De Belgische piano-industrie 1850 - 1980 door Pieter Bouckaert

Page 1

FACTory Het kenniscentrum van het MIAT

Digitale publicatie MIAT | september 2015

De Belgische piano-industrie 1850-1980 Pieter Bouckaert, expert historische muziekinstrumenten en pianokenner •1•


^ Met de opkomst van de burgerij in de 19de eeuw groeit de afzetmarkt voor piano’s. In het salon van een burgerlijk huishouden hoort een piano te staan. © mim

•2•


De Belgische piano-industrie 1850-1980 Inleiding jong. Hun hoogdagen beginnen pas na 1850. Naast deze leidende instellingen wordt tijdens de tweede helft van de 19de eeuw een overvloed aan muziekacademische en andere scholen opgericht. In alle kostscholen, gemeente- of stadscolleges wordt intensief pianoles gegeven. Nieuwe feest-, toneel-, of later bioscoopzalen worden vanzelfsprekend uitgerust met een piano. Geen burgerhuis ontsnapt aan deze mode. De pas geboren arbeidersbewegingen willen zeker niet onderdoen en in alle ‘foyers’ worden pianolessen voorgesteld aan meisjes uit bescheiden gezinnen. De piano is in die preutse maatschappij één van de zeldzame instrumenten die een jong meisje zonder schande mag beoefenen. Viool wordt beschouwd als te sensueel: een cello tussen de knieën nemen is uitgesloten en van blaasinstrumenten is al helemaal geen sprake.

De industriële revolutie is in de eerste helft van de 19de eeuw op haar hoogtepunt. Ook voor de bijbehorende burgerij zijn het hoogdagen. Terwijl Engeland en Frankrijk hun opmars verder zetten, winnen ze nieuwe markten. Maar ook nieuwe concurrenten komen op de markt. Het herenigde Duitsland wordt een wereldmacht en de VS een modern eldorado met een explosieve bevolkingsgroei. De moderniteit verhuist dan ook grotendeels naar deze nieuwe mogendheden. De pianowereld is daar zeker geen uitzondering op. Toonaangevende firma’s als Steinway, C. Bechstein en Blüthner worden niet toevallig alle drie in 1853 opgericht in respectievelijk New York, Berlijn en Leipzig. Ondertussen blijven de leidende Franse en Britse Pleyel, Erard of Broadwood vasthouden aan hun traditionele ambachtelijke methodes. De Europese klanten zijn zeer gehecht aan het imago van de ’hand made’ kwaliteit. Met een markt waar moderniteit primeert zijn de VS daar veel minder gevoelig aan. Terwijl Chickiring reeds twintig jaar over een met stoom aangedreven fabriek beschikt, bouwt de wereldleider Broadwood nog in Londen een fabriek zonder stoomvoorziening in 1856. Alhoewel België in de jaren 1840 nog de derde economische wereldmacht is, blijft de pianonijverheid in ons land zwaar gehandicapt door een kleine binnenlandse markt in een wereld waar protectionisme nog zware lasten oplegt bij export naar Frankrijk of Engeland, terwijl België een open markt is voor de bouwers uit diezelfde landen. Zo kunnen de Belgische pianobouwers hun productie moeilijk opdrijven en zullen ze moeten wachten tot in de jaren 1860-1870 wanneer de wereldeconomie de voordelen inziet van een open markt. Door deze beperking missen de Belgische bouwers voor een groot deel de groeimogelijkheden van hun concurrenten; een achterstand die ze helaas nooit volledig kunnen goedmaken, alhoewel ze meestal vrij snel ‘moderne instrumenten’ produceren. Toch groeit ook de binnenlandse markt op exponentiële wijze. Tussen 1850 en 1914 kent de piano een nauwelijks te geloven succes story. In grote steden als Brussel, Gent, Antwerpen en Luik zijn de meeste conservatoria nog

^ Prentbriefkaart Institut du Sacré-Coeur et de l’Immaculée Conception, Salle de musique, © mim

•3•


Het beschikbaar stellen van alle onderdelen had echter een ander gevolg: studie-instrumenten konden worden vervaardigd door vrijwel elke zorgvuldige pianotechnicus. De vraag was zo groot dat ook vioolbouwers, blaasinstrumentenproducenten, orgelbouwers of harmoniumfirma’s weleens een piano-afdeling oprichtten. Anderzijds had een zekere Hale in de VS rond 1860 een fabriek gestart waar degelijke piano’s letterlijk aan de band werden geproduceerd. Deze goedkope maar voortreffelijke instrumenten werden aan handelaars voorgesteld en kregen aan de hand van een stencil de naam die de koper maar wenste. Deze werkwijze werd al snel universeel toegepast. Het is dan ook zeer moeilijk om sommige piano’s te identificeren, des te meer omdat kleinere bouwers deze productiemethodes soms gelijktijdig hanteerden.

Om deze markt te voeden wordt een enorm aanbod aan partituren verhandeld. Al snel zijn specifieke pianocomposities onvoldoende. Van opera tot kerkmuziek wordt alles voor de piano aangepast zodat dochterlief haar interpretaties van Beethoven, Verdi of Bach kan laten horen. Vrijwel alle liedjes worden van een pianobegeleiding voorzien. Goedkopere druktechnieken spelen deze evolutie in de hand en de meeste pianohandelaars en -bouwers bieden een ruime keuze aan zelfgedrukte partituren. Volgens socioloog Max Weber beheerste het pianoklavier in de 19de eeuw het muzikaal denken in de westerse wereld. Kwarttonen zijn verdwenen en de harmonische structuur wordt volledig aan het pianoklavier aangepast. “Zijn huidige onwankelbare positie stoelt op de universele, door haar gebruik, zich alle schatten van de muzikale literatuur toe te eigenen, op de immense rijkdom van haar eigen literatuur en tenslotte op haar eigenheid als universeel begeleidings- en opleidingsinstrument”. Net als de meeste industrieën ondergaat de pianobouw na 1850 eveneens een grote evolutie met het opkomen van toeleveringsbedrijven. Een piano Dammekens uit 1845 werd op de snaren na vrij volledig in het Gentse bedrijf vervaardigd, terwijl een instrument van Justin Van Hyfte uit 1900 voorzien kan zijn van een mechaniek van Gerhling en een klavier van Pinet (beide uit Parijs), een gietijzeren frame in Brussel of Kassel vervaardigd, snaren van Bol, decoratieve panelen van Gustav Liebig en Engelse pedalen en kandelaars. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vele late 19de-eeuwse bouwers nogal minachtend bestempeld worden als ‘assembleurs’. Dit moet echter gerelativeerd worden want voor de Eerste Wereldoorlog werden de piano’s van prestigieuze Engelse en Franse merken als Erard, Pleyel of Broadwood eveneens uitgerust met mechanieken van Schwander of Gerhling, en vandaag worden talloze kwaliteitspiano’s uitgerust met een Renner mechaniek. Toch moet men inzien dat pas op het einde van de 19de eeuw de prijzen van piano’s iets democratischer worden en dat voor de meeste gezinnen de aankoop van een piano een eenmalige luxe-investering was.

> Verkoopskaart van toeleverancier van snaren Bol, Brussel, ca. 1940, © Pieter Bouckaert

•4•


De Belgische pianobouwers in de hoogdagen van de piano. BRUSSEL Gunther, Jacques De naam J. Gunther bleef bestaan tot in de jaren 1950 alhoewel het bedrijf verschillende eigenaars kreeg. In 1866 verhuist de hoofdzetel van de firma naar de Theresianenstraat 6 en wordt een fabriek gebouwd in de Fortstraat in Sint-Gillis. Het volgende jaar haalt Gunther een zilveren medaille op de universele tentoonstelling van Parijs waardoor hij zich de beste Belgische bouwer mag noemen voor Sternberg, Vogelzang en Berden. Helaas overlijdt hij in 1868 op 64-jarige leeftijd en zijn weduwe neemt voorlopig de leiding van het bedrijf over tot zoon Louis, dan pas 20 jaar, deze verantwoordelijkheid kan overnemen. Reeds in 1868 stelt Louis een eigen ontwerp voor: de “Clavier Dynamique”, een op aanslag regelbaar klavier. In 1878 in Parijs wordt naast dit model één van de eerste vleugels van Gunther tentoongesteld, een modern instrument met gietijzeren frame en gekruiste snaren naar Amerikaans model. Opnieuw haalt de firma zilver. Tentoonstellingen volgen elkaar op: Sidney 1879, Brussel 1880, Amsterdam 1883 en ten slotte Antwerpen 1885 waar Gunther niet minder dan vier buffet- en vijf vleugelpiano’s voorstelt waaronder een rijkelijk versierd model in Lodewijk XVIstijl. De reputatie van Louis Gunther leidt er toe dat hij op de volgende tentoonstellingen jurylid wordt en niet meer in aanmerking komt voor beloningen. Zo verging het hem in Parijs 1889, Brussel 1897, Sint Louis 1904, Luik 1905 en Brussel 1910. De banden die de stichter Jacques gelegd had met Zuid-Amerika bleven onderhouden. Tijdens deze bloeijaren steeg de productie tot zes- à achthonderd instrumenten per jaar. Louis Gunther sterft tijdens de Eerste Wereldoorlog en zijn weduwe zet de zaken verder tot in 1921 waarop de Antwerpse vertegenwoordiger van de firma, Louis Anthonis, de zaak overneemt. Naast de elitaire concertvleugels bleek een kleine symmetrische vleugel bijzonder succesvol. Dit ontwerp van 1910 bleef onder verschillende versies behouden tot in de jaren 1950. In de jaren 1940 kreeg het de benaming ‘model Prins Albert’ naar de toekomstige koning Albert II. In 1953 koopt Albert Van Der Elst de zaak over. Hij blijft nog enkele jaren de bestaande modellen produceren, maar is tevens één van de pioniers van de invoer van Japanse merken. De productie stopt rond 1960.

^ Verkoopsfolder Gunther met model Prince Albert, Brussel, 1955, © Pieter Bouckaert

•5•


Berden, François

Broer Léon Doperé was eveneens pianobouwer van 1875 tot 1885 zonder groot succes. Een derde broer, Guillaume, kende meer succes. Hij is gevestigd in de Keulenstraat n°3 te Schaarbeek. In 1876 en 1880 neemt hij reeds deel aan de tentoonstellingen van Brussel. In 1885 haalt hij een gouden medaille, maar hij sterft in 1890. De firma wordt dan ‘Félix Doperé’, naar de naam van de broer van de stichter. Te Luik in 1905 behaalt het huis een ere-diploma. In 1932 stopt de firma haar activiteiten.

De firma genoemd naar de bankier François Berden, die in 1840 bouwer Lichtenthal had overgenomen, bleef groeien tot in de 20ste eeuw. Na zijn succes op de wereldtentoonstelling van 1851 in Londen behaalde Berden de allereerste plaats in Parijs in 1855 met zijn rechte piano’s. Hij liet 98 concurrenten, waaronder Pleyel en Erard, achter zich. Daarna volgde Londen in 1862. De werkhuizen zijn dan gevestigd in de Waterloosteenweg n° 32 en de winkels in de Koningstraat n° 72. Wanneer neef Hubert in 1864 de leiding overnam produceert de firma F. Berden en Co. nog steeds enkel rechte piano’s. Met de nieuwe leiding worden nu door een 80-tal arbeiders vleugels gebouwd. In 1874 werd de firma opnieuw overgenomen door de Duitsers Alfred en Otto Campo, die de naam F. Berden, al dan niet aan hun eigen naam gekoppeld, bleven hanteren. Ze nemen deel aan de tentoonstellingen in Utrecht 1876 en Parijs 1878 waar ze een zilveren medaille behalen. In 1882 zijn winkel en administratie in de Koningstraat 78 gevestigd, terwijl de fabriek en de zetel van de firma zich op Keienveld 42 bevonden. Op de universele tentoonstelling van Parijs 1889 behalen ze een gouden medaille, vooral dankzij hun concertvleugel. Ze zijn ook hofleverancier geworden. Op het einde van de eeuw heeft de firma onder de naam ‘Berden Frères et Co.’ vele bijhuizen waarvan de oudste in Luik gevestigd is sinds 1844. Na enkele overnames belandt de firma rond 1920 in de handen van Leon Boen; de magazijnen bevinden zich in de Koningstraat 195, terwijl de burelen en fabriek in de Sint-Hubertusstraat 20 en Boussustraat 8 in Sint-Pieters Woluwe gevestigd zijn. De firma is aanwezig op de tentoonstelling van Antwerpen in 1930 maar verdwijnt rond 1950.

Louis De Smet Als vertegenwoordiger van de firma Pleyel in de jaren 1870, begint Louis De Smet een eigen productie in 1885. Terwijl hij vertegenwoordiger blijft van Pleyel, Gaveau en Blüthner neemt hij als bouwer deel aan de Brusselse tentoonstelling van 1897. Als enige Belgische laureaat behaalt hij een gouden medaille op de universele tentoonstelling van 1900. Zijn adres is dan Koningstraat 99 en zijn werkplaats rue de l’Arcqueduc 142. In 1906 wordt hij ook in Bordeaux gelauwerd en eveneens in 1907 in Milaan. In 1910 zijn de werkhuizen verhuisd naar de Waterloosteenweg 510. Datzelfde jaar behaalt hij een grote prijs in Brussel. Op de universele tentoonstelling van Gent (1913) is hij vice-president van de jury. Na de Eerste Wereldoorlog produceert de firma zowel kwaliteitsvolle vleugelpiano’s als rechte piano’s tot de zaak stopt in 1940.

Jastrzebski, Felix Vanaf de jaren 1855-60 daalt de productie van de eens zo roemrijke firma en bij de dood van de stichter in 1874 verdwijnt ze met hem.

Doperé De familie Doperé telde niet minder dan drie broers die elk een pianofabriek oprichtten. Edouard Matthias Doperé vestigt in 1863 zijn bedrijf in Brussel, Plantentuinlaan 18. Reeds in 1867 is hij aanwezig op de Wereldtentoonstelling van Parijs waar hij twee buffetpiano’s voorstelt met een dubbele tafel (klankbord). Voor deze uitvinding bekomt hij een patent. Ook in Parijs behaalt hij een bronzen medaille op de expo van 1878. Sinds 1873 is hij gevestigd in een nieuwe handelszaak in de Koningstraat 94. Zeven jaar later verhuist hij naar de Zavelstraat 2. In 1880 neemt hij deel aan de Nationale tentoonstelling van Brussel. Het bedrijf verdwijnt kort voor de Eerste Wereldoorlog. •6•


Jean Oor (1846 – 1940) In 1871 sticht Jean-Baptiste Oor een pianofabriek in de Ruysbroekstraat te Brussel, dankzij het fortuin van zijn vrouw. Vader Dominique en ooms Albert en Paul, alledrie ervaren pianoarbeiders worden tewerkgesteld. In 1876 wordt een belangrijke fabriek gebouwd op de Vorstsesteenweg 191. Met een zilveren medaille op de Parijse tentoonstelling van 1878 is hij de best geplaatste Belgische bouwer. Op de ‘Concours de l’Académie Nationale et Manufacturière’ in Parijs, het jaar nadien, behaalt hij goud. Het huis kent een groot succes, en in 1880 worden de magazijnen verplaatst naar de Perkamentstraat 19 in Brussel. Datzelfde jaar is hij aanwezig op de nationale tentoonstelling in Brussel. Hij stelt er voor het eerst een kleine moderne vleugelpiano voor. Een gouden medaille volgt in 1883, en in 1885 haalt hij in Antwerpen een erediploma. Hij wordt ook ridder in de Leopold II - orde. Kort na 1890 opent hij een nieuwe winkel in de Nieuwstraat 83. In 1905 koopt zijn zoon Georges de zaak over en trekt Jean zich terug. De zaak verhuist dan naar de Arenbergstraat 28-30. De fabriek, die eerst in de Ninoofsesteenweg 35 gevestigd is, verhuist kort daarop naar de Gentsesteenweg in Molenbeek. Na een erediploma op de Brusselse tentoonstelling van 1910, gaat de zaak enigszins achteruit en in 1935 wordt de productie gestopt.

Lucien Oor (1877-1949) In 1905 had Jean Oor geld geleend aan zijn oudere zoon Lucien (1877-1949) om een eigen pianofabriek op te richten in de Plantentuin 23-25 te Brussel. De werkplaatsen werden opgetrokken in de Glibertstraat te Laken en in de Simonsstraat 16 te Molenbeek. Alhoewel Lucien Oor rechte en vleugelpiano’s produceert met tot 30 arbeiders, moet hij reeds in 1927 zijn activiteiten herleiden tot de Simonsstraat 16. Helaas gaat de zaak toch failliet in 1929. De piano’s van Lucien Oor worden tot op heden als kwaliteitspiano’s gezocht en meestal beschouwd als beter dan de instrumenten onder de naam Jean Oor.

^ Zwart-witfoto Pianos Lucien Oor, koets met paard, Brussel, © mim < Verkoopsfolders Hanlet, Brussel, ca. 1955, © Pieter Bouckaert In de jaren 1950 produceert Hanlet vooral kleine, goedkope pianino’s. Ze beantwoorden de vraag van de consument naar compacte, betaalbare instrumenten in fiftiesstijl. © Pieter Bouckaert

•7•


Hautrive

1906 naar de Koningstraat 212. Naast de eigen productie is Hanlet eveneens vertegenwoordiger van de merken Gaveau, Klein en Aeolian. In 1908 wordt een fabriek aangekocht in Vilvoorde, Mechelse Steenweg 41-43. Deze wordt omgebouwd tot een moderne fabriek uitgerust met de beste machines uit die tijd. Na de moeilijke oorlogsjaren kent het bedrijf zijn hoogste productiecijfers met meer dan 300 piano’s per jaar. Hanlet bouwt degelijke kwart- en halve vleugels, maar geen concertvleugels. De piano’s zijn uitgerust met een Duitse Renner-mechaniek. Naast de vele buffetpiano’s worden nu ook concertpiano’s van Bechstein en Steinway aangeboden. Bij de dood van zijn vader in 1940 neemt André Hanlet (1911 – 1961) de zaak over. Er wordt een vennootschap met de andere familieleden in 1947 opgericht. Datzelfde jaar wordt de pianofabriek Moullé in Parijs overgenomen en succesvol verdergezet als ‘Hanlet – Paris’. In de jaren 1950 produceert Hanlet vooral kleine goedkope pianino’s, maar is hij tevens één van de eerste invoerders van Japanse piano’s. De eigen productie wordt in 1960 stilgelegd.

Het huis Hautrive wordt in 1878 gesticht door Edmond Hautrive (1850 – 1902). Zijn eerste adres is Van Schoorstraat 10 in Schaarbeek (Brussel). Op de internationale tentoonstelling van 1897 te Brussel behaalt hij een zilveren medaille en drie jaar later ook in Parijs. Na zijn dood volgen zijn weduwe en twee zonen, Maurice en Gaston, hem op. In 1903 vestigen zij zich op het Liedtsplein 37 met aanpalende werkplaatsen in de Van Weyerstraat. Na een gouden medaille in Luik in 1905 halen ze een ere-diploma in Milaan. Vanaf 1909 worden vleugelpiano’s geproduceerd en in 1910 volgt een grote prijs te Brussel. Tussen twee oorlogen wordt de productie opgevoerd tot 150 à 200 piano’s per jaar. Hautrive piano’s uit die periode zijn dikwijls voorzien van een artdeco-kast met bijzonder veel aandacht voor houtsoorten en afwerking. Op de Brusselse tentoonstelling van 1935 presenteert de firma haar model 275, een prestigieuze concertvleugel die in de Koningin Elisabethwedstrijd van 1938 door verschillende kandidaten, waaronder Arturo Benedetti Michelangeli wordt gekozen. Na de Tweede Wereldoorlog bouwt Hautrive verder onder de leiding van de twee zonen van Maurice en Paul. Van 1936 tot 1980 is het huis in de Koningstraat 271 gevestigd, maar de productie daalt tot een dertigtal instrumenten per jaar in 1960. De pianobouw wordt kort daarop stilgelegd.

GENT Gevaert Het huis Gevaert startte met de bouw van piano’s in 1853. De stichter Vitus Gevaert (1822-1889) was reeds enkele jaren actief als hersteller, stemmer en verkoper1. Op hetzelfde adres stond ook zijn broer Fr. Aug. Gevaert (18281908) ingeschreven. Hij werd later bekend als musicoloog, gevierd componist en directeur van het conservatorium van Brussel. De invloed van François Auguste op het Belgische muziekleven in de tweede helft van de 19de eeuw was enorm. In de jaren 1840-1850 staat hij enkel nog maar vermeld als pianist.

Boen Het is bijzonder moeilijk de activiteiten van de verschillende leden van de familie Boen te ontrafelen. Reeds tussen 1867 en 1870 is een H. Boen actief als klavierbouwer in de Kruistochtenstraat 16 te Brussel. Belangrijker is zijn opvolger François Boen wiens firma blijft bestaan tot 1914. Na zijn overlijden in 1904 neemt zijn weduwe de zaak over. Hij neemt wel deel aan de Brusselse expo van 1880, maar haalt geen onderscheidingen. Vanaf 1900 werkt Amedée Boen in een eigen zaak in de Rue Brichaut, kort daarop verhuist hij naar de Plantentuinstraat 77 en in 1914 neemt hij de zaak François Boen over. De firma blijft bestaan tot 1940, maar de pianoproductie stopt rond 1930.

Zoals de meeste van zijn collega’s was Vitus Gevaert invoerder van Franse en Duitse piano’s: Bord, Henri Herz en Rinaldi uit Parijs waren bekende instrumenten en Duitse klavieren van Neumeyer en Klems genoten eveneens een stevige reputatie. Op 7 oktober 1872 nam hij een patent op een klavier dat ook voor orgels en harmoniums kon dienen. Enkele jaren later, op 18 juli 1881 patenteerde hij een ‘clavier transpositeur’2. Rond 1871 opende Gevaert een bijhuis in Luik, dat door een andere broer Charles Louis (1827-1900) en zijn zonen werd gerund. De activiteiten van het huis Gevaert bleven niet beperkt tot het bouwen, verkopen en herstellen van piano’s en harmoniums. Net als enkele Franse en Duitse pianobedrijven (Pleyel, Schott of Breitkopf & Hartel) was

VERVIERS – BRUSSEL Hanlet Het is in 1866 dat autodidact Alexandre Joseph Hanlet (1840 – 1894) een piano-atelier opricht, in de rue du Marteau 74 te Verviers. De productie blijft artisanaal tot zijn zoon Alexandre Thomas de zaak overneemt. Hij heeft zijn opleiding genoten bij Adam in Krefeld en kort in Parijs gewerkt. In 1894 neemt hij het bedrijf over en verhuist naar de rue du Brou 79 en iets later naar de place du Martyr 45. In 1903 trekt hij naar Brussel, Wolvengracht 27 en vanaf

1 2

•8•

Sinds 1846 was Gevaert gevestigd op de Brabantdam nr. 36. Piano waarbij men het klavier kan verschuiven, zodat men in een andere toonaard kan spelen.


< Reclamekaart Gevaert-Beyer met foto van hun stand op de Wereldtentoonstelling Gent, 1913, © Pieter Bouckaert

vleugelpiano’s, pianola’s en elektrische piano’s. Deze moderne bouwer werd in 1899 als jurylid aangesteld van een tentoonstelling in Gent.

Gevaert ook muziekuitgever. In 1877 behaalt de firma een zilveren medaille in Gent, maar op een Brusselse expo in 1880 valt hij buiten de prijzen. Gevaert toont op geen van beide tentoonstellingen vleugelpiano’s, wat erop duidt dat hij zich beperkte tot het bouwen van populaire buffetpiano’s. Van Vitus Gevaert is enkel het atelier op de Brabantdam bekend. Dit impliceert dat zijn eigen productie marginaal bleef. Omdat de handel in instrumenten voor Vitus een prioriteit was, opende hij filialen in heel België. In 1874 had de firma vestigingen in Luik, Ieper, Oudenaarde, Doornik, Charleroi en Hoei. Wanneer de weduwe van Gustave Beyer in 1884 Gevaert overneemt, kiest ze een nieuwe koers. Twee jaar later start ze werkhuizen in de Vlaanderenstraat 12. In het jaar van de overname behaalt het huis V. Gevaert3 een gouden medaille in Antwerpen. Roemrijke jaren volgen: in 1887 wordt Gevaert bekroond met goud in Brussel en in 1907 rijven ze in Antwerpen de zogenaamde ’Grote Prijs’ binnen. Twee jaar later herhalen ze de stunt in Den Haag en in 1911 doen ze hetzelfde in Turijn. In 1910 ontvangen ze slechts een erediploma. Vanaf 1905 is de firma in handen van de twee zonen van mevrouw Beyer. Zoon Paul is van bij het begin de drijvende kracht en zorgt na een tijdje alleen voor de zaken. In 1906 opent hij een nieuw atelier in de Bellevuestraat 71. Paul Beyer was een ambitieus en kleurrijk figuur en had in het Gentse de reputatie van onverbeterlijke levensgenieter. Hij produceerde stalen kaders, bovendemping,

3

In 1913 wordt hij daarnaast ook nog secretaris en rapporteur. Om belangenvermenging tegen te gaan kan hij zelf geen prijzen meer behalen, hoewel foto’s van zijn stand getuigen van een hoogstaande kwaliteit. In 1930 treedt hij op als jurylid in Antwerpen. Op dat moment bevindt het Westen zich in de zwaarste crisis van de 20ste eeuw en moet er ook bezuinigd worden in de pianowereld. Het woord ‘besparen’ staat echter niet in Beyers woordenboek, met als dramatisch gevolg het failliet van zijn firma in de winter van 1940. Nog voor de oorlog uitbreekt, pleegt Paul Beyer zelfmoord. Het huis Cnudde, een familiebedrijf, neemt het handelsmerk over maar vestigt de winkel in de Voldersstraat 9. Tot 1955 produceert het piano’s onder de naam V. Gevaert. De kwartvleugels4 genoten een goede reputatie maar waren geen topinstrumenten. Het gros van de productie bestond uit een reeks buffetpiano’s met een hoogte van 1,32 m in alle mogelijke stijlen en modellen. Cnudde verkocht tevens een reeks kleine piano’s (0,93m hoog) met het label Studium. Deze art-deco-instrumenten uit de jaren 1930 waren bijzonder populair, maar konden het bedrijf niet redden.

Beyer behoudt de naam Gevaert.

4

•9•

Kleine vleugels, ca. 1,70 m.


Van Hyfte Van Hyfte is ongetwijfeld één van de bekendste Gentse bouwers. Wat men echter zelden weet, is dat er - althans tot 1935 - twee firma’s met een totaal verschillende geschiedenis actief waren onder diezelfde naam. De firma B. Van Hyfte werd officieel in 1835 opgericht en gold vanaf het einde van de 19de eeuw als “de oudste en één der meest belangrijke van het land”5. In openbare documenten hamert het bedrijf er steeds op dat het géén bijhuis heeft. Nieuwkomer Justin Van Hyfte wordt nergens expliciet vernoemd, maar Bruno6 Van Hyfte probeert in zijn bedrijfsvoering alle mogelijke associaties te ontlopen. De firma van Bruno, die in de loop der tijd verschillende naamswijzigingen onderging7, verhuist in 1840 van de Bagattenstraat 7 naar de Langemunt 25. Zeven jaar later worden er afzonderlijke werkhuizen geopend in de Predikherenstraat 7. De winkel vestigt zich in 1849 in de Keizer Karelstraat 2; de werkhuizen worden ondergebracht in de Brugsepoortstraat. Het feit dat de ateliers in een industriële wijk lagen, duidt op B. Van Hyftes ambitie om de productie op te drijven. Het patent van 1851 en de deelname aan tal van tentoonstellingen bevestigen deze tendens. In 1858 vindt men de winkel in de Keizer Karelstraat 14. De werkhuizen blijven in de Brugse Poort. Twintig jaar later zijn zowel winkel als kantoren op de Nederkouter 32 gevestigd.

^ Verkoopskaart B. Van Hyfte, Gent, ca. 1890, © Pieter Bouckaert ^ Achtergevel van pianofabriek B. Van Hyfte, Nederkouter, © Stadsarchief Gent

5 6 7

• 10 •

Uit reclamefolders van B. Van Hyfte. In sommige bronnen wordt hij ook vermeld als “Brunon” van Hyfte. “Terneus, Van Hyfte & Co”, dan “B. Van Hyfte & Co” en tenslotte “B. van Hyfte” (1843).


Vanaf 1891 runt een zekere E. Van Hyfte de zaak. Hij behoudt de originele naam en heeft werkplaatsen in de Nederkouter en de Zoutstraat. Vanaf 1895 is het bedrijf gevestigd in de Veldstraat 48. Rond de eeuwwisseling neemt een zakenman uit de Savaanstraat, Karel D’Hondt, het bedrijf over. De firma haalde verschillende eretekens op tentoonstellingen in binnen- en buitenland. Na Brussel (1874) volgen onder andere Utrecht (1876), Gent (1877), Parijs (1878), Melbourne (1880), en Amsterdam (1883). B. Van Hyfte bouwde vooral studiepiano’s of ‘buffetpiano’s’ van 1,20 m tot 1,50 m. In een reclamefolder uit 1892 staat ook een halve vleugel (2,10 m). De piano was zeer progressief voor die tijd. Ze was kruissnarig en had een gietijzeren raam, een evolutie die instrumenten van beroemde bouwers als Erard, Pleyel en Broadwood toen nog niet hadden doorgemaakt. Op deze uitzondering na was de productie van B. Van Hyfte allesbehalve vooruitstrevend. De rechte piano’s waren meestal gebouwd met goedkope houtsoorten en uitgerust met Franse mechanieken die tegen lage prijzen en masse op de markt werden gebracht. Het bedrijf doelde vooral op de kleine burgerij die op het einde van de 19de eeuw een enorme expansie kende. Vleugelpiano’s werden in zeer beperkte oplage geproduceerd en waren voornamelijk prestige-instrumenten. Etsen en foto’s van het bedrijf wijzen op een hoge productie en een groot aantal arbeiders8. In 1935 werd het bedrijf overgenomen door concurrent en naamgenoot Justin Van Hyfte. Justin was een verre neef maar de band tussen de twee bedrijven was eerder conflictueus.

jaar later wordt de zaak overgelaten aan A. Crasset. Vanaf 1901 ontfermt zijn weduwe zich over het bedrijf, maar na de Eerste Wereldoorlog komt Vits in een crisis terecht. In 1923 vermeldt de Gentse Stadswijzer nog “E. Vits (oud huis) opvolger Dubreuck-F. Vits, Veldstraat 24”, maar vanaf 1926 houdt het bedrijf definitief op te bestaan. Hoewel zeer weinig geweten is over de geschiedenis van Emiel Vits, zijn een groot aantal van zijn instrumenten bewaard gebleven. Een rijkelijk versierd instrument van rond 1900 maakt deel uit van de collectie Maene. Net als andere instrumenten van deze bouwer getuigt het van goed vakmanschap.

J.& J. Van Hyfte, later Justin Van Hyfte De gebroeders Jules en Justin Van Hyfte nemen in 18951896 het bedrijf van C. Vits over. In documenten geven ze 1839 als stichtingsjaar van hun bedrijf op. Bij de overname is de zaak gevestigd op het Gouden Leeuwplein nr. 10. De broers leveren degelijke rechte piano’s, maar concurrent B. Van Hyfte is allesbehalve te spreken over deze naamgenoot-pianobouwers9.

Conrard Vits en Emiel Vits In 1842 verlaat Conrard Vits de firma ‘Vits, Trots & Co’ en vestigt hij zich als onafhankelijk bouwer in de Hoogstraat 49. Vier jaar later verhuist hij naar de Catalognestraat 9 en in 1849 staat hij in de St. Jansstraat 11 geregistreerd. In 1870 vindt hij een definitieve vestigingsplaats op het Gouden Leeuwplein 12. De firma verandert in 1878 van naam naar ‘C. Vits et fils’ en vanaf 1882 naar ‘G. Vits & Co’. In 1896 wordt de zaak verkocht aan de gebroeders Jules en Justin Van Hyfte, later Justin Van Hyfte. De productie van Conrard was vrij beperkt en niet goed gekend. In 1849 was hij na Boone met zes arbeiders en twee thuiswerkers het tweede pianobedrijf in Gent. Volgens Vits zelf lag zijn productie op een vijftigtal piano’s per jaar, wat zeer onwaarschijnlijk is. Tot de Eerste Wereldoorlog werd het bedrijf ook vermeld in de reclames van Justin Van Hyfte. In 1880 staat er Bij Sint-Jacobs 30 een zekere Emiel Vits geregistreerd. Of er een band bestaat tussen Emiel, Conrard en G. Vits, is niet bekend. Vanaf 1882 zit het bedrijf in de Veldstraat, eerst op nr. 28, later op nr. 24. Wanneer Emiel in 1892 overlijdt, neemt zijn weduwe het bedrijf over. Drie

^ Pianowinkel J. Van Hyfte, Goudenleeuwplein, 1908, © Stadsarchief Gent

9 8

Helaas is het gissen naar de juiste cijfers, omdat de meeste archieven verloren zijn gegaan bij een brand in Brussel in 2006.

• 11 •

Tot op vandaag heerst er verwarring over beide firma’s. Het feit dat Justin Van Hyfte in 1935 het bedrijf B. Van Hyfte overneemt, werkt dit alleen nog maar meer in de hand.


^ Bouwplan van de Gentse pianobouwer Van Hyfte, Gent, 1923, © Stadsarchief Gent > Reclamekaart J. Van Hyfte, Gent, ca 1910, © Pieter Bouckaert

In de periode 1900-1914 bereikt de piano-industrie haar absolute hoogtepunt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de gebroeders een razende start nemen. Naast traditionele buffetpiano’s en vleugels bouwen Jules en Justin aan een razend tempo elektrische piano’s en pianola’s. Het familiebedrijf Van Hyfte zou in zijn gloriedagen meer dan honderd arbeiders ingezet hebben voor de productie van vierhonderd instrumenten per jaar10.

Het huis Van Hyfte verkocht ook ‘moderne’ kwartvleugels onder het pseudoniem “Bachman”. Een strategische zet, aangezien Duitse piano’s een goede reputatie genoten en de verkoop deden stijgen. Uit facturen blijkt dat de firma eveneens Duitse rechte piano’s importeerde en ze al dan niet onder eigen naam verkocht. Deze praktijken maken de identificatie van sommige piano’s bijzonder moeilijk. In 1918 wordt een grote werkplaats geopend in de Burgstraat 25. Pas na de Tweede Wereldoorlog worden ook de burelen en de winkel overgebracht naar de Burgstraat. Wanneer het bedrijf in 1978 het bouwen staakt, stopt de laatste pianobouwer van België. Carlos Van Hyfte, de zoon van Justin, sluit echter pas in 1989 definitief de deuren. Hij stond sinds 1940 aan het hoofd van de firma. Bijzonder is dat de beste Belgische bedrijven nauwe banden onderhielden met Zuid-Amerika. J. Van Hyfte exporteerde honderden piano’s naar Argentinië, Chili, enz. Naast Justin Van Hyfte staat er van 1869 tot 1871 ene K.B. Van Hyfte als pianomaker geregistreerd in de Van Geerstraat 13. Van deze man is voor de rest niets bekend.

