan de Vlamynck. Odevaeres pioniersrol Joseph Odevaere wordt beschouwd als één van de allereerste kunstenaars die zich toelegde op de lithografie. Nog vóór de publicatie van Senefelders handboek, experimenteerde hij in 1816 al met de vlakdruktechniek. Zijn zelfportret waarin hij trots met het ereteken van Ridder in de


Orde van de Nederlandse Leeuw poseert voor een schildersezel met een lithosteen en krijtstift in de hand, is hier een treffend voorbeeld van. Om goed te benadrukken dat hij deze litho zelf ontworpen had, bracht hij aan de zijkant van de gladgeslepen kalksteen volgend opschrift aan: J. Odevaere se ipsum littographice del Parisiis 1816. Door de gedrukte tekst onderaan (Impression lithographique de G. Engelmann, rue Cassette N° 18 à Paris) weten we dat deze litho in Parijs gedrukt werd bij niemand minder dan Godefroy Engelmann. Interessant is ook dat de Brugse kroniekschrijver Jan Karel Verbrugge in zijn Gedenkweerdige Aenteeckeningen melding maakt van deze litho die volgens hem ‘van een zeer schoon effect’ is. Op 28 november 1816 werd hem dit kunstwerk door Odevaere zelf toegezonden als geschenk. Hij schrijft verder dat er van deze litho achttien exemplaren werden gedrukt die Odevaere weggaf aan kunstenaars en kunstminnaars. De afdruk die nu in het Brugse Prentenkabinet bewaard wordt, is afkomstig uit het oud fonds van de academie. Zoals blijkt uit de handgeschreven notitie onderaan links, moet het blad destijds door Odevaere geschonken zijn aan François-Jacques Wynckelman, voorzitter van de ‘jointe’ of beheerraad van de Brugse academie. In het grote vriendschapsportret dat Odevaere in 1805 geschilderd heeft, herkennen we Wynckelman als de zittende figuur aan de linkerkant van het doek. Opvallend detail is dat Odevaere zichzelf telkens met een modieuze oorring presenteert, zowel in de litho als in zijn geschilderde zelfportret dat hij bovenaan het imposante doek geïncorporeerd heeft.

De Vlamynck in het zog van Odevaere Een andere Brugse kunstenaar die niet kan ontbreken in een overzicht van de vroegste steendrukken, is PieterJan de Vlamynck. Deze oud-leerling van Odevaere treedt al snel in de voetsporen van zijn meester en vertrekt naar Parijs waar hij de kneepjes van het lithografische vak wil leren. Zijn vroegst bewaard gebleven litho is een portret van Ignatius

Pieter-Jan de Vlamynck (naar Odevaere), Portret van pastoor Coquelaere, 1817, lithografie op papier gedrukt bij Godefroy Engelmann in Parijs, 284 × 234 mm (voorstellingsrand), inv. 0017.GRO0877.III. © Musea Brugge, www.artinflanders.be, foto Dominique Provost

Ludovicus van Coquelaere, pastoor van de Sint-Salvatorskerk in Brugge. Het gaat om een getrouwe kopie naar het portret dat Odevaere al in 1804 geschilderd had en dat zich vandaag nog steeds in het museum van de Sint-Salvatorskathedraal bevindt. De litho werd in 1817 gedrukt bij Godefroy Engelmann, onder toeziend oog van Odevaere.

Datzelfde jaar werd de litho van De Vlamynck samen met het schilderij van Odevaere tentoongesteld op het Salon van Gent. In de notitie van de begeleidende catalogus lezen we het volgende over de lithografie: ‘Ce portrait peut donner une idée de la perfection avec laquelle l’art lithographe imite le dessin au crayon’.

