7 minute read

Spiritualiteit in de kunst

Gustave Van de Woestyne, Het Laatste Avondmaal, 1927, olieverf op doek, 395 × 300 cm, , 0000.GRO1650.I, © www.artinflanders.be, foto: Hugo Maertens

SPIRITUALITEIT IN DE KUNST (1880 –1940)

Advertisement

TUSSEN TRADITIONALISME EN MODERNITEIT

Naar aanleiding van de heropfrissing van het Groeningemuseum werd het monumentale Laatste Avondmaal van Gustave Van de Woestyne door het technisch atelier van Musea Brugge verplaatst naar de laatste zaal van het museumcircuit. Doordat het museum eerst heropende met de tentoonstelling Van Eyck in Bruges, was dit indrukwekkende schilderij niet onmiddellijk te zien. Maar, nu vormt Van de Woestynes doek het middelpunt van een tijdelijke collectiepresentatie rond spiritualiteit in de kunst tussen de jaren 1880 en 1940. Deze thematische opstelling vormt meteen ook de aanleiding voor het presenteren van drie recente aanwinsten uit het Prentenkabinet.

— Laurence Van Kerkhoven

Wie kan onbewogen blijven bij het aanschouwen van Gustave Van de Woestynes groots opgevatte compositie met een krachtige expressionistische vormgeving? De Nederlandse criticus J. Zwartendijk hanteerde in 1927 de adjectieven ‘overweldigend’ en ‘verbijsterend’ om de religieus geïnspireerde schilderijen van Gustave Van de Woestyne uit de jaren 1920 te omschrijven. De tijdgenoten van de kunstenaar hadden het vaak moeilijk met zijn onorthodoxe religieuze kunst die als blasfemisch werd bestempeld. Gelukkig vond Gustave Van de Woestyne ook steun bij het echtpaar David en Alice van Buuren, gepassioneerde Brusselse kunstverzamelaars die als mecenas optraden en veel van zijn werken aankochten. In 1927 sponsorden ze een reis naar Firenze, waardoor Van de Woestyne met zijn leerlingen van de Mechelse academie de frescokunst kon bestuderen. Het grootschalige doek met het Het Laatste Avondmaal uit het Groeningemuseum vormt de neerslag van zijn interesse in de frescoschilderkunst en van zijn zoektocht naar een moderne religieuze kunst. Vandaag wordt dit schilderij als één van de sterkste scheppingen van de kunstenaar aanzien. Sinds 2007 prijkt het kunstwerk op de topstukkenlijst van de Vlaamse Gemeenschap, omwille van de bijzondere artistieke waarde en de persoonlijke, vernieuwende stijl die door de kunstenaar op een religieus thema werd toegepast.

Het symbolisme van Minne en

De Praetere

Het dramatisch geladen Laatste Avondmaal van Gustave Van de Woestyne gaat in dialoog met enkele typische voorbeelden van symbolistische kunst. George Minnes beeld Drie heilige vrouwen bij het graf geeft uitdrukking aan de melancholische gevoeligheid van de kunstenaar die voor dit werk inspiratie zocht in de middeleeuwen. De drie voorovergebogen treurende vrouwenfiguren die verborgen gaan onder hun wijde kapmantels doen denken aan de zogenoemde ‘pleurants’, devotiefiguren die aan grafmonumenten werden toegevoegd en een soort van rouwstoet vormden. Minnes figurengroep uit het jaar 1896 vormt een perfecte beeldhouwkundige belichaming van het symbolisme waarbij de zoektocht naar spiritualiteit tot uitdrukking wordt gebracht. Gustave Van de Woestyne was overigens een groot bewonderaar van de meditatieve kunst van George Minne. Hij deelde met hem een zin voor contemplatie en vroomheid.

Uit dezelfde periode als Minnes beeld dateert een originele, symbolisch geladen pentekening van Jules De Praetere, een recente schenking van kunsthandelaar Thomas Deprez. De kunstenaar gaf aan de tekening de titel Le Cloître (La Prière du Mourant). Hoogstwaarschijnlijk was dit werk te zien op het Salon van Toegepaste Kunst tijdens de Wereldtentoonstelling van 1897 in Brussel. Karel Van de Woestijne gaf op 16 augustus van datzelfde jaar een treffende omschrijving van deze tekening die door hem ‘Doode-bede’ genoemd werd: ‘Het is streng en aangrijpend. De monniken gaan de trappen op, de vlam-kaars van hun liefde, hun vrees en hun onderwerping dragend: de trappen op, naar gindsche cel, waar de doode broeder slaapt: koud weegt naar hen over de lange trapzaal, en de steenen treden zijn holklagend onder hunne stappen. ’t Gelaat is ernstig, wijl het den dood begreep. Alle eigenliefde is heen uit hen; dáarom weenen ze niet, – en naast de vrees voor ’t sterven, is in hunne ziel het beeld der glorie van den heiligen