Op dat moment behoorden deze automatische instrumenten tot de top van de zogenaamde ‘opgenomen’ muziek. Pas op het einde van de jaren 1920 zullen de radio en de grammofoon met 78-toerenplaten de mechanische piano’s inhalen. Tot dan zorgen cafés, toneel, spektakelzalen en gloednieuwe cinemazalen voor een enorme stijging van de pianoverkoop. In de jaren 1920 flakkert de verkoop van traditionele piano’s nog even op, hoewel automatische instrumenten dan reeds een marktaandeel van 50 procent hebben.

10 Deze cijfers zijn waarschijnlijk lichtelijk overdreven en kloppen niet met deze aangegeven in officiële documenten.

• 12 •


Augustin Boone Augustin of August Boone wordt voor de eerste maal vermeld als partner van het bedrijf Trots & Boone in 1844. In 1849 verlaat Augustin zijn partner en opent een eigen atelier in de Schepenhuisstraat 17, waar hij actief blijft tot 1875. Vier jaar later heeft het bedrijf ‘Boone Aug. & Zonen’ zijn zetel in de Mageleinstraat 19. De verschillende benamingen die de zaak hanteert zijn zeer verwarrend. In 1887 is er sprake van ‘Boone L. en A.’, in 1888 ‘Boone A. & Zonen’, in 1885 van ‘Boone Gebroeders’ en van 1892 tot aan de Eerste Wereldoorlog ‘Boone Zonen’. Vanaf dan is er geen spoor meer van de pianozaak terug te vinden. Hoewel ze enkel in 1849 in Gent deelnamen aan een tentoonstelling en er verder bijna niets geweten is over dit bedrijf, zijn de instrumenten van ‘A. Boone’ of ‘Boone Zonen’ niet echt zeldzaam vandaag. De instrumenten (allemaal van het buffettype) zijn degelijke studiepiano’s.

Leon Moeremans In 1906-1907 startte Leon Moeremans een eigen pianobedrijf in de Vlaanderenstraat 60. Daarvoor werkte hij op hetzelfde adres als blaasinstrumentenbouwer. Moeremans wilde ongetwijfeld een graantje meepikken van het enorme succes van de piano. Hij liet een nieuwe werkplaats bouwen op de Kuiperskaai en was aanwezig op de Universele Tentoonstelling in Gent in 1913. Op deze internationale expositie was hij naast Beyer (Huis V. Gevaert) de enige Gentse bouwer. Moeremans behaalde een gouden ereteken, terwijl Beyer als jurylid naast de prijzen greep. Om potentiële klanten te bewijzen dat hij wel degelijk zelf zijn piano’s bouwde, nodigde hij ze via een reclamefolder uit om zijn ‘enorme houtvoorraad te bezoeken’. Hij bouwde op dat ogenblik een model A (1,31 m hoog) en een model B (1,53 m hoog). In tegenstelling tot het kleinere basismodel was model B in verschillende houtsoorten en vormen te verkrijgen. Beide instrumenten waren uitgerust met een ‘stalen kader’ (=gietijzer), gekruiste snaren en een onderdemping11. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vluchtte een deel van de familie naar het buitenland, vermoedelijk naar de Verenigde Staten12. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de koerswijziging van Moeremans na de oorlog. Het bedrijf legde zich vanaf dat moment meer en meer toe op nieuwe technologieën, zoals grammofonen en radio’s. In het midden van de jaren 1920 staakt de firma de bouw van piano’s, maar Moeremans blijft verkoper en blaasinstrumentenbouwer tot ver na de Tweede Wereldoorlog. ^ Beeld van de Mageleinstraat met in het midden de pianowinkel van Boone, © Stadsarchief Gent 11 Dit was een klassieke bouwwijze voor die tijd. 12 Hiervan bestaan geen harde bewijzen. De zaak bleef tijdens WO I draaien, maar er bestaat een reële kans dat één of meerde leden van de familie de oceaan overgestoken hebben.

• 13 •


Cnudde

Andere Gentse bouwers

De Gentse Stadswijzer maakt tussen 1856 en 1866 melding van een zekere F. Cnudde op de Koornmarkt. Daarna is de man nog enkele jaren te vinden in de Onderstraat 30. Op het einde van de 19de eeuw is er ook een muziekinstrumentenwinkel actief onder diezelfde naam. Het is niet geweten of er een band bestaat tussen de Cnuddes. Na de Eerste Wereldoorlog starten de broers Roger, Armand, Maurice en hun zus Alice een piano-atelier in de Henegouwenstraat 1 bis. In 1925 zitten ze in de Twaalfkamerenstraat 34 en iets later in de Voldersstraat 9. Uit deze periode zijn enkele piano’s bekend met het opschrift “Frères et sœur Cnudde”. Begin 1940 neemt de familie het failliete huis V. Gevaert over van Beyer. Zij behouden wel hun zetel en de winkel in de Voldersstraat, waar nu boekhandel ‘De Slegte’ gevestigd is.

Van 1830 tot 1940 worden in documenten, almanakken, advertenties en andere papieren tal van ‘pianobouwers’ vermeld. Sommige namen prijken onder de rubriek ‘piano’s’, andere - vaak totaal ongekend - onder ‘… te Gent’. Bovendien is het dikwijls niet mogelijk om te achterhalen of ze handelaar, bouwer of hersteller waren. Enkele namen zijn van bedenkelijke aard: een tafelpiano met Weense mechaniek die de naam ‘Erare à Paris’ draagt, komt waarschijnlijk van een vervalser met een gevoel voor humor… In onderstaande lijst prijken namen van vermoedelijk Gentse bouwers. Enkele onder hen waren vrijwel zeker pianomakers, over anderen bestaat nog altijd twijfel. Deze lijst is dus zeker niet exhaustief.

• Breugelmans 1867-1868, St. Amandstraat • Cnudde F. 1856-1866, Onderstraat 30 • Debouckx L. zoon 1868 tot rond 1900, Reep 36, later Steendam • De Clippel P. 1883-1890, Rode Torenstraat • De Clippel K. 1888-1891 • De Clippel L. 1889-1902, Dampoortstraat 55 • De Craene J. 1859-1909, Coupure 146 • Delbeke E. 1902-1909, Ottogracht 11 • Faes 1855-1867, Bellevuestraat • Ferrar-De Vylder 1848-1855, Veldstraat 35 • Heyerick 1863-1910, Corianderstraat 23 • Heylbroeck 1838-1863, Cathelynestraat 24 • Hortsman (Fred) 1873, Struifsteeg 15 • Maesereel 1848-1862 • Lozin L. 1902-1910, Korte Violettenstraat 15 • Nuytens K. 1866-1893, Kortrykschestraat 60 • Persyn Vader 1842-1849 (soms Persin) • Persyn Zoon 1857-1884, Roskamstraat 7 • Roeges Vader 1842-1855, Holstraat • Roeges Zoon 1844-1856, Ajuinlei 55. Ook Roeges Louis, Leopold en later D. Tot 1910 vindt men Roeges. • Stoppelaere 1897-1903, Walpoortbrugstraat 3 • Van Boeckxel 1897-1901, Kerkstraat 123 • Van de Vyver 1886-1889, Brabantdam 25 • Vereecke A. 1905-1908, Huidevetterskaai 1 • Voyage F. 1882-1890, Koornmarkt 26

‘Pianofabriek Cnudde en V. Gevaert’ verkocht piano’s, harmoniums en snaarspeeltuigen en voerde ook herstellingen uit. Rond 1955 werd het pianobouwen gestaakt, maar de firma bleef importpiano’s verkopen in de Voldersstraat tot Antoine Cnudde, zoon van Roger, zich in SintAmandsberg ging vestigen.

Van Cappel Van Cappel was, zoals eerder aangehaald, een van de piano-ateliers die aan de rand bleef van het bouwen. In 1918 vestigde Jules Van Cappel zich in de Parklaan 49. Deze “Soldat réformé de guerre”13 startte met het stemmen, kopen en verkopen van tweedehandspiano’s. Vanaf 1934 tot 1969 verkocht hij ook eigen modellen, die meestal van de hand van J. Van Hyfte waren. Enkele werden in zijn atelier gemonteerd. De zaak, die sinds 1925 op de Citadellaan gevestigd was, werd door zijn zoon en daarna zijn kleinzoon Guy verdergezet. Toen Carlos Van Hyfte zijn activiteiten stopzette, nam Van Cappel de stock en het materiaal grotendeels over. Het huis op de Citadellaan werd overgelaten aan ‘Piano’s Maene’ in 2001. Chris Maene is - naast invoerder van grote merken als Steinway, Yamaha, Petroff of Seiler - ook een ‘pianobouwer’. Ieder jaar produceert het atelier in Ruiselede een twaalftal handgemaakte kopieën van historische instrumenten die overal ter wereld worden bespeeld.

In dit register worden de reeds besproken makers niet hernomen. Het opgegeven adres is het eerst gekende. Het heeft weinig zin alle adressen te vermelden, aangezien mensen als Heylbroeck bijna ieder jaar verhuisden vanaf 1845. De data en adressen komen voornamelijk uit de Gentse Stadswijzer.

13 Een afgekeurde soldaat.

• 14 •


Betekenis van de Gentse pianoindustrie

reeds piano’s te bouwen in 1835 en opende vanaf 1868 afzonderlijke werkhuizen. De productie van piano’s en pianino’s werd in België lange tijd belemmerd door torenhoge uitvoerrechten. Ondanks het protest kwam daar weinig verandering in vóór het einde van de 19de eeuw. De geschiedenis van de Gentse pianobouw begint met een kleine tafelpiano van Fuhrmann uit 1776 14 en eindigt met Carlos Van Hyfte, zoon van Justin. Toen deze in 1978 een punt zette achter zijn carrière, werd het tweehonderd jaar durende verhaal van de pianoproductie in de Oost-Vlaamse hoofdstad afgesloten. Hoewel Jean Dammekens voor een ongekend hoogtepunt zorgde, mag men het belang van de Gentse pianobouw niet overschatten. De productiecijfers van Dammekens en de andere Gentse constructeurs bleven doorgaans beperkt en bij geen van hen is er echt sprake van baanbrekend werk. De kwalitatief hoogstaande instrumenten verdwenen met Dammekens en de overgrote meerderheid van de Gentse piano’s waren studie-instrumenten. Vleugelpiano’s waren schaars en op enkele uitzonderingen na allemaal kwartvleugels. Instrumenten van bovengenoemde bouwers bevinden zich in de collecties van wereldvermaard klavierbouwer en -hersteller Chris Maene, Peter van Heirzele (“Herr Seele”) en het Muziekinstrumentenmuseum in Brussel. Deze zeldzame instrumenten vormen het geheugen van de Gentse piano-industrie.

Bij het begin van deze studie ging ik ervan uit dat er duidelijk twee tijdperken konden onderscheiden worden. De ambachtelijke periode vóór 1850 en de industriële periode die erop volgde. Dit klopt echter niet helemaal. In 1846, 1880, 1896, 1910 en 1930 werden er nationale tellingen gehouden om de toestand van de industrie in België te onderzoeken. De vragenlijsten verschilden sterk en soms was het moeilijk om het cijfermateriaal te vergelijken. Nochtans kunnen we ons dankzij deze documenten wel een beeld vormen van de evolutie van de pianoproductie in Gent. In 1846 telde Gent 28 werklieden - thuiswerkers niet meegerekend - die verdeeld waren over vier bedrijven. Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier over Dammekens, Boone & Trots, B. Van Hyfte en Conrard Vits. De telling van 1880 levert daarentegen meer vragen dan antwoorden op. Datzelfde jaar worden in twee firma’s 68 piano’s geproduceerd. B. Van Hyfte is bijna zeker een van hen, maar wie was de andere die 27 mannen tewerkstelde? C. Vits, E. Vits, Boone of Gevaert? Hier passen een paar vraagtekens… In 1896 steeg het aantal geregistreerde bedrijven tot zes. Naast 70 mannelijke personeelsleden waren er ook drie vrouwen in dienst. Over ‘Huis V. Gevaert’, ‘Boone Zonen’, ‘Huis E. Vits’, ‘B. van Hyfte’ en ‘J.J. Van Hyfte’ bestaat weinig twijfel. L. De Clippel behaalde in 1886 een zilveren medaille in Gent en ‘Nuytens K.’ werd in die periode ook regelmatig met eretekens bekroond. Er bestaat echter geen uitsluitsel over welke van de twee firma’s ook effectief ingeschreven was. In 1910 kende de pianobouw wereldwijd een ongezien hoogtepunt. Acht bedrijven zetten 164 arbeiders en bedienden te werk. Aan de namen uit 1896 kan L. Moeremans zonder veel twijfel worden toegevoegd, maar voor de twee overige is het koffiedik kijken: Nuytens is aannemelijk, maar ook Lozin L., Roeges, Heyerick, Delbecke en nog andere behoren tot de mogelijkheden. De wereldcrisis van 1930 valt samen met de laatste telling. Helaas wordt de provincie Oost-Vlaanderen zeer algemeen behandeld. Op dat ogenblik geven tien bedrijven werk aan slechts 36 arbeiders en 17 herstellers.

ANTWERPEN Berrens Na de verdwijning van Van Deurme is Berrens de belangrijkste, indien niet de enige, pianobouwer in Antwerpen. Onder de leiding van Hubert-Josef, en vanaf de jaren 1880 diens zoon Gustaf Adolf neemt de firma deel aan verschillende belangrijke tentoonstellingen. In Parijs 1887 behalen ze een eervolle vermelding; in Sydney 1879 en Melbourne 1882 wordt de nadruk gelegd op de stemvastheid van de instrumenten waarvan sommige speciaal ontworpen zijn om tropische klimaten te trotseren. Naast de gebruikelijke buffetpiano’s worden eveneens halve vleugels vermeld. In 1885 halen ze goud in Antwerpen en Berrens neemt eveneens deel in 1900 aan de universele tentoonstelling van Parijs. Tot rond de eeuwwisseling is het bedrijf gevestigd in de Leopoldstraat 31 en vervolgens in de Lange Leemstraat 100. Vermeldenswaardig is dat de vleugel- en buffetpiano, tentoongesteld in Brussel in 1880, gebeeldhouwd waren naar een tekening van Jules Wagner, een toen vermaarde Antwerpse schilder.

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat Gent na Brussel de tweede plaats bekleedde in de Belgische pianobouw, hoewel de productie nooit echt hoge cijfers haalde. Daarnaast begon de bloeiperiode van de Gentse piano-industrie pas in de laatste decennia van de 19de eeuw. Zelfs bedrijven die in de jaren 1830-1840 gesticht werden, hadden heel lang een marginale productie. B. Van Hyfte was echter een grote uitzondering. Hij begon

14 Oudst gekend Belgisch exemplaar.

• 15 •


MARCINELLE - CHARLEROI

ROESELARE

De Heug

Derdeyn Louis

Pierre De Heug sticht een pianofabriek te Marcinelle, place du Centre 262 in 1892. Zoals de meeste van zijn tijdgenoten neemt hij deel aan verschillende tentoonstellingen. Terwijl hij in Brussel in 1897, in Luik in 1905 en in Brussel in 1910, telkens brons bekomt, haalt hij slechts een ‘mention honorable’ in Parijs in 1900. Kort na de Eerste Wereldoorlog trekt de stichter zich terug ten voordele van zijn drie zonen. In de jaren 1920 bereikt de productie tot 300 à 600 piano’s per jaar en worden 50 arbeiders tewerkgesteld. Wanneer het bedrijf naar Charleroi verhuist in 1935-36, wordt een spectaculair art-deco-gebouw opgetrokken, quai du Brabant n° 17 door architect-designers: de gebroeders Leborgne. De firma blijft actief tot in 1981, maar staakt de pianoproductie in 1960.

Roeselare is niet onmiddellijk de plaats waar men een belangrijke pianobouwer verwacht in de 19de eeuw. Louis Derdeyn (1827 – 1887), afkomstig uit Ruddervoorde, vestigde zich te Roeselare in 1846. Hij was er actief als muziekleraar, componist en pianist. Hij voegt hier nog de pianobouw aan toe. Het begin was logischerwijze bescheiden, maar in alle folders wordt deze datum vermeld als stichtingsjaar en de zaken bloeien al snel zodat hij in 1878 zelfs een bijhuis kan openen in de Fonteinenstraat te Brussel. Even later verhuizen de hoofdzetel en fabriek naar de Grasstraat in Roeselare. Na de dood van stichter Louis in 1887 wordt de zaak verder gerund door zonen Louis (1857 – 1941) en Albert. In 1885 is Derdeyn aanwezig op de tentoonstelling van Antwerpen en in 1905 halen ze een gouden medaille in Luik. Hetzelfde jaar wordt een patent genomen voor een ‘pédalier’ of basklavier dat toelaat orgelstukken in de huiskamer te oefenen. Minder succesvol was een verticale vleugel en enkele andere curiosa. Eigenaardig genoeg blijft Derdeyn zeer lang trouw aan het houten frame, wat hem in Luik een opmerking levert, niettegenstaande zijn gouden medaille. Na de Tweede Wereldoorlog volgt een snel verval en in 1959 wordt de fabriek openbaar verkocht.

14. Reclamekaart De Heug, Charleroi, © Pieter Bouckaert

15. Binnenzicht atelier pianofabriek Derdeyn, Roeselare, © Stadsarchief Roeselare

• 16 •


Het einde van de Belgische pianobouw

Fonteyne Naast Derdeyn telt Roeselare een andere vermeldenswaardige pianobouwer. Na een arbeidersbaan bij Derdeyn vestigt Lieven Fonteyne (1851 – 1917) zijn atelier in 1882 in de Grauwe Zusterstraat 12 en 13. Hij haalt eremetaal op de Brusselse tentoonstelling van 1888 en rond 1912 is het bedrijf verhuisd naar de Stationplaats 17. Zoon Léon stond toen reeds aan het hoofd van het bedrijf. Na zijn dood werd de fabriek in 1932 gesloten.

Op het einde van de 19de eeuw veroorzaakte de ongelofelijke vraag naar piano’s kapers op de kust. Het was aanlokkelijk voor gevestigde bedrijven met ervaring in de muziekinstrumentenbouw om een graantje mee te pikken. De toen belangrijkste blaasinstrumentenbouwer van ons land, Victor Mahillon, aarzelde niet om op het einde van de 19de eeuw een piano-atelier op te richten in de Bergensesteenweg 450 in Brussel. Zijn Gentse collega Moeremans volgde hetzelfde pad in 1906, en bouwde hiervoor een nieuwe werkplaats op de Kuiperskaai. Deze piano’s, alleen buffets, werden zelfs op de universele tentoonstelling in Gent (1913) beloond met de gouden medaille. Na de Eerste Wereldoorlog werd deze activiteit vrij snel stopgezet en in 1925 werd het piano-atelier gesloten. Harmoniumbouwer Balthazar uit Namen was, als schoonzoon van Florence, voorbestemd om dezelfde weg te volgen. In 1885 sterft zijn schoonbroer en opvolger van stichter Jean Joseph. Balthazar neemt de pianobouw over en verhuist de productie terug naar Namen, waar het bedrijf voortaan de naam ‘Balthazar Florence’ hanteert. Laat ons nog Pieter François Risselin vernoemen die tussen twee oorlogen enkele piano’s bouwde in zijn orgelfabriek in Geraardsbergen. Zelfs vioolbouwers als Bernard in Luik of Darche in Brussel hadden een beperkte pianoproductie. Het is wel duidelijk dat deze bouwers studiepiano’s produceerden en geen al te hoge ambities hadden met hun productie. Met de Eerste Wereldoorlog kreeg de Belgische piano-industrie een zware klap. De productie viel bijna stil. De jaren 1920 brachten soelaas en vele bouwers dachten dat het gewoon ‘back to business’ zou worden. In 1929 brak de wereldcrisis uit. Pianomakers werden dubbel getroffen; niet alleen zat de ganse economie aan de grond, maar de pianola’s, toen goed voor 50 procent van de productie werden onmiddellijk van de markt geveegd door het opkomen van radio en grammofoon. Met de klankfilm verdween de piano uit de bioscopen en toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werd dit de genadeslag voor vele bedrijven. Toen in de jaren 1950 de wereldmarkt terug open ging, konden onze bedrijven niet meer concurreren met de Aziatische piano’s. Onze laatste bouwers staakten één na één hun productie. Kort na Hautrive en Hanlet moest ook J. Vanhyfte, als laatste Belgische pianobouwer in de jaren 1970 de productie staken.

OVER DE AUTEUR

Pieter Bouckaert (°1950) werkt al meer dan 25 jaar als pianohandelaar in binnen- en buitenland. Hij is gespecialiseerd in oude muziekinstrumenten en is auteur van verschillende historische artikels over de muziekindustrie.

• 17 •


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.