27


Pastoor Coquelaere moet een interessant figuur zijn geweest. Gedurende meer dan 46 jaar was hij als priester verbonden aan de Brugse Sint-Salvatorsparochie. Uit de literatuur blijkt dat hij niet alleen een godvruchtig en ijverig man was, maar ook nederig en goed voor de armen. Toen in het begin van de Franse overheersing een fortuinstaat werd opgemaakt van de inwoners van Brugge, was hij de enige Brugse priester bij wie het woordje ‘pauvre’ opgegeven werd. Dit blijkt eveneens uit volgende sprekende 19e-eeuwse omschrijving: ‘Om de behoeftigen te konnen krachtdadiger bystaen hield hy een sobere tafel en vergenoegde zich met eenen geringen huisraed. ’S mans meubelen waren zoo onbeduidend en bestonden in zoo weinig koopjes, dat de openbare venditie daervan, na zyn overlyden, gedaen wierd in een ure tyds’. De begrafenis van deze gerespecteerde priester groeide uit tot een ware publiekstoeloop die in geuren en kleuren beschreven werd in de eigentijdse kroniek van Jan Karel Verbrugge.

Tot slot Er kan niet ontkend worden dat de twee lithografieën van Odevaere en De Vlamynck van groot kunsthistorisch belang zijn. Aangezien ze tot de vroegst bekende steendrukken behoren, kunnen we ze moeiteloos kwalificeren onder de noemer lithografische incunabelen of wiegendrukken. De steendruk van de Franse graficus Jacob dateert van enkele jaren later. Het werk is een onbetwistbaar topstuk in de wereld van de lithografie dat niet mocht ontbreken in ons prentenkabinet. We zijn dan ook bijzonder verheugd dat we de kans kregen om dit kunstwerk aan onze collectie toe te voegen. Selectieve bibliografie Salon d’exposition des productions d’artistes vivans, ouvert le 28 juillet 1817, Gent: Goesin-Verhaege, 1817, p. 47, cat. 286 A. Dullaert, H. Vandervin, Catalogue des collections de tableaux, dessins, gravures, antiquités, curiosités et objets d’histoire naturelle, formant le cabinet Van Huerne: vente à Bruges, le 21 octobre 1844, Gent: De Busscher, 1844, p. 49, cat. 60 A. Schouteet, Gedenkweerdige Aenteeckeningen van Jan Karel Verbrugge, Brugge: Fockenier, 1958, pp. 77-79 M. Henker, K. Scherr, E. Stolpe, De Senefelder à Daumier. Les débuts de l’art lithographique, München: Haus der Bayerischen Geschichte; Parijs: Fondation Thiers, 1988, p. 17 en pp. 26-27 (cat. 6) L. Van Acker, ‘Treurzang over pastoor van Coquelaere’, in: Biekorf, 1991, 91e jrg, pp. 132- 139 M. Ryckaert, ‘Het 19de-eeuwse Brugge in lithografie en fotografie’, in: Revue belge de philologie et d’historie, tome 89, fasc. 2, 2011, pp. 671-672

Joseph-Denis Odevaere, Vriendschapsportret van de kunstschilders François Wynckelman, Franciscus van der Donckt en Joseph Odevaere, 1805, olieverf op doek, 256 × 132 cm, inv. 0000.GRO0106.I © Musea Brugge, www.artinflanders.be, foto Hugo Maertens

M.-C. Claes, Répertoire des lithographes actifs en Belgique sous la période hollandaise et le règne de Léopold Ier (1816-1865), Brussel: KIK/IRPA, 2012 (update 2020), pp. 141-144 en pp. 335-336 (http://balat.kikirpa.be/lithographes/claes_lithographes.pdf ) S. Zabrodski, The Genius of Lithography, https://blogs.getty.edu/iris/ this-just-in-the-genius-of-lithography/ (29 januari 2015) S. Sauvin, Estampes Rares, N°1, avril 2015 (niet gepagineerd; online raadpleegbaar: https://issuu.com/sarahsauvin/docs/sarah_sauvin_-_ catalogue_no_1_fr_-_?e=26476011/52826307)

28


BRUGGE IN 100 OBJECTEN Een berenschedel, een slot en een boek over orchideeën. Drie willekeurige objecten die niets met elkaar te maken hebben? Fout. Alle drie vertellen ze iets over Brugge: over de jachtbieden vlak bij de stad in het jaar 1000, over de organisatie van de ambachten voor 1800 en over de bloeiende tuinbouwbedrijven aan de stadsrand rond 1900. En, zo zijn er nog 97 andere objecten (nu ja, uiteraard veel meer…) op te sommen die – soms vanuit onverwachte hoek – een licht werpen op de geschiedenis van de stad Brugge. Van 11 maart 2016 tot 2 maart 2018 liet Musea Brugge de reeks ‘Brugge in 100 objecten’ op Brugge en omstreken los. Dit gebeurde wekelijks, via korte artikels in het Brugsch Handelsblad en met uitgebreidere teksten op een blog. Aanleiding was de sluiting van het Gruuthusemuseum, dat een grootscheepse restauratie en renovatie onderging en in 2019 opnieuw de deuren opende als museum waar de bezoeker in 500 jaar geschiedenis van Brugge kan grasduinen. Om de reeks samen te stellen, werkte Musea Brugge samen met heel wat erfgoedpartners: kerkfabrieken en kloosters, heemkringen, het Stadsarchief, de Openbare Bibliotheek, het Grootseminarie, Westf landricaProvinciale Erfgoedbibliotheek (toen nog in Brugge, nu in Kortrijk), gidsenverenigingen… Zij nomineerden objecten en werkten mee aan het verzamelen van informatie en beeldmateriaal. Een comité met daarin een aantal betrokken partners, academici en museummedewerkers maakte de – niet altijd vanzelfsprekende – selectie uit bijna 200 genomineerde objecten. De 100 geselecteerde objecten worden alle op Brugs grondgebied bewaard. Ze brengen de geschiedenis op zijn breedst in beeld: politiek, religieus, economisch, cultureel… met oog voor het dagelijks leven én de grote gebeurtenissen. Overbekende aspecten uit de Brugse geschiedenis worden soms via een ‘omwegje’, via een verrassend gekozen en minder bekend object, belicht.

Uitgeverij Ludion giet deze reeks nu in een lijvig en rijkgeïllustreerd boek. Waar in de krant en op de blog lustig heen en weer gesprongen werd van de ene eeuw naar de andere, brengt het boek de objecten in een (grotendeels) chronologische volgorde. Regelmatig worden er verbanden gelegd, soms met een knipoog, soms om kernaspecten van de Brugse geschiedenis bloot te leggen.

Zin om in de Brugse geschiedenis te grasduinen of op zoek naar een mooi eindejaarsgeschenk? Brugge in 100 objecten is te koop in de Museumshop en in de boekhandel. Brugge in 100 objecten, 420 pp., ISBN 978-94-9303-948-3, 40 euro

Foto’s: Dominique Provost

29


KALENDER EXPO’S

EXPO STUDIO+ HANDMADE IN BRUGGE

MEMLING NOW: HANS MEMLING IN DE ACTUELE KUNST

Nele Van Canneyt

Brugge is de thuisbasis voor vele ontwerpers

Hans Memling inspireerde door de eeuwen

oeuvre vaak naar verre oorden. Daar vindt

en ambachtelijke ondernemers. De stad

heen vele kunstenaars. Deze tentoonstelling

ze het licht en de kleuren die ze wel eens

heeft een ijzersterke reputatie opgebouwd

illustreert hoe zijn schilderijen zelfs tot

mist in België. Tijdens de coronapandemie

op het vlak van gastronomie, kalligrafie en

vandaag invloed uitoefenen: in werk van

vroeg Musea Brugge haar om het anders

letterbeeldhouwen, textiel en restauratie.

Joseph Kosuth, van de Iraanse schilder

zo druk bezochte Brugge in beeld te

Jaarlijks reikt ‘Handmade in Brugge’ labels

Aydin Aghdashloo en in de triptieken van de

brengen. Een opdracht die haar uit haar

uit aan Brugse vakmensen die uitblinken in

Afro-Amerikaanse schilder Kehinde Wiley.

comfortzone trok en haar het ‘Binnenland’

hun ambacht. Ondertussen telt dit netwerk 75

Landgenoot David Claerbout en de Syrisch-

deed herontdekken. Tijdens haar tochten,

labelhouders. In deze expositie op de zolder

Amerikaanse Diana Al- Hadid creëerden voor

dwalend door de stad, kwam ze op verdoken

van het Gruuthusemuseum is werk te zien

deze tentoonstelling nieuwe werken die in

plekken, met onverwachte ontmoetingen

van 25 van hen.

dialoog treden met Memlings schilderijen uit

en lange gesprekken. De fotografe doet ons

de eigen collectie en met een uitzonderlijk

anders kijken naar een stad, naar de stilte en

bruikleen uit het Musée Jacquemart-André

de leegte.

Fotografe Nele Van Canneyt reist voor haar

Tot 17/01/2021 Gruuthusemuseum (Studio+)

(Parijs) en een uit de King Baudouin Foundation United States.

Tot 01/02/2021 Sint-Janshospitaal

Let op: Bij de opmaak van dit nummer waren alle locaties van Musea Brugge gesloten. Omwille van de coronamaatregelen kan ook deze informatie wijzigen. Hou de website www.museabrugge.be in de gaten.

30

Tot 25/04/2021 Arentshuis


De nasleep van de coronacrisis zet de hele cultuursector op zijn kop. Vooral kunstenaars worden extra hard getroffen. Met Mind the Artist investeert Musea Brugge een jaar lang in het ontzettend veelzijdige en creatieve talent dat ons land in huis heeft. Musea Brugge verbindt uiteenlopende kunstenaars – fotografen, auteurs, beeldend kunstenaars of muzikanten – met de bestaande museumcollecties. Een aantal kunsthuizen programmeren ook een ‘take-over’ in één of meerdere museumlocaties. De tentoonstelling ‘Nele Van Canneyt’ is het eerste project in de festivalreeks Mind the Artist.

EXPO’S

Nele Van Canneyt

SEADS

Pieter Chanterie

15/12/20 (onder voorbehoud)

Datum en locatie nog te bepalen

12/02/21 tot 13/06/21 Volkskundemuseum

tot 25/04/21, Arentshuis

Sanam Khatibi

Tille Pepermans

Strook

30/04/21 tot 03/10/21

24/09/21 tot 21/11/21

29/10/21 tot 06/03/22

Groeningemuseum

Arentshuis

Verschillende locaties Musea Brugge

Line Boogaerts

Delphine Lecompte

10/12/21 tot 13/03/22

Museumdichter

Arentshuis

01/01/2021 tot 31/01/2021

ACTIVITEITEN EN EVENEMENTEN Take-over Kaap (april-juni 2021) Take-over MOOOV (juli-sept 2021) Take-over Concertgebouw (eind sept-dec 2021)


Beschermende leden dhr. & mevr. Baekeland-Toussein Assebroek, BVBA Bekking Amersfoort,

Oostkamp, dhr. & mevr. Provost-Vandewalle Sint-Andries, mevr. Roose

dhr. & mevr. Bogaert-De Vreese Sint-Kruis, dhr. Bonte Brugge, dhr.

Lichtervelde, dhr. & mevr. Rutten-Destrijcker Knokke, dhr. & mevr.

Bouckaert Rumbeke, dhr. & mevr. Calmeyn-Deconinck Loppem, dhr. &

Ryckebosch-Allemeersch Sint-Kruis, dhr. Scherpereel Assebroek,

mevr. Coene-De Jonghe Brugge, dhr. Coens Zeebrugge, dr. Crombez

dhr. & mevr. Serruys-Kinds Brugge, dhr. & mevr. Smets-Decq Sint-

Sint-Andries, dr. & mevr. De Groote Varsenare, mevr. De Mey Brugge,

Michiels, dhr. & mevr. Spruyt-Van Der Jeugd Lebbeke, dhr. Stael Brugge,

dhr. De Soete Ruiselede, dhr. & mevr. Denys-Decaestecker Blankenberge,

dhr. & mevr. Thomas-Bontinck Brugge, dhr. & mevr. Tillieu-De Cuyper

dhr. Depondt Brugge, dhr. & mevr. Depre-Van Steenberge Beernem,

Brugge, Baron & Barones van Caloen Loppem, dhr. & mevr. Van de

dhr. & mevr. Desmet-De Clercq Ruiselede, dhr. & mevr. Dewulf-Chihiro

Wiele Brugge, drs. & mevr. Van Der Pas Zuidzande, dhr. & mevr. Van

Kortemark, dhr. Duflou Sint-Andries, Europacollege Brugge, dhr. & mevr.

Hoestenberghe Jabbeke, dhr. & mevr. Van Hootegem-Van Hoey Sint-

Galle-Lescrauwaet Sint-Andries, dhr. & mevr. Gheeraert Brugge, dhr. &

Kruis (Brugge), dr. Van Maele Brugge, dhr. & mevr. Van Nuffel Sint-

mevr. Haezebrouck Sint-Michiels, mevr. Hanssens-Pauwels Oostende, dhr.

Michiels, dhr. & mevr. Van Tieghem-Dupont Brugge, mevr. Ver Kempinck

& mevr. Hendrickx-Vander Stichele Sint-Michiels, dhr. & mevr. Hoornaert

Brugge, dhr. Verbeke Assebroek, dhr. & mevr. Vermandel-Gueuning

Zeebrugge, dhr. & mevr. Huys-Vanhollebeke Sint-Michiels, dhr. & mevr.

Oostende, dhr. & mevr. Vyvey-De Cuypere Sint-Andries, dhr. & mevr.

Klemke-Dalle Brugge, dhr. Lamote Brugge, dhr. & mevr. Lannoo Tielt, dhr.

Wentein Brugge

& mevr. Lemahieu-De Somer Sint-Michiels, dhr. & mevr. Loupo Oostende, mevr. Mertens Sint-Andries, dhr. & mevr. Moerman Brussel, dhr. & mevr. Molhant Brugge, dhr. & mevr. Nelissen-Grade Knokke, Barones Pecsteen

Colofon MB, Musea Brugge Magazine,

Redactie MB 4–2020:

verschijnt driemaandelijks en is

Till-Holger Borchert, Rudy

een uitgave van de vzw Vrienden

De Nolf, Jonathan Nowakowski,

Eindredactie MB 4–2020:

T 050 44 87 43

van de Stedelijke Musea in Brugge

Sigrid Devisch, Inge Geysen,

Sigrid Devisch en Inge Geysen

F 050 44 87 78

Coördinatie: Sibylla Goegebuer

Dijver 12, 8000 Brugge

Caroline Landsheere, Mieke Verantwoordelijke uitgever:

Parez, Frederik Roelens, Kristel

Bertil van Outryve d’Ydewalle,

Van Audenaeren, Laurence Van

p/a Dijver 12, 8000 Brugge

Kerkhoven, Anne van Oosterwijk,

Musea Brugge

www.museabrugge.be Vormgeving: Cedric Verhelst Druk: Stevens Print

Lieven Verdonck, Els Wuyts

Bijzondere Begunstigers

Rechts: P. Maes, Zuster Benedicta Kesteloot (detail), 1834, olieverf op doek, O.OTP0133.I, © Dominique Provost Backcover: Diana Al-Hadid, Allegory by a Thread, 2019-2020, polymeergips, glasvezel, brons, staal, gips en pigment, Musea Brugge (schenking van de kunstenaar), foto: Dominique Provost

musea@brugge.be




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.