doode; en ze krijgen den dood lief in hun vreezen en de onderwerping van hetgeen komen moet, licht óp, bijna tot een verlangen…’ In hetzelfde essay vergeleek Karel Van de Woestijne het werk van Jules De Praetere met dit van George Minne, twee – volgens hem – ‘zuiver-mystieke kunstenaars’. Hoewel De Praetere toen nog onbekend was, durfde Van de Woestijne hem moeiteloos naast Minne te plaatsen. Méér nog, hij omschreef de kunst van De Praetere Jules De Praetere, Het klooster of Doode-bede, ca. 1897, pen op papier, als ‘heftiger’ dan 13,5 × 10,2 cm, © www.artinflanders.be, foto: Steven Decroos die van Minne. De tekening van Jules De Praetere vormt een mooie tweedimensionale tegenhanger van Minnes beeldengroep. De in rouwgewaden gehulde personages zijn bij beide kunstenaars volledig in zichzelf gekeerd. Met de kap over het hoofd getrokken, sluiten ze zich van de wereld af en geven ze zich over aan introspectie. Het expressionisme van Servaes In het kunstenaarsdorp Sint-MartensLatem leerde Albert Servaes het werk van Gustave Van de Woestyne en George Minne waarderen. Servaes nam zelfs een tijdlang zijn intrek bij Gustave Van de Woestyne en was in 1908 ook getuige bij het huwelijk van zijn Gentse kunstbroeder met Prudence De Schepper. Aanvankelijk voelde Servaes zich aangetrokken door de religieuze ernst die de kunstenaars van de eerste Latemse groep typeerde. Hij ging echter al snel op zoek naar een eigen persoonlijke beeldtaal waardoor hij een koppige einzelgänger bleef. Servaes liet zich inspireren door de mystieke geschriften van Theresia van Avila en Johannes van het Kruis waarmee zijn geestelijke leider pater Jeroom, ongeschoeide karmeliet uit het klooster van de Burgstraat in Gent, hem voortdurend confronteerde. Dit resulteerde in onverbloemde, getekende en geschilderde Kruiswegen die hem een bijzondere positie verleenden als religieus expressionist. Elk tafereel van de Passie draagt een mystiek karakter in zich en fungeert als een contemplatief ‘Andachtsbild’. En, zo kwam Servaes, net als Georges Rouault in Frankrijk, aan de spits te staan van de moderne religieuze kunstvernieuwing.

Via de Sint-Andriesabdij in Zevenkerken ontvingen de Brugse musea een karakteristieke houtskooltekening van Albert Servaes met de voorstelling van de kruisdraging van Christus. Deze Passietekening dateert uit 1930 en vormt in zekere zin een voorbode van de zogenaamde Orvalstijl, genoemd naar de gelijknamige abdij waar Servaes bevriend was met de overste. Het kunstwerk getuigt van een bijzondere expressieve kracht en bewijst dat Servaes een grote handigheid in het tekenen had verworven. Het is een voortreffelijke pendant van Het Angelus van Constant Permeke dat al sinds 1959 deel uitmaakt van de collectie van het Groeningemuseum.

Een atypische Calvarie van

Jules Fonteyne

De collectiepresentatie eindigt met een sanguinetekening van de ietwat vergeten Brugse kunstenaar Jules Fonteyne. Musea Brugge kon die recent aankopen uit een privéverzameling. Het werk dateert uit circa 1949 en toont de klassieke symbolische voorstelling van de gekruisigde Christus, links geflankeerd door zijn moeder Maria en rechts door zijn meest geliefde leerling Johannes de Evangelist. Wat de tekening echter bijzonder maakt, is het panoramische stadsgezicht van Brugge op de achtergrond, waarbij we de torens herkennen van de Jeruzalemkapel, de Onze-Lieve-Vrouwekerk, de SintSalvatorskathedraal en het Belfort. Door

Jules Fonteyne, Calvarieberg, ca. 1949, rood krijt op papier, 59 x 81 cm, 2020.GRO0005.II, © www.artinflanders.be, foto: Steven Decroos

de detailwerking en de subtiele lijnvoering is het een treffend voorbeeld van Fonteynes tekentalent. Deze unieke tekening in rood krijt – waarschijnlijk een bestelling van een fiere stadsgenoot – wordt in het Groeningemuseum getoond in de buurt van enkele schilderijen van zijn leermeester en vriend Edmond Van Hove die indertijd de ‘moderne Memling’ werd genoemd. Ook Van Hoves Gentse tijdsgenoot Théophile Lybaert kreeg overigens dezelfde bijnaam. Zijn neogotisch geïnspireerde Madonna’s in historiserende vergulde lijsten bezorgden hem onder andere in Duitsland veel succes. Is er een groter contrast denkbaar met de monumentale expressionistische religieuze voorstelling van Gustave Van de Woestyne? Selectieve bibliografie

J. Zwartendijk, ‘Gustave Van de Woestyne in den Rotterdamschen Kunstkring’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, deel 1 (januari-juni), 1927, pp. 383-386. K. Van de Woestijne, ‘George Minne en Jules de Praetere’, in: Verzameld werk. Deel 4. Beschouwingen over literatuur en kunst, Brussel: A. Manteau N.V., 1949, pp. 615-624.

G. Michiels, Jules Fonteyne: retrospectieve tentoonstelling, Stad Brugge, 1973, p. 13, p. 26, cat. 25. L. Schoonbaert, Albert Servaes, Tielt: Lannoo, 1984. E. Durnez en M. Somers, Latemse memoires. Herinneringen van Mevrouw Karel Van de Woestijne en Julius de Praetere, Antwerpen: Hadewijch, 1995. R. Hoozee en C. Verleysen, Gustave Van de Woestyne, Brussel: Mercatorfonds, 2010. M. Ryckaert, ‘Jules Fonteyne (1878-1964), veelzijdig Brugs kunstenaar’, in: In de Steigers. Erfgoednieuws uit West-Vlaanderen, 2013, nr. 1, pp. 3-17. T. Deprez, Eros Thanatos: The First Three Years, Thomas Deprez Fine Arts, 2018, pp. 133-135. https://museumdichtcollectieopen.art/2021/01/19/ gustavevandewoestyne/

Spiritualiteit in de kunst

Groeningemuseum tot 11 april 2021

This article is from: