A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 44
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 2-1-11 11:43 Pagina 1
Jaargang 55 nr.1, januari 2011
+ $ 1 6 8/5,&+ 8/5,&+
=LYI\T /VSVJH\Z[ )PISPVOLLR = LYI\T /VSVJH\Z[ )PISPVOLLR
>0, >(: (55, -9(52& > 0, >(: (55, -9(52&
Herdenkingsnummer Thema: Vreemdelingenhaat
Haar H aar leven, leve en, het Achterhuis Achte erhuis en haar ha aar dood (HQ NRUWH ELRJUDรฐH YRRU MRQJ HQ RXG (HQ Q NRUWH ELRJUDรฐH YRRUU MRQJ HQ RXG (UUL -YHUR PZ aVUKLY [^PQMLS OL[ ILRLUKZ[L (UUL -YHUR PZ aVUKL LY [^PQMLS Q OL[ ILRLUKZ[L ZSHJO[VM MLY ]HU KL /VSVJH\Z[ / ALZ ZSHJO[VMMLY ]HU KL /VSVJH\Z[ ALZ TPSQVLU 1VVKZL ZSHJO[VM 1VVKZL ZSHJO[VMMLYZ MLYZZ ]HU ]HU KL UHa UHaP[LYYL\Y
/HUZ <SY
PJO
NLZ`TIVSPZLLYK NLZ`TIVSPZLLY K PU PU ttU ttU WLYZVVU WLYZVVU LLU TLPZQL TLPZQL ]HU QHHY >PL ^HZ aPQ LPNLUSPQR ]HU QHHY >PL ^HZ aPQ LPN KP[ ]YVLN^PQaL TLPZQL KLaL YLJHSJP[YHU[L KP[ ]YVLN^PQaL TLPZQL KLaL YLJHSJP[ W\ILY KLaL 1VKPU KPL PU OHHY WYHJO[PNL W\ILY KLaL 1VKPU KPL K PU OHHY WYHJ KHNIVLR HS V]LY ]LYNHZZPUN ]HU 1VKLU KHNIVLR HS V]LY ]LYYNHZZPUN NHZZPUN ]HU ]HU 1V ZWY ZWYLLR[& LLR[& (UUL (UUL -YHU -YHUR UR PZ KVVY KL KL QHYLU QH OLLU LLU LLU J\S[ร N\\ J\S[ร N\\Y NL^VYKLU >PL OLLU \Y NL^VY KLU > RLU[ (UUL -YHUR UPL[& RLU[ (UUL -YHUR UPL L[&
AS A N N E F R ANK?
Koop dit boek
TH ]HKLY ]VVY VWH V U V JO[LY aV TVLKLY KV KLYLU LU RSLPURPU LSM 6M ]VVY QLa
WIE WAS ANNE FR A
Haar le ven, he t Achte ,LU RVY[ rh L IPVNYH
7HWLYIHJR 7HWLYIHJR ISHKaPQKLU 7YPQZ! ร 0:)5
ร L ]VVY QV
UN LU V\
K
NK?
uis en h aar doo d
Reis 2010 naar de kampen in Polen
Also published in n English 7HWLYIHJR WHNLZ 7YPJL! ร
;LU NLSLPKL ]HU 7YVM KY /HUZ )SVT ; L LU NLSLPKL ]HU 7YVM KYY /HUZ )SVT
0:)5
Postbus P ostbus 5 575 75 | 1 1250 2 5 0 AN AN L Laren a re n | T Tel.: el.: + +31 3 1 ((0)35 0)35 5 52 2 3 32 2 9 998 9 8 | iinfo@verbum.nl n fo @ ve r b u m . n l | w www.verbum.nl w w. v e r b u m . n l
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 2
2 Inhoud
3 4 6 8 10 11 12 14 16
17 18 20 23 25 28 30 32 39 34 36 40 31 42 43 43
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 43
Auschwitz Bulletin
Holocaust Memorial Day / Auschwitz Herdenking 2011 Opinie Geen heimwee, een andere richting / Leonard Ornstein Een soms onrustbarende vergelijking / Anet Bleich Bestrijden van haat op Internet - helpt dat ? / Ronald Eissens Bloeme Evers-Emden is zeker niet bang, wèl heel boos / Margreet Fogteloo Angst door een verdeelde samenleving / Emilie Kuijt Homo’s, Marokkanen … doe d’r (zelf) iets aan! / Naomi Koster De betekenis van de strijd over het bouwen van moskeeën / Peer Sluiters Samen staan we sterker; Sinti en Roma in Nederland / Beki Galjus Column Vrouwenvolk / Simon Soesan Herdenken Omgaan met het oorlogstrauma in Nederland / Jolande Withuis Interview met Ronald Leopold, directeur AFS / Max Arian ‘Zij wachten op hun beurt’ / Elly Touwen-Bouwsma De Reis Polen 11/2010 / Jeroen Schilt ‘Sleutels tegen het vergeten’ / Theo van Praag In gesprek met Lous Steenhuis – Hoepelman / Emilie Kuijt Cultureel Post uit de vergetelheid / Carry van Lakerveld Fietsen / een verhaal van Ida Vos Cultureel / Boekbespreking De memoires van Max Cahen / Bertje Leuw Advocaten in de oorlog / Willem van Bennekom Recent verschenen / Marjon de Klijn Berichten Reis-2011 naar concentratiekampen in Polen 13e Hartog Beem Prijs Vluchten en vluchtpogingen uit deportatietreinen, een oproep Herdenking Februaristaking / Joods Verzet
43
55ste jaargang, nr. 1, januari 2011. Verschijnt 4x per jaar
Vreemdelingenhaat Neemt vreemdelingenhaat toe in Nederland? Je zou het wel denken wanneer je de haatdragende uitspraken leest die tegenwoordig steeds vaker gedaan worden, of hoort van de ergerniswekkende incidenten die zich steeds regelmatiger, zo lijkt het, voordoen. Reden voor de redactie om deze vraag tot thema van het Herdenkingsnummer 2011 van het Auschwitz Bulletin te maken. En om die vraag vervolgens aan een reeks van auteurs en direct betrokkenen met verschillende achtergrond voor te leggen. Er is op ons verzoek om hun zienswijze in een artikel of door middel van een interview weer te geven met grote bereidwilligheid gereageerd. Wij zijn hen daar zeer erkentelijk voor. De rubriek Opinie is er mee gevuld. Het ‘tweede been’ waarop dit nummer rust is de rubriek Herdenken. De reis van het comité in 2010 naar de kampen in Polen bepaalt met twee grote bijdragen een belangrijk aspect ervan. Andere kanten komen aan bod in twee boeiende interviews en in de presentatie van een opvallend monument. Een beschouwing over de ontwikkeling van de omgang met oorlogstrauma’s kan, zij het misschien meer op afstand, zeker ook tot ‘herdenken’ gerekend worden. Naast deze grote ‘afdelingen’ zijn er ook in dit nummer weer als vast terugkerende onderdelen de column en de recensies van een aantal belangrijke boeken die onlangs verschenen zijn. Het is een Herdenkingsnummer met daarin, natuurlijk, ook weer een verhaal van Ida Vos. Het is zoals gewoonlijk aangrijpend en ontroerend. Èn met een inhoud die verbindingslijnen heeft met het thema, waarvoor wij deze keer gekozen hadden. Daarmee lijkt de cirkel gesloten. – H.S.
Vluchten en vluchtpogingen uit deportatietreinen V
orig jaar is mijn moeder via via in contact gekomen met een Berlijnse promovenda. Zij schrijft een proefschrift over vluchten en vluchtpogingen uit deportatietreinen in WO II uit Nederland, België en Frankrijk. Voor haar onderzoek doet ze veel research in deze landen, maar in Nederland heeft zij tot dusver nog niet zoveel informatie kunnen achterhalen bij de instanties, die haar bij haar zoektocht kunnen helpen. Mijn vader, Gerard Stoppelman, is destijds met een groep mensen uit een deportatietrein van Westerbork naar Auschwitz gesprongen en zij hebben het overleefd. Hij is helaas in 2003 overleden, maar mijn moeder en ik konden de Berlijnse wel alle informatie geven die wij daarover hebben. Ik heb beloofd haar te helpen bij het achterhalen van meer informatie uit Nederland. Er schijnt niet zoveel bekend te zijn over vluchten uit treinen, terwijl je mag aannemen dat er vast meer mensen die gok gewaagd hebben. Vorig jaar is deze oproep al geplaatst in de Benjamin en de Waffel, waarop veel reacties zijn gekomen, tot zelfs uit Israel! Weet u van andere vluchtpogingen uit deportatietreinen of kent u iemand, die er meer over weet, laat u het mij weten. Met vriendelijke groeten, Elly Peijs-Stoppelman estoppelman@versatel.nl
De activiteiten van het Nederlands Auschwitz Comité worden mede mogelijk gemaakt door het ‘Nationaal Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg’ met middelen uit de ‘BankGiroLoterij’ en de ‘Lotto’. Uw deelname aan deze loterijen wordt daarom van harte aanbevolen
Herdenking Februaristaking / Joods Verzet vrijdag 25 februari 2011 in Amsterdam D
e jaarlijkse herdenking van de Februaristaking bij de Dok werker op het Jonas Daniël Meijerplein in Amsterdam vindt deze keer plaats op vrijdag 25 februari 2011 en begint om 16.45 uur. Burgemeester Eberhard van der Laan van Amsterdam zal een korte toespraak houden. Daarna worden enkele gedichten voorgedragen. Het defilé langs de Dokwerker start om 17.00 uur wanneer de klokken van de Zuiderkerk en de Mozes en Aäronkerk luiden. Voorafgaand aan deze herdenking vindt er om 14.00 uur een herdenking plaats van het Joods Verzet bij het monument hoek Zwanenburgwal/Amstel. Rosette Kats zal daar een korte toespraak houden. Deze plechtigheid eindigt rond 15:15 uur. In de Mozes en Aäronkerk op het Waterlooplein is gelegenheid om tussen de twee herdenkingen een kopje koffie te drinken.
Heeft u onze Namenwand-actie al ondersteund? Duizenden gingen u reeds voor. www.namenwand.nl Voor de inhoud van de artikelen die ondertekend zijn is alleen de auteur verantwoordelijk. Overname van artikelen is toegestaan, mits met toestemming van de auteur en de redactie. Foto © Joost Guntenaar
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 42
42
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 3
3
Berichten
13e
Hartog Beem Prijs Beelden In de vorige eeuw was fotograaf Boris Kowadlo (1911-1959) een begrip in de Joodse gemeenschap van Nederland. Jarenlang legde hij met zijn camera beelden vast van de kleine overgebleven groep Joden na 1945. Na zijn dood raakten zijn foto’s in vergetelheid. De naam Kowadlo is echter niet verloren gegaan in het Joods Historisch Museum. Het museum kwam in contact met de dochter van de fotograaf, Ruda Kowadlo, en zij wilde graag meewerken aan een onderzoek naar haar vader. Bij de in haar bezit gebleven documenten, was ook een schrift dat de in het Jiddisch geschreven memoires van haar vader bevatte. Het JHM presenteert nu tot 6 maart 2011 een tentoonstelling van en over Boris Kowadlo. Ter gelegenheid van deze tentoonstelling is het boek verschenen dat wij hier signaleren. Bernadette van Woerkom (red.), Boris Kowadlo; Fotograaf tussen herinnering en toekomst. Uitgeverij Waanders, Zwolle / Joods Historisch Museum Amsterdam 2010, (168 blz.), ISBN 9789040 077470, € 19,95
D
eze prijs, sedert 1983, wordt uitgereikt voor een recente Nederlandse masterscriptie over Joodse geschiedenis en cultuur door een auteur onder de 35 jaar, voltooid na 1 mei 2007. De hoogte van de prijs bedraagt €1.250. De Commissie voor de Geschiedenis en de Cultuur van de Joden in Nederland, die de prijs uitlooft, doet dat dit jaar voor het eerst in samenwerking met het Menasseh ben Israel Instituut. De inzendtermijn sluit op 1 maart 2011. Inzendingen dienen te worden gericht aan het Menasseh ben Israel Instituut, Postbus 16737, 1001 RE Amsterdam, ter attentie van David Wertheim. Inzendingen dienen in viervoud gevat te zijn in een envelop zonder vermelding van afzender. Informatie over naam, adres en geboortedatum van de inzender dient te worden aangeleverd in een bijgesloten blanco envelop, waarop alleen de titel van de scriptie is vermeld. Inzendingen zullen namens de Commissie voor de Geschiedenis en de Cultuur van de Joden in Nederland door een jury, bestaande uit prof.dr. J. Frishman (voorzitter), prof.dr. K. Hofmeester en prof.dr. W.Jac. van Bekkum worden beoordeeld. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met het MbII tel. 020-5310325, fax 020-5310311, email: mbii@jhm.nl Het Menasseh ben Israel Instituut is een academisch samenwerkingsverband van de Universiteit van Amsterdam en het Joods Historisch Museum.
Holocaust Memorial Day / Auschwitz Herdenking 2011 Zondag 30 januari 2011
O
p zondag 30 januari organiseert het Nederlands Auschwitz Comité de jaarlijkse Holocaust Memorial Day / Auschwitzherdenking bij het Auschwitz Monument (Spiegelmonument van Jan Wolkers) in het Wertheimpark in Amsterdam. Aansluitend vindt een lunchbijeenkomst plaats in Hotel Casa 400 Amsterdam, Eerste Ringdijkstraat 4, 1097 BC Amsterdam. Verzamelpunt is het Stadhuis. Vanaf 10.00 uur is de Boekmanzaal van het Stadhuis open en bereikbaar via de hoofdingang aan de Amstelzijde. In de Boekmanzaal wordt koffie en thee geschonken. Om 11.00 uur vertrekt de Stille Tocht naar het Wertheimpark. De herdenking begint om 11.30 uur met een toespraak van burgemeester Eberhard van der Laan van Amsterdam, gevolgd door het Kaddisj en Jizkor door rabbijn Menno ten Brink en muziek door Sinti en Roma. Vervolgens kunnen particulieren en organisaties hun kransen en bloemen bij het monument leggen. Kransen en bloemen kunnen eventueel op zaterdag 29 januari, tussen 10 en 14 uur, worden afgeleverd bij de Portiersloge van het Stadhuis, ingang Waterlooplein. U kunt het Stadhuis het beste bereiken met het openbaar vervoer: metro 53 en 54 en sneltram 51 (halte Waterlooplein) of tramlijnen 9 en 14 (zelfde halte). Na de herdenking staan tegenover de uitgang van het Wertheimpark bussen klaar voor de mensen die kaarten aangevraagd hebben voor de lunchbijeenkomst in Hotel Casa 400. Van Stadhuis naar Hotel Casa 400 kunt u ook reizen met de metro 53 en 54 en sneltram 51 (halte Amstelstation). Mocht u met de auto komen, dan kunt u parkeren in de parkeergarage onder het Stadhuis/Muziektheater, de parkeergarage op de hoek van de Jodenbreestraat (onder Albert Heijn) of de parkeergarage onder het wooncomplex Valkenburgerstraat-ingang Anne Frankstraat. Deze parkeerplaatsen zijn niet gratis. Zij die in het bezit zijn van een invalidenparkeervergunning kunnen parkeren bij de hoofdingang van het Stadhuis/ Muziektheater, maar alleen op vertoon van de vergunning! Rondom Hotel Casa 400 is er veel gelegenheid tot vrij parkeren en voor het geval dit allemaal vol is, kan men gebruik maken van een parkeergarage.
© Foto Dirk P.H. Spits
Lunchbijeenkomst Hotel Casa 400 Amsterdam gaat om 12.30 uur open. De lunchbijeenkomst begint om 13.00 uur. Voor de lunchbijeenkomst dient u in het bezit te zijn van toegangskaarten. In Hotel Casa 400 staat weer een boekentafel. Een deel van de opbrengst van de boekenverkoop komt ten goede aan het Auschwitz Comité.
Het programma samengevat: 10.00 uur:
11.00 uur: 11.30 uur: 12.15 uur: 12.30 uur: 13.00 uur: 15.30 uur:
verzamelen voor de Stille Tocht in de Boekmanzaal van het Stadhuis te Amsterdam, hoofdingang aan de Amstelzijde begin Stille Tocht naar het Wertheimpark Herdenking bij het Auschwitz Monument vertrek van bussen naar Hotel Casa 400 Amsterdam lunchzaal van Hotel Casa 400 open begin lunchbijeenkomst einde lunchbijeenkomst
Tot ziens op 30 januari! Nederlands Auschwitz Comité
Boris Kowadlo aan het werk in Israël, 1950-1952. (foto Zwi Sadan [RK])
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 4
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 41
4 Opinie
Geen heimwee, een andere richting Over racisme en discriminatie in Nederland Leonard Ornstein
Pendule Boekt de mensheid vooruitgang? Worden we in de loop van de geschiedenis humaner en beschaafder? Die vraag houdt me al mijn hele leven bezig. Je hoopt van wel, maar weet beter. En toch wil je je er niet bij neerleggen. De romanticus moet winnen van de cynicus. Zo vaak vinden in deze wereld gebeurtenissen plaats die we nooit voor mogelijk hadden gehouden en toch gebeuren. Soms ook in de positieve zin, evenzo vaak in de negatieve betekenis. Het cliché kennen we allemaal: wie had vijfentwintig jaar geleden durven denken dat in Zuid-Afrika zonder massaal bloedvergieten de apartheid zou worden beëindigd? Helaas kan de pendule ook de andere kant uitslaan: aan de andere kant van de aardbol verloedert op een verschrikkelijke manier vandaag de dag een ooit zo trotse natie: Mexico. Wie had vijfentwintig jaar geleden kunnen vermoeden dat aan de grens van de Verenigde Staten een enorm land dreigt te veranderen in een falende staat waar totale wetteloosheid heerst? Mexico is een land waar deze dagen niemand met een geweten meer zeker is van zijn leven. Een land waar wetteloosheid de norm is omdat de maffia en de drugsbendes iedereen in hun greep houdt. En bij verzet, reageren zij genadeloos.
Demonstranten Ik zoek het dichterbij. Vijfentwintig jaar geleden stond ik voor het toenmalige stadhuis in Amsterdam aan de OudeZijds Voorburg-
41
wal. Ik zie het nog voor me: een enorme groep demonstranten met grote trommels. Ze demonstreerden tegen racisme en discriminatie in Nederland. Een vorm van onrecht dat in die dagen in Nederland en zeker in Amsterdam nauwelijks bestond. Het was een felle demonstratie met radicale krakers en politiek geëngageerde jongeren. Ik liep er langs en was toevallig toeschouwer. Het waren de absolute hoogtijdagen van het politiek correcte denken. Racisme en discriminatie waren in Nederland begrippen uit het verleden en hadden vooral betrekking op de rest van de wereld. De meeste demonstranten kenden als klein kind niet eens een donkere medeburger en waren opgegroeid met het gouden boekje Sambo, het zwarte jongetje. Sambo was hun eerste kennismaking met een gekleurde Nederlander. Die demonstratie die ik voor het stadhuis zag was volkomen gratuite en vrijblijvend. In de jaren ’90 heb ik zelf nog eens meegedaan aan een demonstratie van Nederland Bekent Kleur op het Museumplein in Amsterdam. Ministers, partijvoorzitters en Kamerleden van links tot rechts. Iedereen was het met elkaar eens: alle racisten het land uit. Tjonge, tjonge wat waren alle Nederlanders eensgezind. En als in diezelfde tijd in Duitsland asielcentra achter elkaar in de fik vliegen, dan wordt een kaartenactie gestart. Massaal stuurde moralistisch Nederland een kaartje naar de oosterburen: Ich bin wütend. Discriminatie en xenofobie zijn iets van andere volken. Dat kwam hier niet meer voor. Discriminatie en xenofobie zijn van alle tijden en van alle volken. In ieder mens schuilt een bepaalde vorm van angst tegenover de ander, in ieder mens huizen (onbewuste) vooroordelen. Dat bij je eigen gemeenschap erkennen is een hele kunst. Het gaat er om maat te houden en de toon van het debat waardig te voeren.
Artikel 1 van de Grondwet In Nederland is dat heel abrupt gebeurd. Het is 2002 als Pim Fortuyn in een vermaard interview met de Volkskrant grote vraagtekens zet bij het discriminatieverbod. Artikel 1 van de Grondwet, waarin dit verbod staat verwoord, zou een belemmering zijn voor de vrijheid van meningsuiting. Vanaf dat moment lijkt Nederland steeds meer in de ban van ‘Alles moet gezegd kunnen worden’. En veel wordt gezegd, vooral in de politiek: van de kopvoddentax (alsof mensen die een hoofddoek dragen een ‘kop’ in plaats van een ‘hoofd’ hebben) tot quasi-stoere woorden over het uitzetten van Roma die voor ‘overlast’ zorgen. Politici uit Marokko of Turkije met een dubbel paspoort belanden in het beklaagdenbankje. Andere maatstaven gelden een paar jaar later voor een staatssecretaris met een Zweeds paspoort. Zij wordt wel ingedeeld bij ‘ons’, Nebahat Albayrak en Ahmed Aboutaleb zijn ‘de ander’. Veel van onze politieke partijen publiceren dikke nota’s over bevolkingsgroepen die niet snel genoeg integreren. De Neder -
Belevenissen De gebeurtenissen uit de periode 1940-1945 hebben blijkbaar nog zoveel zeggingskracht dat ze regelmatig in publieke discussies worden gebruikt om iets te zeggen over de maatschappij van nu. De ‘echte’ geschiedenis – de gewapende strijd, het verzet, de slachtoffers – heeft minder te maken met de Nederlandse herinnering aan de oorlog en de bezetting. In dit boek is niet zozeer een geschiedenis van de oorlog zichtbaar gemaakt, maar van het veranderende beeld van die oorlog gedurende de laatste vijfentwintig jaar. De belangrijkste nationale en internationale sociale en politieke ontwikkelingen, die de Nederlandse herinnering aan WO-II sinds 1989 hebben beïnvloed, komen aan bod. Dit boek laat in 48 bijdragen zien hoezeer het verleden van de Duitse en Japanse bezetting nog steeds een open zenuw is. In 11 ervan speelt de Japanse bezetting van Nederlandsch-Indië een rol. Zo worden bijvoorbeeld de verschillen tussen de herinneringen van ouders en hun kinderen belicht. De volwassenen praten over de ellende van het kampleven, terwijl de kinderen vinden dat hun ouders er of echt niet waren, doordat zij bijvoorbeeld gevangen zaten, of niet echt waren, omdat ze te veel aan hun hoofd hadden. In andere bijdragen wordt de betekenis van verschillende monumenten belicht zoals het Homomonument, het Kindermonument en het Monument Joods Verzet 1940 – 1945. Ook wordt Settela beschreven, het meisje met de witte hoofddoek dat naar buiten kijkt uit de deuren van de treinwagon in Westerbork en nu eindelijk een naam heeft.
Het veranderde Joodse leven tussen 1945 en 2010 Dit boek begeleidt de tentoonstelling van dezelfde naam die in het Joods Historisch Museum in Amsterdam gehouden wordt. Daarin staan centraal de ervaringen van de Joden die hun leven na de oorlog weer oppakten. Veel overlevenden dachten na de oorlog dat de Joodse gemeenschap, die toen 28.000 mensen telde, hier geen toekomst meer had. Een deel van hen vertrok, onder meer naar Israël. In de jaren zeventig keerde het tij langzaam en ontstond er weer een bloeiend Joods leven in Nederland. Voor deze tentoonstelling hebben vele betrokkenen materiaal aangedragen en hun persoonlijke ervaringen verteld. Daarnaast is er in het boek in elf essays door toonaangevende auteurs een dwarsdoorsnede gegeven van de belangrijkste aspecten van de naoorlogse Nederlands-Joodse geschiedenis.
Madelon de Keizer en Marije Plomp (Redactie), Een open zenuw; Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2010, (558 blz.) ISBN 9789035133686, € 34,95 Een uitgebreide recensie van dit boek zal verschijnen in een van de volgende nummers van het Auschwitz Bulletin. Bovenstaande signalering dient om de lezers er vast op te attenderen dat het ‘recent verschenen’ is. Hetty Berg (e.a.), Wie niet weg is, is gezien, Joods Nederland na 1945. Uitgeverij Waanders, Zwolle / Joods Historisch Museum Amsterdam 2010, (224 blz.), ISBN 9789040 077159, € 29,95 De tentoonstelling Wie niet weg is, is gezien is tot 8 mei 2011 te bezichtigen in het Joods Historisch Museum, Amsterdam.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 40
40 C u l t u r e e l
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 5
5
Boekbespreking
Een nieuw evenwicht
Recent verschenen
Racisme en discriminatie begrippen uit het verleden?
Marjon de Klijn
landse identiteit is het nieuwe toverwoord. Dat is de norm. Het is een misvatting te denken dat dit geluid alleen uit populistische of rechtse hoek komt. De meeste linkse politici vinden het be langrijk om problemen te benoemen. Dat laatste woord ‘benoemen’ mag met recht als hét clichéwoord van het decennium 2000-2010 aangemerkt worden. Dat heet zogenaamd ‘de tijdgeest’ te zijn. Ook al zo’n woord dat in het ‘woordenboek van verboden clichés’ moet worden ondergebracht. Want als het is benoemd, dan spreek je als politicus de taal van het volk en is het probleem al half opgelost.
Ik heb geen heimwee naar vroeger tijden. Want het falen van toen, heeft geleid tot de problemen van vandaag. Hedendaagse soldaten tegen xenofobie en discriminatie zijn net als echte soldaten na een oorlog. Ze willen keer op keer de vorige oorlog opnieuw voeren. Nederland is naarstig op zoek naar een nieuw evenwicht tussen wat gezegd en uitgesproken kan worden én elementair respect voor bevolkingsgroepen van andere oorsprong. Het is nog een lange zoektocht door een duister bos via glibberige paadjes en soms een hellend vlak. Gezocht: een moreel kompas voor het nieuwe decennium. Windrichting: de nuance. Die is nooit zo populair. Ik heb genoeg van al die zogenaamd standvastige, principiële mensen uit de jaren ’70 en ’80. Gezocht: gematigde burgers en trefzekere politici die niet meewaaien met alle winden, maar pas spreken als dat nodig is.
Toonhoogte van het debat
Leonard Ornstein is journalist en werkt aan een proefschrift over het
Is er dan geen reden om af en toe eens hardop te zeggen wat er fout is binnen een andere gemeenschap of bevolkingsgroep? Ja, daar moet, daar mag geen taboe op rusten. Het gaat vooral om de toonhoogte van het debat. Daaraan kun je beluisteren of het om ‘corrigerende’ opmerkingen of haatdragendheid gaat. Dat laatste krijgt nogal eens de overhand. Terwijl het eigenlijk niet zo lastig zou hoeven zijn. Want zolang er maar wederzijds respect uit de kritiek op een andere bevolkingsgroep spreekt, is er niet zoveel aan de hand. Maar dat wederzijdse respect, dat wankelt in deze tijd. Zelfs het woord respect is al besmet. Eerst was het het favoriete woord van links om aan te geven dat ‘de allochtonen’ vooral gesteund moesten worden om hun eigen cultuur te handhaven. Daarna werd het woord gekaapt door rechts en eiste iedereen respect op. De ouderwetse vertaling van respect, tolerantie, daar schort het regelmatig aan en dat geeft het beeld van een grimmige maatschappij. Hans Janmaat werd in de jaren ’80 en ‘90 het leven zuur gemaakt door een standvastige rechterlijke macht. Voor zijn deur, op het plein en in de straten stonden de tegenstanders. Janmaat werd regelmatig voor de rechtbank gedaagd. Die demonstranten van twintig jaar geleden zien we niet meer. Waar zijn die demonstranten toch gebleven? Ze zijn in de war. Ze zijn meer dan ooit een karikatuur van de karikatuur die ze twintig jaar geleden misschien al waren geworden. De rechterlijke macht is de voorzichtigheid zelve. Politici anno 2011 opereren vanuit hun opportunistische aard. Dat vrome Joden in Amsterdam niet veilig over straat kunnen gaan, is sinds jaar en dag een taboe. Dat moslims zich tegenwoordig steeds meer moeten verdedigen en verantwoorden wordt inmiddels als normaal ervaren.
leven en werk van Pim Fortuyn.
Herinnering Na vijftig jaar vriendschap tussen een hartchirurg en een psychiater trekt de hartchirurg de aandacht van de laatste. ‘Ik moet met je praten’, zegt Bob (de hartchirurg), ‘Er is iets heftigs aan de gang … mijn verleden speelt op... mijn twee levens, overdag en ‘s nachts, vallen samen. Ik moet met je praten.’ Ik begreep waar hij op doelde. Al sinds zijn jeugd, die hij in Hongarije gedurende de Holocaust had doorgebracht, leidt Bob een dubbelleven: een leven overdag als innemende, toegewijde en onvermoeibare hartchirurg, en een leven ’s nachts, wanneer hij in zijn dromen wordt geplaagd door afschuwelijke herinneringen. (blz. 5) In Caracas, waar hij lezingen gaf over een nieuw systeem om emfyseem te behandelen, heeft Bob zijn driedaags verblijf afgerond. Al die tijd waren zijn collega-gastheren, vanwege het grote risico op beroving en ontvoering, niet van zijn zijde geweken. Bob geeft aan dat men hem de volgende dag niet naar het vliegveld hoeft te begeleiden. Volgens hem leek het veilig. Dan vindt bij de incheckbalie van de luchtvaartmaatschappij een voorval plaats, waardoor Bobs verleden op gaat spelen. Er worden herinneringen beschreven van Hongaarse nazi’s (wier gedrag mogelijk smeriger was dan dat van Duitse nazi’s). In sobere bewoordingen, verwoordt Bob, hoe nazi’s weerloze ouderen opjagen door de straten van Boedapest. Bob is machteloos en deze machteloosheid speelt hem parten, hij voelt zich schuldig. In zijn dromen denkt hij dat hij de ouderen had kunnen redden, maar een doodsbange, vijftienjarige jongen kon amper zichzelf redden. Irvin D. Yalom en Robert L. Berger, Ik waarschuw de politie. Uitgeverij Balans, Amsterdam 2010, (40 blz.) ISBN 9789460032165, € 5,00.
Onbaatzuchtigheid en opofferingsgezindheid Het geboortehuis van Jacob Presser stond op het Waterlooplein. Tijdens het verblijf van het gezin in Antwerpen werd de naam Jacob in Jacques veranderd. Jacques was nogal muzikaal en had ook talent voor pianospelen. Hij musiceerde regelmatig alleen of met anderen. Ook was Jacques leergierig en op de lagere school was hij de beste van zijn klas. Na de lagere school, kwam hij eerst op de vijfjarige HBS terecht en later op de Openbare Handels-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
school. Na een korte tijd te hebben gewerkt, ging Presser studeren aan de Universiteit van Amsterdam. In 1926 promoveerde hij en niet lang daarna werd hij docent Nederlands en later docent geschiedenis op het Vossius-gymnasium. In 1936 trouwt Jacques met Dé Appel. Dé kon ook goed pianospelen en de twee speelden regelmatig quatre-mains. Presser verrichtte veel wetenschappelijk werk en samen met onder andere Jan Romein was hij lid van een discussieclub Unitas Multiplex. In het begin van de oorlog hebben Presser en zijn vrouw een poging gedaan om te vluchten naar Engeland. Dit mislukte. Ook de halfslachtige zelfmoordpoging mislukte en hierna gaf Presser weer gewoon les op het Vossius. Op 28 mei 1940 werd Jacques ontslagen. Hij schrijft een boek over de Tachtigjarige Oorlog en in 1941 gaat hij lesgeven aan het Joods Lyceum. In deze periode zijn de Pressers twee keer opgepakt en naar de Euterpestraat gebracht. Maar op wonderlijke wijze konden zij beide keren vrijkomen. Op 18 maart 1943 gaat Dé naar de verjaardag van haar stiefmoeder en op het station Ede-Wageningen, wordt ze gepakt met een vals persoonsbewijs. Ook omdat ze geen ster draagt, wordt ze als strafgeval naar Westerbork gestuurd. Met het eerstvolgende transport ging ze naar Sobibor en daar werd ze direct na aankomst vergast. Presser werd nu onder druk gezet om onder te duiken. Vlak voor de eerste grote razzia in 1943, duikt Jacques onder in Overwoud, waar hij de naam Kobus kreeg. Aangezien er in Overwoud iets te vaak huiszoekingen werden gedaan, gaat Presser in Wageningen onderduiken. Behalve hier heeft Jacques ook nog in Ede en Barneveld ondergedoken gezeten. In deze tijd schrijft hij zijn boek Homo Submersus. In dit boek houdt een onderduiker een dagboek bij voor een vriend, die een sociologisch promotieonderzoek doet naar het verschijnsel onderduiken. Hij begint met deze roman op 15 november 1943 en begin april 1944 was de kladversie van het boek af. Het is een gefictionaliseerd verslag van Pressers eigen onderduik en een liefdesverklaring aan zijn vrouw Dé Presser-Appel. Het boek vormt een drieluik met De nacht der Girondijnen en Ondergang. Jacques Presser, Homo submersus; ingeleid en geannoteerd door Nico Markus Uitgeverij Boom, Amsterdam 2010, (528 blz.) ISBN 9 789085 067153, € 29,90
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 6
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 39
6 Opinie
Een soms onrustbarende vergelijking Over mannen, moslims en Joden in Nederland Anet Bleich
Een kern van waarheid Oorlogen worden uitgevochten door mannen. Veruit de meeste terroristische aanslagen in de wereld worden gepleegd door mannen. Mannen zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit. Overlast op straat en seksuele intimidatie: het zijn meestal hangjongens die zich hieraan schuldig maken. Ook in het onderwijs doen jongens het minder goed dan meisjes. Het wordt daarom de hoogste tijd om het gevaar dat van mannen uitgaat onder ogen te zien en na te denken over maatregelen om het probleem beheersbaar te maken. Om te beginnen moet er een immigratiestop komen voor mannen: geen man meer het land in. En ook dienen alle subsidies voor activiteiten die speciaal op mannen zijn gericht, zoals voetbal, onmiddellijk te worden stopgezet. Klinkt de bovenstaande tekst alsof hij is geschreven door een krankzinnige? Dat lijkt me wel. Maar vervang bij wijze van gedachten-experiment de woorden mannen en jongens door ‘moslims’ of ‘Marokkanen’, en u zult, waarschijnlijk tot uw verbazing, moeten concluderen dat er een voor Nederland anno 2011 betrekkelijk normale, in elk geval niet absurde of totaal ongebruikelijke tekst staat. En dat is pas echt gek. Immers de beschuldigingen die ik hier achter elkaar en zonder enige poging tot nuancering over de hoofden van mannen (of moslims) heb uitgestrooid, bevatten ieder voor zich wel een kern van waarheid. Toch zal niemand die bij zijn volle verstand is zich vervolgens scharen achter de tegen de mannen gerichte maatregelen. Wij weten tenslotte allemaal dat de ene man niet de andere is en dat het nergens op zou slaan om misstanden die
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
39
Cultureel
door een beperkt aantal mannen worden veroorzaakt toe te schrijven aan ‘de man’ in het algemeen of aan een of ander ‘mannelijk wezen’. Maar dat is precies wat de partij van Geert Wilders wel doet met ‘de moslims’, respectievelijk ‘de islam’. Omdat volgens deze rechtse populisten de islam een verderfelijke politieke ideologie is, moeten moslims uit het land geweerd worden, mag er geen moskee meer bij, moeten islamitische scholen dicht etcetera.
Van generalisatie naar discriminatie Ik vind het wonderlijk en nogal angstwekkend dat een partij die op zo’n grove wijze een bevolkingsgroep in het verdomhoekje zet met 24 zetels in de Tweede Kamer is gekozen. Maar wat mij pas echt bang maakt is dat deze generaliserende en in z’n consequenties discriminerende manier van denken blijkbaar nog in veel bredere kring begint aan te slaan. Zelfs, tot mijn verbijstering, in Joodse kring. Hoe valt het anders te verklaren dat Joodse auteurs als Manfred Gerstenfeld en Rosa van der Wieken op de opiniepagina’s van de dagbladen klagen dat ‘de massa-immigratie’ (Welke? Die is er al jaren niet meer) en ‘het multiculturalisme’ een levensgrote bedreiging vormen voor de Joden in Nederland? Wat brengt hen ertoe om twee van wijsheid getuigende axioma’s, die in Joodse kring decennialang onaangevochten zijn gehuldigd, aan de kant te schuiven? Ten eerste het uitgangspunt dat de Joodse minderheid hier belang heeft bij een samenleving die tolerant is tegenover etnische en religieuze minderheden. En ten tweede dat het voor het samenleven contraproductief is om het Israëlisch/ Palestijnse conflict hierheen te ‘importeren’. Joden en moslims zullen geneigd zijn solidair te zijn met een andere partij in dat conflict, maar hier moeten zij het samen rooien en daarvoor zijn goede interreligieuze en interculturele contacten van groot belang. Zulke contacten zijn ook belangrijk om gezamenlijk stelling te kunnen nemen tegen uitingen van antisemitisme en bijvoorbeeld na te denken over lesprogramma’s waarmee vooroordelen op jonge leeftijd kunnen worden bestreden. In plaats hiervan luidt Gerstenfeld in zijn boek Het Verval de alarmklok. Ondersteund door een reeks geïnterviewden en door Frits Bolkestein schetst hij een beeld van een vervaarlijk antisemitisme in Nederland in het algemeen en onder moslims in het bijzonder. Een antisemitisme dat bovendien steeds erger wordt. Het stuit me tegen de borst om dat beeld te moeten relativeren, want wat mij betreft is ieder antisemitisch incident er een te veel en moeten Joden met keppel of in welke kleding dan ook overal zonder problemen of angst kunnen lopen. Het is zorgwekkend dat rabbijn Jacobs geregeld om zijn orthodoxe voorkomen wordt uitgescholden en niet acceptabel als mannen met keppel in Amsterdam-West soms worden nageroepen.
T
raditiegetrouw bevat het Herdenkingsnummer een verhaal van Ida Vos, die in 2006 overleed. Het is afkomstig uit haar eerste jeugdboek met verhalen: Wie niet weg is wordt gezien. Dat verscheen in 1981 voor het eerst bij Uitgeverij Leopold in Amsterdam; de zesde druk is uit 2001. Het boek over een Joods meisje in de Tweede Wereldoorlog bevat haar eigen jeugdherinneringen. Zelf zegt ze daarover: ‘Ik wilde tonen hoe erg het is om onderdrukt, om niet vrij te zijn. Kinderen geloven het niet altijd, maar alle verhalen in mijn boek zijn echt gebeurd. … Ik behandel allemaal kleine, maar voor een kind ontzettend belangrijke dingen. Hoe het bijvoorbeeld was om een nieuwe fiets te krijgen, en hem dan af te moeten geven aan de Duitsers.’ Dit verhaal volgt hierna.
Fietsen Ida Vos
W
at was ze blij toen ze op haar verjaardag een nieuwe fiets kreeg. Een echte fiets met witte banden en met veel glimmend chroom. In het begin stapte ze iedere keer af om te kijken of er modder op de lak was gekomen. Als ze maar één spatje zag, pakte ze haar zakdoek en deed er een beetje spuug aan. Dan begon ze te poetsen. Ze is nog een beetje blij met de fiets, maar niet zo erg meer. Ze moet hem inleveren. Volgende week moeten alle rijwielen naar het politiebureau worden gebracht. Geen enkele jood mag dan nog een fiets hebben. Ze vindt het verschrikkelijk en dikwijls moet ze denken aan het moffenkind dat op haar fiets zal gaan rijden. Ze wordt dan altijd heel verdrietig en dan doet ze haar best om aan iets anders te denken. ‘Morgen is het zover,’ zegt vader. ‘Haal de mand maar van je fiets. Die hoeven ze niet te hebben.’ ‘Hoef ik niet mee, David?’ vraagt moeder. ‘Nee hoor. Ik kan wel met twee fietsen tegelijk rijden en misschien wil Rachel haar eigen fiets weg brengen.’ ‘Ja hoor, pappa, we gaan lekker samen,’ zegt ze. Nu staan ze voor de deur van hun huis. Vader heeft aan iedere hand een fiets. ‘Kom, we gaan,’ zegt hij. Hij stapt op zijn fiets. Hij rijdt met één hand, met de andere stuurt hij moeders fiets. ‘Kom maar!’ roept hij. Ze stapt op. Ze kunnen niet naast elkaar rijden. Dat is veel te gevaarlijk. Drie fietsen naast elkaar is teveel. Als ze bij het politiebureau zijn aangekomen, zien ze daar veel andere mensen met fietsen. Ze maken een rij. Steeds komt een politieagent in de deuropening staan. Hij heeft een rood gezicht
en heel erg blauwe ogen. ‘De volgende!’ roept hij. ‘Pappa, dat is geen mof,’ zegt ze. ‘Nee schat, dat is een Nederlander. Hij helpt de Duitsers.’ Na een kwartier zijn zij aan de beurt. ‘Deze kant op,’ wijst de Nederlander. ‘Moet ik zelf die fietsen naar boven dragen?’ vraagt vader. ‘Ja joodje, twee trappen op,’ antwoordt de politieman. ‘Ellendeling,’ fluistert vader. ‘Zei u wat?’ ‘Nee.’ ‘Rachel, hou jij je karretje nog maar even bij je. Ik breng eerst de grote fietsen en dan die van jou.’ Eerst neemt vader de fiets van moeder. Als hij na een paar minuten beneden komt, haalt hij heel snel adem. ‘Wil je niet liever buiten wachten?’ vraagt hij. ‘Nee pappa, ik blijf hier.’ Als vader ook zijn eigen fiets boven heeft gebracht, is haar fiets aan de beurt. ‘Geef maar,’ zegt vader. ‘Er is niets aan te doen. Het kan niet anders.’ Ze aait over het bruine zadel. ‘Dag fiets!’ roept ze. ‘Tot ziens, fiets!’ Vader is op de tweede trap nu. Dat kan ze horen. Ze ziet hem niet meer. Eigenlijk ziet ze niets, want er lopen allemaal tranen uit haar ogen. Uit haar neus komen ook tranen. Gemeen is het, gemeen! Lelijke fietsenpikkers zijn het. Boven is plotseling een vreselijk lawaai. Het lijkt wel of het onweert. ‘Kan ik het helpen,’ hoort ze vader roepen. ‘Ik struikelde.’ Ze rent de trap op. Boven op een gang ligt haar fiets. De wielen draaien in de lucht. Ze zijn niet rond meer. ‘Hoepel maar gauw op,’ zegt een politieman. ‘En neem je dochter mee!’ Ze rennen de trap af. ‘Dat was me wat,’ zegt vader als ze buiten staan. ‘Struikelde je?’ ‘Welnee meid. Ik werd opeens zo ontzettend boos om die fiets van jou, dat ik niet anders kon dan hem naar beneden gooien.’ Je bent een held,’ roept ze. ‘0, o, o,’ vader lacht een beetje. ‘Je fiets viel bijna op een politieagent. Jammer dat hij hem niet op zijn dikke kop heeft gekregen.’
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 38
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 7
38
7
Antisemitisme bestrijden
de bossen bij Vierhouten een compleet onderduikerskamp stichtte, ook wel ‘Het Pas Op-kamp’ genoemd. Daar verbleven op den duur maximaal honderd personen tegelijk, van wie ongeveer de helft Joods. Dat het op 29 oktober 1944 toch mis ging, en dat toen acht onderduikers werden gefusilleerd, waaronder – als laatste – een zesjarig jongetje, lijkt in deze geperverteerde realiteit haast minder erg dan dat het kamp voor zoveel mensen tot doorgangshuis naar de vrijheid heeft gediend. Zoiets doet terreur dus met ons. Met grote gretigheid willen we als het ware alsnog dat àlle advocaten over zoveel moed en inventiviteit hadden beschikt als de advocaten Kotting, Van Proosdij en Nygh, die er zo vaak in slaagden de sfinx Calmeyer tot arisering van hun talloze cliënten te bewegen.
len geven, als hij op p. 277 de houding tegenover teruggekeerde Joodse advocaten beschrijft. ‘(..)[ Mr. De Hartog werd] hier (..) neergezet als de personificatie van de Joodse advocaat die ontzettend lastig was, en die men dus liever kwijt dan rijk was. Dit zou mede een verklaring kunnen zijn voor de passieve houding die de meeste advocaten – de goeden niet te na gesproken – hebben aangenomen toen hun Joodse confrères het leven onmogelijk werd gemaakt’. Is het wellicht, hoe indirect ook, dezelfde instelling geweest die maakte dat mr. Van der Does als landsadvocaat tot 1965 heeft kunnen fungeren – en in 1958 zelfs tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw werd benoemd? Smalle marges, inderdaad. Holland op zijn smalst, zou men ook kunnen zeggen. Hoe dan ook, binnen de grenzen van de wet was in de oorlogsjaren in ieder geval al vrij snel niets meer mogelijk. Zeker niet nadat de Hoge Raad in het zogenaamde Toetsingsarrest van 12 januari 1942, ondanks een moedig pleidooi van de Rotterdamse advocaat mr. P. Groeneboom, had beslist dat het Landoorlogreglement de rechterlijke macht niet de bevoegdheid verleende om ‘de [door de bezetter genomen] maatregelen te toetsen aan den eisch dat daarbij, behoudens volstrekte verhindering, de in het land geldende wetten worden geëerbiedigd’. Een advocaat die daarna met hulp van het recht nog iets wilde bereiken was dus aangewezen op list en bedrog. Misschien had Joggli Meihuizen daarover nog wel iets meer kunnen vertellen. Hij had daarvoor kunnen putten uit een opstel van wijlen mr. I. Kisch, dat wèl wordt genoemd in de geraadpleegde lireratuur. Voor wie zich niet verliest in de soms wat al te rijke detaillering van dit boek is dit een belangrijk werk. Het doet meer dan boekstaven. Het bepaalt ons er bij – weer – dat men zich niet alleen in de wortels van het kwaad moet blijven verdiepen, maar ook in het hoe en het waarom van onze solidariteit.
Smalle marges
Joggli Meihuizen, Smalle marges. De Nederlandse advocatuur in de
Ook als men, murw van zoveel misère, dit boek terzijde heeft gelegd, blijft de vraag knagen hoe dit allemaal heeft kunnen gebeuren. Het is tenslotte een van de vragen die de NOVA, al is het impliciet, tot de opdracht aan het NIOD inspireerde. Hoe kon deze ramp zich voltrekken, in het volle zicht van eenieder. In een land, waar de assimilatie zozeer een feit leek te zijn – zeker in de advocatuur. Een deel van de verklaring lijkt de auteur zelf te wil-
Tweede Wereldoorlog. Uitgever Boom, Amsterdam 2010, 476 blz. en 54
Tekst circulaire van de Secretaris Generaal van Justitie van 5 februari 1941 met het beroepsverbod voor Joodse advocaten
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
De Joodse gemeenschap in Nederland is vergeleken met die van de moslims veel kleiner en dus kwetsbaarder en daarom is het goed als antisemitische incidenten publiekelijk aan de kaak worden gesteld. Natuurlijk komt er (ook) onder moslims antisemitisme voor; er is een wereldwijde radicale stroming die tegen Israel en tegen Joden ageert en daarbij teruggrijpt op een paar beroerde uitspraken uit de Koran waarop bijvoorbeeld ook de Palestijnse terreurgroep Hamas zich beroept. De agitatie van die radicale minderheid moet worden bestreden. De vraag is hoe dat het beste kan. Door je aan te sluiten bij een stroming die zich afzet tegen ‘de islam’? Of door de radicalen te isoleren en de ‘huisjeboompje-beestje-moslims’, in de woorden van oud-burgemeester Job Cohen in zijn ten onrechte zo fel aangevallen interview in het kerstnummer van Vrij Nederland, het gevoel te geven dat zij hier net zo thuis zijn als wie dan ook. Het meest interessant in Het Verval van Manfred Gerstenfeld vind ik zijn interview met Bloeme Evers, overlevende van Auschwitz en gerespecteerd lid van de Amsterdamse Joodse gemeenschap (zie het interview met haar op p.10 in dit nummer). Ze leidt een orthodoxe sjoel in Amsterdam-West. Ze is pessimistisch over de toekomst van de Joden in Nederland en vóór emigratie naar Israel (dat is ze overigens al lang). Ze is ook terecht boos over het in Nederland doorsijpelen van antisemitische agitatie vanuit de Arabische wereld. Of het juridisch mogelijk is om satellietzenders die zich aan antisemitische propaganda schuldig maken hier uit de lucht te halen, weet ik niet. Het zou zeker de moeite waard zijn dat te onderzoeken; dan moet uiteraard wel eerst worden vastgesteld dat er inderdaad sprake is van antisemitische – en niet alleen van anti-Israelische – propaganda.
Veel opgewekter klinkt Bloeme Evers (in het boek van Gerstenfeld) gelukkig, als het over de omgeving van haar eigen sjoel gaat. Daar werden bezoekers in het verleden een paar keer lastig gevallen. Bloeme Evers: ‘Na wat incidenten heeft een van onze leden, Erwin Brugmans, (…) wat gesprekken gevoerd met diverse moslimorganisaties. Hij heeft ook met de deelraad Amsterdam Oud-West gesproken, die een bemiddelende rol gespeeld heeft. Brugmans heeft allerlei initiatieven ontwikkeld van samenwerkingsprojecten. Het bekendste daarvan is het MaJo-voetbaltoernooi waar Marokkaanse en Joodse elftallen voetballen. Bij een van die wedstrijden kreeg ik zelfs twee rode rozen van een Marokkaanse man. Brugmans doet fantastisch werk (…). Misschien kan wat hij op een klein gebied gedaan heeft, wel uitgebreid worden.’ Jammer dat Gerstenfeld niet ook met Erwin Brugmans heeft gesproken. Of met Hadassa Hirschfeld die werkt aan het kweken van onderling begrip op scholen, onder meer door het organiseren van reizen naar Auschwitz voor leerlingen. Meer onderling begrip en toenadering vormen volgens mij de belangrijkste sleutel tot een onbedreigd en meer ontspannen samenleven. De polarisatie die momenteel gaande is, waarbij moslims tegenover autochtonen dreigen te komen staan en Joden tegenover moslims kan de spanningen alleen maar verergeren en tot meer incidenten leiden. Die polarisatie creëert angst en vergiftigt de politieke atmosfeer. Antisemitisme bestrijden, natuurlijk! Ook met politie en justitie als dat nodig is. Maar meegaan in het zo modieuze ageren tegen de islam hoort daar niet bij. Zoals Job Cohen het zegt in dat omstreden interview: ‘Je kunt dé islam niet de schuld geven van het extremisme.’ Net zo min als dé mannen. Het zou een open deur horen te zijn, eigenlijk.
foto’s, ISBN 9789085 069416, € 29,90 Willem van Bennekom, in 2006 gepensioneerd als vice-president van de Amsterdamse rechtbank, was van 1967 tot 1994 advocaat, o.a. in talloze asielzaken. In oktober 2010 publiceerde hij Op Drijfijs. Over het functioneren van de rechtsstaat.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 8
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 37
8 Opinie
Bestrijden van haat op Internet – helpt dat? Ronald Eissens
H
et Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) bestaat nu dertien jaar. Haat op Internet, zoals antisemitisme, Holocaust ontkenning, discriminatie van moslims, van Surinamers en Antillianen, van Marokkanen, van homosexuelen, van Roma en Sinti, enzovoort, bestaat al sinds het begin van het Internet. Stichting Magenta houdt zich hier vanaf 1994 mee bezig door middel van het MDI (een onderdeel van Magenta) en sinds 2002 ook op internationaal niveau via het mede door Magenta opgerichte International Network Against Cyber Hate (INACH), een organisatie met leden in achttien landen. Waarom? Omdat wij vinden dat discriminatie (op internet) ellende, verdeeldheid en ethnische spanningen doet toenemen of veroorzaakt. Zouden we discriminatie en haat de vrije hand geven, dan eindigen we met moord, oorlog en terreur. Gelukkig stelt de Nederlandse wet grenzen aan de vrijheid van meningsuiting op het punt van discriminatie.
Schrikbarende cijfers Sinds het MDI zijn werk in 1997 begon, heeft het 12.419 meldingen over 16.038 uitingen gehad. 8062 van deze uitingen werden door het MDI als strafbaar beoordeeld en 5111 hiervan werden daartoe, na een verzoek van het MDI, van Internet verwijderd. Over uitingen die niet werden verwijderd of over zeer ernstige zaken deed het MDI 23 aangiftes, waarvan 16 tot vervolging en een succesvolle veroordeling hebben geleid. INACH, het internationale netwerk van Meldpunten, heeft sinds 2002 meer dan 18.000 uitingen in achttien landen verwijderd weten te krijgen. Is het Internet hierdoor wat discriminatie betreft een veilige en schone plaats geworden? Helaas niet. Het MDI werkt op basis van meldingen die door internetgebruikers worden gedaan en er zijn nu eenmaal meer mensen die discriminatie en haat op internet zetten, dan zij die er melding over doen. Het bestrijden van discriminatie op Internet is een beetje als het bestrijden van fruit-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
37
vliegjes. Als je er duizend hebt platgeslagen zijn er al weer tweeduizend nieuwe geboren. Zinloos dus? Water naar de zee dragen? Neen. Elke pogrom, genocide of ethnische zuivering in de geschiedenis van de mensheid, ook in de zeer recente geschiedenis, begon met woorden van haat over ‘de ander’. Het bestrijden van haat op Internet draagt daarom bij aan het verminderen van de kans dat dit gemakkelijk weer gebeurt.
Internet beoordelen Internet is de plaats waar alles nu gebeurt, een medium dat tegelijkertijd de grootse bibliotheek ter wereld, communicatiemiddel, amusementsomgeving, educatief middel, hangplek, globale infrastructuur en de beste verspreider van discriminatie ooit is. Jongeren rond de twintig kunnen zich geen wereld zonder internet herinneren. Internet is zo’n integraal onderdeel geworden van onze globale samenleving dat de wereld niet meer zonder kan. Wie twittert er nog niet? Wie heeft er nog geen hyves of facebook pagina, of een eigen blog? Meningen, trends, politiek, in dit alles speelt wat op en via Internet gebeurt een centrale rol. Het Internet filtert niet en jongeren wordt ook niet of nauwelijks geleerd hoe zij zelf informatie op Internet moeten beoordelen. Dat levert vaak problemen op. Bijvoorbeeld doordat discriminatie klakkeloos wordt overgenomen, gekopieerd en geplakt. Schoolwerkstukken waarin staat dat gaskamers nooit hebben bestaan, want dat ‘staat in het rapport van de gerenommeerde chemicus Dr. Leuchter’. Blogs waar de beruchte Protocollen van de wijzen van Zion worden aangehaald, alsof het gaat om een werkelijk valide publicatie. Opmerkingen dat ‘zigeuners stelen, want dat weten we allemaal’. Oproepen om ‘die vieze homo’s allemaal in elkaar te slaan’. Of om synagoges in brand te steken. Of dat moslims in Nederland ‘een vijfde kolonne zijn die Nederland willen overnemen om hier hun sharia-wetgeving in te voeren’. De lijst van kwaadaardige waanzin is eindeloos. Hierbij komt nog begripsvervuiling en verwarring, soms uit onwetendheid, maar vaak ook met de bedoeling bevolkingsgroepen te beledigen en aan te zetten tot haat. Bij het schrijven van dit artikel komt er bij het MDI een melding binnen, die daar nog wel het beste voorbeeld van is. Op de website van ‘stopdebezetting’ wordt onder de titel ‘Invloed van Israel in Nederland’ een artikel geplaatst dat bol staat van klassiek antisemitisme: Joden hebben de macht, onder andere in de media, de politiek, en in de ambtenarenapparaten. En zij staan allemaal achter Israel, zijn eigenlijk een propagandamachine van Israel. Nadat het MDI de website eigenaren had gewezen op het strafbare karakter van de tekst, werd deze snel verwijdertd Helaas staat dezelfde tekst ook nog elders online.
Uitingen van haat Uitingen van discriminatie op Internet worden regelmatig gevoed door dingen die in de Nederlandse samenleving of in het
zegd. Dat de Nederlandse nationaliteit daarna een vereiste is geworden om hier te lande tot de balie te kunnen toetreden, is in dit verband irrelevant. Voor 1938 bestond die voorwaarde immers niet: het was onmiskenbaar tegen Joodse vluchtelingen gerichte gelegenheidswetgeving. Vervolgens ontmoet hij een landsadvocaat, Jhr. mr. G. W. van der Does, die op 24 juli 1940 op de voorpagina van het Nederlandsch Dagblad (het orgaan van het Nationaal Front van de destijds bekende fascist Arnold Meyer) liet weten lid van die organisatie te zijn geworden. Hij leest ook dat het college van secretarissen-generaal, tevoren door Van der Does over die stap geïnformeerd, daar geen bezwaar tegen had. Verder lezend, realiseert hij zich – niet voor het eerst, maar het stemt weer even mismoedig als eerdere keren – dat de secretaris-generaal van het departement van justitie, mr. J.C. Tenkink, meteen na de capitulatie met de anti-Joodse maatregelen aan de slag ging. De ariërverklaring, al in oktober 1940 aan alle ambtenaren ter tekening voorgelegd, trof de advocaten op zich nog niet. Zij oefenden immers een vrij beroep uit. Maar al in een circulaire van 28 oktober 1940, gericht aan alle raden van toezicht en discipline, werd meegedeeld dat de Joodse leden van deze colleges met ingang van 30 november 1940 van hun functie waren ontheven. De bezetter had haast, de Nederlandse ambtenarij volgde. De volgende stap was een rechtstreeks van de bezetter afkomstige Anordnung van 4 november 1940, waarbij alle Joden werden uitgesloten van enige ‘bediening’ waarvoor men moest worden beëdigd. Daartoe hoorde ook de advocatuur. Als gevolg van ambtelijk gehakketak duurde het vervolgens nog tot 5 februari 1941 alvorens circulaire no. 400 v kon worden afgekondigd. Joodse advocaten werd daarbij verboden na 1 mei 1941 hun beroep nog uit te oefenen, ‘met dien verstande dat zij de vrijheid behouden ook na dien datum uitsluitend voor Joden werkzaam te zijn’. Deze keer hoefde, voor zover van toepassing, geen ariërverklaring worden ondertekend. Maar wel een van het aangehechte document af te knippen strookje dat deze keer ‘Joodverklaring’ werd genoemd. Binnen de voorgeschreven termijn van acht dagen had ruim 95 % van de Joodse advocaten in Nederland het papiertje ingevuld en geretourneerd. Sinds de ariërverklaring – op een totaal van ca 200.000 ambtenaren hadden er slechts enkele tientallen geweigerd – was Nederland inmiddels enkele maanden verder. Gewaarschuwd en wel zwommen allen, op een enkeling na, desondanks massaal de fuik van het kwaad in. Diegenen die de dans meenden te kunnen ontspringen door in te vullen ‘Weet niet’ of iets dergelijks, werden in enkele gevallen nog de dupe van denunciatie ook. Op 30 april 1941 was de lijst klaar, en kon daadwerkelijk met het uitroken en uitroeien van het Joodse advocatenbestand worden begonnen. Nieuwe Joodse advocaten mochten vanaf 24 mei 1941 niet meer worden beëdigd, terwijl in een Verordening van 22 oktober 1941 werd bepaald dat Joden ook niet meer mochten deelnemen aan verenigingen en stichtingen zonder economisch doel. Waaronder ook de Nederlandsche Advocatenvereniging. Het bestuur van deze vereniging kwam op 17 januari 1942 tot de slotsom dat alle
Mr. Izaak Kisch, advocaat in Amsterdam en ‘consul’ van Barneveld (foto circa 1942)
Joodse advocaten per 1 november 1941 automatisch hun lidmaatschap hadden verloren. Zou men wellicht zelfs gezegd hebben ‘van rechtswege’? In de jaren die volgden voltrok het verwijderingsproces van de Joodse advocaten zich niet altijd in het tempo dat niet-advocaten werd opgelegd. In het algemeen gesproken kwamen de cliënten vermoedelijk eerder aan de beurt – zeker als die onvermogend waren. Zoals ik eerder schreef: ook in het voorportaal van de vernietigingsmachine werkte de maatschappelijke ongelijkheid door. Hoe navrant die constatering ook is. Mede daardoor kregen nogal wat advocaten bijvoorbeeld een toegangsbewijs voor het elitekamp Barneveld - alvorens ook die vermeende vrijplaats op 4 september 1944 werd ontruimd en de hele groep, alle toezeggingen van de bezetter ten spijt, in veewagons naar Theresienstadt werd overgebracht. Men leze daarover bijvoorbeeld de indrukwekkende dagboeken van Dr. Itallie, een geschrift dat ik niet in de literatuuropgave aantrof. Hoeveel advocaten er onder de ‘Barnevelders’ waren, vermeldt Meihuizen trouwens niet – en misschien is dat maar beter ook. We hoeven niet alles tot achter de komma te weten.
Lichtpunten Gelukkig maakt Smalle marges ook melding van lichtpunten. Personen, soms Joods, soms niet, die zich als helden hebben gedragen. Men leest die voorbeelden – sommige daarvan zijn eerder beschreven, andere waren voor mij geheel nieuw – als het ware met een zucht van verlichting. Ook al weten we al jaren hoe grijs en onverschillig de houding van de bevolking in ons land jegens de Jodenvervolging meestal is geweest, we blijven kennelijk snakken naar bewijzen van menselijkheid in de duisternis. Dus noteren we met dankbaarheid dat de Amsterdamse advocaat Von Baumhauer (bijgenaamd ‘Boem’) in mei 1943 in
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 36
36 C u l t u r e e l
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 9
Boekbespreking
Advocaten in de oorlog Willem van Bennekom
V
an de 217 Joodse advocaten en procureurs die op 30 april 1941 in Nederland woonden en werkten zijn er in de vier jaren die er op volgden 107 omgekomen. Meestal werden ze in één van de vernietigingskampen vermoord. Bijna de helft van het totaal dus. Het hadden er ook – veel – meer kunnen zijn. En volgens de nazi’s en hun helpers ook veel meer moeten zijn. Dit gegeven brengt tegelijk een zekere verwarring teweeg. Het recht hoort zonder aanzien des persoons te werken. Dat doet het niet, althans niet altijd. Maar blijven ook in een staat van onrecht sommige facts of life – ontwikkeling, inventiviteit, invloed, netwerken, geld – dus gewoon hun werk doen? Ja, dus. Het is een van de sinistere gegevens die zich aandient in het boek Smalle Marges, geschreven door de rechtshistoricus Joggli Meihuizen. Een lijvige studie naar de geschiedenis van de Nederlandse advocatuur in de Tweede Wereldoorlog, en tevens het resultaat van een in 2005 door de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) aan het NIOD gegeven opdracht. Ingevolge die opdracht moest aan de positie van de Joodse advocaten speciale aandacht worden besteed.
Blijvend getekend De aanleiding voor de opdracht kwam bij onze oosterburen vandaan, en bepaalde ons er bij hoe ongelofelijk veel daar de afgelopen decennia is veranderd. Sinds 2000 reisde in Duitsland namelijk de tentoonstelling Anwalt ohne Recht – Schicksale jüdischer Anwälte in Deutschland nach 1933 (Advocaat zonder recht – het lot van Joodse advocaten in Duitsland na 1933). Naar aanleiding daarvan werd geconstateerd dat zo’n deelstudie naar de positie van de Joodse advocaten tijdens WO II in ons land tot dusver niet was verricht. Zo’n onderzoek, was de gedachte, zou antwoord kunnen geven op de vraag hoe de stand der advocaten als zodanig de oorlog had overleefd. Maar misschien vooral een nieuw licht kunnen werpen op het lot van de Joodse advo-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
caten. Velen waren vermoord – terwijl degenen die het overleefden in de regel blijvend waren getekend. Bij het onderzoek van Joggli Meihuizen stond eigenlijk bij voorbaat vast dat het een uiterst pijnlijke exercitie zou worden. Hoe was het mogelijk dat de verzamelde Nederlandse advocatuur, toen ruim 1900 m/v sterk, die samen het aloude nobile officium vormden, en voor een groot deel bovendien bestond uit ‘nette’ mensen (wat een jonkheren in die tijd!), de Joodse collega’s geen bescherming van enige betekenis heeft kunnen bieden? Hen integendeel te laten gaan – alsof het om eerlozen ging, erger: om vuilnis? Voor een land waarin de latere hoogleraar en minister van justitie mr. C.H.F. Polak zelfs vóór de oorlog geen baan bij een gerenommeerd advocatenkantoor kon krijgen omdat dat door de maten, gezien de internationale situatie, ‘niet opportuun’ werd gevonden, was dat misschien niet zo heel verwonderlijk. Maar, zo was de vraag, hoe had het proces van desolidarisering in dit deel van de samenleving precies gewerkt toen het er echt om ging spannen? Juist op dit terrein heeft Meihuizen – ondanks grote handicaps: alle officiële stukken van de Amsterdamse orde van advocaten uit de periode 1940-1945 zijn in de jaren zeventig bijvoorbeeld spoorloos verdwenen – een enorme hoeveelheid materiaal bijeengebracht en geanalyseerd.
In de fuik van het kwaad Eerst nog iets over de schaduwzijden. De lezer maakt achtereenvolgens kennis met een op 24 augustus 1938 uitgevaardigd Koninklijk Besluit, waarbij met instemming van vrijwel de gehele advocatuur, uit xenofobe, zo niet regelrecht antisemitische oogmerken aan ‘vreemdelingen’ de toegang tot de balie werd ont-
buitenland gebeuren. Doet Israel een vergeldingsactie, dan zie je op bepaalde webforums in Nederland het aantal antisemitische uitingen omhoog schieten. Roept Geert Wilders weer eens wat over moslims, dan vliegen de anti-Marokkanen en anti-moslim uitingen je om de oren. Maar het Internet is niet alleen reactie. Tegenwoordig is het Net vooral interactief; zelf een video neerzetten, gefilmd met je mobieltje van een gebeurtenis op straat; of via twitter een nieuwtje aan de wereld doorgeven. Via Facebook je vrienden informeren over je feestje volgende week – en daarna de foto’s en filmpjes van het feestje weer daar publiceren. Maar ook: actievoeren voor of tegen iets. Zo heeft facebook regelmatig diverse neo-nazi pagina’s met Holocaust ontkenning en ander antisemitisch materiaal. Ook Youtube, webforums en blogs staan regelmatig bol van haat tegen bevolkingsgroepen. Dat dit alles gevolgen heeft is duidelijk. Toen in 2004 Theo van Gogh werd vermoord door een fanatieke Islamist volgde er in de dagen daarna een golf van oproepen op Internet om moslims en mosliminstellingen aan te vallen en om moskeeën in brand te steken. Het resultaat: bij een moskee en een Islamitische basisschool werden brandbommen naar binnen gegooid – beide brandden totaal af. Er was een poging een andere moskee op te blazen. Er waren 36 gevallen van brandstichting, een moord, 12 gevallen van ernstige mishandeling en 23 gevallen van het vernielen van woningen, auto’s en andere bezittingen. In totaal vonden in een week 174 geweldsdelicten gericht tegen moslims plaats. Maar dat is velen in die dagen een beetje ontgaan, lijkt het wel. De heersende mening toentertijd gaf in ieder geval geen ruimte om moslims als slachtoffer te zien, maar slechts als dader. Er zijn jammer genoeg vele andere voorbeelden te vinden van hoe aanzetten tot haat en geweld op Internet zijn weerslag heeft in het dagelijks leven.
Educatie en tegenspraak Er zijn meer manieren om discriminatie en haat op Internet tegen te gaan. Educatie is daar één van. Het MDI en de zusterinstellingen daarvan in het buitenland leren leraren, politieagenten en Officieren van Justitie hoe zij discriminatie op Internet moeten herkennen en wat de technische, inhoudelijke en juridische aspecten zijn. Maar ook trainen wij moderatoren van grote webforums (onder meer Telegraaf en Volkskrant) om zelf hun straatje schoon te houden, geven wij voorlichting, vooral op scholen, en overleggen wij regelmatig met Internet Providers en andere deelnemers aan de Internet-Industrie, zoals Google, Youtube en Facebook. Een andere manier van tegengaan van discriminatie is ‘tegenspraak’, of zoals onze Amerikaanse collega’s zeggen ‘counterspeech’. Zelf online gaan en bijvoorbeeld op een webforum discriminatie en stereotyperingen met argumenten weerspreken. Dit kost helaas bijzonder veel tijd, maar kan zeer effectief zijn. Stichting Magenta overweegt hiervan een apart project te maken.
Leden van het International Network Against Cyber Hate tijdens de jaarvergadering 2010 in Wenen; links Ronald Eissens (foto International Network Against Cyber Hate)
Het politieke klimaat Het heersende politieke klimaat is bijzonder slecht voor het bestrijden van discriminatie, wat door sommigen beschouwd wordt als een linkse hobby. Daarbij komt dat het proces tegen Geert Wilders en het requisitoir van het Amsterdamse Openbaar Ministerie tekenend is voor de verdere voortzetting van de uitholling van de anti-discriminatiewetgeving. Een uitholling die wij al enige jaren sluipend haar intrede zien doen; uitingen worden meer en meer afgedaan als ‘toegestaan in het kader van het maatschappelijk debat’, als ‘vrijheid van de columnist’, of als ‘niet onnodig grievend voor de bevolkingsgroep’ (!). Dat de uitspraak in het Wilders-proces, of het nu schuldig wordt of niet, grote gevolgen zal hebben voor discriminatiebestrijding lijkt wel duidelijk. Dit zal niet alleen gelden voor discriminatie van moslims, maar ook voor antisemitisme en alle andere vormen van discriminatie. De huidige stand van zaken op het Nederlandse gedeelte van Internet geeft aan, dat er veel mis is. Opvallend is dat er sinds vorig jaar aanmerkelijk minder meldingen worden gedaan over discriminatie tegen moslims, terwijl meldingen over antisemitsme stabiel hoog blijven. Een mogelijke verklaring is een verlies van vertrouwen bij moslims in de Nederlandse samenleving en haar instellingen, onder invloed van het huidige politieke klimaat. Het MDI is er echter voor allen, en richt zich op verwijdering van alle vormen van discriminatie. Als wij niet in staat zijn om iedereen in Nederland bescherming te bieden tegen haat, als we gelijk Frits Bolkestein en Hans Jansen vinden dat we het op moeten geven en vertrekken, dan zeggen we eigenlijk dat onze samenleving volledig is mislukt.
Ronald Eissens is algemeen directeur van de Stichting Magenta en bestuurslid van het International Network Against Cyber Hate.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 10
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 35
10 O p i n i e
35
Bloeme EversEmden is zeker niet bang, wèl heel boos. Margreet Fogteloo
Bloeme Evers-Emdem (Foto Bob Bronshoff)
Antisemitisme ‘weer salonfähig’
De Joodse religie centraal
‘Bang? Geen haar op mijn hoofd. Mijn angst ben ik verloren in Auschwitz. Daar verkeerde je vaak in doodsangst, maar gek genoeg: ook dat went. Doodsangst is een emotie en emoties duren niet heel lang. Bang zijn had tegen de willekeur geen zin. In de periode daarvoor ben ik als onderduiker in Nederland zestien keer veranderd van adres. Toen voelde ik me opgejaagd. Sinds de oorlog ben ik de angst voorbij. Maar ik ben wèl heel boos. Dàt er niks tegen het haat zaaien wordt ondernomen. Waarom worden die haat zaaiende en tegen Joden ophitsende Arabische zenders niet uit de ether gehaald? ’ Bloeme Evers-Emden (1926) die opgroeide in een ‘warm, liefdevol Joods gezin’ verloor in de oorlog alles, bouwde nadat zij Auschwitz had overleefd samen met haar man Hans Evers een groot gezin op en moet nu opnieuw onder ogen moet zien dat het antisemitisme, zoals zij zegt, ‘weer salonfähig is geworden’. Haar kleinzoon zei vorige week op de Nederlandse televisie dat hij en zijn gezin willen vertrekken naar Israel. Hij geeft Bolkestein groot gelijk: voor iemand die er duidelijk orthodox- Joods uitziet is er volgens hem in Nederland geen toekomst. Bloeme Evers: ‘Maar ik ga niet weg. Ik heb zelf weinig last, ik ben niet persoonlijk aangevallen maar wel bezeerd door de ‘mediacratie’ die volstrekt overheersend opinievormend is. Mijn kinderen durven waarschijnlijk niet aan hun moeder te vertellen wat ze op straat meemaken. Mijn tijd zal het wel duren, maar ik denk dat mijn kleinkinderen een andere tijd tegemoet gaan.’
In de jaren zeventig organiseerde zij als voorzitter van de Joodse vrouwenvereniging Deborah, opgericht in 1978, weerbaarheidcursussen. ‘Je diende de geschiedenis te kennen om onzin met feiten te kunnen weerleggen en je leerde om ad rem te zijn, zodat je mensen direct van repliek kon dienen. We spraken daarover in kringgesprekken met vrouwen, waardoor je onder elkaar was en je je emotioneel veilig voelde. Zo deden we dat eind jaren zeventig.’ Samen met haar man koos zij ervoor om religie in de opvoeding van hun zes kinderen centraal te stellen. ‘Ik had het geloof van huis uit niet meegekregen. Ik kwam uit een socialistisch gezin, arm want mijn vader raakte als diamantslijper werkloos. De politieke discussies tussen mijn idealistische ouders aan de keukentafel staan me nog helder voor de geest. Maar mijn opvoeding zat wel vol Joodse rituelen die mijn moeder onbewust doorgaf vanuit haar vrome achtergrond. Onze kinderen gingen naar de Joodse school en werden langzamerhand orthodoxer, van streng tot heel streng. Mijn man en ik werden door hen op het pad van het Jodendom meegevoerd, want we zagen hoe belangrijk dat voor hen was geworden. Ik was jarenlang er psychisch niet aan toe, maar het verlangen was er altijd. We zijn ons gaan verdiepen in het geloof, het heeft ons gezin zeker verrijkt.’
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Dit interview verscheen in uitgebreider vorm in De Groene Amsterdammer van 16 december 2010, p. 12-13.
benoeming tot Verwalter liet zien. Het was een collega uit Solingen, Heinrich Cornell, die de opdracht had het bedrijf voort te zetten.’ Cahen en zijn vrouw overwegen Nederland te ontvluchten. Een visum voor Cuba komt te laat. Een bevriend Joods echtpaar krijgt een aanbod om over de grens met Zwitserland gebracht te worden; Max en Jet mogen mee. De helpers zijn zogenaamde passeurs, die geld verdienen aan het helpen ontvluchten van Joden. De hulp zou dit keer betaalbaar zijn. De vrienden en ook Jet zetten Max onder grote druk om deze, misschien wel enige kans aan te grijpen, maar Max staat op de rem. Hij vraagt de passeurs naar reisschema en reistijden en merkt dat hun aanbod vals is. Later zou blijken dat ze hun klanten rechtstreeks naar de Gestapo in Brussel brachten om daar hun tweede honorarium op te strijken. ‘Voorlopig had mijn geografische kennis vier mensen het leven gered’, stelt Max nuchter vast. Voorjaar 1942 worden in het Vughtse recreatiegebied De IJzeren Man bij de hei kazerneachtige gebouwen neergezet zonder dat de omwonenden, waaronder Max en Jet, enig idee hebben van het doel daarvan. In januari 1943 is het duidelijk, wanneer het Kamp Vught in gebruik wordt genomen. ‘Het kamp bleek een echt KZ te zijn en het was er verschrikkelijk.’ ’s Nachts worden grote groepen gevangenen waaronder heel veel kinderen uitgeladen, want Vught was een ‘familiekamp’. Cahen beschrijft het enorme gebrek aan ruimte, aan eten, aan melk voor zuigelingen en jonge kinderen. Het drinkwater is vervuild en ziekmakend, en er is sprake van kindersterfte. Het duurt weer even tot deze mededeling tot me doordringt. Kindersterfte! in een van huis uit proper en goed georganiseerd land als Nederland!
Philips Kommando Vanwege zijn kennis van elektrotechniek vraagt de directie van de Philips Fabrieken in Eindhoven aan Cahen om inkoper te worden voor de industrie die zij, onder leiding van de SS, in het kamp willen beginnen. Doel was om hun in het kamp gedetineerde werknemers beter werk en vooral betere werkomstandigheden te bieden, en tegelijkertijd zo veel mogelijk Joden op die manier te helpen. Max gaat akkoord en fungeert door zijn vrije toegang tot het kamp als uiterst belangrijke informatie- en boodschappendienst tussen de gevangenen en de buitenwereld. Dat gaat door als hij zelf geïnterneerd wordt, zij het onder bedreiging dat als hij niet terug zou komen van zijn inkoopreizen anderen in zijn plaats gepakt zouden worden. Voor Jet was intussen een onderduikplek gevonden omdat ze zwanger bleek te zijn en verblijf in het kamp voor haar extra riskant was. Na ieder inkoopreisje keert Max gewetensvol terug, vanwege zijn missie als ‘levend lek’ en ook uit angst voor wat er met de zijnen kon gebeuren als hij dat niet zou doen. Cahen vermoedde wel dat de kampleiding het idioot vond dat hij telkens maar weer terugkeerde. ‘Als dat zo was’, zegt hij, ‘dan hadden ze volkomen gelijk. Het geweten kan wel eens een slechte raadsman zijn.‘ En: ‘Had ik geweten wat erna zou komen dan zou ik de kracht van het geweten niet gehad
hebben.’ En ook, over zijn belang als boodschapper: ‘Doch ook hier geldt achteraf het woord van Prediker: “Alles is ijdelheid”.’ Het zijn kleine aanwijzingen voor Cahens twijfel aan de juistheid van zijn waarnemingen en van zijn gedrag die hem niet alleen toen, maar ook in zijn verdere leven geplaagd moet hebben. Vlak voordat hij, samen met de andere Joden van het Philips Kommando, op transport gaat naar Auschwitz, hoort Cahen dat Jet is bevallen van een gezonde dochter, Truusje. Wat hem dat onder de omstandigheden gedaan heeft is, ook door hoe hij daarover schrijft, goed na te voelen. Ook in het vernietigingskamp staan Cahens zintuigen op scherp, blijkt uit zijn beschrijving ervan, en toch: het was alsof hij ook scherp zag dat hij sommige zaken beter níet tot zich kon laten doordringen. ‘Van die vergassingen waren we ons wel en niet bewust’, hoewel de Kapo’s in Vught er over hadden verteld en de signalen bij aankomst in Auschwitz duidelijk genoeg waren, ‘omdat we er toch niet aanwilden en het verdrongen.’ Cahen beschrijft zijn martelgang door een aantal kampen. Als hij meer dood dan levend in een ziekenbarak ligt en zeker weet dat het einde nadert, wordt hij door een oude makker, medegevangene uit Vught, uit zijn bed gepraat. Hij overleeft. Op eigen kracht, en zonder hulp van het Rode Kruis of van de Nederlandse overheid, is Max Cahen op 29 juni 1945 terug in Nederland. Hoe hem dat lukt, is een verhaal op zich.
H
et laatste hoofdstuk is aan de overlevingsgeschiedenis van Cahens vrouw Jet Cahen-Elion gewijd, geschreven door hun dochter Truus Wertheim-Cahen. Het is het verhaal van Jets onderduik in een klooster waar ze, zwanger van Truus, als zogenaamde ongehuwde moeder tussen de katholieke meisjes met baby’s, de ‘gevallen vrouwen’, zat. Voor dit deel van het boek kruipt Truus als het ware onder de huid van haar moeder en geeft woorden aan de angst en wanhoop die te destilleren zijn uit Jets summiere aantekeningen in die jaren. Het is Truus die, in kort bestek, Jets verhaal schrijft over doodsangst voor ontdekking en verraad; over eenzaamheid; over angst en onzekerheid over het lot van haar man. En over de moed die nodig was om in die omstandigheden met haar pasgeboren kind staande te blijven. Tussen de regels door gaat het ook over de pijn en de woede die voelbaar bleven in het jonge gezin Cahen, waar na de oorlog nog twee zoons geboren werden. Het boek is zo een indringend document geworden over het leven en overleven van een gewoon Joods gezin in Nederland tijdens de Jodenvervolging en erna.
Ik heb dit alles opgeschreven… Vught-Auschwitz-Vught; Memoires van Max Cahen 1939-1945, (redactie Truus Wertheim-Cahen, Ruud Weissmann, René Kok, Jeroen van den Eijnde, Theo Hoogbergen). Wolfaert Uitgevers & Projecten, ’s-Hertogenbosch 2010, 192 blz., ISBN 9789491044069, €17,50
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 34
34 C u l t u r e e l
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 11
Boekbespreking
11
Opinie
derd van de rest? Betti: ‘Het is zo ernstig als een groep – of dit nu
Angst door een verdeelde samenleving
Een fenomenaal geheugen De memoires van Max Cahen
Emilie Kuijt Bertje Leuw
Verdeeld in wij en zij
‘Het was voortdurend zaak geestelijk bij te blijven’.
O
ver het onderwerp zijn boekenkasten volgeschreven. Toch blijft het in essentie een raadsel hoe een beschaafde natie ertoe kon komen een industriële moord op miljoenen mensen uit te denken en uit te voeren. Er zijn langzamerhand ook heel wat boekenplanken volgeschreven door overlevenden. Toch blijft het in essentie een raadsel hoe het kon lukken lichamelijk en geestelijk – misschien vooral dat laatste – staande te blijven in die totale afhankelijkheid van daders die geen mensen maar ongedierte in hen zagen, en daar naar handelden. Het overlevingswapen van Max Cahen was, zoals hij in zijn memoires schrijft, ‘geestelijk bij te blijven’. Maar hoe doe je dat? En wat, als de waarheid onverdraaglijk is? Uit de waarnemingen en ervaringen van Max Cahen in de Tweede Wereldoorlog, gebundeld in het boek Ik heb dit alles opgeschreven… , wordt pijnlijk duidelijk hoe een weldenkend mens stap voor stap ingelijfd wordt in een misdadig systeem dat op de ondergang van hem en de zijnen uit is. Hoe hij dus ongewild meedoet in dat systeem omdat hij, hoe scherpzinnig ook, niet kan voorzien en zeker niet kan voorkomen dat het virus van racisme en antisemitisme, dat door dat systeem verspreid wordt, zijn land, zijn stad, zijn straat infecteert. Hoe het dus niet meer te bestrijden valt. Het wordt duidelijk hoe een intelligent mens als Max Cahen worstelt om tot juiste oordelen, juiste beslissingen of adviezen aan anderen te komen om te overleven, terwijl hij iedereen wantrouwt, moet wantrouwen, ook zichzelf. Hij heeft het allemaal opgeschreven. Het boek is een samenvoeging van twee manuscripten: een verslag over het Philips Kommando – waarover straks meer – dat hij schreef op verzoek van Lou de Jong
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
voor diens geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederland en zijn persoonlijke memoires, bedoeld voor zijn kinderen. De gewone taal die Cahen gebruikte voor wat hij meemaakte, tot in het vernietigingskamp toe, zorgt ervoor dat je de inhoud van zijn verslag aankunt, althans zo verging het mij. Maar het effect was ook dat het vaak even duurde voordat alle details van de krankzinnige werkelijkheid die hij beschrijft tot me doordrongen – als ik er al niet overheen gelezen had. Een goed voorbeeld daarvan is zijn beschrijving van de panische angst die de kampbeulen in Auschwitz hadden voor kleerluizen – vanwege de vlektyfus die ze konden veroorzaken. ‘Iedereen werkte angstig mee aan het voorkomen van kleerluizen want de sanctie erop was “moordend”. Vandaar dat douchen met echte zeep en dat volkomen kaalscheren op die eerste avond. Werd in een barak door een SS’er op inspectie luis aangetroffen, dan gingen alle strozakken en dekens de ontluizingsoven en de barakbewoners de gaskamer in!’
‘Het denken in wij en zij verdeelt de samenleving en dat voel ik echt als een gevaar.’ Aan het woord is Abdel Betti. Jarenlang was hij politieagent in Stadsdeel Nieuw West te Amsterdam, een wijk waar hij zelf ook is opgegroeid en nog steeds woont: ‘Ik voel mijzelf zo geïntegreerd als het maar kan, en tóch word ik altijd als buitenlander gezien!’ Samen met de Werkgroep Marokkaanse Ouderen, die hij hielp opzetten naast zijn functie als coördinator van de Afdeling Leerplicht van het Stadsdeel Nieuw West, is hij enkele jaren geleden naar Auschwitz gereisd. Thema van de reis, die onder begeleiding van het Nederlands Auschwitz Comité plaatsvond (Auschwitz Bulletin, september 2008, p. 3), was de vraag naar het gevaar van stigmatiseren: wat gebeurt er als een groep wordt afgezon-
Joden, Marokkanen of Turken zijn – wordt weggezet in de samenleving. Het leidt alleen maar tot meer discriminatie en racisme. Mensen denken steeds meer in groepen, en de groei van dat gedachtepatroon merk ik in het openbare leven. Het maakt me zelfs bang, ik heb hier tenslotte kinderen!’
Acceptatie van elkaar Als voormalig politieagent is Betti een man van de wet: ‘In een land moet iedereen zich aanpassen, waar je ook vandaan komt, of je nu Moslim, Christen of Jood bent. Als je hier komt wonen moet je je best doen om te integreren. En daar mogen best betere regels voor komen. Regels zijn er om je aan te houden, maar ik vind wel dat ze voor iedereen gelijk moeten zijn. Als je op het sportveld de scheidsrechter beledigt, krijg je een rode kaart en als je een agent beledigt, krijg je een boete. Maar iedereen mag, zo lijkt het langzamerhand wel, zomaar Joden en Moslims beledigen. En dat beangstigt mij steeds meer: waar leidt dat toe?’ Ondanks de verharding in de samenleving die hij waarneemt, blijft Betti oplossingsgericht: ‘Er kan een actieve rol voor de overheid zijn. Door dat denken in wij en zij durven mensen ook niet meer uit hun vertrouwde omgeving te treden. De overheid zou integratie kunnen bevorderen door bijvoorbeeld deze groepen meer te spreiden en het wonen in gemengde wijken meer te stimuleren. Samen leven is het begin van acceptatie. Zonder acceptatie van elkaar vrees ik voor het ergste. Dat de geschiedenis zich zou kunnen herhalen.’ De Werkgroep Marokkaanse Ouderen bij de quarantainegebouwen in het Stammlager (Auschwitz I) in 2008; Abdel Betti (met wit overhemd) krijgt uitleg van Jacques Grishaver (foto Ronald van den Berg)
Kamp Vught De oorlog begint voor Max Cahen in Vught, waar Jet Elion en hij in 1940 als jonggehuwden gaan wonen. Ze zijn dan 35 en 32 jaar oud. Jet heeft een goede baan bij Organon, Max is elektrotechnisch ingenieur die, bij gebrek aan goede ingenieursbanen, zijn vader assisteert in diens fabriek voor verpakkingspapierwaren. Na zijn vaders overlijden, in 1938, wordt hij directeur – tot 1941, als hij samen met twee Joodse medewerkers op straat wordt gezet. Hij schrijft in zijn kenmerkende, laconieke stijl: ‘Eind september wandelde er een Duitser mijn kantoor binnen, die me zijn
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 12
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 33
12 O p i n i e
33
Homo’s, Marokkanen … doe d’r (zelf) iets aan!
incident voordoen, dan willen we met een zogenaamde e-mailbom iedereen oproepen te komen demonstreren. De opbrengst van de avond was voor het goede doel, voor Tolerance United (www.toleranceunited.com). Met een deel van de opbrengst zijn die nu een voorlichtingsspel aan het ontwikkelen over tolerantie, gericht op leerlingen van lagere scholen. Met de rest van het geld wordt een computerprogramma ontwikkeld om de e-mail-bom te kunnen realiseren. Het blijft alleen wel lastig de homo’s zelf wakker te schudden; die zijn te passief.’ Het idee van een e-mail-bom na een incident is niet nieuw. Afgelopen zomer stuurde een Turkse ijscoman in Berlijn twee zoenende jongens weg van zijn terras. De week daarop stonden er op datzelfde terras 500 jongens te zoenen: een ludiek en zeer effectief protest. Erwin vindt de sfeer in Nederland erg verhard en maakt zich daar zorgen over: ‘Het begint zich te vertalen in xenofobie. Het is niet goed om te emotioneel en te impulsief te gaan demonstreren; je moet niet altijd woedend worden. Er is
Naomi Koster
meer overweging nodig in onze woede. Ik vind dat het COC daar verder mee aan de gang moet gaan. Het COC moet de incidenten bepalen die aan de schandpaal moeten worden genageld. Dat ga ik niet doen’. ‘Na de Tea Party heb ik veel contact met Marokkaanse jongens; ze zijn allemaal erg positief en onderkennen dat er in hun ge meenschap veel mensen zijn die zich erge zorgen maken over de stand van zaken. Met deze mensen moeten we in gesprek.’
Niet passief zijn Erwin Olaf, fotograaf, was afgelopen zomer te gast bij het televisieprogramma Zomergasten. Hij hield in dit programma een pleidooi tegen toenemend homogeweld in zijn stad Amsterdam en toonde zich een strijdvaardige bewaker van een prille vrijheid. Als voorbeeld vertelt hij dat hij betrokken was bij een incident in de underground homoclub De Trut waarbij twee jonge zoenende mannen door allochtoon uitziende mannen werden uitgelachen en uitgescholden. Naar aanleiding van zijn reactie circuleert onmiddellijk daarna een mail op het internet waarin hij wordt beschuldigd van racisme. Erwin legt uit: ‘Twee Marokkaanse jongens stonden een jong homostel uit te schelden. Die homo’s reageerden stom, gelaten. Ik werd woedend en belde 112. Ik ging tekeer tegen die Marokkaanse jongens, maar sloeg beslist geen racistische taal uit. Probeerde ze duidelijk te maken dat je als homo’s in dit land mag trouwen, dus zeker ook op straat mag zoenen. Er hangt een extreem negatieve energie in de lucht; iedereen moet òf nu het land uit, òf door één deur kunnen’.
Voor- (l) en achterkant (r) van de ansichtkaart van de tentoonstelling Der ewige Jude die van 2 augustus tot 23 oktober 1938 in Wenen te zien was.
Zelfportret (foto Erwin Olaf)
Briefkaart van Elly Herschel aan N. Herschel in Westerbork, voor- en achterzijde (Collectie Herinneringscentrum Kamp Westerbork). Op de adreszijde de datum 23 mei 1943 en de afzender Arbeitslager Wlodowa. Het werkkamp Wlodowa was een klein stadje in de buurt van het vernietigingskamp Sobibor dat als adres moest worden opgegeven om de naam Sobibor geheim te houden. Op schrijfzijde is de tekst (in het Duits) heel onschuldig, bijna of Elly op vakantie was. De nazi’s schreven voor wat wel en niet geschreven mocht worden. In vertaling staat er: Lieve ouders, ik ben hier in een werkkamp, en werk in de wasserij. Met mij gaat alles goed. Het eten is hier goed.
Black Tea Party
Er zijn hier Nederlanders, Fransen, Polen en Russen. Ik heb ook veel vrienden. Lieve ouders, schrijf snel terug, groeten en kussen. Jullie dochter Elly L.
Erwin had op dat moment een optie op het poppodium Paradiso in Amsterdam. Op 3 oktober jongstleden organiseerde hij daar de Black Tea Party, een feest om te verenigen. Erwin vervolgt: ‘In Amsterdam leven veel culturen samen op een klein oppervlak; je moet proberen al die culturen te verenigen. Met de Black Tea Party heb ik een poging gedaan; het publiek was een goede mix van autochtone en allochtone homo’s. Ik heb 100 kaarten gratis aan armlastige allochtone homo’s gegeven. Er waren 2000 mensen binnen, waarvan zeker 150 tot 200 Turkse en Marokkaanse jongens.’ Op de vraag wat de follow-up zou moeten zijn van de Black Tea Party antwoordt hij: ’We hebben van iedereen e-mailadressen en telefoonnummers genoteerd. Mocht zich weer een
Herschel. Groeten aan alle vrienden. Elly
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Propaganda op Nederlandse postzegels: zegelblok van het Nederlandsche Legioen uit 1942.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 32
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 13
32 C u l t u r e e l
Pak zelf die rotjongens op! Vanochtend staat in de Volkskrant dat onrust homo’s naar de PVV lokt. Wat vind Erwin daarvan? ‘Dat vind ik erg zorgwekkend. Het kan te maken hebben met het feit dat er veel meer berichtgeving is over homogeweld omdat de media alle schroom kwijt zijn en ook doordat de aangiftebereidheid groter is geworden, die combinatie. Er is wel degelijk iets aan de hand, maar of je dan PVV moet stemmen … Als ze regeringsverantwoordelijkheid hadden gehad, ga je gang: dat is democratie. Maar die hebben ze niet gekregen, dus daar heb ik m’n vraagtekens bij. Ik vind de angst voor de PVV te groot: laat maar regeren, laat maar zien. Doe mee met het systeem. De retorieke soep kan nooit zo heet worden gegeten als ze wordt opgediend! Maar aan de andere kant: domme Marokkaanse ouders word eens wakker, pak je koters van de straat en geef ze een draai om hun oren! Intel lectuele Marokkaanse jongens: doen jullie nou eens wat! Bedenk een PR-plan, ik fotografeer jullie wel. Pak zelf die rotjongens op. Verbeter het imago van je eigen groep zelf!’
Post uit de vergetelheid Brieven en kaarten uit getto’s en nazi-kampen Carry van Lakerveld
De diversiteit vieren
D
e eerste keer dat ik postzegels zag die in nazi-Duitsland werden uitgegeven was op een tentoonstelling in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork in 2009. Het was een kleine tentoonstelling die – al is dat bijna pathetisch om te zeggen – een onuitwisbare indruk op mij heeft gemaakt. Nooit had ik me gerealiseerd op hoeveel manieren de nazificatie van Duitsland in zijn werk ging. Geraffineerd dus, uitgekiend, over nagedacht. Postzegels en briefkaarten gebruikt bijna iedereen in het dagelijks leven, bijna iedereen stuurt en krijgt post. Postzegels en briefkaarten bleken een bijzonder eenvoudige vorm van propaganda. Hitlers minister voor Openbare Voorlichting en Propaganda, Joseph Goebbels (1897-1945), die binnen de kortste keren de media, pers, film, radio en de kunsten onder controle had, maakte er dankbaar gebruik van. Brief kaarten, ansichtkaarten en postzegels werden ingezet om de nazi-ideologie onder de mensen te brengen. Joden werden ‘uiteraard’ als volksvijanden neergezet, daarvoor ging geen zee te hoog. Op een briefkaart van 15 oktober 1938, staan, tot vier keer toe stempels, waarop de ontvanger van de kaart dwingend wordt aangespoord om de tentoonstelling Der ewige Jude in Wenen te bezoeken. Leni, moeder en oma sturen op deze kaart vanuit de tentoonstelling de hartelijke groeten aan hun familie in Braunschweig. Hoe ‘der ewige Jude’ eruit zag in de ogen van de nazi’s is te zien op een ansichtkaart van de tentoonstelling: grote neus, geld in de ene, een zweep in de andere hand en hamer en sikkel om het ‘Joods-communistisch complot’ aan te duiden. Bennie Vlaskamp (1950), die deze verbluffende collectie bijeenbracht, verzamelde al op de lagere school postzegels, min of meer alles wat hij maar vinden kon. Zijn belangstelling voor postzegels, briefkaarten en ansichtkaarten uit de nazi-tijd werd gewekt door het proces tegen de zogenoemde Schreibtischmörder Adolf Eichmann (1906-1962), dat wereldwijd de aan-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
dacht trok en in 1961 ook op televisie in Nederland was te volgen. Hij keek er naar met zijn vader die hem uitlegde hoe verkeerd het was wat er in de oorlog met de Joden was gebeurd. Eichmann werd ter dood veroordeeld en toen op Bennie’s roomskatholieke school voor diens zielerust werd gebeden bad Bennie niet mee. Op een vlooienmarkt in Warschau kocht hij in 1994 twee brieven geschreven uit het concentratiekamp Dachau, het begin van zijn verzameling die vervolgens gestadig werd uitgebreid. Twee keer reisde hij met het Nederlands Auschwitz Comité naar het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. Sinds 2006 is Bennie Vlaskamp bestuurslid van de Stichting Sobibor. Zijn boek Post uit de vergetelheid, dat nu is verschenen, biedt een keuze uit zijn verzameling, het is niet te beschrijven, je moet het zien!
Boek: Bennie Vlaskamp, met medewerking van Mirjam Huffener en Arie van Dalen, Post uit de vergetelheid, brieven en kaarten uit getto’s en nazi-kampen. Compaan Uitgevers, Maassluis 2010, (144 blz.) ISBN 978490 374082, € 19,90. Dit boek, al eerder gesignaleerd in het Auschwitz Bulletin (september 2010, p. 27), is direct te bestellen bij de uitgever www.compaanuitgevers.nl of via de boekhandel. Tentoonstelling: de tentoonstelling zal opnieuw te zien zijn van 15 februari 2011 tot 17 april 2011 in het Nationaal Monument Kamp Vught.
In interviews heeft Erwin een aantal keren gezegd dat hij liever in Berlijn zou wonen dan in Amsterdam. Waarom? ‘Berlijn is op dit moment qua gevoelstemperatuur zo tolerant en je voelt er overal de geschiedenis. De mensen zijn zich bewust van de zwarte bladzijde en gaan minder snel schelden en tieren. En er is een fysiek element: het is groot en uitgestrekt waardoor je je vrijheid makkelijker kunt beleven. In Amsterdam zit je erg boven op elkaar, moet je met elkaar dealen op een klein oppervlak’. In een reactie op deze uitspraak roept COC-Nederland Erwin Olaf op om in Nederland te blijven met de woorden: ‘strijdbare mensen zijn juist hard nodig om ervoor te zorgen dat ons land een prettige en tolerante plek blijft. Laten we samen de schouders er onder zetten en ervoor zorgen dat op straten, scholen, werkplekken en in bejaardenhuizen iedereen zich veilig voelt om zichzelf te zijn’. En dan … wat vindt hij van lokhomo’s en lokjoden? ‘Als middel om potenrammers of ‘Jodenrammers’ op te sporen vind ik het OK. Je moet er wel zeker van zijn dat er gelokt wordt en niet uitgelokt. De term is natuurlijk erg dom. Ik begrijp niet waarom het zo breed uitgemeten moet worden in de pers. Ik zou zeggen: gebruik het eerst als opsporingsmiddel, kijk of het effectief is en zet het dan pas in de krant! Dit nummer van het Auschwitz Bulletin heeft als thema xenofobie en angst. Is er angst bij hem? ‘Ik ben meer op m’n qui-vive op straat. Na 9/11, de moord op Theo van Gogh en de incidenten met rotjongens let ik beter op. Maar ik moet er niet aan denken dat er alleen maar autochtone Nederlanders zouden zijn. Meer op je qui-vive zijn is OK, maar we moeten als autochtonen niet alle remmen losgooien. Beschaving, ingehoudenheid, goed formuleren, discussie en dialoog zijn belangrijk. Voor homo’s, Marokkanen en welke andere minderheidsgroep dan ook geldt: kom op voor je eigen mensen, verbeter het imago van je eigen groep en laten we de diversiteit vieren!
9[ QEOIPEEV ZSSV %QWXIVHEQ IR SQWXVIOIR 9[ QEOIPEEV ZSSV %Q QWXIVHEQ IR SQWXVVIOI I IR ,SKI[IK '& %Q ,SKI[IK '& %QWXIVHEQ 8 QWXIVHEQ 8 ** MRJS$TETTMI RP [[[ TETTMI RP MRJS$TETTMI RP [[[ TETTMI RP
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 14
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 31
14 O p i n i e
De betekenis van de strijd over het bouwen van moskeeën Overeenkomsten tussen moslims en niet-moslims
31
De gevestigde bewoners behandelden de nieuwkomers als buitenstaanders, wat resulteerde in aanhoudende spanningen en conflicten tussen de wijkbewoners. De gevestigden probeerden hun groepsidentiteit te beschermen, omdat ze de komst van de buitenstaanders ervoeren als een bedreiging van hun gevestigde levensstijl en status: een bedreiging, met andere woorden, van de bestaande orde. De oorzaak van de spanningen bleek niet zozeer bij religieuze of etnische verschillen tussen de twee groepen te liggen, maar bij de vrees van de gevestigden dat hun leefwereld zou verdwijnen, dat zij aan macht zouden inboeten. De gelijkenis tussen de spanningen in deze Engelse arbeiders wijken en de actuele conflicten in de VS en Nederland is opmerkelijk. Waar in Leicester oude en nieuwe bewoners met elkaar botsten, staan in Rotterdam, Roosendaal en New York niet-moslims en moslims respectievelijk als gevestigden en buitenstaanders tegenover elkaar. Kenmerkend voor dit gevestigden-buitenstaandersmodel is dat men de aandacht in het debat vestigt op een bijzaak, zoals de bouw van een islamitisch ontmoetingscentrum, terwijl de hoofdzaak van de onrust ergens anders gezocht moet worden, namelijk in een verschuiving van de machtsverhoudingen. De wrijving tussen de gevestigden en de buitenstaanders treedt daarom het meest opzichtig naar voren, in de vorm van een maatschappelijk conflict, zodra de machtsbalans zich in het voordeel van de buitenstaanders aan het wijzigen is. Naarmate de gevestigde groep zich onzekerder voelt, des te meer zal de weerstand tegen de buitenstaanders toenemen.
Macht voor de buitenstaanders Peer Sluiters
D
e recente weerstand tegen de geplande bouw van een islamitisch centrum nabij Ground Zero in New York staat niet op zichzelf. De ophef kan worden vergeleken met bijvoorbeeld het aanhoudende verzet tegen de komst van de nieuwe Essalaam moskee in Rotterdam, het huidige conflict over de vestiging van een nieuwbouwmoskee in Roosendaal, of het Zwitserse minarettenverbod uit 2009. In de maatschappelijke discussie over moskeebouw blijft de belangrijkste vraag echter stellig onbeantwoord: waarom wordt er telkens weer zo heftig geprotesteerd tegen de bouw van islamitische gebedshuizen?
Verschuivende machtsverhoudingen De inzichten van de Joods-Duitse socioloog Norbert Elias en zijn Britse collega John Scotson, leveren een bijdrage aan het antwoord op deze vraag. In 1965 publiceerden zij de studie De gevestigden en de buitenstaanders, waarin ze de machtsverhoudingen blootleggen tussen de bewoners van twee arbeiderswijken in de Engelse stad Leicester. In de oude wijk woonden vooral de gevestigde bewoners, in de nieuwe wijk vooral de nieuwkomers.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Dát de macht van moslims groeit, zal geen verbazing wekken. In Nederland nemen moslims niet alleen aanzienlijk in aantal toe, moslims spreken ook steeds beter Nederlands, zijn steeds hoger opgeleid en bekleden vaker belangrijke politieke en economische posities. In Amerika vindt er weliswaar een minder forse demografische wijziging plaats – er wonen relatief gezien minder moslims dan in West-Europa –, maar moslims zijn er gemiddeld hoger opgeleid en hebben meer maatschappelijk succes. Hoewel niet alle buitenstaanders bijdragen aan het welslagen van de groep, doet dit niets af aan de machtstoename van de groep in zijn geheel. Zo heeft Rotterdam weliswaar talrijke problemen met criminele Marokkaans-Nederlandse jongeren, tegelijkertijd bestaat het stadsbestuur uit een burgemeester van Marokkaanse en een wethouder van Turkse afkomst. Beiden zijn bovendien moslim. Daarnaast wijzen Elias en Scotson in hun boek op een ander interessant theoretisch fenomeen. Als de ongelijkheid in de machtsbalans tussen gevestigden en buitenstaanders vermindert, kunnen de – voormalige – buitenstaanders juist datgene gaan doen wat hen kwalijk wordt genomen. Tot op zekere hoogte kan worden gesteld dat moslima’s hoofddoeken dragen en moslims nieuwe moskeeën bouwen om zich op die manier doelbewust als buitenstaanders te profileren.
vliegtuig naar Valkenburg-ZH te zijn gegaan. Uiteindelijk zijn we allen weer samengebracht in Eindhoven. Gedurende die héle periode had ik een pop bij me: Mies. Ik heb hem waarschijnlijk in Westerbork gekregen, en zij heeft de hele oorlog met me meegemaakt, en is mee teruggekomen. Die pop is mijn hele leven een rol blijven spelen’.
Jaarlijkse reünie Na de oorlog hoorde een vriend van Lous’ moeder op de radio over een groep met kinderen die in Eindhoven zou zijn, en hij hoorde Lous’ naam genoemd worden. ‘Mijn moeder is toen komen liften om mij op te halen. Ik heb zelf aan deze periode geen herinneringen, en ook niet aan de kampen. Dat zal niet voor niets zijn denk ik dan maar, en het is misschien maar beter ook’. Haar eerste vage herinneringen begonnen in Zwitserland, waar haar moeder haar op aanraden van artsen naar toe stuurde om te herstellen. ‘Toen ik terugkwam herkende ik haar ook niet goed. Mijn eerste échte herinnering is mijn aankomst op Amsterdam CS in 1946, waar een vrouw en een man naar mij toekomen en zij zegt: ‘Dag, ik ben je moeder’. De man zei ‘Dag, ik ben je Oom Hans’, en dat werd later mijn tweede vader. Na mijn tijd in Zwitserland ben ik goed opgegroeid, en erg gelukkig geweest. Mijn moeder is ook altijd politiek betrokken geweest, net als voor de oorlog, en is zich blijven inzetten voor minderheden”. Een aantal jaar geleden is een van de zogeheten ‘onbekende kinderen’ op zoek gegaan naar de anderen, en heeft ze allemaal op één na, al was de groep inmiddels over de hele wereld verspreid geraakt, teruggevonden. Er is een bijeenkomst georganiseerd, en die beviel zo goed dat tegenwoordig ieder jaar op 13 september een reünie wordt gehouden. ‘Eerst hoefde dat voor mij niet zo.’ zegt ze nu, ‘Ik wist niet goed wat ik daar mee wilde. Maar inmiddels ben ik Secretaris van de groep! Het blijft toch erg bijzonder dat je zoveel samen hebt meegemaakt, dat schept een band. Intussen is er in Israël een Unknown Children Park gemaakt, en zijn er bomen geplant ter nagedachtenis. Ik ben bij de onthulling geweest, en vond het erg speciaal. Wij onbekende kinderen hebben toch allemaal onze portie leed in het leven gehad, maar wij hebben écht een overlevingsdrang. Bij veel van onze groep herken ik dat’.
Reis-2011 naar concentratiekampen in Polen D
e reis die het Nederlands Auschwitz Comité jaarlijks organiseert naar de voormalige concentratiekampen Auschwitz, Birkenau, Majdanek en Sobibor zal dit jaar plaatsvinden van maandag 31 oktober t/m zaterdag 5 november 2011. De reissom bedraagt € 895,- per persoon op basis van een tweepersoonskamer. Een éénpersoons kamer is beperkt mogelijk met bijbetaling van € 175,-. De prijs is inclusief vliegreis Amsterdam-Warschau v.v., luchthavenbelasting, vervoer per luxe touringcar (waarin roken NIET is toegestaan), verblijf in uitstekende hotels in Warschau, Krakow en Lublin, alle maaltijden gedurende de reis en toegangsprijzen van musea. N.B.: Deze prijsopgave is onder voorbehoud van gelijkblijvende hotel- en vliegtarieven. Belangstellenden kunnen zich schriftelijk opgeven bij: Nederlands Auschwitz Comité t.a.v. De heer J. Grishaver Postbus 74131 1070 BC Amsterdam fax: 020-6003455 e-mail: info@auschwitz.nl Er is slechts een beperkt aantal plaatsen beschikbaar. Aanmelding betekent derhalve niet automatisch dat u deel kunt nemen aan de reis. Voor eventuele nadere informatie kunt u contact opnemen met Jacques Grishaver, telefoon 06 54 606 290.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 30
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 15
30 H e r d e n k e n
15
De felle afwijzing van de buitenstaanders en hun symbolen – moskeeën, minaretten, hoofddoekjes – is vervolgens de tegenaanval van de gevestigden. De gevestigde groep is geneigd weerstand te bieden aan dat wat de leden ervaren als een bedreiging van hun machtsoverwicht. Het groeiende verzet tegen de bouw van nieuwe moskeeën is dan ook symptomatisch voor de machtstoename van moslims.
Van prinsesje tot ‘onbekend kind’
Kleine verschillen
In gesprek met Lous SteenhuisHoepelman Emilie Kuijt
Het kleine prinsesje Lous Steenhuis – Hoepelman werd in 1941 geboren in een politiek actief gezin. Naarmate de oorlog vorderde, werd het leven steeds moeilijker. Haar ouders doken onder en gingen in het verzet. Lous werd als klein meisje ondergebracht in Bussum, waar een halfbroer van haar vader woonde, die getrouwd was met een niet-Joodse vrouw. Haar oom en tante hadden geen kinderen, en beschouwden haar als hun eigen dochter. Lous was het kleine prinsesje van het gezin, en genoot van de tijd bij haar oom en tante. Tot 1943 ging het goed, maar toen moest ook haar oom onderduiken. ‘Ik werd naar Amsterdam Oost gebracht,’ zegt Lous, ‘en heb nog steeds geen idee of dat adres van mijn ouders kwam, of van mijn oom. Op dat onderduikadres was ook een ander Joods meisje, maar zij werd gepakt en heeft mij toen verraden’. Zij kwam nu terecht in de gevangenis op de Weteringschans. Achteraf bleek dat ze daar tegelijkertijd met de ‘Gerritvan-der-Veen-groep’ zat: de groep die het Amsterdamse bevolkingsregister in brand had gestoken. Eenmaal in de gevangenis ontfermde een vrouw, mevrouw Adriaansen, zich over Lous en ging met haar mee naar Westerbork, waar Lous in het weeshuis terecht kwam.
Onbekende kinderen ‘Daar circuleerde een lijst’, vertelt zij, ‘opgesteld door de Duitsers, met allerlei kinderen waar zij niet precies van wisten wie het waren. Bovenaan die lijst stond Unbekannte Kinder – en zo is de term ‘onbekende kinderen’ in het leven gekomen. We waren een groep van 50 kinderen totaal, de jongste een paar maanden oud, de oudsten ongeveer 10 of 11 jaar’. De bedoeling was dat de onbekende kinderen naar Auschwitz op transport gesteld zouden worden, maar uiteindelijk werd het, met het laatste transport van 1944, Bergen-Belsen en Theresienstadt.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Lous Steenhuis – Hoepelman met haar pop Mies (foto Emilie Kuijt)
‘Er zijn’, volgens Lous, ‘twee lezingen waarom ons transport met alle kinderen niet naar Auschwitz is gegaan. De eerste is dat Truus Wijsmuller, een maatschappelijk werkster die zeer actief was in het verzet, naar het kantoor van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat in Amsterdam (nu Gerrit van der Veenstraat) ging, om te vertellen dat de ‘onbekende kinderen’ helemaal niet Joods waren, maar juist kinderen van Duitse soldaten en Nederlandse meisjes, en dat ze dus zeker niet naar Auschwitz gestuurd konden worden. De tweede verklaring is dat de spoorlijnen al te veel kapot waren, en de trein dus niet goed die kant meer op kon rijden. De tweede lezing is wellicht het meest logisch, maar dat eerste verhaal spreekt me toch wel aan: zo’n vrouw met veel lef die ons probeerde te redden!’ Ondertussen waren de ouders van Lous nog steeds ondergedoken, maar uit veiligheidsoverwegingen op verschillende adressen. Vanuit de onderduik werkte de moeder van Lous mee aan de organisatie van de Februaristaking. Zo stencilde zij het bekende pamflet waarmee tot de staking werd opgeroepen. Haar vader werd in december 1943 verraden, en via Westerbork op transport gesteld naar Auschwitz. Hij heeft tijdens dit transport nog kans gezien om een briefkaart uit de trein te gooien, gericht aan zijn gezin, maar werd in januari 1944 meteen na aankomst in Auschwitz vermoord. Hij was 26 jaar oud. Op 13 september 1944 werden de 50 onbekende kinderen vanuit Westerbork op transport gesteld naar Bergen-Belsen. Het kleinste baby’tje overleed al op de reis, maar wonderbaarlijk genoeg hebben de overige 49 kinderen allemaal de oorlog overleefd. Na twee maanden in Bergen-Belsen te zijn, werd de groep eind november 1944 doorgevoerd naar Theresienstadt, dat in 1945 werd bevrijd door de Russen. ‘We zijn als één groep uit Westerbork in veewagens vertrokken’, zegt Lous, ‘maar we zijn allemaal verspreid teruggekomen. Ik schijn zelfs met een leger-
Naast de verschuivende machtsverhoudingen is er nog een tweede aspect van belang. Freud sprak in zijn psychoanalytische beschouwingen over het ‘Narzissmus der kleinen Underschiede’. Wanneer het onderscheid tussen individuen kleiner wordt, ontdekte de Oostenrijkse psychiater, gaan mensen de nadruk leggen op kleine verschillen en neemt bovendien hun gevoel van eigenliefde toe. Hoe kleiner de verschillen, des te belangrijker ze lijken, en hoe agressiever ze tot uitdrukking worden gebracht. De Nederlandse antropoloog Anton Blok gaat nader in op dit principe in zijn het essay dat hij dezelfde naam gaf: Het narcisme van kleine verschillen (1997). Hij laat zien dat conflicten vaak ontstaan tussen individuen of groepen die, in tegenstelling tot wat men zou verwachten, juist erg weinig van elkaar verschillen, of waarbij de verschillen in korte tijd sterk zijn afgenomen. Die subtiele verschillen blijken dan de inzet van strijd, omdat niet de verschillen maar juist de grote overeenkomsten, het gebrek aan onderscheid, conflict veroorzaken. Een goed voorbeeld van het narcisme van kleine verschillen werd in de vorige eeuw in de VS geëtaleerd, toen de Afro-Amerikanen, na afschaffing van de slavernij in 1865, langzaam maar zeker dezelfde rechten verwierven als de blanke bevolking. Discri minatie en geweld namen scherpere vormen aan naarmate de AfroAmerikanen vooral in de jaren vijftig en zestig – in 1965 kregen de zwarte burgers stemrecht – prominenter onderdeel van de maatschappij werden.
Een ander voorbeeld van de werking van het narcisme van kleine verschillen is dat het antisemitisme in het Duitsland van de jaren dertig zich uitbreidde, naargelang Joden in toenemende mate volwaardig participeerden in de Duitse samenleving.
De pijn van het verlies van macht. In Nederland en de VS lijken moslims, wat macht betreft, steeds meer op de groep gevestigde autochtonen. Dat komt in de moskeebouw tot uitdrukking: het feit dat moslims in New York ondanks alle weerstand in staat zijn om vlakbij Ground Zero een omvangrijk en kostbaar religieus complex te bouwen, weerspiegelt in de fysieke ruimte die machtstoename. Nederlandse moslims hebben voornamelijk vanaf 1995 een groot aantal nieuwe moskeeën gebouwd, zoals in Tilburg, Utrecht en Deventer, en hebben daarmee de strijd om schaarse ruimte in hun voordeel beslecht. De gevestigde orde wijst zodoende meer dan ooit op de – steeds kleiner wordende – verschillen tussen moslims en niet-moslims. En hoewel de gevestigden maar al te graag willen geloven dat het pijnpunt in de nieuwe moskee of de hoofddoek zit, huist de echte pijn in het moeilijk te verkroppen verlies van macht. In het kort symboliseert de vestiging van een nieuwbouwmoskee de toegenomen sociale en ruimtelijke status van moslims. Dat is de reden dat opponenten de moskeeën tot inzet maken van een strijd die er in feite om gaat de toenemende macht van wat ooit buitenstaanders waren te kortwieken. En hoe kleiner het machtsverschil, hoe groter de ophef.
Peer Sluiters is antropoloog. Hij studeerde antropologie en politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en verrichtte onderzoek naar de maatschappelijke weerstand tegen de bouw van nieuwe moskeeën. Dit artikel is in iets andere vorm ook verschenen in NRC Handelsblad van 14 september 2010.
Het werk van het Nederlands Auschwitz Comité is van groot belang nu en in de toekomst en wordt door ons van harte ondersteund.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 16
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 29
16 O p i n i e
Samen staan we sterker De toestand van Sinti en Roma in Nederland Beki Galjus
Een belast verleden ‘Zigeuners, Gipsies, Cigojna, Zingare, Chingene, Gitanos, Cigan , Magjup, allemaal scheldwoorden. Het zijn de woorden die mijn volk soms dagelijks moet horen. De authentieke naam voor ‘zigeuners’ is Sinti en Roma. Sinds de 14de eeuw tot nu toe worden scheldwoorden gebruikt. Waarschijnlijk omdat wij niet welkom zijn en mensen een afkeer van ons hebben. Waarom hebben mensen dat? Dat ze je niet kennen en meteen al een oordeel over je klaar hebben? Wij zijn het wel gewend, het gaat al eeuwen zo. Maar nu, ondanks al het negatieve dat over mijn volk en over mijn cultuur gezegd wordt, vind ik het van belang ook mijn zegje te kunnen doen. Als we het hebben over de toestand bij Sinti en Roma, weet je bijna zeker dat er niet veel goeds te melden valt. Voor velen daarbuiten is de situatie totaal onbekend. Waarom zeg ik onbekend? Omdat er tussen de Sinti en Roma en de anderen geen verbinding is om elkaar op de hoogte te houden over elkaars situatie. Als iemand op een onbekende plek terecht komt bij onbekende mensen, moeten er twee dingen gebeuren. Eerst moet men zichzelf voorstellen om te weten te komen waar men is en hoe men verder moet gaan. Daarna pas kunnen de mensen, die je zien, je omarmen en verder helpen. Zeven eeuwen zijn voorbijgegaan zonder dat we onszelf op een normale wijze konden tonen. We hebben niet kunnen laten weten wie we zijn, wat we willen of wat we kunnen. En dat, omdat het niet van ons werd verlangd. Tot op de dag van vandaag worden Sinti en Roma geregeld vervolgd, zelfs vermoord. En alleen omdat ze ‘anders’ zijn, alleen omdat ze zichzelf zijn. Het is iets van alledag in landen als Frankrijk, Hongarije , Tsjechië , Bulgarije, Servië, Roemenie. Roma uit Oost- en Centraal-Europa vragen regelmatig asiel aan in WestEuropa, ook in Nederland. Maar de Integratie en Naturalisatie Dienst (IND) zegt dat het niet nodig is, omdat al die landen vol-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
29
doende rechtsmiddelen kennen waarmee Roma bescherming van de nationale autoriteiten kunnen inroepen. Maar vanwaar dan al die asielverzoeken? En waarom beweren rechtshulpverleners en mensenrechtenorganisaties dat Roma nog steeds het slachtoffer zijn van straffeloos racistisch geweld? Voor verdere informatie kan men te rade gaan bij:
Beginnen bij de jeugd
www.Servitengasse1938.at Voor het project ‘Sleutels tegen
Ook in de Nederlandse samenleving zijn Sinti en Roma niet opgenomen. Er zijn geen serieuze plannen gemaakt voor de ontwikkeling van ons volk. Daar komt bij dat wij allen over één kam geschoren worden, zoals dat tegenwoordig veel gebeurt. Niet alleen bij Sinti en Roma maar ook bij andere minderheden in Nederland. Het verschil tussen die laatste groepen en Sinti en Roma is, dat er voor ons helemaal geen voorzieningen zijn en er niet met ons mee gedacht wordt over hoe de situatie verbeterd zou kunnen worden. Om dat te bereiken moeten we, denk ik, beginnen bij de jeugd. Die mag nu niet het slachtoffer worden van de manier waarop wij het hebben gedaan. Gezien het verleden is het volk van Sinti en Roma een kwetsbare doelgroep, die steeds erg op zijn hoede is voor discriminatie, en gevoelig is voor vooroordelen en uitingen van racisme. De organisaties in Nederland zijn het werk van vrijwilligers. Een bevolking die het moeilijk heeft met de eigen ontwikkeling heeft echter de juiste ingrediënten nodig. Wat moet gebeuren is, dat wij zelf het initiatief nemen, samen met hulp van anderen. Om te ontwikkelen in taal, in media, in cultuur. Geen van de bestaande organisaties heeft verbindingen met de regering, met media, of met maatschappelijke organisaties. Dat is wel nodig. Sinti en Roma in Nederland zouden langs die weg voorbeeld kunnen worden voor anderen. Want hier in Nederland krijg je de kans om naar school te gaan, kun je aan een baan komen, kun je gewoon een huis kopen en kun je een eigen organisatie beginnen. In Nederland kan het! Maar ... alle organisaties, die tot nu zijn opgericht, zijn gestart door vrijwilligers. Zij doen hun werk met hart en ziel en sommige organisaties bestaan zelfs al bijna twintig jaar. De overheid heeft geen kans gegeven om ze te helpen, door uitbreiding of met professionaliteit. Dankzij samenwerking van Sinti en Roma organisaties beginnen er nu echter lichtpuntjes te komen. Zo is er nu de eerste Sinti en Roma radio en er zijn onderwijsassistenten die via de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma (SRSR) het land ingaan om Sinti en Roma kinderen te begeleiden. In Arnhem is de eerste Sinti muziekschool opgericht, waar Roma zowel als Sinti kinderen les krijgen en waar via muziektalentenjachten de jeugd zijn talenten kan laten zien. Zo is er nu wel het een en ander georganiseerd voor Sinti en Roma ... maar het moet meer worden. En men moet dieper ingaan op de problemen.
het vergeten’
Beki Galjus is hoofdredacteur van radio Patrin, het radio programma voor Sinti en Roma in Nederland dat wordt uitgezonden via Salto op Wereld FM, elke zondag van 15.00 tot 17.00 uur.
www.juliaschulz.at Over de maakster van het monument http://www.redirect.servitengasse1938.at Over de Servitengasse en over het lot van de mensen die daar verdwenen zijn; verder over de huidige bewoners en hun relatie met de Joodse bewoners van vroeger.
sen door Joden wordt gedaan. Een jury werd gevormd, waarbij ook de huidige bewoners een rol speelden samen met mensen van de Joodse gemeente en de stad Wenen. Op de prijsvraag kwamen 23 inzendingen binnen, daaruit werden eerst 9 geselecteerd en tenslotte werden daaruit de eerste drie gekozen. De eerste prijs werd ex aequo gewonnen door Julia Schulz en Ulla Rauter en het ontwerp van de eerste is uitgewerkt tot monument. Het monument bevindt zich op het kruispunt van de Servitengasse en de Grünentorgasse. Over een oppervlak van enkele meters is, verzonken in het trottoir, een vierkante bak aangebracht die bedekt is met een glazen plaat. Daaronder liggen 462 verschillende oude sleutels van diverse makelij door elkaar. Iedere sleutel heeft aan een koordje een kaartje met daarop de naam van een eigenaar of eigenares van de vroegere woningen in die straat. Het zijn ‘sleutels tegen het vergeten’, wat ook de naam van het monument is geworden. Op bescheiden afstand staan er enkele bankjes omheen. Naar aanleiding van dit project is een boek gepubliceerd waarin interviews, foto’s en brieven van overlevenden en hun nakomelingen staan. Van het project is ook een documentaire film gemaakt. Op deze manier willen mensen van de 9e wijk Alsergrund laten zien dat zij zich verantwoordelijk voelen voor de nagedachtenis van hun vermoorde of verdreven buurtgenoten.
De symboliek van sleutels Ik vroeg Julia Schulz (31) waarom haar ontwerp is uitgekozen. Zij studeerde, vertelt zij mij, van 2005 tot 2009 ‘trans-media kunst’ aan de genoemde universiteit voor toegepaste kunst en de Holocaust was een thema, waarmee zij zich al van jongsaf, geïnspireerd door haar moeder, heeft bezig gehouden. Als teenager las zij veel boeken van overlevenden. Ook op school werd het thema uitvoerig behandeld. Niet alleen bij het vak geschiedenis maar ook bij het vak Duits, omdat de docent, die een fan van Bertold Brecht was, het erg belangrijk vond dat de leerlingen kennis namen van het naziverleden van dit land. ‘Sleutels tegen het vergeten’ is niet haar afstudeerproject geworden maar is een
zelfstandig onderwerp. Zij beschouwt het als haar belangrijkste werk totnogtoe. Omdat zij als student al vaak aan grote kunstprojecten meewerkte, had zij een goed inzicht in de manier waarop je inzendingen en schetsen voor zo’n project uitvoert. Bij de presentatie bleek het ook heel belangrijk te zijn goed met de jury te kunnen communiceren en vast te houden aan je eigen ontwerp. Zowel de planning als de uitvoering waren een grote uitdaging voor haar. Het idee om een monument in het straatoppervlak te maken heeft ook een symbolische betekenis. De sleutels, die als bij een opgraving zichtbaar gemaakt zijn, vormen de materialisatie van het historische onderzoek naar mensen en namen in deze straat. En zo wordt de geschiedenis van de bewoning, die verborgen was in de grond van de Servitengasse, weer zichtbaar gemaakt. De jury heeft volgens Julia voor haar ontwerp gekozen vanwege dit symbolische karakter en de directheid van haar project. De andere inzending, ex aequo met het hare gekozen, was een geluidsproject. Daarvan verwachtte men echter veel problemen bij de uitvoering en men vreesde een te grote ingewikkeldheid bij het onderhoud. Er zijn nu de namen van 462 mensen, die hier ooit geleefd hebben en later zijn gevlucht, verdreven of vermoord, verzameld door historici. Het is echter niet uitgesloten dat er nog meer namen boven water komen. Daarmee is in het ontwerp ook rekening gehouden: er kunnen nog sleutels aan worden toegevoegd. Alle namen zijn dus van echte Joodse bewoners van de Servitengasse. De sleutels zijn verzameld bij bewoners van de 9e wijk en met name afkomstig van de huidige bewoners van deze straat. Er zijn ook enkele originele sleutels, waarbij dus de namen van de werkelijke eigenaren aan die sleutels bevestigd zijn. Julia Schulz heeft aan het project meegedaan omdat het werk van de projectgroep ‘Servitengasse 1938’ om dit thema zichtbaar te maken veel indruk op haar maakte. Of in haar woorden: ‘Es ist eine Herausforderung [uitdaging] ein solches Denkmal zu schaffen.’ Wel vindt zij dat, hoewel er enkele reacties in de pers waren, de belangstelling, ook gezien het thema, in het algemeen niet bijzonder groot was. Ze had meer publiciteit verwacht.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 28
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 17
28 H e r d e n k e n
‘Sleutels tegen het vergeten’
Vrouwenvolk Simon Soesan (Haifa – Israel)
Een monument in Wenen
T
Theo van Praag
Monumenten in het straatbeeld Veel hoofdsteden in Europa, zoals Amsterdam, Parijs, Warschau, Berlijn en natuurlijk Wenen telden voor de Tweede Wereldoorlog een grote Joodse bevolking. Vlak voor de Anschluss van Oostenrijk bij Nazi-Duitsland in 1938 woonden er 200.000 Joden in Oostenrijk, van wie 180.000 in Wenen. In de jaren daarna vluchtten velen vooral naar de Verenigde Staten en Palestina. Bijna 70.000 Joden werden vermoord in de vernietigingskampen van de nazi’s. Een vraag die na 1945 vaak gesteld werd is: hoe kun je mensen herdenken die toen verdwenen, gestorven of vermoord zijn? Op een aantal plekken zijn als antwoord daarop in de laatste jaren in Nederland, België, Duitsland en Oostenrijk Stolpersteine (struikelstenen) geplaatst bij het huis waar iemand het laatst gewoond heeft. Zo’n struikelsteen is een goudkleurig vierkantje van 10 bij 10 centimeter, waarop in een messing plaatje, de naam, geboortedatum, deportatiedatum en plaats en datum van overlijden gestanst zijn. Het Auschwitz Bulletin heeft daar in september 2009 (p. 10-11) met Stolpersteine in Woensel (Eindhoven) ook aandacht aan besteed. Stolpersteine is een project van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig (1947, Berlijn). Hij brengt gedenktekens aan op het trottoir voor de huizen van mensen die door de nazi’s verdreven, gedeporteerd, vermoord of tot zelfmoord gedreven zijn. Deze Stolpersteine herinneren onder andere aan Joden, Sinti en Roma, politieke gevangenen, homoseksuelen, Jehova’s getuigen en euthanasie-slachtoffers. De kunstenaar noemt ze Stolpersteine omdat je erover struikelt met je hoofd en je hart, en je moet buigen om de tekst te kunnen lezen. Ook in Wenen zijn struikelstenen, maar in één wijk heeft men nog iets heel anders bedacht. Wenen is verdeeld in 23 wijken, die Bezirke worden genoemd. Alle wijken hebben een nummer en een naam. De 9e wijk heet Alsergrund. De huidige bewoners van één straat in die wijk, de Servitengasse, hebben onderzocht hoeveel Joodse bewoners hun straat telde en hoevelen er kleine
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
17
Column
Het sleutelmonument in de Servitengasse, Wenen, rechts detail (foto’s Theo van Praag)
bedrijfjes hadden. Van de 680 bewoners bleken 55% Joods te zijn. De Servitengasse is representatief voor veel van deze straten in het 9e Bezirk. Men ging onderzoeken wat het lot was van hun vroegere verdwenen buren, of zij kinderen hadden en kleinkinderen, en of zij erin geslaagd waren te ontsnappen aan het naziregime. En men wilde op die manier iets van hun waardigheid in deze buurt en de maatschappij herstellen. Zo werd bijvoorbeeld voor één bepaald huis in de Servitengasse nagegaan welke bewoners er vóór de oorlog woonden. Als herinnering aan de 27 bewoners van dat specifieke huis, die allen verdreven of vermoord werden, zijn hun namen op een gedenksteen aan de gevel huis geplaatst. Vele bewoners werden na 1938 uit hun huizen gezet, bijeengedreven en weggevoerd naar zogenaamde Sammelwohnungen, waar veel families op elkaar gepropt moesten verblijven tot ze naar kampen werden afgevoerd en de meesten later vermoord. Uiteindelijk hebben 462 mensen in de Servitengasse gewoond of bezaten daar een huis of een winkel, die slachtoffer werden van de vervolging door het nationaalsocialisme.
Projectgroep ‘Servitengasse 1938’ Na dit onderzoek werd de projectgroep ‘Servitengasse 1938 - lot van de verdwenenen’ gevormd die samen met de Universität für angewandte Kunst Wien (Universiteit voor Toegepaste Kunst van Wenen) een prijsvraag voor studenten uitschreef om een symbool te ontwerpen ter nagedachtenis. In het ontwerp moesten in elk geval de namen van alle omgebrachte en verdreven Joden worden vermeld en het was ook wenselijk dat men steentjes erbij of erop kon leggen zoals vaak bij het bezoeken van begraafplaat-
oen alle brandweerwagens, brandweermannen, vliegtuigen en helikopters eindelijk de brand onder bedwang hadden, had de Almachtige het laatste woord: het begon, voor het eerst in 10 maanden, te regenen. De brand op de Carmelberg zal ons nog lang heugen. Velen zullen de heldhaftige acties van de brandweer en de politie herinneren. Ander zullen aan die bus denken, die met bijna 40 passagiers in enkele seconden door de hevige brand werd vernietigd. Ik denk aan Ahoeva Tomer, onze commissaris van politie in Haifa. Toen ze hoorde dat een bus vol gevangenisbewaarders wilde proberen de brand te trotseren om gevangenen te redden, gaf ze geen persinterview met behulp van een PR consultant, maar stapte in haar wagen en gaf gas. Enkele minuten later was ze al verbrand en na vier dagen lijden overleed ze. Uiteraard zal de lezer vragen hebben, zoals: waarom gaat de commissaris van de hele politie achter een bus aan? Welnu, dit is Israel: bij ons gaan de commandanten voor de soldaten het slagveld in en ook Ahoeva – wat ‘geliefde’ betekent – reageerde precies zoals we dat in Israel gewend zijn. Maar zoals het vaak gaat met zulke tragische gevallen, Ahoeva was weer iets speciaals. Ze was de eerste vrouwelijke politie agente die zulk een belangrijke functie bekleedde. Er werken heel wat vrouwen bij de politie en ze komen tot hoge posities, maar Ahoeva was wel weer wat anders. Je kon haar overal zien, ze was de hele dag bezig met onze stad en je zou haast denken dat ze in haar kantoor sliep. Haar levenspartner zei het duidelijk bij haar graf: ‘Ik was de levenspartner, maar ze was getrouwd met de politie.’ Toch zijn vrouwen als Ahoeva niet uniek in ons landje. We hebben nu vrouwelijke piloten van gevechtsvliegtuigen in het leger. Ook hebben we vrouwelijke commandanten en soldaten in speciale gevechtseenheden. De voorzitter van de Hoge Raad in Jeruzalem is een vrouw. Meer en meer grote bedrijven hebben vrouwen aan het stuurwiel, zoals Bank Leumi. Vrouwen hebben altijd een grote rol gespeeld in de geschiedenis van ons Joodse Volk. Vanaf Sara, de vrouw van Abraham, via
Dvora, die een leger leidde tegen Salah A-Din, tot aan Golda Meir, onze vrouwelijke premier. Tijdens de Tweede Wereldoorlog komt de naam van de parachutist Channa Shenesh naar boven en ik weet zeker dat er nog vele andere voorbeelden zijn. We zijn er hier aan gewend dat vrouwen meer en meer prominente rollen in onze samenleving vervullen. Persoonlijk vind ik het prima. Toch blijft het vreemd dat de meeste vrouwen in topfuncties minder verdienen dan hun mannelijke collega’s in dezelfde functies, maar ik blijf optimistisch en denk dat ook dit euvel in de toekomst zal worden verholpen. Terug bij Ahoeva weet ik nog hoe ze haar positie als commandant van de politie in Haifa betrok. Ik ben vrijwilliger bij onze politie, die nooit genoeg mankracht heeft. Ze kwam kijken hoe de vrijwilligers te werk gingen en, na eerst wat gegniffel omdat een vrouw ons wilde inspecteren, reed ze gewoon met ons mee. Tijdens onze dienst gebeurde er niets bijzonders, maar Ahoeva was druk aan de telefoon en vroeg ons heel wat over ons werk als vrijwilligers. Onze reacties schreef ze op. We vertelden haar dat we ons bewust waren van het tekort aan budget en mankracht, maar dat lichtgevende vesten voor de vrijwilligers wel een pre zijn. Ze reageerde niet op, maar schreef rustig door. Toen we een week later weer dienst hadden, lag er voor ieder een lichtgevend vest klaar, met voor ieder zijn eigen naam erop. Geen afzender, maar gewoon aan het werk gaan. In ons land van vooroordelen hebben we genoeg redenen om te zeggen waarom iemand niet kan slagen in een functie: van religie tot seksuele geaardheid – ook in Israel spelen de vooroordelen een rol. Maar vrouwen blijven doormarcheren en veroveren heuveltje na heuveltje in onze samenleving. Vierendertig jaar terug was er een Hollandse immigrant in het Israëlische leger gegaan. Hij had geen familie in Israel en was dus een alleenstaand soldaat. Bij het Israëlische leger valt die onder de sociale dienst en juist in dat jaar was het leger begonnen vrouwelijke soldaten te trainen als sociaal werker in het leger. Deze functie was daarvoor jarenlang door mannen uitgeoefend. De Hollandse soldaat weigerde echter enige hulp van het leger, totdat hij na een half jaar gewoon een bevel kreeg zich te melden bij de zojuist aangekomen nieuwe sociaal werker. Eerst dacht hij nog dat meisje in de maling te nemen, maar toen ze elkaar zagen sloeg er een vonk over. Dat meisje werd mijn vrouw en samen hopen we binnenkort grootouder te worden. Of ik geloof in vrouwen in belangrijke posities in Israel? Wat denkt u? ©Simon Soesan
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 18
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 27
18 H e r d e n k e n
Omgaan met het oorlogstrauma in Nederland Jolande Withuis
O
p 24 juni 2010 werd in De Balie te Amsterdam het boek The Politics of War Trauma gepresenteerd. Jolande Withuis, die samen met Annet Mooij het boek samenstelde, hield daarbij een inleiding waarin zij een schets gaf van de ontwikkeling bij de behandeling van medisch-psychische oorlogsschade in Nederland na 1945. Deze inleiding volgt hierna.
Nederland een uitzondering In het boek dat hier vandaag wordt gepresenteerd zijn elf Europese landen vergeleken met de vraag hoe er na de Duitse capitulatie is omgegaan met gezondheidsschade als nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Wonderlijk genoeg was dat tot nu toe niet bekend. Dankzij dit onderzoek kunnen wij met nu zekerheid poneren dat Nederland in Europa een uitzondering vormt. Nergens anders beschouwen zo veel oorlogsoverlevenden zich categoraal of individueel als getraumatiseerd en nergens anders ook worden zij door overheid, behandelaars, media, historici en familieleden zo volautomatisch gezien als collectief getraumatiseerd. Nergens zul je bijvoorbeeld in een oorlogsmuseum vrijwilligers aantreffen die een door de overheid betaalde training hebben ondergaan in de omgang met getraumatiseerde mensen. Dit simpelweg, omdat het nergens anders zo vanzelfsprekend wordt geacht, dat het bezoeken van een museum mensen mogelijk overstuur en opvang-behoeftig maakt. De oorlog is bij ons komen te staan in het teken van psychische kwetsbaarheid. Elders is dat niet of veel minder het geval. Vergeleken met het buitenland vragen én krijgen in Nederland exceptioneel veel soorten oorlogsslachtoffers erkenning als oor-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
27
logszieke. Dat betekent niet dat Nederland altijd al meer dan andere landen aandacht heeft besteed aan de gezondheidsklachten van oorlogsslachtoffers. Integendeel. Onze constatering slaat op de situatie zoals die sedert midden jaren zeventig is gegroeid, een situatie die scherp contrasteert met de kwarteeuw daarvoor.
Eerst terug naar ‘normaal’ Het is een misverstand dat er tot de jaren zeventig een conspiracy of silence heeft geheerst over de mogelijke psychische gevolgen van de oorlog. Vooral artsen, die zelf een kamp hadden overleefd, voorzagen zulke gevolgen al meteen. Maar niet overal werd naar hun zorgen geluisterd. Terwijl Frankrijk en Denemarken zich ontwikkelden tot de pionierslanden van het concentratiekampsyndroom, werden in Nederland de oorlogsgevolgen verwaarloosd. Het Nederlandse verzet meende, net als de dokters en de dominees, dat we zo snel mogelijk terug moesten naar normaal. De verzetselite, die vooral bestond uit verzetsmensen die niet gevangen hadden gezeten, was beducht voor het stimuleren van onrust en ontevredenheid. Zoals medici vreesden dat uitkeringen mensen ziek zouden houden, zo vreesde de verzetstop dat aandacht voor gezondheidsklachten zou leiden tot chroniciteit. In Frankrijk waren verzetsorganisaties minder regentesk jegens de basis en zelfbewuster jegens de overheid. Privileges en eer bewijzen werden gevraagd en gekregen. Een communistische ex-Buchenwalder regelde als minister van volksgezondheid meteen speciale medische zorg. In vakbladen kregen de aandoeningen van ex-gedeporteerden al eind jaren veertig officiële medische namen als Pathologie des Déportés en Maladie de la Résistance. In Denemarken plaatste de regering het minieme verzet op een voetstuk om de reputatie van het land te redden van de verdenking van collaboratie. Er werd ruim geld ter beschikking gesteld voor voorzieningen en medisch onderzoek onder kampoverlevenden, wat al in 1954 de term KZ-syndroom opleverde. Dat syndroom omvatte ook psychische klachten maar die werden toen niet begrepen als gevolg van psychotrauma maar van honger.
Lange-termijnschade De Nederlandse vrees voor blijvende onaangepastheid ontbrak in de beide genoemde landen. Nederlandse ex-gevangenen zelf beseften overigens heel goed dat sommige teruggekeerden kampten met gezondheidsproblemen. Hun voormannen namen deel aan de internationale medische conferenties die het voormalig verzet vanaf 1948 organiseerde, met Frankrijk en Denemarken als voortrekkers. Midden jaren vijftig werd op deze conferenties al voorzichtig geconcludeerd dat de oorlogsgevolgen wellicht niet van voorbijgaande aard zouden zijn. Opvallend is dat uit alle landen ongeveer dezelfde klachten werden gerapporteerd: moeheid, matheid, hartkloppingen, concentratiestoornissen, kortom: een gebrek aan fysieke en mentale energie. Even opvallend is dat nergens melding werd gemaakt van de shell shock-symptomen van na de Eerste Wereldoorlog: doofheid, stomheid, verlamming, bizarre bewegingen.
ook blok 11, ‘de gevangenis in een gevangenis’, met de beangstigende martelkamers in de kelder waar dag en nacht gemoord werd en de eerste vergassing plaatsvond van 600 gewonde Russische krijgsgevangenen en 250 zieken uit het hospitaal. In blok 20 stierven duizenden door phenol-injecties in de hartstreek. In een ander blok staat de twintig meter lange vitrine gevuld met vrouwenhaar en verder vitrines met ontelbare hoeveelheden kinderschoenen, brillen, koffers, pannen, tandenborstels, kunstledematen. En als klap op de vuurpijl, net buiten de dubbele omheining van elektrisch geladen prikkeldraad aan isolatoren op betonnen palen, het meest schuldige gebouw op aarde: de eerste minutieus doordachte Zyklon B-gaskamer annex crematorium, voorzien van ijzeren sleden op rails waarmee de lijken in de ovens geschoven konden worden. Het kan nog erger. Auschwitz 2, Birkenau. Drie kilometer verderop, aan de andere kant van het spoorwegemplacement van Oświęcim. In een volledig open vlakte waar de wind vrij spel heeft ligt daar het angstaanjagende restant van iets onbevattelijks. Het kamp, waarvoor in 1943 nota bene een uitbreidingsplan gereed lag dat voorzag in een verdubbeling, is immens uitgestrekt. Prikkeldraad zo ver je kunt kijken; het poortgebouw met wachttoren waar de trein doorheen ging; het lange, hele lange selectieperron, met aan het einde de sciencefictionachtige ruïnes van twee opgeblazen gaskamers annex crematoria. Nog verder naar achteren het badhuis en de restanten van nog eens twee gaskamers/crematoria. Een strook houten barakken is behouden gebleven, evenals drie stroken stenen barakken, het vrouwenkamp met in een van barakken de ‘slaapplaats’ van medereizigster Lenie Velleman; en verder tientallen schoorstenen die als een bos dode bomen de plaats aanduiden van de overige barakken, samen goed voor het onderbrengen van maarliefst 60.000 mens-slaven. Mulisch noemt het ‘de eenzaamste plek op aarde, alleen door zwijgen te beschrijven’. Licht pathetisch misschien, maar wat moet je ook anders met zoiets?
Wrede begraafplaats Voor het lugubere kamp Majdanek, vergeven van de kraaien en een maatje kleiner dan Birkenau, geldt twee dagen later in wezen
hetzelfde. Dat ligt voor god en iedereen zichtbaar op een licht omhoog glooiende kale vlakte net buiten Lublin aan de oude en nog steeds doorgaande hoofdweg naar Chełmno. Tientallen houten barakken zijn behouden gebleven, waaronder die waarin een grotere en een aantal kleinere gemetselde en deels betonnen gaskamers waren ondergebracht en waar volop geëxperimenteerd werd met zowel Zyklon B als koolmonoxide. ‘Fluitende arbeiders teerden scheefgezakte houten wachttorens, trokken vermolmde barakken omver en bouwden op dezelfde plaats nieuwe, volgens de oorspronkelijke Duitse blauwdrukken’, schrijft Mulisch. Ook nu rijdt een aanhangwagen rond waarop nieuwe, met de hand bewerkte houten stijlen en dakgordingen liggen. Zeker herbouwd is de houten ombouwing van het crematorium met een hoge schoorsteen en wederom een flinke gaskamer die zonder enige gêne als een soort kathedraal de kam van de glooiende vlakte tooit. Na een lange tocht door het steeds dunner bevolkte en steeds dichter beboste Oost-Polen – berken en dennen – komen onze yin en yang bussen in de buurt van het drielandenpunt met WitRusland en Oekraïne: bij het alleen al door zijn naam onheilspellende Sobibor, in de late namiddag. Behalve het verstilde perron met het verroeste stootblok waarop nu keurige stapels gezaagde boomstammen liggen die elk moment met een goederentrein opgehaald zouden kunnen worden, herinnert eigenlijk niets aan wat hier in november 1943 na de opstand volledig door de Duitsers is ontmanteld. Waarschijnlijk het meest doortrapte en efficiënt georganiseerde vernietigingskamp ooit. De plattegrond laat daarover geen enkele misvatting bestaan: een fabriek met een adequate arbeidsdeling en een geoliede lopende band. Alles was hier vanaf het prilste begin gericht op het zo snel mogelijk doden van zo groot mogelijke aantallen Joden. Juist omdat er behalve asvelden en een sobere hoge asheuvel als herdenkingsmonument eigenlijk niets is hakt Sobibor er diep in. Niet afgeleid door prikkeldraad, ovens en barakken lijkt het een tikkeltje eenvoudiger om deze verdoemde plek toch vooral ook als de laatste rustplaats van een onnoemelijk aantal vermoorden te zien. Een reusachtige, wrede begraafplaats.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 26
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 19
26
19
Het ‘verstilde perron met het verroeste stootblok’ in Sobibor Birkenau, 'een strook houten barakken is behouden gebleven’
ghetto, het moest blijkbaar zo zijn ... Bepaald minder beklemmend, maar toch ook vol symboliek is het uitzicht vanuit het hotelkamerraam. Dat wordt in zijn geheel ingenomen door het forse betonkarkas van de in aanbouw zijnde luxe woontoren Złota 44 die Stalins cadeau naar de kroon moet steken: een architectonisch hoogstandje van de wereldberoemde Joods-Amerikaanse bouwmeester Daniël Libeskind, die ondermeer het fascinerende Joods Historisch Museum in Berlijn ontwierp.
Tastbare plekken Geschiedenis, of beter: begrip van geschiedenis kan niet zonder tastbare plekken. Dat is wel duidelijk. Zeker na het bezoek aan de Joodse begraafplaats, die deels nog omzoomd wordt door een fragment van de oorspronkelijke drie meter hoge en 18 kilometer lange ghettomuur, aan de buitenzijde waarvan zich, in de grond van een voormalig sportveld, het massagraf bevond voor de vele duizenden uitgehongerde ghettobewoners. Een nachtelijke wandeling door het deel van de stad dat van november 1940 tot mei 1943 het ghetto vormde, met 27.000 woningen voor aanvankelijk 450.000 inwoners, was een ervaring die achteraf sterk overeenkomt met de kernachtige omschrijving van Mulisch: ‘En ik ben ook in een uitgestrekt stadsdeel geweest, waar enkele neo-pompeuse woonkazernes stonden, maar verder talloze heldere, strakke flatgebouwen, gescheiden door veel licht en ruimte. Alleen in het midden van deze wijk herinnerde een nog te restaureren paleisruïne er aan (...) Dat hier het ghetto was geweest. Staande op de keien, die als enige het verleden bewaarden en de voetstappen der vermoorden, keek ik om mij heen naar de schoongewassen stilte, die overal op aarde het kenmerk is van onze nieuwe, post-Hitleriaanse wereld.’ Daar kan aan worden toegevoegd dat Polen inmiddels zijn best doet om de herinnering aan het ghetto ook op straat blijvend te verankeren. Los van de reeds langer bestaande herinneringsmonumenten en het in aanbouw zijnde museum voor de geschiedenis van de Poolse Joden op en rond de voormalige Umschlagplatz, verrijzen her en der informatieborden en wordt op sommige plekken de loop van de ghettomuur in de bestrating weergegeven. Een door schuttingen afgezet werkterrein liet zien dat ook de ‘voetafdruk’
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
van de houten loopbrug over de Chłodnastraat – de dramatische verbinding tussen het grote en het kleine ghetto – in een nieuw en zo origineel mogelijk plaveisel wordt aangebracht. Schuttingen moeten er ook hebben gestaan na het besluit om de ten oosten van het ghetto gelegen en in 1944 volledig verwoeste oude stad van Warschau, de Stare Miasto, de Stare Nowe, Mariensztat en een groot deel van Powiśle, ondanks een totaal gebrek aan geld en materiaal tot in detail te herbouwen, straat na straat, blok na blok. Een unicum. Ook dat ontgaat Mulisch niet waarbij hij tevens laat blijken een diep respect te hebben voor het in zijn ogen heldhaftige Poolse volk: ‘Het heeft geweigerd, van Warschau een moderne stad te maken, zoals wij met Rotterdam hebben gedaan; het mocht door splinternieuw te zijn zelfs geen omgekeerd monument voor de Duitsers worden, op geen enkele manier mocht er een herinnering blijven: de stad werd steen voor steen herbouwd, zoals zij was in 1939. De vijftiende, de zestiende, de zeventiende en achttiende eeuw... Deze naadloze ontkenning van zes jaar Cyklon-B-filosofen over de vloer, heeft iets verbijsterends voor wie door Warschau loopt.’
Auschwitz, de eenzaamste plek Hoewel de reis, uiteindelijk een kilometer of duizend met de bus, feitelijk nog moest beginnen, was in twaalf actieve uren War schau gevoelsmatig eigenlijk al een soort verzadigingspunt in bevattingsvermogen aangaande Endlösung en perfide nazistisch oorlogsgeweld bereikt. Maar goed, zeker als je net stoer beweert dat geschiedenis niet zonder tastbare plekken kan, is weglopen voor de vernietigingskampen uiteindelijk geen optie. Dat was ook de strekking van een column van Arnon Grunberg in de Volkskrant ergens in de aanloop naar de herdenkingsdagen van afgelopen mei: natuurlijk, we weten het allemaal precies, boekenkasten vol, uitpuilende archieven en na 1945 vonden en vinden er nog steeds de meest gruwelijk georganiseerde slachtingen plaats, maar, stelt hij onomwonden, er blijft een verschil: de kampen. Welnu, vooruit dan maar: Auschwitz 1, Stammlager. ‘Het kamp is kleiner dan ik dacht. Drie rijen van elk elf stenen gebouwen van twee verdiepingen vormen een vredig, zij het wat somber dorpje. Hier en daar zijn wandelaars.’, aldus Mulisch. Uiteraard ziet hij
Vanaf eind jaren vijftig ontsproot kennis over de oorlogsgevolgen behalve aan de internationale verzetsconferenties, aan nog een tweede bron. In 1956 traden de West-Duitse Wiedergutmachungswetten in werking. Die wetten golden voor Joodse overlevenden, waar ze ook woonden. Vereiste voor een uitkering was een keuring door een arts in het woonland, maar die arts moest zijn rapport wel in het Duits kunnen opstellen. Veel Joodse overlevenden waren geëmigreerd naar Amerika. Zij kwamen voor hun keuring vaak terecht bij Duitse psychoanalytici die al voor de oorlog waren gevlucht. Zo kwam het dat hún psychoanalytische georiënteerde inzichten van over de oceaan werden geïmporteerd naar Duitsland, waar de psychiatrie tot dan toe stijf en strak volhield dat alleen patiënten, die organische aandoeningen hadden opgelopen, door de oorlog blijvend in hun gezondheid konden zijn geschaad. De combinatie van de Europese verzetscongressen en de Amerikaanse inbreng in de Wiedergutmachung resulteerde in een wetenschappelijke paradigmawisseling. De kern daarvan was de erkenning dat een extreme, externe ervaring lange-termijnschade kan opleveren. Je was dan geen aansteller en je hoefde ook niet al voor de oorlog een kneusje te zijn geweest. Dit paradigma werd in 1980 vastgelegd in de term ‘posttraumatische stressstoornis’ (PTSS).
Politieke afwegingen Een van onze belangrijkste conclusies is, dat de mate van lijden tijdens of na de oorlog weinig voorspelt over de erkenning van medisch-psychische oorlogsschade. De elf onderzochte landen gaven na 1945 in een zeer verschillend tempo aandacht aan de slachtoffers. Nergens vloeiden medische praktijk en sociale wetgeving logisch voort uit de omvang van het leed. Nergens vloeide uit de feiten, omtrent welke groepen het meest hadden geleden, logisch voort dat die dan ook de meeste zorg en aandacht kregen. Zie Denemarken, waar het oorlogsleed gering was maar de aandacht voor mogelijke ziekten groot. Of omgekeerd Polen, waar het lijden enorm was en de ziekte-erkenning gering. Het oorlogstrauma is dus een geval apart wat betreft de medische kennisontwikkeling. Om welke slachtoffergroepen moest de overheid zich bekommeren? Wie kwamen als eerste in aanmerking voor een financiële regeling? Welke vormen van ge zondheidsschade ten gevolge van de oorlog dienden te worden vergoed? Ons onderzoek laat zien dat politieke meer dan medische afwegingen de doorslag gaven bij de beantwoording van dit soort vragen. De eerste voorzieningen werden niet opgezet waar de oorlogsziektes zich het eerst of het heftigst voordeden. Zo liep overal de zorg voor verzetsinvaliden en militaire slachtoffers jaren voor op de voorzieningen voor de Joodse overlevenden. Ook aan de vraagzijde waren politieke belangen nooit ver weg. De vroegste inzichten over medische oorlogsgevolgen werden niet verbreid door de Wereldgezondheidsorganisatie, de VN, art-
senorganisaties of universiteiten, maar door de organisaties van voormalig verzet, gevangenen en veteranen. Doordat de meest actieve artsen zelf ex-gevangene waren, was de kennisontwikkeling nauw verbonden met de strijd voor erkenning en pensioenen, en dus sterk politiek gekleurd. Ten tijde van die verzetsconferenties en de Wiedergutmachung was de Nederlandse invloed op het medisch denken over de oorlogsgevolgen nog minimaal. Dat sloeg om na de affaire van de ‘Drie van Breda’ in 1972. Het voornemen van minister Van Agt om de ‘Drie’ vrij te laten, riep grote tegenstand op. Voor het eerst werd duidelijk hoeveel overlevenden nog steeds leden onder de oorlog. Dat maakte diepe indruk en leidde bij regering en parlement tot een soort goedmaakbeleid met als kern: ruime erkenning van de late psychische gevolgen en ruime subsidiëring van de opkomende oorlogssector.
Nederland gidsland Mede dankzij dit ‘oorlogswelzijnsbeleid’, dat op zijn beurt weer werd gestimuleerd door de officiële erkenning van PTSS, verruilde Nederland de achterste regionen voor een voorhoedepositie. Na decennialang achteraan hobbelen, nam Nederland vanaf midden jaren tachtig ook op traumagebied zijn vertrouwde functie van gidsland in. Zo exporteerden Nederlandse deskundigen naar allerlei Europese landen onze inzichten over de Tweede Generatie; Joodse onderduikkinderen; en categorale zorg voor ‘oorlogsgetroffenen’. De scherpste formulering van de achterliggende oorzaken van deze omslag luidt: emancipatie van de emotie. Geloven in God werd vervangen door geloven in gevoel. Zwijgen hoefde niet meer; gevoelens mochten worden gevoeld en geuit. Het stigma op en de onwetendheid over psychische klachten verdwenen. De compassie met slachtoffers nam toe. Ook door de democratisering werden patiënten assertiever en machtiger. Heel belangrijk is dat in Nederland ook de elites deze nieuwe moderniteit omarmden. Dat was elders veel minder of pas later het geval. Tegelijkertijd veranderden de politieke verhoudingen. Nederland ontzuilde. De binnenlandse koude oorlog kwam ten einde. Het communistisch verzet werd niet langer miskend maar op een voetstuk geplaatst. De oorlog en in het bijzonder de Jodenvervolging kwamen heviger dan ooit in de aandacht. Het is dat samenvallen van al deze mentale, culturele, sociale en politieke omwentelingen waaruit volgens ons valt te verklaren dat juist in Nederland het oorlogstrauma zo aansloeg.
Jolande Withuis is socioloog en senior onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Het betreft het boek: Jolande Withuis and Annet Mooij, The Politics of War Trauma; The Aftermath of World War II in Eleven European Countries. Uitgever Amsterdam University Press, Amsterdam 2010, 380 blz., ISBN 978-90-5260-371-1, € 39,90
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 20
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 25
20 H e r d e n k e n
‘Angst over Nederland is niet het goede woord, maar het is niet vanzelfsprekend dat het hier niet fout kan gaan’ Interview met Ronald Leopold de nieuwe directeur van de Anne Frank Stichting Max Arian
H
ij heeft vijfentwintig jaar bij de WUV en de PUR gewerkt en is vanaf 1 januari 2011 directeur van de Anne Frank Stichting. Ronald Leopold hoopt dat hij van het Anne Frank Huis een ontmoetingsplaats kan maken, een oud ideaal van Otto Frank, dat de laatste tijd wat minder aandacht heeft gekregen. ‘In het museum gaat het vooral om bezinning, maar de bezoekers komen daarover niet in gesprek. Toch geeft de maatschappelijke ontwikkeling daar voldoende aanleiding voor.’ Een interview op de drempel van het Anne Frank Huis.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
25
Herdenken
De ‘kleuren’ in het verhaal van Anne Frank Hij gaat niet alleen werken bij de Anne Frank Stichting, Ronald Leopold (50) woont ook in de buurt waar Anne Frank is opgegroeid, de Amsterdamse Rivierenbuurt. ‘Kijk maar’ zegt hij, ‘hier tegenover staat de school van Margot Frank, Anne’s zuster. Nu is het een gebedsplaats voor oudere Marokkanen en op zondag is er een soort van mohammedaanse zondagschool. Dan zie je die kinderen in al hun levenslust naar buiten komen om te spelen op de speelplaats. Voor mij is dat ook een stuk Amsterdamse geschiedenis. Die kinderen zijn hier geboren, ze willen hun vleugels uitslaan. Net zoals Anne Frank hebben ze idealen: ze willen koningin worden of schrijfster. Je hoopt dat ze vrij denkende, onafhankelijke mensen zullen worden, die heel zelfbewust met een hoofddoekje lopen of heel trots dat hoofddoekje in de Amstel zullen gooien, dat maakt niet uit. Als ze maar die vrije, zelfstandige mensen worden waar deze stad altijd van heeft geleefd.’ Hij is in het geheel niet bang om directeur te worden van de roemruchte Anne Frank Stichting met zijn succesvolle en soms roerige geschiedenis: ‘Nee, ik zie daar helemaal niet tegen op, ik vind het heel eervol en toen ik de organisatie beter van binnenuit leerde kennen werd ik steeds enthousiaster vanwege de mensen die daar betrokken en vanuit hun hart en ziel heel betekenisvol werk doen.’ Maar betekenisvol in welk opzicht? Gaat het alleen om dit ene meisje Anne Frank, gaat het om de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog of om alle kinderen die nu in de wereld in nood zitten? ‘Dat is de kernvraag waar de Anne Frank Stichting altijd mee heeft geworsteld en in de loop van de tijd zijn daar verschillende antwoorden op gegeven. Het is een vraag die steeds boven de tafel zal blijven hangen en dat is ook niet slecht, het dwingt je er toe er over na te blijven denken. Een pasklaar antwoord heb ik daar nog niet helemaal op, maar voor mij is het verhaal van Anne Frank toch in de eerste plaats het verhaal van de vervolging van de Joden in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de doelstelling van de stichting wordt ook gesproken van de wereldwijde strijd tegen racisme, antisemitisme en voor de mensenrechten, maar dan dreigt altijd wel het risico van verbreding.’ Risico? ‘Ja, dat noem ik een risico. Als je niet oppast, hangt het bord van Anne Frank straks boven de zeehondenopvang in Pieterburen, want het is zo gemakkelijk toepasbaar in allerlei situaties en de identificatie met Anne komt zo gemakkelijk tot stand. Bij mensenrechten gaat het om heel nobele doelen, want er is onderdrukking in de hele wereld, maar als je er over nadenkt vind ik toch dat Anne Frank altijd zichtbaar moet blijven in wat we doen en uitdragen. Ik geloof erg in de kracht van het verhaal van Anne Frank, in de bezinning die er uit voortvloeit en de educatieve kanten die het heeft, maar ik geloof niet dat je daar een vorm van activisme aan zou moeten verbinden.’ Er is nog een ander probleem met het verhaal van Anne Frank. Ondanks de verschrikkelijke afloop komt Nederland er toch te
De Reis Polen 11/2010 Jeroen Schilt
Vanuit Amsterdam Alsof het zo moest zijn overlijdt Harry Mulisch twee dagen voor vertrek. In een klap was duidelijk dat er in ieder geval toch een boek mee in het vliegtuig zou gaan. De Zaak 40/61, het indrukwekkende en bij vlagen geniale verslag rond het proces tegen Adolf Eichmann in 1961, waarvoor Mulisch in hetzelfde jaar ook in Polen zijn licht opsteekt: Warschau, Lublin, Majdanek, Krakow en tenslotte, na een overstap in Trzebinia, Oświęcim, ‘het eindpunt van Eichmann’s deportatietreinen, de plaats van het misdrijf’. Vanuit onze woning in Tuinwijk, na de oorlog gebouwd op het omheinde terrein van de Amsterdamse Umschlagplatz aan de Polderweg, maandagochtend, zoals wel vaker, met de trein vanaf het in 1939 gereed gekomen Muiderpoortstation. Vertrek en aankomst staan vanaf dat moment dan ook onwrikbaar in het teken van dat wat de komende zes dagen als een verwarrende, grotendeels onbegrijpelijke film voorbij zal trekken (en in heldere flarden eerlijk gezegd nog steeds, plotseling en op de vreemdste momenten). Op Schiphol in het barretje aan het eind van de Cpier vlak voor vertrek nog een espresso genomen en geen gin-
tonic zoals een man een paar tafeltjes verderop. Hij blijkt overduidelijk een van de gespannen medereizigers te zijn, wanneer hij bij het opstaan uitroept, meer om zichzelf moed in te praten dan als een informatieve mededeling richting zijn metgezel: ‘Kom, laten we gaan naar dat katholieke klote Polen’. Niet iedereen is deze eerste november in de stemming voor het vieren van Allerheiligen.
In Warschau In Warschau lijkt het lente. Vanaf vliegveld Frédéric Chopin naar het centrum rijden een hagelwitte en een pikzwarte touringcar het reisgezelschap door die typisch Oost-Europese, wat rommelige, grauwe voorstadbebouwing bestaande uit halfvergane of juist fonkelnieuwe industrie- en bedrijfspanden, volkstuincomplexen, vroeg-naoorlogse woonwijken met vrij in het groen geplaatste, verveloze flatblokken en talrijke in pasteltinten geschilderde kiosken voor de verkoop van levensmiddelen, bloemen en alcohol (24 uur per dag open, wat een zegen). Op steenworp afstand van het immens hoge neo-classicistische Paleis voor Wetenschap en Cultuur – een gift van Stalin die alle hoofdsteden van de Warschau-Pactlanden met vergelijkbare bouwwerken verblijdde – stappen we uit bij het glimmende Holiday (...) Inn in de Złotastraat; letterlijk op de zuidelijke grens van wat ooit het Ghetto der Ghetto’s was. In de hotelkamer staat uiteraard een televisie. Op zoek naar een Poolse zender voor de eerste couleur locale gebeurt iets volstrekt onwezenlijks: op TVP 1 is de familie van Polanski’s The Pianist net getuige van de huiveringwekkende scene, waarin een Joodse pater familias aan de overkant door twee potige SS-ers met rolstoel en al van het balkon wordt gedonderd. Nog geen uur in Warschau, vlak om de hoek van het
Birkenau, ‘immens uitgestrekt. Prikkeldraad zo ver je kunt kijken …’ (foto’s Jeroen Schilt)
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 24
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 21
24
21
woord is raak, uit haar openheid, haar waarnemingsvermogen blijkt dat zij een groot schrijfster is die in de knop is gebroken.’
Terugkerende patronen
Ruïne van een van de gaskamers in AuschwitzBirkenau (foto Hans Touwen, 2010)
dat iedereen goed door deze zware tocht heen komt is twee. Het Auschwitz Comité zet daarom begeleiders in, die zorg dragen voor mensen die het moeilijk hebben tijdens deze reizen. Er gaan altijd een rabbijn en een arts mee, die samen met leden van het bestuur van het Comité zorg dragen voor de deelnemers aan de reis. Van de tweede keer herinner ik mij vooral een man die naar Sobibor wilde omdat daar zijn hele familie uitgemoord was. Hij had het verschrikkelijk zwaar en was niet in staat om te praten met anderen. Hij keek alleen maar uit het raam en zei ja en neen als je hem wat vroeg. Dat bleef zo tot Sobibor. Toen bleef hij zelfs in de bus zitten. Sonny Herman, de rabbijn, heeft toen met hem gesproken en hem zover gekregen dat hij de bus uitkwam. Hij kon het haast niet, maar aan de arm van Sonny ging hij het pad op naar de asheuvel. Daar lag zijn familie. Nooit zal ik het beeld van de twee oude mannen vergeten die stevig gearmd, elkaar vasthoudend, het pad insloegen naar de asheuvel. Daar vond de herdenking plaats. De namen van de mensen die daar omgebracht waren, werden daar genoemd. Hij stond er en kon het bijna niet, maar gesteund door de rabbijn kon hij het toch. Het was een andere man die daarna in de bus zat. Hij praatte honderd uit, een zware last was van zijn schouders gegleden.
Het onvoorstelbare kwaad Deze derde keer in 2010 ging ik mee om persoonlijke redenen. Mijn jongste broer en zijn vrouw wilden graag een keer deze reis maken langs de vernietigingskampen. Toen hebben we besloten met zijn vieren te gaan. Mijn man ging ook weer mee. Het verging ons zoals de vorige twee keren. Voor je het wist was je in gesprek met een van de deelnemers aan de reis. Zo was er een moeder met twee dochters die de reis voor het eerst maakten. De mannen hadden ze thuis gelaten. Ze waren lang bezig ge weest met de voorbereiding van de reis. Tien jaar geleden waren ze naar Israel geweest en dat was hun goed bekomen. En nu ging het om Sobibor. Daar waren hun familieleden vermoord. Een neef van hen was in Sobibor geweest en had verteld hoe hij het had ervaren. Daarop hadden ze besloten met zijn drieën deze reis te maken. Een vader en zijn zoon, waarmee we samen aan tafel zaten, maakten deze reis ook voor het eerst. De zoon had zijn vader beloofd mee te gaan. In december 2009 hadden ze
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
zich al ingeschreven. Nu zat hij hier in Polen, maar hij voelde zich verscheurd. Veertien dagen geleden was hij net zelf vader geworden van een zoon. Leven en dood zo dicht bij elkaar. Zijn grootmoeder was de enige overlevende van een familie van 146 personen. Veel later na de oorlog dook er nog een neef op die zijn eigen naam zag staan op de herdenkingssteen die zijn grootmoeder op de Joodse begraafplaats in Muiderberg had opgericht. Toen bleek ze dus nog een neef in Amerika te hebben. Naast nabestaanden waren er veel mensen die de reis naar Polen maakten, omdat ze altijd al een bezoek aan Auschwitz hadden willen brengen. Het zijn vooral de verhalen van de mensen en de herdenkingen die ervoor zorgen dat de reizen langs de vernietigingskampen bijzonder indrukwekkende reizen blijven. Zelf vond ik, dat ik tijdens de derde reis veel meer zag van de verschrikkingen dan op de eerste twee reizen. Zo stond ik in Auschwitz-Birkenau bij de asvijver, de plek waar men de as die uit de crematoria kwam heeft gestort. Het was mooi najaarsweer en alles zag er liefelijk uit. Een vijver waar je op het eerste gezicht niet kon vermoeden dat die als graf dienst deed voor zoveel duizenden mensen. Even verder was een bos met wat weidegrond. Daar stonden op een informatiebord twee foto’s afgebeeld, gemaakt door een SS’er in 1943. Ik zag vrouwen, kinderen en oude mannen op een open plek onder de bomen zitten. Het leek op het eerste gezicht wel een picknick. Onder de foto’s stond vermeld: ‘Zij wachten op hun beurt’. Ik kon mijn ogen niet geloven en las het nog eens. Het stond er echt. Het was blijkbaar een drukke dag bij de gaskamers en deze mensen moesten wachten voor ze vermoord konden worden. Ik was diep geschokt en kon het bijna niet geloven. Ze zaten daar schijnbaar zo rustig. Later besefte ik dat ze ook nergens anders naar toe konden. Er zullen ongetwijfeld bewakers en honden zijn geweest, maar die waren op de foto’s niet te zien. Ik weet niet of ik nog een keer de tocht langs de vernietigingskampen zal maken, maar een ding weet ik zeker. Je komt er anders vandaan dan je er heen bent gegaan. Je hebt het grote onvoorstelbare kwaad in het gezicht gezien. En dat is en blijft schokkend en onbegrijpelijk. Hoe is het mogelijk dat de ene mens dit de andere mens aandoet.
Ronald Leopold (Foto Cris Toala Olivares, © Copyright: Anne Frank Stichting)
goed van af, alsof het in de oorlog alleen maar om onderduik en verzet zou zijn gegaan. Het verhaal fungeert dan als een vijgenblad, al die kinderen die ook zijn vermoord worden min of meer onzichtbaar gemaakt.‘Ja… Nederland is in de afgelopen vijfenzestig jaar op heel verschillende manieren met die oorlog om gegaan. Eerst dacht men dat die oorlog al gauw vergeten zou zijn. Toen kwam de tegenstelling goed-fout centraal te staan. Daarna werd grijs de kleur. Voor mij is het verhaal van Anne Frank juist een goed voorbeeld van al de verschillende kleuren die er in zitten. Het is een verhaal van hulp die is gegeven en ook een verhaal van het verraad dat door Nederlanders is gepleegd. Het is vanuit het vervolgingsperspectief gezien eigenlijk een verbijsterend gewoon verhaal, het verhaal van ruim 100.000 vermoorde mensen. Het bijzondere aan Anne Frank is niet zozeer haar lot. Dat is schrijnend normaal. Maar het is de kracht en de ontroering die uitgaat van het boek van een meisje dat zo vol levenslust zat, dat zo graag wilde leven, dat zo veel ideeën en energie had. Of het nu grote literatuur is of niet, het is het verhaal van een kind dat in de maalstroom van de geschiedenis terecht komt en een uiterst triest einde vindt en dat is waar alle grote literatuur over gaat. Ik heb het nu weer over gelezen en elk
Ronald Leopold is in 1960 geboren in een klein dorpje in Groningen. Hij zegt daarover: ‘Die generatie van 1960 heeft de schaduw van de oorlog sterk gevoeld. Mijn ouders waren pubers tijdens de oorlog. Op school werd veel aandacht besteed aan de oorlog, de nationale dodenherdenking was voor ons een plechtig moment in het jaar. Als kind vond ik het ook een beetje eng, al die gevoelens die je niet goed kon begrijpen. Op het wereldbeeld van mijn ouders heeft de oorlog een enorme in vloed gehad. Tijdens mijn studie Geschiedenis in Groningen heb ik me bezig gehouden met de 19e eeuw en met de vraag wat de wortels zijn van wat er in de 20e eeuw is gebeurd, waarom Duitsland en Italië zo zijn afgegleden. De geschiedenis herhaalt zich niet, dat is mijn vaste overtuiging, maar bepaalde patronen zie je altijd weer terug. De kernvraag is dan: wat zijn de parallellen en verschillen tussen nu en toen. In mijn studie heb ik geleerd dat te analyseren en daar de nuances in te zoeken. Ik vind dat je heel voorzichtig moet zijn om zomaar de term fascisme te gebruiken voor wat er nu gebeurt, zoals Rob Riemen van het Nexus Instituut doet.’ Wat voor patronen ziet u dan nu? ‘Je kunt van de geschiedenis leren hoe gevaarlijk het is als een land in een crisissituatie terecht komt en in een overgangsfase zit. De Anne Frank Stichting zou een belangrijke maatschappelijke rol kunnen spelen door een ontmoetingsplaats te zijn waar over racisme en antisemitisme kan worden gepraat. De verzorgingsstaat die lang een vanzelfsprekendheid was kalft af en je ziet hoe in een tijd van crisis mensen vluchtheuvels zoeken en zich vastklampen aan het nationale. Misschien zou je het begrip burgerschap opnieuw moeten uitvinden. Wat betekent het Nederlander te zijn, wat betekent het Europeaan te zijn? Wat betekent het dat je deel uitmaakt van een samenleving?’
Hongarije In verband met zijn studie ging Ronald Leopold in 1984 naar Hongarije waar hij zijn vrouw Andrea leerde kennen. ‘Het was een heel bijzondere tijd, de tijd van het zogenaamde “goulashcommunisme”. Door de vrienden van Andrea, vaak jonge kunstenaars zoals zijzelf, werd de situatie toen als volkomen uitzichtloos gezien en toch viel vijf jaar later de Berlijnse Muur. Mensen konden elkaar niet vertrouwen en wat me ook opviel: daderschap en slachtofferschap liepen dwars door elkaar heen. Hongarije heeft eigenlijk nooit een periode van democratie gekend en nu zie je dat antisemitisme en nationalisme daar heel virulent zijn. Er worden daar daadwerkelijk zigeuners doodgeschoten.’ Met Andrea en haar dochter uit een eerder huwelijk Sara kwam hij in 1985 naar Amsterdam. Nederland was toen vergeleken bij Hongarije een verademing, maar dat is intussen enigszins veranderd: ‘Sara was zeven jaar toen we naar Nederland kwamen, zij is helemaal in Nederland opgegroeid. Maar ik vind het frappant
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 22
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 23
22
23
Herdenken
dat ook zij zich weer ineens buitenlander is gaan voelen. Door al dat praten over allochtonen en buitenlanders is zij zich met hen gaan identificeren. Ik ben er van geschrokken dat zij zich ineens zag als iemand die hier misschien niet zo welkom is. Dat vind ik verschrikkelijk. En hoe moet het dan niet zijn voor kinderen die hier geboren zijn uit ouders die van elders zijn gekomen! Ik wil me een beetje buiten de politieke arena houden, maar je moet je als samenleving wel realiseren wat je doet als je zo de aanval opent op groepen mensen. Ik geloof niet dat die mensen die dat doen beseffen hoe snel dat het klimaat kan vergiftigen. Het begint met woorden en niemand weet waar het eindigt. En wie is er gebaat bij die verruwing en dat egoïsme?’
Het Anne Frank Huis een kenniscentrum Hij kwam in 1985 als uitzendkracht bij de WUV terecht, de wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en hij is er in vijfentwintig jaar niet meer weggegaan. Hij werd van administratieve kracht voorlichter, beleidsmedewerker en stond aan de wieg van de PUR, de Pensioen- en Uitkeringsraad, waar hij nu, zoals hij het zelf zegt, ‘ook weer “het licht uitdoet’”, nu het werk wordt ondergebracht bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Hij heeft het bij de PUR tot directeur gebracht, maar hij was geen afstandelijke manager, hij vond het heel belangrijk in gesprek te blijven met de mensen om wie het gaat, de verzetsdeelnemers en oorlogsslachtoffers. Hij is er trots op dat die zelf het beleid bepalen via de Raadskamers en dat blijft ook zo bij de SVB. Ook voor de Nooit meer Auschwitz-lezing heeft hij veel werk gedaan. Hij is misschien toevallig in dit werk terechtgekomen, maar dat hij er al die tijd is gebleven en zijn hart er aan heeft gegeven is natuurlijk geen toeval. Zoals het zeker geen toeval is dat hem werd gevraagd te solliciteren bij de Anne Frank Stichting, toen directeur Hans Westra met pensioen ging. ‘Het gevoel dat dit een prachtige baan is, dat is alleen maar sterker geworden. De organisatie is met een miljoen bezoekers per
jaar zeer succesvol, maar je houdt als directeur ook natuurlijk wel van problemen die je op moet lossen. Zo heeft de AFS een heel depot met archiefstukken over Anne Frank. Men is bezig om daar een kenniscentrum van te maken. Ik sta zeer positief tegenover die ontwikkeling. Verder zouden we in samenwerking met andere organisaties meer activiteiten kunnen organiseren die te maken hebben met het dagboek. Het is goed om de ramen en deuren wat meer open te zetten. En ik wil dus graag kijken naar het oude ideaal van Otto Frank dat jongeren elkaar in het Anne Frank Huis kunnen ontmoeten en in gesprek met elkaar komen. Daar kunnen natuurlijk de nieuwe communicatiemiddelen, zoals de zogenaamde sociale media, ook een belangrijke rol bij vervullen’ En als er zoiets gebeurt als een kastanjeboom die omvalt? ‘Ik maak een onderscheid tussen wat ik daar zelf van vind en het begrip dat je moet op brengen voor de emoties die mensen daarbij hebben. Ik kan heel goed begrijpen dat mensen daardoor aangeslagen zijn, maar het is buiten proportie als ze de boom beschouwen als de laatste die Anne Frank heeft gezien. Maar het is goed als er discussie over is, zoals ook over de Anne Frank musical. Commercialisering en trivialisering zijn niet goed, maar als het om kunstzinnige uitingen gaat ben ik er voor, zoals de grafische biografie van Anne Frank die kort geleden is verschenen. Over zulke dingen zal gelukkig altijd discussie blijven bestaan. Dat houd je scherp.’ Zou u angst kunnen hebben dat het in Nederland weer fout zou kunnen gaan? ‘Angst is niet de het goede woord, maar het is voor mij niet meer vanzelfsprekend dat het niet fout zal gaan. Nederland is aan het veranderen. Dat roept vragen op of we alles wel goed hebben gedaan. Mijn hoogleraar in Groningen Ernst Kossmann zei tegen mij: “Onthoud één ding: de vraag is belangrijker dan het antwoord.” De zoektocht is inderdaad vele malen belangrijker dan door te schieten naar simpele antwoorden. Daarom is het mooi dat een strip die de Anne Frank Stichting heeft uitgegeven De Zoektocht heet.’
‘Zij wachten op hun beurt’
oorlog was ze als vierjarig kind op een goed onderduikadres terecht gekomen. Daar had ze de oorlog doorgebracht. Haar
oor de derde keer mee in 2010 met de Polenreis georganiseerd door het Nederlands Auschwitz Comité. Als iemand mij tien jaar geleden had verteld dat ik deze reis meer dan een keer zou maken, zou ik het niet geloofd hebben. De eerste keer ging ik beroepsmatig mee uit hoofde van mijn functie als hoofd Collecties en Diensten bij het NIOD. Daar heb ik toentertijd lang over nagedacht omdat ik als niet-Joodse buitenstander mij bij voorbaat al ongemakkelijk voelde. Wat had ik daar eigenlijk te zoeken. Hoe kon ik, zonder me een voyeur te voelen, getuige zijn van het grote verdriet van de nabestaanden die hun doden gingen herdenken. Vaak waren zij de enige overlevenden en was hun hele familie uitgemoord door de nazi’s.
ouders had ze nooit meer terug gezien. Ze was bij het pleeggezin gebleven. Maar hoe goed die ook voor haar waren geweest, het gemis aan eigen familie bleef. En nu stond ze dan voor het eerst op de plek waar haar ouders waren omgebracht. En ze vertelde en ze vertelde maar, aan mij. Dit is wat iedere buitenstaander overkomt tijdens deze reis. Buitenstaander of niet, je wordt opgenomen in de groep door de nabestaanden die je vertellen wat het voor hun leven heeft betekend, dat zij als enige de oorlog overleefden. De herdenking later op die dag in het Israëlische paviljoen bracht me nog dichter bij het hartverscheurende verdriet van de nabestaanden. Na het uitspreken van het kaddish, het gebed voor de doden, kon iedereen die dat wilde de namen noemen van zijn vermoorde familieleden. Het is zo aangrijpend om nabestaanden daar op die plaats de namen van vaders, moeders, grootouders, ooms en tantes, neven en nichten te horen noemen. Soms een hele reeks namen, soms ook maar drie of vier. Sommigen lukte het niet zelf de namen uit te spreken en dan nam een ander die er naast stond het over. Daarna is het over en omhelst iedereen elkaar en wenst de ander een lang leven. Vanaf dat moment heb ik mij geen buitenstander meer gevoeld. Het zijn de mensen zelf met hun verhalen en de herdenkingen, die in de vier vernietigingskampen die we bezochten plaatsvinden, waardoor je opgenomen wordt in hun ervaringen en deelt in hun leed.
Opgenomen in de groep
Asheuvel
Er zijn dan ook vele jaren verstreken voor ik de stap waagde en me in 2003 inschreef voor mijn eerste Polenreis. Het ging heel anders dan ik te voren had gedacht. Binnen twee dagen voelde ik mij geen buitenstaander meer. De tweede dag al liep ik door het Stammlager Auschwitz met aan mijn arm een Joodse vrouw die voor het eerst deze reis maakte met haar drie zonen. In de
De tweede keer ben ik mee geweest als begeleider. Dat was in 2007. Jacques Grishaver had me een paar jaar geleden gevraagd of ik in het bestuur zitting wilde nemen. Dat vond ik een hele eer en ik heb ja gezegd. Vanaf die tijd ben ik nauw betrokken bij het reilen en zeilen van het Auschwitz Comité. Een reis naar Polen organiseren voor rond de 100 deelnemers is één, maar zorgen
De reis naar Polen in 2010 Elly Touwen-Bouwsma
V
De activiteiten van het
Nederlands Auschwitz Comité
worden mede ondersteund door
Fa-med b.v. opgericht door en voor medisch specialisten.
Op weg naar de asheuvel in Sobibor (foto Elly Touwen, 2003)
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 22
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 23
22
23
Herdenken
dat ook zij zich weer ineens buitenlander is gaan voelen. Door al dat praten over allochtonen en buitenlanders is zij zich met hen gaan identificeren. Ik ben er van geschrokken dat zij zich ineens zag als iemand die hier misschien niet zo welkom is. Dat vind ik verschrikkelijk. En hoe moet het dan niet zijn voor kinderen die hier geboren zijn uit ouders die van elders zijn gekomen! Ik wil me een beetje buiten de politieke arena houden, maar je moet je als samenleving wel realiseren wat je doet als je zo de aanval opent op groepen mensen. Ik geloof niet dat die mensen die dat doen beseffen hoe snel dat het klimaat kan vergiftigen. Het begint met woorden en niemand weet waar het eindigt. En wie is er gebaat bij die verruwing en dat egoïsme?’
Het Anne Frank Huis een kenniscentrum Hij kwam in 1985 als uitzendkracht bij de WUV terecht, de wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en hij is er in vijfentwintig jaar niet meer weggegaan. Hij werd van administratieve kracht voorlichter, beleidsmedewerker en stond aan de wieg van de PUR, de Pensioen- en Uitkeringsraad, waar hij nu, zoals hij het zelf zegt, ‘ook weer “het licht uitdoet’”, nu het werk wordt ondergebracht bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Hij heeft het bij de PUR tot directeur gebracht, maar hij was geen afstandelijke manager, hij vond het heel belangrijk in gesprek te blijven met de mensen om wie het gaat, de verzetsdeelnemers en oorlogsslachtoffers. Hij is er trots op dat die zelf het beleid bepalen via de Raadskamers en dat blijft ook zo bij de SVB. Ook voor de Nooit meer Auschwitz-lezing heeft hij veel werk gedaan. Hij is misschien toevallig in dit werk terechtgekomen, maar dat hij er al die tijd is gebleven en zijn hart er aan heeft gegeven is natuurlijk geen toeval. Zoals het zeker geen toeval is dat hem werd gevraagd te solliciteren bij de Anne Frank Stichting, toen directeur Hans Westra met pensioen ging. ‘Het gevoel dat dit een prachtige baan is, dat is alleen maar sterker geworden. De organisatie is met een miljoen bezoekers per
jaar zeer succesvol, maar je houdt als directeur ook natuurlijk wel van problemen die je op moet lossen. Zo heeft de AFS een heel depot met archiefstukken over Anne Frank. Men is bezig om daar een kenniscentrum van te maken. Ik sta zeer positief tegenover die ontwikkeling. Verder zouden we in samenwerking met andere organisaties meer activiteiten kunnen organiseren die te maken hebben met het dagboek. Het is goed om de ramen en deuren wat meer open te zetten. En ik wil dus graag kijken naar het oude ideaal van Otto Frank dat jongeren elkaar in het Anne Frank Huis kunnen ontmoeten en in gesprek met elkaar komen. Daar kunnen natuurlijk de nieuwe communicatiemiddelen, zoals de zogenaamde sociale media, ook een belangrijke rol bij vervullen’ En als er zoiets gebeurt als een kastanjeboom die omvalt? ‘Ik maak een onderscheid tussen wat ik daar zelf van vind en het begrip dat je moet op brengen voor de emoties die mensen daarbij hebben. Ik kan heel goed begrijpen dat mensen daardoor aangeslagen zijn, maar het is buiten proportie als ze de boom beschouwen als de laatste die Anne Frank heeft gezien. Maar het is goed als er discussie over is, zoals ook over de Anne Frank musical. Commercialisering en trivialisering zijn niet goed, maar als het om kunstzinnige uitingen gaat ben ik er voor, zoals de grafische biografie van Anne Frank die kort geleden is verschenen. Over zulke dingen zal gelukkig altijd discussie blijven bestaan. Dat houd je scherp.’ Zou u angst kunnen hebben dat het in Nederland weer fout zou kunnen gaan? ‘Angst is niet de het goede woord, maar het is voor mij niet meer vanzelfsprekend dat het niet fout zal gaan. Nederland is aan het veranderen. Dat roept vragen op of we alles wel goed hebben gedaan. Mijn hoogleraar in Groningen Ernst Kossmann zei tegen mij: “Onthoud één ding: de vraag is belangrijker dan het antwoord.” De zoektocht is inderdaad vele malen belangrijker dan door te schieten naar simpele antwoorden. Daarom is het mooi dat een strip die de Anne Frank Stichting heeft uitgegeven De Zoektocht heet.’
‘Zij wachten op hun beurt’
oorlog was ze als vierjarig kind op een goed onderduikadres terecht gekomen. Daar had ze de oorlog doorgebracht. Haar
oor de derde keer mee in 2010 met de Polenreis georganiseerd door het Nederlands Auschwitz Comité. Als iemand mij tien jaar geleden had verteld dat ik deze reis meer dan een keer zou maken, zou ik het niet geloofd hebben. De eerste keer ging ik beroepsmatig mee uit hoofde van mijn functie als hoofd Collecties en Diensten bij het NIOD. Daar heb ik toentertijd lang over nagedacht omdat ik als niet-Joodse buitenstander mij bij voorbaat al ongemakkelijk voelde. Wat had ik daar eigenlijk te zoeken. Hoe kon ik, zonder me een voyeur te voelen, getuige zijn van het grote verdriet van de nabestaanden die hun doden gingen herdenken. Vaak waren zij de enige overlevenden en was hun hele familie uitgemoord door de nazi’s.
ouders had ze nooit meer terug gezien. Ze was bij het pleeggezin gebleven. Maar hoe goed die ook voor haar waren geweest, het gemis aan eigen familie bleef. En nu stond ze dan voor het eerst op de plek waar haar ouders waren omgebracht. En ze vertelde en ze vertelde maar, aan mij. Dit is wat iedere buitenstaander overkomt tijdens deze reis. Buitenstaander of niet, je wordt opgenomen in de groep door de nabestaanden die je vertellen wat het voor hun leven heeft betekend, dat zij als enige de oorlog overleefden. De herdenking later op die dag in het Israëlische paviljoen bracht me nog dichter bij het hartverscheurende verdriet van de nabestaanden. Na het uitspreken van het kaddish, het gebed voor de doden, kon iedereen die dat wilde de namen noemen van zijn vermoorde familieleden. Het is zo aangrijpend om nabestaanden daar op die plaats de namen van vaders, moeders, grootouders, ooms en tantes, neven en nichten te horen noemen. Soms een hele reeks namen, soms ook maar drie of vier. Sommigen lukte het niet zelf de namen uit te spreken en dan nam een ander die er naast stond het over. Daarna is het over en omhelst iedereen elkaar en wenst de ander een lang leven. Vanaf dat moment heb ik mij geen buitenstander meer gevoeld. Het zijn de mensen zelf met hun verhalen en de herdenkingen, die in de vier vernietigingskampen die we bezochten plaatsvinden, waardoor je opgenomen wordt in hun ervaringen en deelt in hun leed.
Opgenomen in de groep
Asheuvel
Er zijn dan ook vele jaren verstreken voor ik de stap waagde en me in 2003 inschreef voor mijn eerste Polenreis. Het ging heel anders dan ik te voren had gedacht. Binnen twee dagen voelde ik mij geen buitenstaander meer. De tweede dag al liep ik door het Stammlager Auschwitz met aan mijn arm een Joodse vrouw die voor het eerst deze reis maakte met haar drie zonen. In de
De tweede keer ben ik mee geweest als begeleider. Dat was in 2007. Jacques Grishaver had me een paar jaar geleden gevraagd of ik in het bestuur zitting wilde nemen. Dat vond ik een hele eer en ik heb ja gezegd. Vanaf die tijd ben ik nauw betrokken bij het reilen en zeilen van het Auschwitz Comité. Een reis naar Polen organiseren voor rond de 100 deelnemers is één, maar zorgen
De reis naar Polen in 2010 Elly Touwen-Bouwsma
V
De activiteiten van het
Nederlands Auschwitz Comité
worden mede ondersteund door
Fa-med b.v. opgericht door en voor medisch specialisten.
Op weg naar de asheuvel in Sobibor (foto Elly Touwen, 2003)
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 24
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 21
24
21
woord is raak, uit haar openheid, haar waarnemingsvermogen blijkt dat zij een groot schrijfster is die in de knop is gebroken.’
Terugkerende patronen
Ruïne van een van de gaskamers in AuschwitzBirkenau (foto Hans Touwen, 2010)
dat iedereen goed door deze zware tocht heen komt is twee. Het Auschwitz Comité zet daarom begeleiders in, die zorg dragen voor mensen die het moeilijk hebben tijdens deze reizen. Er gaan altijd een rabbijn en een arts mee, die samen met leden van het bestuur van het Comité zorg dragen voor de deelnemers aan de reis. Van de tweede keer herinner ik mij vooral een man die naar Sobibor wilde omdat daar zijn hele familie uitgemoord was. Hij had het verschrikkelijk zwaar en was niet in staat om te praten met anderen. Hij keek alleen maar uit het raam en zei ja en neen als je hem wat vroeg. Dat bleef zo tot Sobibor. Toen bleef hij zelfs in de bus zitten. Sonny Herman, de rabbijn, heeft toen met hem gesproken en hem zover gekregen dat hij de bus uitkwam. Hij kon het haast niet, maar aan de arm van Sonny ging hij het pad op naar de asheuvel. Daar lag zijn familie. Nooit zal ik het beeld van de twee oude mannen vergeten die stevig gearmd, elkaar vasthoudend, het pad insloegen naar de asheuvel. Daar vond de herdenking plaats. De namen van de mensen die daar omgebracht waren, werden daar genoemd. Hij stond er en kon het bijna niet, maar gesteund door de rabbijn kon hij het toch. Het was een andere man die daarna in de bus zat. Hij praatte honderd uit, een zware last was van zijn schouders gegleden.
Het onvoorstelbare kwaad Deze derde keer in 2010 ging ik mee om persoonlijke redenen. Mijn jongste broer en zijn vrouw wilden graag een keer deze reis maken langs de vernietigingskampen. Toen hebben we besloten met zijn vieren te gaan. Mijn man ging ook weer mee. Het verging ons zoals de vorige twee keren. Voor je het wist was je in gesprek met een van de deelnemers aan de reis. Zo was er een moeder met twee dochters die de reis voor het eerst maakten. De mannen hadden ze thuis gelaten. Ze waren lang bezig ge weest met de voorbereiding van de reis. Tien jaar geleden waren ze naar Israel geweest en dat was hun goed bekomen. En nu ging het om Sobibor. Daar waren hun familieleden vermoord. Een neef van hen was in Sobibor geweest en had verteld hoe hij het had ervaren. Daarop hadden ze besloten met zijn drieën deze reis te maken. Een vader en zijn zoon, waarmee we samen aan tafel zaten, maakten deze reis ook voor het eerst. De zoon had zijn vader beloofd mee te gaan. In december 2009 hadden ze
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
zich al ingeschreven. Nu zat hij hier in Polen, maar hij voelde zich verscheurd. Veertien dagen geleden was hij net zelf vader geworden van een zoon. Leven en dood zo dicht bij elkaar. Zijn grootmoeder was de enige overlevende van een familie van 146 personen. Veel later na de oorlog dook er nog een neef op die zijn eigen naam zag staan op de herdenkingssteen die zijn grootmoeder op de Joodse begraafplaats in Muiderberg had opgericht. Toen bleek ze dus nog een neef in Amerika te hebben. Naast nabestaanden waren er veel mensen die de reis naar Polen maakten, omdat ze altijd al een bezoek aan Auschwitz hadden willen brengen. Het zijn vooral de verhalen van de mensen en de herdenkingen die ervoor zorgen dat de reizen langs de vernietigingskampen bijzonder indrukwekkende reizen blijven. Zelf vond ik, dat ik tijdens de derde reis veel meer zag van de verschrikkingen dan op de eerste twee reizen. Zo stond ik in Auschwitz-Birkenau bij de asvijver, de plek waar men de as die uit de crematoria kwam heeft gestort. Het was mooi najaarsweer en alles zag er liefelijk uit. Een vijver waar je op het eerste gezicht niet kon vermoeden dat die als graf dienst deed voor zoveel duizenden mensen. Even verder was een bos met wat weidegrond. Daar stonden op een informatiebord twee foto’s afgebeeld, gemaakt door een SS’er in 1943. Ik zag vrouwen, kinderen en oude mannen op een open plek onder de bomen zitten. Het leek op het eerste gezicht wel een picknick. Onder de foto’s stond vermeld: ‘Zij wachten op hun beurt’. Ik kon mijn ogen niet geloven en las het nog eens. Het stond er echt. Het was blijkbaar een drukke dag bij de gaskamers en deze mensen moesten wachten voor ze vermoord konden worden. Ik was diep geschokt en kon het bijna niet geloven. Ze zaten daar schijnbaar zo rustig. Later besefte ik dat ze ook nergens anders naar toe konden. Er zullen ongetwijfeld bewakers en honden zijn geweest, maar die waren op de foto’s niet te zien. Ik weet niet of ik nog een keer de tocht langs de vernietigingskampen zal maken, maar een ding weet ik zeker. Je komt er anders vandaan dan je er heen bent gegaan. Je hebt het grote onvoorstelbare kwaad in het gezicht gezien. En dat is en blijft schokkend en onbegrijpelijk. Hoe is het mogelijk dat de ene mens dit de andere mens aandoet.
Ronald Leopold (Foto Cris Toala Olivares, © Copyright: Anne Frank Stichting)
goed van af, alsof het in de oorlog alleen maar om onderduik en verzet zou zijn gegaan. Het verhaal fungeert dan als een vijgenblad, al die kinderen die ook zijn vermoord worden min of meer onzichtbaar gemaakt.‘Ja… Nederland is in de afgelopen vijfenzestig jaar op heel verschillende manieren met die oorlog om gegaan. Eerst dacht men dat die oorlog al gauw vergeten zou zijn. Toen kwam de tegenstelling goed-fout centraal te staan. Daarna werd grijs de kleur. Voor mij is het verhaal van Anne Frank juist een goed voorbeeld van al de verschillende kleuren die er in zitten. Het is een verhaal van hulp die is gegeven en ook een verhaal van het verraad dat door Nederlanders is gepleegd. Het is vanuit het vervolgingsperspectief gezien eigenlijk een verbijsterend gewoon verhaal, het verhaal van ruim 100.000 vermoorde mensen. Het bijzondere aan Anne Frank is niet zozeer haar lot. Dat is schrijnend normaal. Maar het is de kracht en de ontroering die uitgaat van het boek van een meisje dat zo vol levenslust zat, dat zo graag wilde leven, dat zo veel ideeën en energie had. Of het nu grote literatuur is of niet, het is het verhaal van een kind dat in de maalstroom van de geschiedenis terecht komt en een uiterst triest einde vindt en dat is waar alle grote literatuur over gaat. Ik heb het nu weer over gelezen en elk
Ronald Leopold is in 1960 geboren in een klein dorpje in Groningen. Hij zegt daarover: ‘Die generatie van 1960 heeft de schaduw van de oorlog sterk gevoeld. Mijn ouders waren pubers tijdens de oorlog. Op school werd veel aandacht besteed aan de oorlog, de nationale dodenherdenking was voor ons een plechtig moment in het jaar. Als kind vond ik het ook een beetje eng, al die gevoelens die je niet goed kon begrijpen. Op het wereldbeeld van mijn ouders heeft de oorlog een enorme in vloed gehad. Tijdens mijn studie Geschiedenis in Groningen heb ik me bezig gehouden met de 19e eeuw en met de vraag wat de wortels zijn van wat er in de 20e eeuw is gebeurd, waarom Duitsland en Italië zo zijn afgegleden. De geschiedenis herhaalt zich niet, dat is mijn vaste overtuiging, maar bepaalde patronen zie je altijd weer terug. De kernvraag is dan: wat zijn de parallellen en verschillen tussen nu en toen. In mijn studie heb ik geleerd dat te analyseren en daar de nuances in te zoeken. Ik vind dat je heel voorzichtig moet zijn om zomaar de term fascisme te gebruiken voor wat er nu gebeurt, zoals Rob Riemen van het Nexus Instituut doet.’ Wat voor patronen ziet u dan nu? ‘Je kunt van de geschiedenis leren hoe gevaarlijk het is als een land in een crisissituatie terecht komt en in een overgangsfase zit. De Anne Frank Stichting zou een belangrijke maatschappelijke rol kunnen spelen door een ontmoetingsplaats te zijn waar over racisme en antisemitisme kan worden gepraat. De verzorgingsstaat die lang een vanzelfsprekendheid was kalft af en je ziet hoe in een tijd van crisis mensen vluchtheuvels zoeken en zich vastklampen aan het nationale. Misschien zou je het begrip burgerschap opnieuw moeten uitvinden. Wat betekent het Nederlander te zijn, wat betekent het Europeaan te zijn? Wat betekent het dat je deel uitmaakt van een samenleving?’
Hongarije In verband met zijn studie ging Ronald Leopold in 1984 naar Hongarije waar hij zijn vrouw Andrea leerde kennen. ‘Het was een heel bijzondere tijd, de tijd van het zogenaamde “goulashcommunisme”. Door de vrienden van Andrea, vaak jonge kunstenaars zoals zijzelf, werd de situatie toen als volkomen uitzichtloos gezien en toch viel vijf jaar later de Berlijnse Muur. Mensen konden elkaar niet vertrouwen en wat me ook opviel: daderschap en slachtofferschap liepen dwars door elkaar heen. Hongarije heeft eigenlijk nooit een periode van democratie gekend en nu zie je dat antisemitisme en nationalisme daar heel virulent zijn. Er worden daar daadwerkelijk zigeuners doodgeschoten.’ Met Andrea en haar dochter uit een eerder huwelijk Sara kwam hij in 1985 naar Amsterdam. Nederland was toen vergeleken bij Hongarije een verademing, maar dat is intussen enigszins veranderd: ‘Sara was zeven jaar toen we naar Nederland kwamen, zij is helemaal in Nederland opgegroeid. Maar ik vind het frappant
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 20
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 25
20 H e r d e n k e n
‘Angst over Nederland is niet het goede woord, maar het is niet vanzelfsprekend dat het hier niet fout kan gaan’ Interview met Ronald Leopold de nieuwe directeur van de Anne Frank Stichting Max Arian
H
ij heeft vijfentwintig jaar bij de WUV en de PUR gewerkt en is vanaf 1 januari 2011 directeur van de Anne Frank Stichting. Ronald Leopold hoopt dat hij van het Anne Frank Huis een ontmoetingsplaats kan maken, een oud ideaal van Otto Frank, dat de laatste tijd wat minder aandacht heeft gekregen. ‘In het museum gaat het vooral om bezinning, maar de bezoekers komen daarover niet in gesprek. Toch geeft de maatschappelijke ontwikkeling daar voldoende aanleiding voor.’ Een interview op de drempel van het Anne Frank Huis.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
25
Herdenken
De ‘kleuren’ in het verhaal van Anne Frank Hij gaat niet alleen werken bij de Anne Frank Stichting, Ronald Leopold (50) woont ook in de buurt waar Anne Frank is opgegroeid, de Amsterdamse Rivierenbuurt. ‘Kijk maar’ zegt hij, ‘hier tegenover staat de school van Margot Frank, Anne’s zuster. Nu is het een gebedsplaats voor oudere Marokkanen en op zondag is er een soort van mohammedaanse zondagschool. Dan zie je die kinderen in al hun levenslust naar buiten komen om te spelen op de speelplaats. Voor mij is dat ook een stuk Amsterdamse geschiedenis. Die kinderen zijn hier geboren, ze willen hun vleugels uitslaan. Net zoals Anne Frank hebben ze idealen: ze willen koningin worden of schrijfster. Je hoopt dat ze vrij denkende, onafhankelijke mensen zullen worden, die heel zelfbewust met een hoofddoekje lopen of heel trots dat hoofddoekje in de Amstel zullen gooien, dat maakt niet uit. Als ze maar die vrije, zelfstandige mensen worden waar deze stad altijd van heeft geleefd.’ Hij is in het geheel niet bang om directeur te worden van de roemruchte Anne Frank Stichting met zijn succesvolle en soms roerige geschiedenis: ‘Nee, ik zie daar helemaal niet tegen op, ik vind het heel eervol en toen ik de organisatie beter van binnenuit leerde kennen werd ik steeds enthousiaster vanwege de mensen die daar betrokken en vanuit hun hart en ziel heel betekenisvol werk doen.’ Maar betekenisvol in welk opzicht? Gaat het alleen om dit ene meisje Anne Frank, gaat het om de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog of om alle kinderen die nu in de wereld in nood zitten? ‘Dat is de kernvraag waar de Anne Frank Stichting altijd mee heeft geworsteld en in de loop van de tijd zijn daar verschillende antwoorden op gegeven. Het is een vraag die steeds boven de tafel zal blijven hangen en dat is ook niet slecht, het dwingt je er toe er over na te blijven denken. Een pasklaar antwoord heb ik daar nog niet helemaal op, maar voor mij is het verhaal van Anne Frank toch in de eerste plaats het verhaal van de vervolging van de Joden in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de doelstelling van de stichting wordt ook gesproken van de wereldwijde strijd tegen racisme, antisemitisme en voor de mensenrechten, maar dan dreigt altijd wel het risico van verbreding.’ Risico? ‘Ja, dat noem ik een risico. Als je niet oppast, hangt het bord van Anne Frank straks boven de zeehondenopvang in Pieterburen, want het is zo gemakkelijk toepasbaar in allerlei situaties en de identificatie met Anne komt zo gemakkelijk tot stand. Bij mensenrechten gaat het om heel nobele doelen, want er is onderdrukking in de hele wereld, maar als je er over nadenkt vind ik toch dat Anne Frank altijd zichtbaar moet blijven in wat we doen en uitdragen. Ik geloof erg in de kracht van het verhaal van Anne Frank, in de bezinning die er uit voortvloeit en de educatieve kanten die het heeft, maar ik geloof niet dat je daar een vorm van activisme aan zou moeten verbinden.’ Er is nog een ander probleem met het verhaal van Anne Frank. Ondanks de verschrikkelijke afloop komt Nederland er toch te
De Reis Polen 11/2010 Jeroen Schilt
Vanuit Amsterdam Alsof het zo moest zijn overlijdt Harry Mulisch twee dagen voor vertrek. In een klap was duidelijk dat er in ieder geval toch een boek mee in het vliegtuig zou gaan. De Zaak 40/61, het indrukwekkende en bij vlagen geniale verslag rond het proces tegen Adolf Eichmann in 1961, waarvoor Mulisch in hetzelfde jaar ook in Polen zijn licht opsteekt: Warschau, Lublin, Majdanek, Krakow en tenslotte, na een overstap in Trzebinia, Oświęcim, ‘het eindpunt van Eichmann’s deportatietreinen, de plaats van het misdrijf’. Vanuit onze woning in Tuinwijk, na de oorlog gebouwd op het omheinde terrein van de Amsterdamse Umschlagplatz aan de Polderweg, maandagochtend, zoals wel vaker, met de trein vanaf het in 1939 gereed gekomen Muiderpoortstation. Vertrek en aankomst staan vanaf dat moment dan ook onwrikbaar in het teken van dat wat de komende zes dagen als een verwarrende, grotendeels onbegrijpelijke film voorbij zal trekken (en in heldere flarden eerlijk gezegd nog steeds, plotseling en op de vreemdste momenten). Op Schiphol in het barretje aan het eind van de Cpier vlak voor vertrek nog een espresso genomen en geen gin-
tonic zoals een man een paar tafeltjes verderop. Hij blijkt overduidelijk een van de gespannen medereizigers te zijn, wanneer hij bij het opstaan uitroept, meer om zichzelf moed in te praten dan als een informatieve mededeling richting zijn metgezel: ‘Kom, laten we gaan naar dat katholieke klote Polen’. Niet iedereen is deze eerste november in de stemming voor het vieren van Allerheiligen.
In Warschau In Warschau lijkt het lente. Vanaf vliegveld Frédéric Chopin naar het centrum rijden een hagelwitte en een pikzwarte touringcar het reisgezelschap door die typisch Oost-Europese, wat rommelige, grauwe voorstadbebouwing bestaande uit halfvergane of juist fonkelnieuwe industrie- en bedrijfspanden, volkstuincomplexen, vroeg-naoorlogse woonwijken met vrij in het groen geplaatste, verveloze flatblokken en talrijke in pasteltinten geschilderde kiosken voor de verkoop van levensmiddelen, bloemen en alcohol (24 uur per dag open, wat een zegen). Op steenworp afstand van het immens hoge neo-classicistische Paleis voor Wetenschap en Cultuur – een gift van Stalin die alle hoofdsteden van de Warschau-Pactlanden met vergelijkbare bouwwerken verblijdde – stappen we uit bij het glimmende Holiday (...) Inn in de Złotastraat; letterlijk op de zuidelijke grens van wat ooit het Ghetto der Ghetto’s was. In de hotelkamer staat uiteraard een televisie. Op zoek naar een Poolse zender voor de eerste couleur locale gebeurt iets volstrekt onwezenlijks: op TVP 1 is de familie van Polanski’s The Pianist net getuige van de huiveringwekkende scene, waarin een Joodse pater familias aan de overkant door twee potige SS-ers met rolstoel en al van het balkon wordt gedonderd. Nog geen uur in Warschau, vlak om de hoek van het
Birkenau, ‘immens uitgestrekt. Prikkeldraad zo ver je kunt kijken …’ (foto’s Jeroen Schilt)
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 26
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 19
26
19
Het ‘verstilde perron met het verroeste stootblok’ in Sobibor Birkenau, 'een strook houten barakken is behouden gebleven’
ghetto, het moest blijkbaar zo zijn ... Bepaald minder beklemmend, maar toch ook vol symboliek is het uitzicht vanuit het hotelkamerraam. Dat wordt in zijn geheel ingenomen door het forse betonkarkas van de in aanbouw zijnde luxe woontoren Złota 44 die Stalins cadeau naar de kroon moet steken: een architectonisch hoogstandje van de wereldberoemde Joods-Amerikaanse bouwmeester Daniël Libeskind, die ondermeer het fascinerende Joods Historisch Museum in Berlijn ontwierp.
Tastbare plekken Geschiedenis, of beter: begrip van geschiedenis kan niet zonder tastbare plekken. Dat is wel duidelijk. Zeker na het bezoek aan de Joodse begraafplaats, die deels nog omzoomd wordt door een fragment van de oorspronkelijke drie meter hoge en 18 kilometer lange ghettomuur, aan de buitenzijde waarvan zich, in de grond van een voormalig sportveld, het massagraf bevond voor de vele duizenden uitgehongerde ghettobewoners. Een nachtelijke wandeling door het deel van de stad dat van november 1940 tot mei 1943 het ghetto vormde, met 27.000 woningen voor aanvankelijk 450.000 inwoners, was een ervaring die achteraf sterk overeenkomt met de kernachtige omschrijving van Mulisch: ‘En ik ben ook in een uitgestrekt stadsdeel geweest, waar enkele neo-pompeuse woonkazernes stonden, maar verder talloze heldere, strakke flatgebouwen, gescheiden door veel licht en ruimte. Alleen in het midden van deze wijk herinnerde een nog te restaureren paleisruïne er aan (...) Dat hier het ghetto was geweest. Staande op de keien, die als enige het verleden bewaarden en de voetstappen der vermoorden, keek ik om mij heen naar de schoongewassen stilte, die overal op aarde het kenmerk is van onze nieuwe, post-Hitleriaanse wereld.’ Daar kan aan worden toegevoegd dat Polen inmiddels zijn best doet om de herinnering aan het ghetto ook op straat blijvend te verankeren. Los van de reeds langer bestaande herinneringsmonumenten en het in aanbouw zijnde museum voor de geschiedenis van de Poolse Joden op en rond de voormalige Umschlagplatz, verrijzen her en der informatieborden en wordt op sommige plekken de loop van de ghettomuur in de bestrating weergegeven. Een door schuttingen afgezet werkterrein liet zien dat ook de ‘voetafdruk’
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
van de houten loopbrug over de Chłodnastraat – de dramatische verbinding tussen het grote en het kleine ghetto – in een nieuw en zo origineel mogelijk plaveisel wordt aangebracht. Schuttingen moeten er ook hebben gestaan na het besluit om de ten oosten van het ghetto gelegen en in 1944 volledig verwoeste oude stad van Warschau, de Stare Miasto, de Stare Nowe, Mariensztat en een groot deel van Powiśle, ondanks een totaal gebrek aan geld en materiaal tot in detail te herbouwen, straat na straat, blok na blok. Een unicum. Ook dat ontgaat Mulisch niet waarbij hij tevens laat blijken een diep respect te hebben voor het in zijn ogen heldhaftige Poolse volk: ‘Het heeft geweigerd, van Warschau een moderne stad te maken, zoals wij met Rotterdam hebben gedaan; het mocht door splinternieuw te zijn zelfs geen omgekeerd monument voor de Duitsers worden, op geen enkele manier mocht er een herinnering blijven: de stad werd steen voor steen herbouwd, zoals zij was in 1939. De vijftiende, de zestiende, de zeventiende en achttiende eeuw... Deze naadloze ontkenning van zes jaar Cyklon-B-filosofen over de vloer, heeft iets verbijsterends voor wie door Warschau loopt.’
Auschwitz, de eenzaamste plek Hoewel de reis, uiteindelijk een kilometer of duizend met de bus, feitelijk nog moest beginnen, was in twaalf actieve uren War schau gevoelsmatig eigenlijk al een soort verzadigingspunt in bevattingsvermogen aangaande Endlösung en perfide nazistisch oorlogsgeweld bereikt. Maar goed, zeker als je net stoer beweert dat geschiedenis niet zonder tastbare plekken kan, is weglopen voor de vernietigingskampen uiteindelijk geen optie. Dat was ook de strekking van een column van Arnon Grunberg in de Volkskrant ergens in de aanloop naar de herdenkingsdagen van afgelopen mei: natuurlijk, we weten het allemaal precies, boekenkasten vol, uitpuilende archieven en na 1945 vonden en vinden er nog steeds de meest gruwelijk georganiseerde slachtingen plaats, maar, stelt hij onomwonden, er blijft een verschil: de kampen. Welnu, vooruit dan maar: Auschwitz 1, Stammlager. ‘Het kamp is kleiner dan ik dacht. Drie rijen van elk elf stenen gebouwen van twee verdiepingen vormen een vredig, zij het wat somber dorpje. Hier en daar zijn wandelaars.’, aldus Mulisch. Uiteraard ziet hij
Vanaf eind jaren vijftig ontsproot kennis over de oorlogsgevolgen behalve aan de internationale verzetsconferenties, aan nog een tweede bron. In 1956 traden de West-Duitse Wiedergutmachungswetten in werking. Die wetten golden voor Joodse overlevenden, waar ze ook woonden. Vereiste voor een uitkering was een keuring door een arts in het woonland, maar die arts moest zijn rapport wel in het Duits kunnen opstellen. Veel Joodse overlevenden waren geëmigreerd naar Amerika. Zij kwamen voor hun keuring vaak terecht bij Duitse psychoanalytici die al voor de oorlog waren gevlucht. Zo kwam het dat hún psychoanalytische georiënteerde inzichten van over de oceaan werden geïmporteerd naar Duitsland, waar de psychiatrie tot dan toe stijf en strak volhield dat alleen patiënten, die organische aandoeningen hadden opgelopen, door de oorlog blijvend in hun gezondheid konden zijn geschaad. De combinatie van de Europese verzetscongressen en de Amerikaanse inbreng in de Wiedergutmachung resulteerde in een wetenschappelijke paradigmawisseling. De kern daarvan was de erkenning dat een extreme, externe ervaring lange-termijnschade kan opleveren. Je was dan geen aansteller en je hoefde ook niet al voor de oorlog een kneusje te zijn geweest. Dit paradigma werd in 1980 vastgelegd in de term ‘posttraumatische stressstoornis’ (PTSS).
Politieke afwegingen Een van onze belangrijkste conclusies is, dat de mate van lijden tijdens of na de oorlog weinig voorspelt over de erkenning van medisch-psychische oorlogsschade. De elf onderzochte landen gaven na 1945 in een zeer verschillend tempo aandacht aan de slachtoffers. Nergens vloeiden medische praktijk en sociale wetgeving logisch voort uit de omvang van het leed. Nergens vloeide uit de feiten, omtrent welke groepen het meest hadden geleden, logisch voort dat die dan ook de meeste zorg en aandacht kregen. Zie Denemarken, waar het oorlogsleed gering was maar de aandacht voor mogelijke ziekten groot. Of omgekeerd Polen, waar het lijden enorm was en de ziekte-erkenning gering. Het oorlogstrauma is dus een geval apart wat betreft de medische kennisontwikkeling. Om welke slachtoffergroepen moest de overheid zich bekommeren? Wie kwamen als eerste in aanmerking voor een financiële regeling? Welke vormen van ge zondheidsschade ten gevolge van de oorlog dienden te worden vergoed? Ons onderzoek laat zien dat politieke meer dan medische afwegingen de doorslag gaven bij de beantwoording van dit soort vragen. De eerste voorzieningen werden niet opgezet waar de oorlogsziektes zich het eerst of het heftigst voordeden. Zo liep overal de zorg voor verzetsinvaliden en militaire slachtoffers jaren voor op de voorzieningen voor de Joodse overlevenden. Ook aan de vraagzijde waren politieke belangen nooit ver weg. De vroegste inzichten over medische oorlogsgevolgen werden niet verbreid door de Wereldgezondheidsorganisatie, de VN, art-
senorganisaties of universiteiten, maar door de organisaties van voormalig verzet, gevangenen en veteranen. Doordat de meest actieve artsen zelf ex-gevangene waren, was de kennisontwikkeling nauw verbonden met de strijd voor erkenning en pensioenen, en dus sterk politiek gekleurd. Ten tijde van die verzetsconferenties en de Wiedergutmachung was de Nederlandse invloed op het medisch denken over de oorlogsgevolgen nog minimaal. Dat sloeg om na de affaire van de ‘Drie van Breda’ in 1972. Het voornemen van minister Van Agt om de ‘Drie’ vrij te laten, riep grote tegenstand op. Voor het eerst werd duidelijk hoeveel overlevenden nog steeds leden onder de oorlog. Dat maakte diepe indruk en leidde bij regering en parlement tot een soort goedmaakbeleid met als kern: ruime erkenning van de late psychische gevolgen en ruime subsidiëring van de opkomende oorlogssector.
Nederland gidsland Mede dankzij dit ‘oorlogswelzijnsbeleid’, dat op zijn beurt weer werd gestimuleerd door de officiële erkenning van PTSS, verruilde Nederland de achterste regionen voor een voorhoedepositie. Na decennialang achteraan hobbelen, nam Nederland vanaf midden jaren tachtig ook op traumagebied zijn vertrouwde functie van gidsland in. Zo exporteerden Nederlandse deskundigen naar allerlei Europese landen onze inzichten over de Tweede Generatie; Joodse onderduikkinderen; en categorale zorg voor ‘oorlogsgetroffenen’. De scherpste formulering van de achterliggende oorzaken van deze omslag luidt: emancipatie van de emotie. Geloven in God werd vervangen door geloven in gevoel. Zwijgen hoefde niet meer; gevoelens mochten worden gevoeld en geuit. Het stigma op en de onwetendheid over psychische klachten verdwenen. De compassie met slachtoffers nam toe. Ook door de democratisering werden patiënten assertiever en machtiger. Heel belangrijk is dat in Nederland ook de elites deze nieuwe moderniteit omarmden. Dat was elders veel minder of pas later het geval. Tegelijkertijd veranderden de politieke verhoudingen. Nederland ontzuilde. De binnenlandse koude oorlog kwam ten einde. Het communistisch verzet werd niet langer miskend maar op een voetstuk geplaatst. De oorlog en in het bijzonder de Jodenvervolging kwamen heviger dan ooit in de aandacht. Het is dat samenvallen van al deze mentale, culturele, sociale en politieke omwentelingen waaruit volgens ons valt te verklaren dat juist in Nederland het oorlogstrauma zo aansloeg.
Jolande Withuis is socioloog en senior onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Het betreft het boek: Jolande Withuis and Annet Mooij, The Politics of War Trauma; The Aftermath of World War II in Eleven European Countries. Uitgever Amsterdam University Press, Amsterdam 2010, 380 blz., ISBN 978-90-5260-371-1, € 39,90
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 18
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 27
18 H e r d e n k e n
Omgaan met het oorlogstrauma in Nederland Jolande Withuis
O
p 24 juni 2010 werd in De Balie te Amsterdam het boek The Politics of War Trauma gepresenteerd. Jolande Withuis, die samen met Annet Mooij het boek samenstelde, hield daarbij een inleiding waarin zij een schets gaf van de ontwikkeling bij de behandeling van medisch-psychische oorlogsschade in Nederland na 1945. Deze inleiding volgt hierna.
Nederland een uitzondering In het boek dat hier vandaag wordt gepresenteerd zijn elf Europese landen vergeleken met de vraag hoe er na de Duitse capitulatie is omgegaan met gezondheidsschade als nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Wonderlijk genoeg was dat tot nu toe niet bekend. Dankzij dit onderzoek kunnen wij met nu zekerheid poneren dat Nederland in Europa een uitzondering vormt. Nergens anders beschouwen zo veel oorlogsoverlevenden zich categoraal of individueel als getraumatiseerd en nergens anders ook worden zij door overheid, behandelaars, media, historici en familieleden zo volautomatisch gezien als collectief getraumatiseerd. Nergens zul je bijvoorbeeld in een oorlogsmuseum vrijwilligers aantreffen die een door de overheid betaalde training hebben ondergaan in de omgang met getraumatiseerde mensen. Dit simpelweg, omdat het nergens anders zo vanzelfsprekend wordt geacht, dat het bezoeken van een museum mensen mogelijk overstuur en opvang-behoeftig maakt. De oorlog is bij ons komen te staan in het teken van psychische kwetsbaarheid. Elders is dat niet of veel minder het geval. Vergeleken met het buitenland vragen én krijgen in Nederland exceptioneel veel soorten oorlogsslachtoffers erkenning als oor-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
27
logszieke. Dat betekent niet dat Nederland altijd al meer dan andere landen aandacht heeft besteed aan de gezondheidsklachten van oorlogsslachtoffers. Integendeel. Onze constatering slaat op de situatie zoals die sedert midden jaren zeventig is gegroeid, een situatie die scherp contrasteert met de kwarteeuw daarvoor.
Eerst terug naar ‘normaal’ Het is een misverstand dat er tot de jaren zeventig een conspiracy of silence heeft geheerst over de mogelijke psychische gevolgen van de oorlog. Vooral artsen, die zelf een kamp hadden overleefd, voorzagen zulke gevolgen al meteen. Maar niet overal werd naar hun zorgen geluisterd. Terwijl Frankrijk en Denemarken zich ontwikkelden tot de pionierslanden van het concentratiekampsyndroom, werden in Nederland de oorlogsgevolgen verwaarloosd. Het Nederlandse verzet meende, net als de dokters en de dominees, dat we zo snel mogelijk terug moesten naar normaal. De verzetselite, die vooral bestond uit verzetsmensen die niet gevangen hadden gezeten, was beducht voor het stimuleren van onrust en ontevredenheid. Zoals medici vreesden dat uitkeringen mensen ziek zouden houden, zo vreesde de verzetstop dat aandacht voor gezondheidsklachten zou leiden tot chroniciteit. In Frankrijk waren verzetsorganisaties minder regentesk jegens de basis en zelfbewuster jegens de overheid. Privileges en eer bewijzen werden gevraagd en gekregen. Een communistische ex-Buchenwalder regelde als minister van volksgezondheid meteen speciale medische zorg. In vakbladen kregen de aandoeningen van ex-gedeporteerden al eind jaren veertig officiële medische namen als Pathologie des Déportés en Maladie de la Résistance. In Denemarken plaatste de regering het minieme verzet op een voetstuk om de reputatie van het land te redden van de verdenking van collaboratie. Er werd ruim geld ter beschikking gesteld voor voorzieningen en medisch onderzoek onder kampoverlevenden, wat al in 1954 de term KZ-syndroom opleverde. Dat syndroom omvatte ook psychische klachten maar die werden toen niet begrepen als gevolg van psychotrauma maar van honger.
Lange-termijnschade De Nederlandse vrees voor blijvende onaangepastheid ontbrak in de beide genoemde landen. Nederlandse ex-gevangenen zelf beseften overigens heel goed dat sommige teruggekeerden kampten met gezondheidsproblemen. Hun voormannen namen deel aan de internationale medische conferenties die het voormalig verzet vanaf 1948 organiseerde, met Frankrijk en Denemarken als voortrekkers. Midden jaren vijftig werd op deze conferenties al voorzichtig geconcludeerd dat de oorlogsgevolgen wellicht niet van voorbijgaande aard zouden zijn. Opvallend is dat uit alle landen ongeveer dezelfde klachten werden gerapporteerd: moeheid, matheid, hartkloppingen, concentratiestoornissen, kortom: een gebrek aan fysieke en mentale energie. Even opvallend is dat nergens melding werd gemaakt van de shell shock-symptomen van na de Eerste Wereldoorlog: doofheid, stomheid, verlamming, bizarre bewegingen.
ook blok 11, ‘de gevangenis in een gevangenis’, met de beangstigende martelkamers in de kelder waar dag en nacht gemoord werd en de eerste vergassing plaatsvond van 600 gewonde Russische krijgsgevangenen en 250 zieken uit het hospitaal. In blok 20 stierven duizenden door phenol-injecties in de hartstreek. In een ander blok staat de twintig meter lange vitrine gevuld met vrouwenhaar en verder vitrines met ontelbare hoeveelheden kinderschoenen, brillen, koffers, pannen, tandenborstels, kunstledematen. En als klap op de vuurpijl, net buiten de dubbele omheining van elektrisch geladen prikkeldraad aan isolatoren op betonnen palen, het meest schuldige gebouw op aarde: de eerste minutieus doordachte Zyklon B-gaskamer annex crematorium, voorzien van ijzeren sleden op rails waarmee de lijken in de ovens geschoven konden worden. Het kan nog erger. Auschwitz 2, Birkenau. Drie kilometer verderop, aan de andere kant van het spoorwegemplacement van Oświęcim. In een volledig open vlakte waar de wind vrij spel heeft ligt daar het angstaanjagende restant van iets onbevattelijks. Het kamp, waarvoor in 1943 nota bene een uitbreidingsplan gereed lag dat voorzag in een verdubbeling, is immens uitgestrekt. Prikkeldraad zo ver je kunt kijken; het poortgebouw met wachttoren waar de trein doorheen ging; het lange, hele lange selectieperron, met aan het einde de sciencefictionachtige ruïnes van twee opgeblazen gaskamers annex crematoria. Nog verder naar achteren het badhuis en de restanten van nog eens twee gaskamers/crematoria. Een strook houten barakken is behouden gebleven, evenals drie stroken stenen barakken, het vrouwenkamp met in een van barakken de ‘slaapplaats’ van medereizigster Lenie Velleman; en verder tientallen schoorstenen die als een bos dode bomen de plaats aanduiden van de overige barakken, samen goed voor het onderbrengen van maarliefst 60.000 mens-slaven. Mulisch noemt het ‘de eenzaamste plek op aarde, alleen door zwijgen te beschrijven’. Licht pathetisch misschien, maar wat moet je ook anders met zoiets?
Wrede begraafplaats Voor het lugubere kamp Majdanek, vergeven van de kraaien en een maatje kleiner dan Birkenau, geldt twee dagen later in wezen
hetzelfde. Dat ligt voor god en iedereen zichtbaar op een licht omhoog glooiende kale vlakte net buiten Lublin aan de oude en nog steeds doorgaande hoofdweg naar Chełmno. Tientallen houten barakken zijn behouden gebleven, waaronder die waarin een grotere en een aantal kleinere gemetselde en deels betonnen gaskamers waren ondergebracht en waar volop geëxperimenteerd werd met zowel Zyklon B als koolmonoxide. ‘Fluitende arbeiders teerden scheefgezakte houten wachttorens, trokken vermolmde barakken omver en bouwden op dezelfde plaats nieuwe, volgens de oorspronkelijke Duitse blauwdrukken’, schrijft Mulisch. Ook nu rijdt een aanhangwagen rond waarop nieuwe, met de hand bewerkte houten stijlen en dakgordingen liggen. Zeker herbouwd is de houten ombouwing van het crematorium met een hoge schoorsteen en wederom een flinke gaskamer die zonder enige gêne als een soort kathedraal de kam van de glooiende vlakte tooit. Na een lange tocht door het steeds dunner bevolkte en steeds dichter beboste Oost-Polen – berken en dennen – komen onze yin en yang bussen in de buurt van het drielandenpunt met WitRusland en Oekraïne: bij het alleen al door zijn naam onheilspellende Sobibor, in de late namiddag. Behalve het verstilde perron met het verroeste stootblok waarop nu keurige stapels gezaagde boomstammen liggen die elk moment met een goederentrein opgehaald zouden kunnen worden, herinnert eigenlijk niets aan wat hier in november 1943 na de opstand volledig door de Duitsers is ontmanteld. Waarschijnlijk het meest doortrapte en efficiënt georganiseerde vernietigingskamp ooit. De plattegrond laat daarover geen enkele misvatting bestaan: een fabriek met een adequate arbeidsdeling en een geoliede lopende band. Alles was hier vanaf het prilste begin gericht op het zo snel mogelijk doden van zo groot mogelijke aantallen Joden. Juist omdat er behalve asvelden en een sobere hoge asheuvel als herdenkingsmonument eigenlijk niets is hakt Sobibor er diep in. Niet afgeleid door prikkeldraad, ovens en barakken lijkt het een tikkeltje eenvoudiger om deze verdoemde plek toch vooral ook als de laatste rustplaats van een onnoemelijk aantal vermoorden te zien. Een reusachtige, wrede begraafplaats.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 28
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 17
28 H e r d e n k e n
‘Sleutels tegen het vergeten’
Vrouwenvolk Simon Soesan (Haifa – Israel)
Een monument in Wenen
T
Theo van Praag
Monumenten in het straatbeeld Veel hoofdsteden in Europa, zoals Amsterdam, Parijs, Warschau, Berlijn en natuurlijk Wenen telden voor de Tweede Wereldoorlog een grote Joodse bevolking. Vlak voor de Anschluss van Oostenrijk bij Nazi-Duitsland in 1938 woonden er 200.000 Joden in Oostenrijk, van wie 180.000 in Wenen. In de jaren daarna vluchtten velen vooral naar de Verenigde Staten en Palestina. Bijna 70.000 Joden werden vermoord in de vernietigingskampen van de nazi’s. Een vraag die na 1945 vaak gesteld werd is: hoe kun je mensen herdenken die toen verdwenen, gestorven of vermoord zijn? Op een aantal plekken zijn als antwoord daarop in de laatste jaren in Nederland, België, Duitsland en Oostenrijk Stolpersteine (struikelstenen) geplaatst bij het huis waar iemand het laatst gewoond heeft. Zo’n struikelsteen is een goudkleurig vierkantje van 10 bij 10 centimeter, waarop in een messing plaatje, de naam, geboortedatum, deportatiedatum en plaats en datum van overlijden gestanst zijn. Het Auschwitz Bulletin heeft daar in september 2009 (p. 10-11) met Stolpersteine in Woensel (Eindhoven) ook aandacht aan besteed. Stolpersteine is een project van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig (1947, Berlijn). Hij brengt gedenktekens aan op het trottoir voor de huizen van mensen die door de nazi’s verdreven, gedeporteerd, vermoord of tot zelfmoord gedreven zijn. Deze Stolpersteine herinneren onder andere aan Joden, Sinti en Roma, politieke gevangenen, homoseksuelen, Jehova’s getuigen en euthanasie-slachtoffers. De kunstenaar noemt ze Stolpersteine omdat je erover struikelt met je hoofd en je hart, en je moet buigen om de tekst te kunnen lezen. Ook in Wenen zijn struikelstenen, maar in één wijk heeft men nog iets heel anders bedacht. Wenen is verdeeld in 23 wijken, die Bezirke worden genoemd. Alle wijken hebben een nummer en een naam. De 9e wijk heet Alsergrund. De huidige bewoners van één straat in die wijk, de Servitengasse, hebben onderzocht hoeveel Joodse bewoners hun straat telde en hoevelen er kleine
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
17
Column
Het sleutelmonument in de Servitengasse, Wenen, rechts detail (foto’s Theo van Praag)
bedrijfjes hadden. Van de 680 bewoners bleken 55% Joods te zijn. De Servitengasse is representatief voor veel van deze straten in het 9e Bezirk. Men ging onderzoeken wat het lot was van hun vroegere verdwenen buren, of zij kinderen hadden en kleinkinderen, en of zij erin geslaagd waren te ontsnappen aan het naziregime. En men wilde op die manier iets van hun waardigheid in deze buurt en de maatschappij herstellen. Zo werd bijvoorbeeld voor één bepaald huis in de Servitengasse nagegaan welke bewoners er vóór de oorlog woonden. Als herinnering aan de 27 bewoners van dat specifieke huis, die allen verdreven of vermoord werden, zijn hun namen op een gedenksteen aan de gevel huis geplaatst. Vele bewoners werden na 1938 uit hun huizen gezet, bijeengedreven en weggevoerd naar zogenaamde Sammelwohnungen, waar veel families op elkaar gepropt moesten verblijven tot ze naar kampen werden afgevoerd en de meesten later vermoord. Uiteindelijk hebben 462 mensen in de Servitengasse gewoond of bezaten daar een huis of een winkel, die slachtoffer werden van de vervolging door het nationaalsocialisme.
Projectgroep ‘Servitengasse 1938’ Na dit onderzoek werd de projectgroep ‘Servitengasse 1938 - lot van de verdwenenen’ gevormd die samen met de Universität für angewandte Kunst Wien (Universiteit voor Toegepaste Kunst van Wenen) een prijsvraag voor studenten uitschreef om een symbool te ontwerpen ter nagedachtenis. In het ontwerp moesten in elk geval de namen van alle omgebrachte en verdreven Joden worden vermeld en het was ook wenselijk dat men steentjes erbij of erop kon leggen zoals vaak bij het bezoeken van begraafplaat-
oen alle brandweerwagens, brandweermannen, vliegtuigen en helikopters eindelijk de brand onder bedwang hadden, had de Almachtige het laatste woord: het begon, voor het eerst in 10 maanden, te regenen. De brand op de Carmelberg zal ons nog lang heugen. Velen zullen de heldhaftige acties van de brandweer en de politie herinneren. Ander zullen aan die bus denken, die met bijna 40 passagiers in enkele seconden door de hevige brand werd vernietigd. Ik denk aan Ahoeva Tomer, onze commissaris van politie in Haifa. Toen ze hoorde dat een bus vol gevangenisbewaarders wilde proberen de brand te trotseren om gevangenen te redden, gaf ze geen persinterview met behulp van een PR consultant, maar stapte in haar wagen en gaf gas. Enkele minuten later was ze al verbrand en na vier dagen lijden overleed ze. Uiteraard zal de lezer vragen hebben, zoals: waarom gaat de commissaris van de hele politie achter een bus aan? Welnu, dit is Israel: bij ons gaan de commandanten voor de soldaten het slagveld in en ook Ahoeva – wat ‘geliefde’ betekent – reageerde precies zoals we dat in Israel gewend zijn. Maar zoals het vaak gaat met zulke tragische gevallen, Ahoeva was weer iets speciaals. Ze was de eerste vrouwelijke politie agente die zulk een belangrijke functie bekleedde. Er werken heel wat vrouwen bij de politie en ze komen tot hoge posities, maar Ahoeva was wel weer wat anders. Je kon haar overal zien, ze was de hele dag bezig met onze stad en je zou haast denken dat ze in haar kantoor sliep. Haar levenspartner zei het duidelijk bij haar graf: ‘Ik was de levenspartner, maar ze was getrouwd met de politie.’ Toch zijn vrouwen als Ahoeva niet uniek in ons landje. We hebben nu vrouwelijke piloten van gevechtsvliegtuigen in het leger. Ook hebben we vrouwelijke commandanten en soldaten in speciale gevechtseenheden. De voorzitter van de Hoge Raad in Jeruzalem is een vrouw. Meer en meer grote bedrijven hebben vrouwen aan het stuurwiel, zoals Bank Leumi. Vrouwen hebben altijd een grote rol gespeeld in de geschiedenis van ons Joodse Volk. Vanaf Sara, de vrouw van Abraham, via
Dvora, die een leger leidde tegen Salah A-Din, tot aan Golda Meir, onze vrouwelijke premier. Tijdens de Tweede Wereldoorlog komt de naam van de parachutist Channa Shenesh naar boven en ik weet zeker dat er nog vele andere voorbeelden zijn. We zijn er hier aan gewend dat vrouwen meer en meer prominente rollen in onze samenleving vervullen. Persoonlijk vind ik het prima. Toch blijft het vreemd dat de meeste vrouwen in topfuncties minder verdienen dan hun mannelijke collega’s in dezelfde functies, maar ik blijf optimistisch en denk dat ook dit euvel in de toekomst zal worden verholpen. Terug bij Ahoeva weet ik nog hoe ze haar positie als commandant van de politie in Haifa betrok. Ik ben vrijwilliger bij onze politie, die nooit genoeg mankracht heeft. Ze kwam kijken hoe de vrijwilligers te werk gingen en, na eerst wat gegniffel omdat een vrouw ons wilde inspecteren, reed ze gewoon met ons mee. Tijdens onze dienst gebeurde er niets bijzonders, maar Ahoeva was druk aan de telefoon en vroeg ons heel wat over ons werk als vrijwilligers. Onze reacties schreef ze op. We vertelden haar dat we ons bewust waren van het tekort aan budget en mankracht, maar dat lichtgevende vesten voor de vrijwilligers wel een pre zijn. Ze reageerde niet op, maar schreef rustig door. Toen we een week later weer dienst hadden, lag er voor ieder een lichtgevend vest klaar, met voor ieder zijn eigen naam erop. Geen afzender, maar gewoon aan het werk gaan. In ons land van vooroordelen hebben we genoeg redenen om te zeggen waarom iemand niet kan slagen in een functie: van religie tot seksuele geaardheid – ook in Israel spelen de vooroordelen een rol. Maar vrouwen blijven doormarcheren en veroveren heuveltje na heuveltje in onze samenleving. Vierendertig jaar terug was er een Hollandse immigrant in het Israëlische leger gegaan. Hij had geen familie in Israel en was dus een alleenstaand soldaat. Bij het Israëlische leger valt die onder de sociale dienst en juist in dat jaar was het leger begonnen vrouwelijke soldaten te trainen als sociaal werker in het leger. Deze functie was daarvoor jarenlang door mannen uitgeoefend. De Hollandse soldaat weigerde echter enige hulp van het leger, totdat hij na een half jaar gewoon een bevel kreeg zich te melden bij de zojuist aangekomen nieuwe sociaal werker. Eerst dacht hij nog dat meisje in de maling te nemen, maar toen ze elkaar zagen sloeg er een vonk over. Dat meisje werd mijn vrouw en samen hopen we binnenkort grootouder te worden. Of ik geloof in vrouwen in belangrijke posities in Israel? Wat denkt u? ©Simon Soesan
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 16
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 29
16 O p i n i e
Samen staan we sterker De toestand van Sinti en Roma in Nederland Beki Galjus
Een belast verleden ‘Zigeuners, Gipsies, Cigojna, Zingare, Chingene, Gitanos, Cigan , Magjup, allemaal scheldwoorden. Het zijn de woorden die mijn volk soms dagelijks moet horen. De authentieke naam voor ‘zigeuners’ is Sinti en Roma. Sinds de 14de eeuw tot nu toe worden scheldwoorden gebruikt. Waarschijnlijk omdat wij niet welkom zijn en mensen een afkeer van ons hebben. Waarom hebben mensen dat? Dat ze je niet kennen en meteen al een oordeel over je klaar hebben? Wij zijn het wel gewend, het gaat al eeuwen zo. Maar nu, ondanks al het negatieve dat over mijn volk en over mijn cultuur gezegd wordt, vind ik het van belang ook mijn zegje te kunnen doen. Als we het hebben over de toestand bij Sinti en Roma, weet je bijna zeker dat er niet veel goeds te melden valt. Voor velen daarbuiten is de situatie totaal onbekend. Waarom zeg ik onbekend? Omdat er tussen de Sinti en Roma en de anderen geen verbinding is om elkaar op de hoogte te houden over elkaars situatie. Als iemand op een onbekende plek terecht komt bij onbekende mensen, moeten er twee dingen gebeuren. Eerst moet men zichzelf voorstellen om te weten te komen waar men is en hoe men verder moet gaan. Daarna pas kunnen de mensen, die je zien, je omarmen en verder helpen. Zeven eeuwen zijn voorbijgegaan zonder dat we onszelf op een normale wijze konden tonen. We hebben niet kunnen laten weten wie we zijn, wat we willen of wat we kunnen. En dat, omdat het niet van ons werd verlangd. Tot op de dag van vandaag worden Sinti en Roma geregeld vervolgd, zelfs vermoord. En alleen omdat ze ‘anders’ zijn, alleen omdat ze zichzelf zijn. Het is iets van alledag in landen als Frankrijk, Hongarije , Tsjechië , Bulgarije, Servië, Roemenie. Roma uit Oost- en Centraal-Europa vragen regelmatig asiel aan in WestEuropa, ook in Nederland. Maar de Integratie en Naturalisatie Dienst (IND) zegt dat het niet nodig is, omdat al die landen vol-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
29
doende rechtsmiddelen kennen waarmee Roma bescherming van de nationale autoriteiten kunnen inroepen. Maar vanwaar dan al die asielverzoeken? En waarom beweren rechtshulpverleners en mensenrechtenorganisaties dat Roma nog steeds het slachtoffer zijn van straffeloos racistisch geweld? Voor verdere informatie kan men te rade gaan bij:
Beginnen bij de jeugd
www.Servitengasse1938.at Voor het project ‘Sleutels tegen
Ook in de Nederlandse samenleving zijn Sinti en Roma niet opgenomen. Er zijn geen serieuze plannen gemaakt voor de ontwikkeling van ons volk. Daar komt bij dat wij allen over één kam geschoren worden, zoals dat tegenwoordig veel gebeurt. Niet alleen bij Sinti en Roma maar ook bij andere minderheden in Nederland. Het verschil tussen die laatste groepen en Sinti en Roma is, dat er voor ons helemaal geen voorzieningen zijn en er niet met ons mee gedacht wordt over hoe de situatie verbeterd zou kunnen worden. Om dat te bereiken moeten we, denk ik, beginnen bij de jeugd. Die mag nu niet het slachtoffer worden van de manier waarop wij het hebben gedaan. Gezien het verleden is het volk van Sinti en Roma een kwetsbare doelgroep, die steeds erg op zijn hoede is voor discriminatie, en gevoelig is voor vooroordelen en uitingen van racisme. De organisaties in Nederland zijn het werk van vrijwilligers. Een bevolking die het moeilijk heeft met de eigen ontwikkeling heeft echter de juiste ingrediënten nodig. Wat moet gebeuren is, dat wij zelf het initiatief nemen, samen met hulp van anderen. Om te ontwikkelen in taal, in media, in cultuur. Geen van de bestaande organisaties heeft verbindingen met de regering, met media, of met maatschappelijke organisaties. Dat is wel nodig. Sinti en Roma in Nederland zouden langs die weg voorbeeld kunnen worden voor anderen. Want hier in Nederland krijg je de kans om naar school te gaan, kun je aan een baan komen, kun je gewoon een huis kopen en kun je een eigen organisatie beginnen. In Nederland kan het! Maar ... alle organisaties, die tot nu zijn opgericht, zijn gestart door vrijwilligers. Zij doen hun werk met hart en ziel en sommige organisaties bestaan zelfs al bijna twintig jaar. De overheid heeft geen kans gegeven om ze te helpen, door uitbreiding of met professionaliteit. Dankzij samenwerking van Sinti en Roma organisaties beginnen er nu echter lichtpuntjes te komen. Zo is er nu de eerste Sinti en Roma radio en er zijn onderwijsassistenten die via de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma (SRSR) het land ingaan om Sinti en Roma kinderen te begeleiden. In Arnhem is de eerste Sinti muziekschool opgericht, waar Roma zowel als Sinti kinderen les krijgen en waar via muziektalentenjachten de jeugd zijn talenten kan laten zien. Zo is er nu wel het een en ander georganiseerd voor Sinti en Roma ... maar het moet meer worden. En men moet dieper ingaan op de problemen.
het vergeten’
Beki Galjus is hoofdredacteur van radio Patrin, het radio programma voor Sinti en Roma in Nederland dat wordt uitgezonden via Salto op Wereld FM, elke zondag van 15.00 tot 17.00 uur.
www.juliaschulz.at Over de maakster van het monument http://www.redirect.servitengasse1938.at Over de Servitengasse en over het lot van de mensen die daar verdwenen zijn; verder over de huidige bewoners en hun relatie met de Joodse bewoners van vroeger.
sen door Joden wordt gedaan. Een jury werd gevormd, waarbij ook de huidige bewoners een rol speelden samen met mensen van de Joodse gemeente en de stad Wenen. Op de prijsvraag kwamen 23 inzendingen binnen, daaruit werden eerst 9 geselecteerd en tenslotte werden daaruit de eerste drie gekozen. De eerste prijs werd ex aequo gewonnen door Julia Schulz en Ulla Rauter en het ontwerp van de eerste is uitgewerkt tot monument. Het monument bevindt zich op het kruispunt van de Servitengasse en de Grünentorgasse. Over een oppervlak van enkele meters is, verzonken in het trottoir, een vierkante bak aangebracht die bedekt is met een glazen plaat. Daaronder liggen 462 verschillende oude sleutels van diverse makelij door elkaar. Iedere sleutel heeft aan een koordje een kaartje met daarop de naam van een eigenaar of eigenares van de vroegere woningen in die straat. Het zijn ‘sleutels tegen het vergeten’, wat ook de naam van het monument is geworden. Op bescheiden afstand staan er enkele bankjes omheen. Naar aanleiding van dit project is een boek gepubliceerd waarin interviews, foto’s en brieven van overlevenden en hun nakomelingen staan. Van het project is ook een documentaire film gemaakt. Op deze manier willen mensen van de 9e wijk Alsergrund laten zien dat zij zich verantwoordelijk voelen voor de nagedachtenis van hun vermoorde of verdreven buurtgenoten.
De symboliek van sleutels Ik vroeg Julia Schulz (31) waarom haar ontwerp is uitgekozen. Zij studeerde, vertelt zij mij, van 2005 tot 2009 ‘trans-media kunst’ aan de genoemde universiteit voor toegepaste kunst en de Holocaust was een thema, waarmee zij zich al van jongsaf, geïnspireerd door haar moeder, heeft bezig gehouden. Als teenager las zij veel boeken van overlevenden. Ook op school werd het thema uitvoerig behandeld. Niet alleen bij het vak geschiedenis maar ook bij het vak Duits, omdat de docent, die een fan van Bertold Brecht was, het erg belangrijk vond dat de leerlingen kennis namen van het naziverleden van dit land. ‘Sleutels tegen het vergeten’ is niet haar afstudeerproject geworden maar is een
zelfstandig onderwerp. Zij beschouwt het als haar belangrijkste werk totnogtoe. Omdat zij als student al vaak aan grote kunstprojecten meewerkte, had zij een goed inzicht in de manier waarop je inzendingen en schetsen voor zo’n project uitvoert. Bij de presentatie bleek het ook heel belangrijk te zijn goed met de jury te kunnen communiceren en vast te houden aan je eigen ontwerp. Zowel de planning als de uitvoering waren een grote uitdaging voor haar. Het idee om een monument in het straatoppervlak te maken heeft ook een symbolische betekenis. De sleutels, die als bij een opgraving zichtbaar gemaakt zijn, vormen de materialisatie van het historische onderzoek naar mensen en namen in deze straat. En zo wordt de geschiedenis van de bewoning, die verborgen was in de grond van de Servitengasse, weer zichtbaar gemaakt. De jury heeft volgens Julia voor haar ontwerp gekozen vanwege dit symbolische karakter en de directheid van haar project. De andere inzending, ex aequo met het hare gekozen, was een geluidsproject. Daarvan verwachtte men echter veel problemen bij de uitvoering en men vreesde een te grote ingewikkeldheid bij het onderhoud. Er zijn nu de namen van 462 mensen, die hier ooit geleefd hebben en later zijn gevlucht, verdreven of vermoord, verzameld door historici. Het is echter niet uitgesloten dat er nog meer namen boven water komen. Daarmee is in het ontwerp ook rekening gehouden: er kunnen nog sleutels aan worden toegevoegd. Alle namen zijn dus van echte Joodse bewoners van de Servitengasse. De sleutels zijn verzameld bij bewoners van de 9e wijk en met name afkomstig van de huidige bewoners van deze straat. Er zijn ook enkele originele sleutels, waarbij dus de namen van de werkelijke eigenaren aan die sleutels bevestigd zijn. Julia Schulz heeft aan het project meegedaan omdat het werk van de projectgroep ‘Servitengasse 1938’ om dit thema zichtbaar te maken veel indruk op haar maakte. Of in haar woorden: ‘Es ist eine Herausforderung [uitdaging] ein solches Denkmal zu schaffen.’ Wel vindt zij dat, hoewel er enkele reacties in de pers waren, de belangstelling, ook gezien het thema, in het algemeen niet bijzonder groot was. Ze had meer publiciteit verwacht.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 30
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 15
30 H e r d e n k e n
15
De felle afwijzing van de buitenstaanders en hun symbolen – moskeeën, minaretten, hoofddoekjes – is vervolgens de tegenaanval van de gevestigden. De gevestigde groep is geneigd weerstand te bieden aan dat wat de leden ervaren als een bedreiging van hun machtsoverwicht. Het groeiende verzet tegen de bouw van nieuwe moskeeën is dan ook symptomatisch voor de machtstoename van moslims.
Van prinsesje tot ‘onbekend kind’
Kleine verschillen
In gesprek met Lous SteenhuisHoepelman Emilie Kuijt
Het kleine prinsesje Lous Steenhuis – Hoepelman werd in 1941 geboren in een politiek actief gezin. Naarmate de oorlog vorderde, werd het leven steeds moeilijker. Haar ouders doken onder en gingen in het verzet. Lous werd als klein meisje ondergebracht in Bussum, waar een halfbroer van haar vader woonde, die getrouwd was met een niet-Joodse vrouw. Haar oom en tante hadden geen kinderen, en beschouwden haar als hun eigen dochter. Lous was het kleine prinsesje van het gezin, en genoot van de tijd bij haar oom en tante. Tot 1943 ging het goed, maar toen moest ook haar oom onderduiken. ‘Ik werd naar Amsterdam Oost gebracht,’ zegt Lous, ‘en heb nog steeds geen idee of dat adres van mijn ouders kwam, of van mijn oom. Op dat onderduikadres was ook een ander Joods meisje, maar zij werd gepakt en heeft mij toen verraden’. Zij kwam nu terecht in de gevangenis op de Weteringschans. Achteraf bleek dat ze daar tegelijkertijd met de ‘Gerritvan-der-Veen-groep’ zat: de groep die het Amsterdamse bevolkingsregister in brand had gestoken. Eenmaal in de gevangenis ontfermde een vrouw, mevrouw Adriaansen, zich over Lous en ging met haar mee naar Westerbork, waar Lous in het weeshuis terecht kwam.
Onbekende kinderen ‘Daar circuleerde een lijst’, vertelt zij, ‘opgesteld door de Duitsers, met allerlei kinderen waar zij niet precies van wisten wie het waren. Bovenaan die lijst stond Unbekannte Kinder – en zo is de term ‘onbekende kinderen’ in het leven gekomen. We waren een groep van 50 kinderen totaal, de jongste een paar maanden oud, de oudsten ongeveer 10 of 11 jaar’. De bedoeling was dat de onbekende kinderen naar Auschwitz op transport gesteld zouden worden, maar uiteindelijk werd het, met het laatste transport van 1944, Bergen-Belsen en Theresienstadt.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Lous Steenhuis – Hoepelman met haar pop Mies (foto Emilie Kuijt)
‘Er zijn’, volgens Lous, ‘twee lezingen waarom ons transport met alle kinderen niet naar Auschwitz is gegaan. De eerste is dat Truus Wijsmuller, een maatschappelijk werkster die zeer actief was in het verzet, naar het kantoor van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat in Amsterdam (nu Gerrit van der Veenstraat) ging, om te vertellen dat de ‘onbekende kinderen’ helemaal niet Joods waren, maar juist kinderen van Duitse soldaten en Nederlandse meisjes, en dat ze dus zeker niet naar Auschwitz gestuurd konden worden. De tweede verklaring is dat de spoorlijnen al te veel kapot waren, en de trein dus niet goed die kant meer op kon rijden. De tweede lezing is wellicht het meest logisch, maar dat eerste verhaal spreekt me toch wel aan: zo’n vrouw met veel lef die ons probeerde te redden!’ Ondertussen waren de ouders van Lous nog steeds ondergedoken, maar uit veiligheidsoverwegingen op verschillende adressen. Vanuit de onderduik werkte de moeder van Lous mee aan de organisatie van de Februaristaking. Zo stencilde zij het bekende pamflet waarmee tot de staking werd opgeroepen. Haar vader werd in december 1943 verraden, en via Westerbork op transport gesteld naar Auschwitz. Hij heeft tijdens dit transport nog kans gezien om een briefkaart uit de trein te gooien, gericht aan zijn gezin, maar werd in januari 1944 meteen na aankomst in Auschwitz vermoord. Hij was 26 jaar oud. Op 13 september 1944 werden de 50 onbekende kinderen vanuit Westerbork op transport gesteld naar Bergen-Belsen. Het kleinste baby’tje overleed al op de reis, maar wonderbaarlijk genoeg hebben de overige 49 kinderen allemaal de oorlog overleefd. Na twee maanden in Bergen-Belsen te zijn, werd de groep eind november 1944 doorgevoerd naar Theresienstadt, dat in 1945 werd bevrijd door de Russen. ‘We zijn als één groep uit Westerbork in veewagens vertrokken’, zegt Lous, ‘maar we zijn allemaal verspreid teruggekomen. Ik schijn zelfs met een leger-
Naast de verschuivende machtsverhoudingen is er nog een tweede aspect van belang. Freud sprak in zijn psychoanalytische beschouwingen over het ‘Narzissmus der kleinen Underschiede’. Wanneer het onderscheid tussen individuen kleiner wordt, ontdekte de Oostenrijkse psychiater, gaan mensen de nadruk leggen op kleine verschillen en neemt bovendien hun gevoel van eigenliefde toe. Hoe kleiner de verschillen, des te belangrijker ze lijken, en hoe agressiever ze tot uitdrukking worden gebracht. De Nederlandse antropoloog Anton Blok gaat nader in op dit principe in zijn het essay dat hij dezelfde naam gaf: Het narcisme van kleine verschillen (1997). Hij laat zien dat conflicten vaak ontstaan tussen individuen of groepen die, in tegenstelling tot wat men zou verwachten, juist erg weinig van elkaar verschillen, of waarbij de verschillen in korte tijd sterk zijn afgenomen. Die subtiele verschillen blijken dan de inzet van strijd, omdat niet de verschillen maar juist de grote overeenkomsten, het gebrek aan onderscheid, conflict veroorzaken. Een goed voorbeeld van het narcisme van kleine verschillen werd in de vorige eeuw in de VS geëtaleerd, toen de Afro-Amerikanen, na afschaffing van de slavernij in 1865, langzaam maar zeker dezelfde rechten verwierven als de blanke bevolking. Discri minatie en geweld namen scherpere vormen aan naarmate de AfroAmerikanen vooral in de jaren vijftig en zestig – in 1965 kregen de zwarte burgers stemrecht – prominenter onderdeel van de maatschappij werden.
Een ander voorbeeld van de werking van het narcisme van kleine verschillen is dat het antisemitisme in het Duitsland van de jaren dertig zich uitbreidde, naargelang Joden in toenemende mate volwaardig participeerden in de Duitse samenleving.
De pijn van het verlies van macht. In Nederland en de VS lijken moslims, wat macht betreft, steeds meer op de groep gevestigde autochtonen. Dat komt in de moskeebouw tot uitdrukking: het feit dat moslims in New York ondanks alle weerstand in staat zijn om vlakbij Ground Zero een omvangrijk en kostbaar religieus complex te bouwen, weerspiegelt in de fysieke ruimte die machtstoename. Nederlandse moslims hebben voornamelijk vanaf 1995 een groot aantal nieuwe moskeeën gebouwd, zoals in Tilburg, Utrecht en Deventer, en hebben daarmee de strijd om schaarse ruimte in hun voordeel beslecht. De gevestigde orde wijst zodoende meer dan ooit op de – steeds kleiner wordende – verschillen tussen moslims en niet-moslims. En hoewel de gevestigden maar al te graag willen geloven dat het pijnpunt in de nieuwe moskee of de hoofddoek zit, huist de echte pijn in het moeilijk te verkroppen verlies van macht. In het kort symboliseert de vestiging van een nieuwbouwmoskee de toegenomen sociale en ruimtelijke status van moslims. Dat is de reden dat opponenten de moskeeën tot inzet maken van een strijd die er in feite om gaat de toenemende macht van wat ooit buitenstaanders waren te kortwieken. En hoe kleiner het machtsverschil, hoe groter de ophef.
Peer Sluiters is antropoloog. Hij studeerde antropologie en politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en verrichtte onderzoek naar de maatschappelijke weerstand tegen de bouw van nieuwe moskeeën. Dit artikel is in iets andere vorm ook verschenen in NRC Handelsblad van 14 september 2010.
Het werk van het Nederlands Auschwitz Comité is van groot belang nu en in de toekomst en wordt door ons van harte ondersteund.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 14
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 31
14 O p i n i e
De betekenis van de strijd over het bouwen van moskeeën Overeenkomsten tussen moslims en niet-moslims
31
De gevestigde bewoners behandelden de nieuwkomers als buitenstaanders, wat resulteerde in aanhoudende spanningen en conflicten tussen de wijkbewoners. De gevestigden probeerden hun groepsidentiteit te beschermen, omdat ze de komst van de buitenstaanders ervoeren als een bedreiging van hun gevestigde levensstijl en status: een bedreiging, met andere woorden, van de bestaande orde. De oorzaak van de spanningen bleek niet zozeer bij religieuze of etnische verschillen tussen de twee groepen te liggen, maar bij de vrees van de gevestigden dat hun leefwereld zou verdwijnen, dat zij aan macht zouden inboeten. De gelijkenis tussen de spanningen in deze Engelse arbeiders wijken en de actuele conflicten in de VS en Nederland is opmerkelijk. Waar in Leicester oude en nieuwe bewoners met elkaar botsten, staan in Rotterdam, Roosendaal en New York niet-moslims en moslims respectievelijk als gevestigden en buitenstaanders tegenover elkaar. Kenmerkend voor dit gevestigden-buitenstaandersmodel is dat men de aandacht in het debat vestigt op een bijzaak, zoals de bouw van een islamitisch ontmoetingscentrum, terwijl de hoofdzaak van de onrust ergens anders gezocht moet worden, namelijk in een verschuiving van de machtsverhoudingen. De wrijving tussen de gevestigden en de buitenstaanders treedt daarom het meest opzichtig naar voren, in de vorm van een maatschappelijk conflict, zodra de machtsbalans zich in het voordeel van de buitenstaanders aan het wijzigen is. Naarmate de gevestigde groep zich onzekerder voelt, des te meer zal de weerstand tegen de buitenstaanders toenemen.
Macht voor de buitenstaanders Peer Sluiters
D
e recente weerstand tegen de geplande bouw van een islamitisch centrum nabij Ground Zero in New York staat niet op zichzelf. De ophef kan worden vergeleken met bijvoorbeeld het aanhoudende verzet tegen de komst van de nieuwe Essalaam moskee in Rotterdam, het huidige conflict over de vestiging van een nieuwbouwmoskee in Roosendaal, of het Zwitserse minarettenverbod uit 2009. In de maatschappelijke discussie over moskeebouw blijft de belangrijkste vraag echter stellig onbeantwoord: waarom wordt er telkens weer zo heftig geprotesteerd tegen de bouw van islamitische gebedshuizen?
Verschuivende machtsverhoudingen De inzichten van de Joods-Duitse socioloog Norbert Elias en zijn Britse collega John Scotson, leveren een bijdrage aan het antwoord op deze vraag. In 1965 publiceerden zij de studie De gevestigden en de buitenstaanders, waarin ze de machtsverhoudingen blootleggen tussen de bewoners van twee arbeiderswijken in de Engelse stad Leicester. In de oude wijk woonden vooral de gevestigde bewoners, in de nieuwe wijk vooral de nieuwkomers.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Dát de macht van moslims groeit, zal geen verbazing wekken. In Nederland nemen moslims niet alleen aanzienlijk in aantal toe, moslims spreken ook steeds beter Nederlands, zijn steeds hoger opgeleid en bekleden vaker belangrijke politieke en economische posities. In Amerika vindt er weliswaar een minder forse demografische wijziging plaats – er wonen relatief gezien minder moslims dan in West-Europa –, maar moslims zijn er gemiddeld hoger opgeleid en hebben meer maatschappelijk succes. Hoewel niet alle buitenstaanders bijdragen aan het welslagen van de groep, doet dit niets af aan de machtstoename van de groep in zijn geheel. Zo heeft Rotterdam weliswaar talrijke problemen met criminele Marokkaans-Nederlandse jongeren, tegelijkertijd bestaat het stadsbestuur uit een burgemeester van Marokkaanse en een wethouder van Turkse afkomst. Beiden zijn bovendien moslim. Daarnaast wijzen Elias en Scotson in hun boek op een ander interessant theoretisch fenomeen. Als de ongelijkheid in de machtsbalans tussen gevestigden en buitenstaanders vermindert, kunnen de – voormalige – buitenstaanders juist datgene gaan doen wat hen kwalijk wordt genomen. Tot op zekere hoogte kan worden gesteld dat moslima’s hoofddoeken dragen en moslims nieuwe moskeeën bouwen om zich op die manier doelbewust als buitenstaanders te profileren.
vliegtuig naar Valkenburg-ZH te zijn gegaan. Uiteindelijk zijn we allen weer samengebracht in Eindhoven. Gedurende die héle periode had ik een pop bij me: Mies. Ik heb hem waarschijnlijk in Westerbork gekregen, en zij heeft de hele oorlog met me meegemaakt, en is mee teruggekomen. Die pop is mijn hele leven een rol blijven spelen’.
Jaarlijkse reünie Na de oorlog hoorde een vriend van Lous’ moeder op de radio over een groep met kinderen die in Eindhoven zou zijn, en hij hoorde Lous’ naam genoemd worden. ‘Mijn moeder is toen komen liften om mij op te halen. Ik heb zelf aan deze periode geen herinneringen, en ook niet aan de kampen. Dat zal niet voor niets zijn denk ik dan maar, en het is misschien maar beter ook’. Haar eerste vage herinneringen begonnen in Zwitserland, waar haar moeder haar op aanraden van artsen naar toe stuurde om te herstellen. ‘Toen ik terugkwam herkende ik haar ook niet goed. Mijn eerste échte herinnering is mijn aankomst op Amsterdam CS in 1946, waar een vrouw en een man naar mij toekomen en zij zegt: ‘Dag, ik ben je moeder’. De man zei ‘Dag, ik ben je Oom Hans’, en dat werd later mijn tweede vader. Na mijn tijd in Zwitserland ben ik goed opgegroeid, en erg gelukkig geweest. Mijn moeder is ook altijd politiek betrokken geweest, net als voor de oorlog, en is zich blijven inzetten voor minderheden”. Een aantal jaar geleden is een van de zogeheten ‘onbekende kinderen’ op zoek gegaan naar de anderen, en heeft ze allemaal op één na, al was de groep inmiddels over de hele wereld verspreid geraakt, teruggevonden. Er is een bijeenkomst georganiseerd, en die beviel zo goed dat tegenwoordig ieder jaar op 13 september een reünie wordt gehouden. ‘Eerst hoefde dat voor mij niet zo.’ zegt ze nu, ‘Ik wist niet goed wat ik daar mee wilde. Maar inmiddels ben ik Secretaris van de groep! Het blijft toch erg bijzonder dat je zoveel samen hebt meegemaakt, dat schept een band. Intussen is er in Israël een Unknown Children Park gemaakt, en zijn er bomen geplant ter nagedachtenis. Ik ben bij de onthulling geweest, en vond het erg speciaal. Wij onbekende kinderen hebben toch allemaal onze portie leed in het leven gehad, maar wij hebben écht een overlevingsdrang. Bij veel van onze groep herken ik dat’.
Reis-2011 naar concentratiekampen in Polen D
e reis die het Nederlands Auschwitz Comité jaarlijks organiseert naar de voormalige concentratiekampen Auschwitz, Birkenau, Majdanek en Sobibor zal dit jaar plaatsvinden van maandag 31 oktober t/m zaterdag 5 november 2011. De reissom bedraagt € 895,- per persoon op basis van een tweepersoonskamer. Een éénpersoons kamer is beperkt mogelijk met bijbetaling van € 175,-. De prijs is inclusief vliegreis Amsterdam-Warschau v.v., luchthavenbelasting, vervoer per luxe touringcar (waarin roken NIET is toegestaan), verblijf in uitstekende hotels in Warschau, Krakow en Lublin, alle maaltijden gedurende de reis en toegangsprijzen van musea. N.B.: Deze prijsopgave is onder voorbehoud van gelijkblijvende hotel- en vliegtarieven. Belangstellenden kunnen zich schriftelijk opgeven bij: Nederlands Auschwitz Comité t.a.v. De heer J. Grishaver Postbus 74131 1070 BC Amsterdam fax: 020-6003455 e-mail: info@auschwitz.nl Er is slechts een beperkt aantal plaatsen beschikbaar. Aanmelding betekent derhalve niet automatisch dat u deel kunt nemen aan de reis. Voor eventuele nadere informatie kunt u contact opnemen met Jacques Grishaver, telefoon 06 54 606 290.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 32
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 13
32 C u l t u r e e l
Pak zelf die rotjongens op! Vanochtend staat in de Volkskrant dat onrust homo’s naar de PVV lokt. Wat vind Erwin daarvan? ‘Dat vind ik erg zorgwekkend. Het kan te maken hebben met het feit dat er veel meer berichtgeving is over homogeweld omdat de media alle schroom kwijt zijn en ook doordat de aangiftebereidheid groter is geworden, die combinatie. Er is wel degelijk iets aan de hand, maar of je dan PVV moet stemmen … Als ze regeringsverantwoordelijkheid hadden gehad, ga je gang: dat is democratie. Maar die hebben ze niet gekregen, dus daar heb ik m’n vraagtekens bij. Ik vind de angst voor de PVV te groot: laat maar regeren, laat maar zien. Doe mee met het systeem. De retorieke soep kan nooit zo heet worden gegeten als ze wordt opgediend! Maar aan de andere kant: domme Marokkaanse ouders word eens wakker, pak je koters van de straat en geef ze een draai om hun oren! Intel lectuele Marokkaanse jongens: doen jullie nou eens wat! Bedenk een PR-plan, ik fotografeer jullie wel. Pak zelf die rotjongens op. Verbeter het imago van je eigen groep zelf!’
Post uit de vergetelheid Brieven en kaarten uit getto’s en nazi-kampen Carry van Lakerveld
De diversiteit vieren
D
e eerste keer dat ik postzegels zag die in nazi-Duitsland werden uitgegeven was op een tentoonstelling in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork in 2009. Het was een kleine tentoonstelling die – al is dat bijna pathetisch om te zeggen – een onuitwisbare indruk op mij heeft gemaakt. Nooit had ik me gerealiseerd op hoeveel manieren de nazificatie van Duitsland in zijn werk ging. Geraffineerd dus, uitgekiend, over nagedacht. Postzegels en briefkaarten gebruikt bijna iedereen in het dagelijks leven, bijna iedereen stuurt en krijgt post. Postzegels en briefkaarten bleken een bijzonder eenvoudige vorm van propaganda. Hitlers minister voor Openbare Voorlichting en Propaganda, Joseph Goebbels (1897-1945), die binnen de kortste keren de media, pers, film, radio en de kunsten onder controle had, maakte er dankbaar gebruik van. Brief kaarten, ansichtkaarten en postzegels werden ingezet om de nazi-ideologie onder de mensen te brengen. Joden werden ‘uiteraard’ als volksvijanden neergezet, daarvoor ging geen zee te hoog. Op een briefkaart van 15 oktober 1938, staan, tot vier keer toe stempels, waarop de ontvanger van de kaart dwingend wordt aangespoord om de tentoonstelling Der ewige Jude in Wenen te bezoeken. Leni, moeder en oma sturen op deze kaart vanuit de tentoonstelling de hartelijke groeten aan hun familie in Braunschweig. Hoe ‘der ewige Jude’ eruit zag in de ogen van de nazi’s is te zien op een ansichtkaart van de tentoonstelling: grote neus, geld in de ene, een zweep in de andere hand en hamer en sikkel om het ‘Joods-communistisch complot’ aan te duiden. Bennie Vlaskamp (1950), die deze verbluffende collectie bijeenbracht, verzamelde al op de lagere school postzegels, min of meer alles wat hij maar vinden kon. Zijn belangstelling voor postzegels, briefkaarten en ansichtkaarten uit de nazi-tijd werd gewekt door het proces tegen de zogenoemde Schreibtischmörder Adolf Eichmann (1906-1962), dat wereldwijd de aan-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
dacht trok en in 1961 ook op televisie in Nederland was te volgen. Hij keek er naar met zijn vader die hem uitlegde hoe verkeerd het was wat er in de oorlog met de Joden was gebeurd. Eichmann werd ter dood veroordeeld en toen op Bennie’s roomskatholieke school voor diens zielerust werd gebeden bad Bennie niet mee. Op een vlooienmarkt in Warschau kocht hij in 1994 twee brieven geschreven uit het concentratiekamp Dachau, het begin van zijn verzameling die vervolgens gestadig werd uitgebreid. Twee keer reisde hij met het Nederlands Auschwitz Comité naar het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. Sinds 2006 is Bennie Vlaskamp bestuurslid van de Stichting Sobibor. Zijn boek Post uit de vergetelheid, dat nu is verschenen, biedt een keuze uit zijn verzameling, het is niet te beschrijven, je moet het zien!
Boek: Bennie Vlaskamp, met medewerking van Mirjam Huffener en Arie van Dalen, Post uit de vergetelheid, brieven en kaarten uit getto’s en nazi-kampen. Compaan Uitgevers, Maassluis 2010, (144 blz.) ISBN 978490 374082, € 19,90. Dit boek, al eerder gesignaleerd in het Auschwitz Bulletin (september 2010, p. 27), is direct te bestellen bij de uitgever www.compaanuitgevers.nl of via de boekhandel. Tentoonstelling: de tentoonstelling zal opnieuw te zien zijn van 15 februari 2011 tot 17 april 2011 in het Nationaal Monument Kamp Vught.
In interviews heeft Erwin een aantal keren gezegd dat hij liever in Berlijn zou wonen dan in Amsterdam. Waarom? ‘Berlijn is op dit moment qua gevoelstemperatuur zo tolerant en je voelt er overal de geschiedenis. De mensen zijn zich bewust van de zwarte bladzijde en gaan minder snel schelden en tieren. En er is een fysiek element: het is groot en uitgestrekt waardoor je je vrijheid makkelijker kunt beleven. In Amsterdam zit je erg boven op elkaar, moet je met elkaar dealen op een klein oppervlak’. In een reactie op deze uitspraak roept COC-Nederland Erwin Olaf op om in Nederland te blijven met de woorden: ‘strijdbare mensen zijn juist hard nodig om ervoor te zorgen dat ons land een prettige en tolerante plek blijft. Laten we samen de schouders er onder zetten en ervoor zorgen dat op straten, scholen, werkplekken en in bejaardenhuizen iedereen zich veilig voelt om zichzelf te zijn’. En dan … wat vindt hij van lokhomo’s en lokjoden? ‘Als middel om potenrammers of ‘Jodenrammers’ op te sporen vind ik het OK. Je moet er wel zeker van zijn dat er gelokt wordt en niet uitgelokt. De term is natuurlijk erg dom. Ik begrijp niet waarom het zo breed uitgemeten moet worden in de pers. Ik zou zeggen: gebruik het eerst als opsporingsmiddel, kijk of het effectief is en zet het dan pas in de krant! Dit nummer van het Auschwitz Bulletin heeft als thema xenofobie en angst. Is er angst bij hem? ‘Ik ben meer op m’n qui-vive op straat. Na 9/11, de moord op Theo van Gogh en de incidenten met rotjongens let ik beter op. Maar ik moet er niet aan denken dat er alleen maar autochtone Nederlanders zouden zijn. Meer op je qui-vive zijn is OK, maar we moeten als autochtonen niet alle remmen losgooien. Beschaving, ingehoudenheid, goed formuleren, discussie en dialoog zijn belangrijk. Voor homo’s, Marokkanen en welke andere minderheidsgroep dan ook geldt: kom op voor je eigen mensen, verbeter het imago van je eigen groep en laten we de diversiteit vieren!
9[ QEOIPEEV ZSSV %QWXIVHEQ IR SQWXVIOIR 9[ QEOIPEEV ZSSV %Q QWXIVHEQ IR SQWXVVIOI I IR ,SKI[IK '& %Q ,SKI[IK '& %QWXIVHEQ 8 QWXIVHEQ 8 ** MRJS$TETTMI RP [[[ TETTMI RP MRJS$TETTMI RP [[[ TETTMI RP
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 12
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 33
12 O p i n i e
33
Homo’s, Marokkanen … doe d’r (zelf) iets aan!
incident voordoen, dan willen we met een zogenaamde e-mailbom iedereen oproepen te komen demonstreren. De opbrengst van de avond was voor het goede doel, voor Tolerance United (www.toleranceunited.com). Met een deel van de opbrengst zijn die nu een voorlichtingsspel aan het ontwikkelen over tolerantie, gericht op leerlingen van lagere scholen. Met de rest van het geld wordt een computerprogramma ontwikkeld om de e-mail-bom te kunnen realiseren. Het blijft alleen wel lastig de homo’s zelf wakker te schudden; die zijn te passief.’ Het idee van een e-mail-bom na een incident is niet nieuw. Afgelopen zomer stuurde een Turkse ijscoman in Berlijn twee zoenende jongens weg van zijn terras. De week daarop stonden er op datzelfde terras 500 jongens te zoenen: een ludiek en zeer effectief protest. Erwin vindt de sfeer in Nederland erg verhard en maakt zich daar zorgen over: ‘Het begint zich te vertalen in xenofobie. Het is niet goed om te emotioneel en te impulsief te gaan demonstreren; je moet niet altijd woedend worden. Er is
Naomi Koster
meer overweging nodig in onze woede. Ik vind dat het COC daar verder mee aan de gang moet gaan. Het COC moet de incidenten bepalen die aan de schandpaal moeten worden genageld. Dat ga ik niet doen’. ‘Na de Tea Party heb ik veel contact met Marokkaanse jongens; ze zijn allemaal erg positief en onderkennen dat er in hun ge meenschap veel mensen zijn die zich erge zorgen maken over de stand van zaken. Met deze mensen moeten we in gesprek.’
Niet passief zijn Erwin Olaf, fotograaf, was afgelopen zomer te gast bij het televisieprogramma Zomergasten. Hij hield in dit programma een pleidooi tegen toenemend homogeweld in zijn stad Amsterdam en toonde zich een strijdvaardige bewaker van een prille vrijheid. Als voorbeeld vertelt hij dat hij betrokken was bij een incident in de underground homoclub De Trut waarbij twee jonge zoenende mannen door allochtoon uitziende mannen werden uitgelachen en uitgescholden. Naar aanleiding van zijn reactie circuleert onmiddellijk daarna een mail op het internet waarin hij wordt beschuldigd van racisme. Erwin legt uit: ‘Twee Marokkaanse jongens stonden een jong homostel uit te schelden. Die homo’s reageerden stom, gelaten. Ik werd woedend en belde 112. Ik ging tekeer tegen die Marokkaanse jongens, maar sloeg beslist geen racistische taal uit. Probeerde ze duidelijk te maken dat je als homo’s in dit land mag trouwen, dus zeker ook op straat mag zoenen. Er hangt een extreem negatieve energie in de lucht; iedereen moet òf nu het land uit, òf door één deur kunnen’.
Voor- (l) en achterkant (r) van de ansichtkaart van de tentoonstelling Der ewige Jude die van 2 augustus tot 23 oktober 1938 in Wenen te zien was.
Zelfportret (foto Erwin Olaf)
Briefkaart van Elly Herschel aan N. Herschel in Westerbork, voor- en achterzijde (Collectie Herinneringscentrum Kamp Westerbork). Op de adreszijde de datum 23 mei 1943 en de afzender Arbeitslager Wlodowa. Het werkkamp Wlodowa was een klein stadje in de buurt van het vernietigingskamp Sobibor dat als adres moest worden opgegeven om de naam Sobibor geheim te houden. Op schrijfzijde is de tekst (in het Duits) heel onschuldig, bijna of Elly op vakantie was. De nazi’s schreven voor wat wel en niet geschreven mocht worden. In vertaling staat er: Lieve ouders, ik ben hier in een werkkamp, en werk in de wasserij. Met mij gaat alles goed. Het eten is hier goed.
Black Tea Party
Er zijn hier Nederlanders, Fransen, Polen en Russen. Ik heb ook veel vrienden. Lieve ouders, schrijf snel terug, groeten en kussen. Jullie dochter Elly L.
Erwin had op dat moment een optie op het poppodium Paradiso in Amsterdam. Op 3 oktober jongstleden organiseerde hij daar de Black Tea Party, een feest om te verenigen. Erwin vervolgt: ‘In Amsterdam leven veel culturen samen op een klein oppervlak; je moet proberen al die culturen te verenigen. Met de Black Tea Party heb ik een poging gedaan; het publiek was een goede mix van autochtone en allochtone homo’s. Ik heb 100 kaarten gratis aan armlastige allochtone homo’s gegeven. Er waren 2000 mensen binnen, waarvan zeker 150 tot 200 Turkse en Marokkaanse jongens.’ Op de vraag wat de follow-up zou moeten zijn van de Black Tea Party antwoordt hij: ’We hebben van iedereen e-mailadressen en telefoonnummers genoteerd. Mocht zich weer een
Herschel. Groeten aan alle vrienden. Elly
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Propaganda op Nederlandse postzegels: zegelblok van het Nederlandsche Legioen uit 1942.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 34
34 C u l t u r e e l
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 11
Boekbespreking
11
Opinie
derd van de rest? Betti: ‘Het is zo ernstig als een groep – of dit nu
Angst door een verdeelde samenleving
Een fenomenaal geheugen De memoires van Max Cahen
Emilie Kuijt Bertje Leuw
Verdeeld in wij en zij
‘Het was voortdurend zaak geestelijk bij te blijven’.
O
ver het onderwerp zijn boekenkasten volgeschreven. Toch blijft het in essentie een raadsel hoe een beschaafde natie ertoe kon komen een industriële moord op miljoenen mensen uit te denken en uit te voeren. Er zijn langzamerhand ook heel wat boekenplanken volgeschreven door overlevenden. Toch blijft het in essentie een raadsel hoe het kon lukken lichamelijk en geestelijk – misschien vooral dat laatste – staande te blijven in die totale afhankelijkheid van daders die geen mensen maar ongedierte in hen zagen, en daar naar handelden. Het overlevingswapen van Max Cahen was, zoals hij in zijn memoires schrijft, ‘geestelijk bij te blijven’. Maar hoe doe je dat? En wat, als de waarheid onverdraaglijk is? Uit de waarnemingen en ervaringen van Max Cahen in de Tweede Wereldoorlog, gebundeld in het boek Ik heb dit alles opgeschreven… , wordt pijnlijk duidelijk hoe een weldenkend mens stap voor stap ingelijfd wordt in een misdadig systeem dat op de ondergang van hem en de zijnen uit is. Hoe hij dus ongewild meedoet in dat systeem omdat hij, hoe scherpzinnig ook, niet kan voorzien en zeker niet kan voorkomen dat het virus van racisme en antisemitisme, dat door dat systeem verspreid wordt, zijn land, zijn stad, zijn straat infecteert. Hoe het dus niet meer te bestrijden valt. Het wordt duidelijk hoe een intelligent mens als Max Cahen worstelt om tot juiste oordelen, juiste beslissingen of adviezen aan anderen te komen om te overleven, terwijl hij iedereen wantrouwt, moet wantrouwen, ook zichzelf. Hij heeft het allemaal opgeschreven. Het boek is een samenvoeging van twee manuscripten: een verslag over het Philips Kommando – waarover straks meer – dat hij schreef op verzoek van Lou de Jong
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
voor diens geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederland en zijn persoonlijke memoires, bedoeld voor zijn kinderen. De gewone taal die Cahen gebruikte voor wat hij meemaakte, tot in het vernietigingskamp toe, zorgt ervoor dat je de inhoud van zijn verslag aankunt, althans zo verging het mij. Maar het effect was ook dat het vaak even duurde voordat alle details van de krankzinnige werkelijkheid die hij beschrijft tot me doordrongen – als ik er al niet overheen gelezen had. Een goed voorbeeld daarvan is zijn beschrijving van de panische angst die de kampbeulen in Auschwitz hadden voor kleerluizen – vanwege de vlektyfus die ze konden veroorzaken. ‘Iedereen werkte angstig mee aan het voorkomen van kleerluizen want de sanctie erop was “moordend”. Vandaar dat douchen met echte zeep en dat volkomen kaalscheren op die eerste avond. Werd in een barak door een SS’er op inspectie luis aangetroffen, dan gingen alle strozakken en dekens de ontluizingsoven en de barakbewoners de gaskamer in!’
‘Het denken in wij en zij verdeelt de samenleving en dat voel ik echt als een gevaar.’ Aan het woord is Abdel Betti. Jarenlang was hij politieagent in Stadsdeel Nieuw West te Amsterdam, een wijk waar hij zelf ook is opgegroeid en nog steeds woont: ‘Ik voel mijzelf zo geïntegreerd als het maar kan, en tóch word ik altijd als buitenlander gezien!’ Samen met de Werkgroep Marokkaanse Ouderen, die hij hielp opzetten naast zijn functie als coördinator van de Afdeling Leerplicht van het Stadsdeel Nieuw West, is hij enkele jaren geleden naar Auschwitz gereisd. Thema van de reis, die onder begeleiding van het Nederlands Auschwitz Comité plaatsvond (Auschwitz Bulletin, september 2008, p. 3), was de vraag naar het gevaar van stigmatiseren: wat gebeurt er als een groep wordt afgezon-
Joden, Marokkanen of Turken zijn – wordt weggezet in de samenleving. Het leidt alleen maar tot meer discriminatie en racisme. Mensen denken steeds meer in groepen, en de groei van dat gedachtepatroon merk ik in het openbare leven. Het maakt me zelfs bang, ik heb hier tenslotte kinderen!’
Acceptatie van elkaar Als voormalig politieagent is Betti een man van de wet: ‘In een land moet iedereen zich aanpassen, waar je ook vandaan komt, of je nu Moslim, Christen of Jood bent. Als je hier komt wonen moet je je best doen om te integreren. En daar mogen best betere regels voor komen. Regels zijn er om je aan te houden, maar ik vind wel dat ze voor iedereen gelijk moeten zijn. Als je op het sportveld de scheidsrechter beledigt, krijg je een rode kaart en als je een agent beledigt, krijg je een boete. Maar iedereen mag, zo lijkt het langzamerhand wel, zomaar Joden en Moslims beledigen. En dat beangstigt mij steeds meer: waar leidt dat toe?’ Ondanks de verharding in de samenleving die hij waarneemt, blijft Betti oplossingsgericht: ‘Er kan een actieve rol voor de overheid zijn. Door dat denken in wij en zij durven mensen ook niet meer uit hun vertrouwde omgeving te treden. De overheid zou integratie kunnen bevorderen door bijvoorbeeld deze groepen meer te spreiden en het wonen in gemengde wijken meer te stimuleren. Samen leven is het begin van acceptatie. Zonder acceptatie van elkaar vrees ik voor het ergste. Dat de geschiedenis zich zou kunnen herhalen.’ De Werkgroep Marokkaanse Ouderen bij de quarantainegebouwen in het Stammlager (Auschwitz I) in 2008; Abdel Betti (met wit overhemd) krijgt uitleg van Jacques Grishaver (foto Ronald van den Berg)
Kamp Vught De oorlog begint voor Max Cahen in Vught, waar Jet Elion en hij in 1940 als jonggehuwden gaan wonen. Ze zijn dan 35 en 32 jaar oud. Jet heeft een goede baan bij Organon, Max is elektrotechnisch ingenieur die, bij gebrek aan goede ingenieursbanen, zijn vader assisteert in diens fabriek voor verpakkingspapierwaren. Na zijn vaders overlijden, in 1938, wordt hij directeur – tot 1941, als hij samen met twee Joodse medewerkers op straat wordt gezet. Hij schrijft in zijn kenmerkende, laconieke stijl: ‘Eind september wandelde er een Duitser mijn kantoor binnen, die me zijn
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 10
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 35
10 O p i n i e
35
Bloeme EversEmden is zeker niet bang, wèl heel boos. Margreet Fogteloo
Bloeme Evers-Emdem (Foto Bob Bronshoff)
Antisemitisme ‘weer salonfähig’
De Joodse religie centraal
‘Bang? Geen haar op mijn hoofd. Mijn angst ben ik verloren in Auschwitz. Daar verkeerde je vaak in doodsangst, maar gek genoeg: ook dat went. Doodsangst is een emotie en emoties duren niet heel lang. Bang zijn had tegen de willekeur geen zin. In de periode daarvoor ben ik als onderduiker in Nederland zestien keer veranderd van adres. Toen voelde ik me opgejaagd. Sinds de oorlog ben ik de angst voorbij. Maar ik ben wèl heel boos. Dàt er niks tegen het haat zaaien wordt ondernomen. Waarom worden die haat zaaiende en tegen Joden ophitsende Arabische zenders niet uit de ether gehaald? ’ Bloeme Evers-Emden (1926) die opgroeide in een ‘warm, liefdevol Joods gezin’ verloor in de oorlog alles, bouwde nadat zij Auschwitz had overleefd samen met haar man Hans Evers een groot gezin op en moet nu opnieuw onder ogen moet zien dat het antisemitisme, zoals zij zegt, ‘weer salonfähig is geworden’. Haar kleinzoon zei vorige week op de Nederlandse televisie dat hij en zijn gezin willen vertrekken naar Israel. Hij geeft Bolkestein groot gelijk: voor iemand die er duidelijk orthodox- Joods uitziet is er volgens hem in Nederland geen toekomst. Bloeme Evers: ‘Maar ik ga niet weg. Ik heb zelf weinig last, ik ben niet persoonlijk aangevallen maar wel bezeerd door de ‘mediacratie’ die volstrekt overheersend opinievormend is. Mijn kinderen durven waarschijnlijk niet aan hun moeder te vertellen wat ze op straat meemaken. Mijn tijd zal het wel duren, maar ik denk dat mijn kleinkinderen een andere tijd tegemoet gaan.’
In de jaren zeventig organiseerde zij als voorzitter van de Joodse vrouwenvereniging Deborah, opgericht in 1978, weerbaarheidcursussen. ‘Je diende de geschiedenis te kennen om onzin met feiten te kunnen weerleggen en je leerde om ad rem te zijn, zodat je mensen direct van repliek kon dienen. We spraken daarover in kringgesprekken met vrouwen, waardoor je onder elkaar was en je je emotioneel veilig voelde. Zo deden we dat eind jaren zeventig.’ Samen met haar man koos zij ervoor om religie in de opvoeding van hun zes kinderen centraal te stellen. ‘Ik had het geloof van huis uit niet meegekregen. Ik kwam uit een socialistisch gezin, arm want mijn vader raakte als diamantslijper werkloos. De politieke discussies tussen mijn idealistische ouders aan de keukentafel staan me nog helder voor de geest. Maar mijn opvoeding zat wel vol Joodse rituelen die mijn moeder onbewust doorgaf vanuit haar vrome achtergrond. Onze kinderen gingen naar de Joodse school en werden langzamerhand orthodoxer, van streng tot heel streng. Mijn man en ik werden door hen op het pad van het Jodendom meegevoerd, want we zagen hoe belangrijk dat voor hen was geworden. Ik was jarenlang er psychisch niet aan toe, maar het verlangen was er altijd. We zijn ons gaan verdiepen in het geloof, het heeft ons gezin zeker verrijkt.’
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Dit interview verscheen in uitgebreider vorm in De Groene Amsterdammer van 16 december 2010, p. 12-13.
benoeming tot Verwalter liet zien. Het was een collega uit Solingen, Heinrich Cornell, die de opdracht had het bedrijf voort te zetten.’ Cahen en zijn vrouw overwegen Nederland te ontvluchten. Een visum voor Cuba komt te laat. Een bevriend Joods echtpaar krijgt een aanbod om over de grens met Zwitserland gebracht te worden; Max en Jet mogen mee. De helpers zijn zogenaamde passeurs, die geld verdienen aan het helpen ontvluchten van Joden. De hulp zou dit keer betaalbaar zijn. De vrienden en ook Jet zetten Max onder grote druk om deze, misschien wel enige kans aan te grijpen, maar Max staat op de rem. Hij vraagt de passeurs naar reisschema en reistijden en merkt dat hun aanbod vals is. Later zou blijken dat ze hun klanten rechtstreeks naar de Gestapo in Brussel brachten om daar hun tweede honorarium op te strijken. ‘Voorlopig had mijn geografische kennis vier mensen het leven gered’, stelt Max nuchter vast. Voorjaar 1942 worden in het Vughtse recreatiegebied De IJzeren Man bij de hei kazerneachtige gebouwen neergezet zonder dat de omwonenden, waaronder Max en Jet, enig idee hebben van het doel daarvan. In januari 1943 is het duidelijk, wanneer het Kamp Vught in gebruik wordt genomen. ‘Het kamp bleek een echt KZ te zijn en het was er verschrikkelijk.’ ’s Nachts worden grote groepen gevangenen waaronder heel veel kinderen uitgeladen, want Vught was een ‘familiekamp’. Cahen beschrijft het enorme gebrek aan ruimte, aan eten, aan melk voor zuigelingen en jonge kinderen. Het drinkwater is vervuild en ziekmakend, en er is sprake van kindersterfte. Het duurt weer even tot deze mededeling tot me doordringt. Kindersterfte! in een van huis uit proper en goed georganiseerd land als Nederland!
Philips Kommando Vanwege zijn kennis van elektrotechniek vraagt de directie van de Philips Fabrieken in Eindhoven aan Cahen om inkoper te worden voor de industrie die zij, onder leiding van de SS, in het kamp willen beginnen. Doel was om hun in het kamp gedetineerde werknemers beter werk en vooral betere werkomstandigheden te bieden, en tegelijkertijd zo veel mogelijk Joden op die manier te helpen. Max gaat akkoord en fungeert door zijn vrije toegang tot het kamp als uiterst belangrijke informatie- en boodschappendienst tussen de gevangenen en de buitenwereld. Dat gaat door als hij zelf geïnterneerd wordt, zij het onder bedreiging dat als hij niet terug zou komen van zijn inkoopreizen anderen in zijn plaats gepakt zouden worden. Voor Jet was intussen een onderduikplek gevonden omdat ze zwanger bleek te zijn en verblijf in het kamp voor haar extra riskant was. Na ieder inkoopreisje keert Max gewetensvol terug, vanwege zijn missie als ‘levend lek’ en ook uit angst voor wat er met de zijnen kon gebeuren als hij dat niet zou doen. Cahen vermoedde wel dat de kampleiding het idioot vond dat hij telkens maar weer terugkeerde. ‘Als dat zo was’, zegt hij, ‘dan hadden ze volkomen gelijk. Het geweten kan wel eens een slechte raadsman zijn.‘ En: ‘Had ik geweten wat erna zou komen dan zou ik de kracht van het geweten niet gehad
hebben.’ En ook, over zijn belang als boodschapper: ‘Doch ook hier geldt achteraf het woord van Prediker: “Alles is ijdelheid”.’ Het zijn kleine aanwijzingen voor Cahens twijfel aan de juistheid van zijn waarnemingen en van zijn gedrag die hem niet alleen toen, maar ook in zijn verdere leven geplaagd moet hebben. Vlak voordat hij, samen met de andere Joden van het Philips Kommando, op transport gaat naar Auschwitz, hoort Cahen dat Jet is bevallen van een gezonde dochter, Truusje. Wat hem dat onder de omstandigheden gedaan heeft is, ook door hoe hij daarover schrijft, goed na te voelen. Ook in het vernietigingskamp staan Cahens zintuigen op scherp, blijkt uit zijn beschrijving ervan, en toch: het was alsof hij ook scherp zag dat hij sommige zaken beter níet tot zich kon laten doordringen. ‘Van die vergassingen waren we ons wel en niet bewust’, hoewel de Kapo’s in Vught er over hadden verteld en de signalen bij aankomst in Auschwitz duidelijk genoeg waren, ‘omdat we er toch niet aanwilden en het verdrongen.’ Cahen beschrijft zijn martelgang door een aantal kampen. Als hij meer dood dan levend in een ziekenbarak ligt en zeker weet dat het einde nadert, wordt hij door een oude makker, medegevangene uit Vught, uit zijn bed gepraat. Hij overleeft. Op eigen kracht, en zonder hulp van het Rode Kruis of van de Nederlandse overheid, is Max Cahen op 29 juni 1945 terug in Nederland. Hoe hem dat lukt, is een verhaal op zich.
H
et laatste hoofdstuk is aan de overlevingsgeschiedenis van Cahens vrouw Jet Cahen-Elion gewijd, geschreven door hun dochter Truus Wertheim-Cahen. Het is het verhaal van Jets onderduik in een klooster waar ze, zwanger van Truus, als zogenaamde ongehuwde moeder tussen de katholieke meisjes met baby’s, de ‘gevallen vrouwen’, zat. Voor dit deel van het boek kruipt Truus als het ware onder de huid van haar moeder en geeft woorden aan de angst en wanhoop die te destilleren zijn uit Jets summiere aantekeningen in die jaren. Het is Truus die, in kort bestek, Jets verhaal schrijft over doodsangst voor ontdekking en verraad; over eenzaamheid; over angst en onzekerheid over het lot van haar man. En over de moed die nodig was om in die omstandigheden met haar pasgeboren kind staande te blijven. Tussen de regels door gaat het ook over de pijn en de woede die voelbaar bleven in het jonge gezin Cahen, waar na de oorlog nog twee zoons geboren werden. Het boek is zo een indringend document geworden over het leven en overleven van een gewoon Joods gezin in Nederland tijdens de Jodenvervolging en erna.
Ik heb dit alles opgeschreven… Vught-Auschwitz-Vught; Memoires van Max Cahen 1939-1945, (redactie Truus Wertheim-Cahen, Ruud Weissmann, René Kok, Jeroen van den Eijnde, Theo Hoogbergen). Wolfaert Uitgevers & Projecten, ’s-Hertogenbosch 2010, 192 blz., ISBN 9789491044069, €17,50
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 36
36 C u l t u r e e l
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 9
Boekbespreking
Advocaten in de oorlog Willem van Bennekom
V
an de 217 Joodse advocaten en procureurs die op 30 april 1941 in Nederland woonden en werkten zijn er in de vier jaren die er op volgden 107 omgekomen. Meestal werden ze in één van de vernietigingskampen vermoord. Bijna de helft van het totaal dus. Het hadden er ook – veel – meer kunnen zijn. En volgens de nazi’s en hun helpers ook veel meer moeten zijn. Dit gegeven brengt tegelijk een zekere verwarring teweeg. Het recht hoort zonder aanzien des persoons te werken. Dat doet het niet, althans niet altijd. Maar blijven ook in een staat van onrecht sommige facts of life – ontwikkeling, inventiviteit, invloed, netwerken, geld – dus gewoon hun werk doen? Ja, dus. Het is een van de sinistere gegevens die zich aandient in het boek Smalle Marges, geschreven door de rechtshistoricus Joggli Meihuizen. Een lijvige studie naar de geschiedenis van de Nederlandse advocatuur in de Tweede Wereldoorlog, en tevens het resultaat van een in 2005 door de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) aan het NIOD gegeven opdracht. Ingevolge die opdracht moest aan de positie van de Joodse advocaten speciale aandacht worden besteed.
Blijvend getekend De aanleiding voor de opdracht kwam bij onze oosterburen vandaan, en bepaalde ons er bij hoe ongelofelijk veel daar de afgelopen decennia is veranderd. Sinds 2000 reisde in Duitsland namelijk de tentoonstelling Anwalt ohne Recht – Schicksale jüdischer Anwälte in Deutschland nach 1933 (Advocaat zonder recht – het lot van Joodse advocaten in Duitsland na 1933). Naar aanleiding daarvan werd geconstateerd dat zo’n deelstudie naar de positie van de Joodse advocaten tijdens WO II in ons land tot dusver niet was verricht. Zo’n onderzoek, was de gedachte, zou antwoord kunnen geven op de vraag hoe de stand der advocaten als zodanig de oorlog had overleefd. Maar misschien vooral een nieuw licht kunnen werpen op het lot van de Joodse advo-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
caten. Velen waren vermoord – terwijl degenen die het overleefden in de regel blijvend waren getekend. Bij het onderzoek van Joggli Meihuizen stond eigenlijk bij voorbaat vast dat het een uiterst pijnlijke exercitie zou worden. Hoe was het mogelijk dat de verzamelde Nederlandse advocatuur, toen ruim 1900 m/v sterk, die samen het aloude nobile officium vormden, en voor een groot deel bovendien bestond uit ‘nette’ mensen (wat een jonkheren in die tijd!), de Joodse collega’s geen bescherming van enige betekenis heeft kunnen bieden? Hen integendeel te laten gaan – alsof het om eerlozen ging, erger: om vuilnis? Voor een land waarin de latere hoogleraar en minister van justitie mr. C.H.F. Polak zelfs vóór de oorlog geen baan bij een gerenommeerd advocatenkantoor kon krijgen omdat dat door de maten, gezien de internationale situatie, ‘niet opportuun’ werd gevonden, was dat misschien niet zo heel verwonderlijk. Maar, zo was de vraag, hoe had het proces van desolidarisering in dit deel van de samenleving precies gewerkt toen het er echt om ging spannen? Juist op dit terrein heeft Meihuizen – ondanks grote handicaps: alle officiële stukken van de Amsterdamse orde van advocaten uit de periode 1940-1945 zijn in de jaren zeventig bijvoorbeeld spoorloos verdwenen – een enorme hoeveelheid materiaal bijeengebracht en geanalyseerd.
In de fuik van het kwaad Eerst nog iets over de schaduwzijden. De lezer maakt achtereenvolgens kennis met een op 24 augustus 1938 uitgevaardigd Koninklijk Besluit, waarbij met instemming van vrijwel de gehele advocatuur, uit xenofobe, zo niet regelrecht antisemitische oogmerken aan ‘vreemdelingen’ de toegang tot de balie werd ont-
buitenland gebeuren. Doet Israel een vergeldingsactie, dan zie je op bepaalde webforums in Nederland het aantal antisemitische uitingen omhoog schieten. Roept Geert Wilders weer eens wat over moslims, dan vliegen de anti-Marokkanen en anti-moslim uitingen je om de oren. Maar het Internet is niet alleen reactie. Tegenwoordig is het Net vooral interactief; zelf een video neerzetten, gefilmd met je mobieltje van een gebeurtenis op straat; of via twitter een nieuwtje aan de wereld doorgeven. Via Facebook je vrienden informeren over je feestje volgende week – en daarna de foto’s en filmpjes van het feestje weer daar publiceren. Maar ook: actievoeren voor of tegen iets. Zo heeft facebook regelmatig diverse neo-nazi pagina’s met Holocaust ontkenning en ander antisemitisch materiaal. Ook Youtube, webforums en blogs staan regelmatig bol van haat tegen bevolkingsgroepen. Dat dit alles gevolgen heeft is duidelijk. Toen in 2004 Theo van Gogh werd vermoord door een fanatieke Islamist volgde er in de dagen daarna een golf van oproepen op Internet om moslims en mosliminstellingen aan te vallen en om moskeeën in brand te steken. Het resultaat: bij een moskee en een Islamitische basisschool werden brandbommen naar binnen gegooid – beide brandden totaal af. Er was een poging een andere moskee op te blazen. Er waren 36 gevallen van brandstichting, een moord, 12 gevallen van ernstige mishandeling en 23 gevallen van het vernielen van woningen, auto’s en andere bezittingen. In totaal vonden in een week 174 geweldsdelicten gericht tegen moslims plaats. Maar dat is velen in die dagen een beetje ontgaan, lijkt het wel. De heersende mening toentertijd gaf in ieder geval geen ruimte om moslims als slachtoffer te zien, maar slechts als dader. Er zijn jammer genoeg vele andere voorbeelden te vinden van hoe aanzetten tot haat en geweld op Internet zijn weerslag heeft in het dagelijks leven.
Educatie en tegenspraak Er zijn meer manieren om discriminatie en haat op Internet tegen te gaan. Educatie is daar één van. Het MDI en de zusterinstellingen daarvan in het buitenland leren leraren, politieagenten en Officieren van Justitie hoe zij discriminatie op Internet moeten herkennen en wat de technische, inhoudelijke en juridische aspecten zijn. Maar ook trainen wij moderatoren van grote webforums (onder meer Telegraaf en Volkskrant) om zelf hun straatje schoon te houden, geven wij voorlichting, vooral op scholen, en overleggen wij regelmatig met Internet Providers en andere deelnemers aan de Internet-Industrie, zoals Google, Youtube en Facebook. Een andere manier van tegengaan van discriminatie is ‘tegenspraak’, of zoals onze Amerikaanse collega’s zeggen ‘counterspeech’. Zelf online gaan en bijvoorbeeld op een webforum discriminatie en stereotyperingen met argumenten weerspreken. Dit kost helaas bijzonder veel tijd, maar kan zeer effectief zijn. Stichting Magenta overweegt hiervan een apart project te maken.
Leden van het International Network Against Cyber Hate tijdens de jaarvergadering 2010 in Wenen; links Ronald Eissens (foto International Network Against Cyber Hate)
Het politieke klimaat Het heersende politieke klimaat is bijzonder slecht voor het bestrijden van discriminatie, wat door sommigen beschouwd wordt als een linkse hobby. Daarbij komt dat het proces tegen Geert Wilders en het requisitoir van het Amsterdamse Openbaar Ministerie tekenend is voor de verdere voortzetting van de uitholling van de anti-discriminatiewetgeving. Een uitholling die wij al enige jaren sluipend haar intrede zien doen; uitingen worden meer en meer afgedaan als ‘toegestaan in het kader van het maatschappelijk debat’, als ‘vrijheid van de columnist’, of als ‘niet onnodig grievend voor de bevolkingsgroep’ (!). Dat de uitspraak in het Wilders-proces, of het nu schuldig wordt of niet, grote gevolgen zal hebben voor discriminatiebestrijding lijkt wel duidelijk. Dit zal niet alleen gelden voor discriminatie van moslims, maar ook voor antisemitisme en alle andere vormen van discriminatie. De huidige stand van zaken op het Nederlandse gedeelte van Internet geeft aan, dat er veel mis is. Opvallend is dat er sinds vorig jaar aanmerkelijk minder meldingen worden gedaan over discriminatie tegen moslims, terwijl meldingen over antisemitsme stabiel hoog blijven. Een mogelijke verklaring is een verlies van vertrouwen bij moslims in de Nederlandse samenleving en haar instellingen, onder invloed van het huidige politieke klimaat. Het MDI is er echter voor allen, en richt zich op verwijdering van alle vormen van discriminatie. Als wij niet in staat zijn om iedereen in Nederland bescherming te bieden tegen haat, als we gelijk Frits Bolkestein en Hans Jansen vinden dat we het op moeten geven en vertrekken, dan zeggen we eigenlijk dat onze samenleving volledig is mislukt.
Ronald Eissens is algemeen directeur van de Stichting Magenta en bestuurslid van het International Network Against Cyber Hate.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 8
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 37
8 Opinie
Bestrijden van haat op Internet – helpt dat? Ronald Eissens
H
et Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) bestaat nu dertien jaar. Haat op Internet, zoals antisemitisme, Holocaust ontkenning, discriminatie van moslims, van Surinamers en Antillianen, van Marokkanen, van homosexuelen, van Roma en Sinti, enzovoort, bestaat al sinds het begin van het Internet. Stichting Magenta houdt zich hier vanaf 1994 mee bezig door middel van het MDI (een onderdeel van Magenta) en sinds 2002 ook op internationaal niveau via het mede door Magenta opgerichte International Network Against Cyber Hate (INACH), een organisatie met leden in achttien landen. Waarom? Omdat wij vinden dat discriminatie (op internet) ellende, verdeeldheid en ethnische spanningen doet toenemen of veroorzaakt. Zouden we discriminatie en haat de vrije hand geven, dan eindigen we met moord, oorlog en terreur. Gelukkig stelt de Nederlandse wet grenzen aan de vrijheid van meningsuiting op het punt van discriminatie.
Schrikbarende cijfers Sinds het MDI zijn werk in 1997 begon, heeft het 12.419 meldingen over 16.038 uitingen gehad. 8062 van deze uitingen werden door het MDI als strafbaar beoordeeld en 5111 hiervan werden daartoe, na een verzoek van het MDI, van Internet verwijderd. Over uitingen die niet werden verwijderd of over zeer ernstige zaken deed het MDI 23 aangiftes, waarvan 16 tot vervolging en een succesvolle veroordeling hebben geleid. INACH, het internationale netwerk van Meldpunten, heeft sinds 2002 meer dan 18.000 uitingen in achttien landen verwijderd weten te krijgen. Is het Internet hierdoor wat discriminatie betreft een veilige en schone plaats geworden? Helaas niet. Het MDI werkt op basis van meldingen die door internetgebruikers worden gedaan en er zijn nu eenmaal meer mensen die discriminatie en haat op internet zetten, dan zij die er melding over doen. Het bestrijden van discriminatie op Internet is een beetje als het bestrijden van fruit-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
37
vliegjes. Als je er duizend hebt platgeslagen zijn er al weer tweeduizend nieuwe geboren. Zinloos dus? Water naar de zee dragen? Neen. Elke pogrom, genocide of ethnische zuivering in de geschiedenis van de mensheid, ook in de zeer recente geschiedenis, begon met woorden van haat over ‘de ander’. Het bestrijden van haat op Internet draagt daarom bij aan het verminderen van de kans dat dit gemakkelijk weer gebeurt.
Internet beoordelen Internet is de plaats waar alles nu gebeurt, een medium dat tegelijkertijd de grootse bibliotheek ter wereld, communicatiemiddel, amusementsomgeving, educatief middel, hangplek, globale infrastructuur en de beste verspreider van discriminatie ooit is. Jongeren rond de twintig kunnen zich geen wereld zonder internet herinneren. Internet is zo’n integraal onderdeel geworden van onze globale samenleving dat de wereld niet meer zonder kan. Wie twittert er nog niet? Wie heeft er nog geen hyves of facebook pagina, of een eigen blog? Meningen, trends, politiek, in dit alles speelt wat op en via Internet gebeurt een centrale rol. Het Internet filtert niet en jongeren wordt ook niet of nauwelijks geleerd hoe zij zelf informatie op Internet moeten beoordelen. Dat levert vaak problemen op. Bijvoorbeeld doordat discriminatie klakkeloos wordt overgenomen, gekopieerd en geplakt. Schoolwerkstukken waarin staat dat gaskamers nooit hebben bestaan, want dat ‘staat in het rapport van de gerenommeerde chemicus Dr. Leuchter’. Blogs waar de beruchte Protocollen van de wijzen van Zion worden aangehaald, alsof het gaat om een werkelijk valide publicatie. Opmerkingen dat ‘zigeuners stelen, want dat weten we allemaal’. Oproepen om ‘die vieze homo’s allemaal in elkaar te slaan’. Of om synagoges in brand te steken. Of dat moslims in Nederland ‘een vijfde kolonne zijn die Nederland willen overnemen om hier hun sharia-wetgeving in te voeren’. De lijst van kwaadaardige waanzin is eindeloos. Hierbij komt nog begripsvervuiling en verwarring, soms uit onwetendheid, maar vaak ook met de bedoeling bevolkingsgroepen te beledigen en aan te zetten tot haat. Bij het schrijven van dit artikel komt er bij het MDI een melding binnen, die daar nog wel het beste voorbeeld van is. Op de website van ‘stopdebezetting’ wordt onder de titel ‘Invloed van Israel in Nederland’ een artikel geplaatst dat bol staat van klassiek antisemitisme: Joden hebben de macht, onder andere in de media, de politiek, en in de ambtenarenapparaten. En zij staan allemaal achter Israel, zijn eigenlijk een propagandamachine van Israel. Nadat het MDI de website eigenaren had gewezen op het strafbare karakter van de tekst, werd deze snel verwijdertd Helaas staat dezelfde tekst ook nog elders online.
Uitingen van haat Uitingen van discriminatie op Internet worden regelmatig gevoed door dingen die in de Nederlandse samenleving of in het
zegd. Dat de Nederlandse nationaliteit daarna een vereiste is geworden om hier te lande tot de balie te kunnen toetreden, is in dit verband irrelevant. Voor 1938 bestond die voorwaarde immers niet: het was onmiskenbaar tegen Joodse vluchtelingen gerichte gelegenheidswetgeving. Vervolgens ontmoet hij een landsadvocaat, Jhr. mr. G. W. van der Does, die op 24 juli 1940 op de voorpagina van het Nederlandsch Dagblad (het orgaan van het Nationaal Front van de destijds bekende fascist Arnold Meyer) liet weten lid van die organisatie te zijn geworden. Hij leest ook dat het college van secretarissen-generaal, tevoren door Van der Does over die stap geïnformeerd, daar geen bezwaar tegen had. Verder lezend, realiseert hij zich – niet voor het eerst, maar het stemt weer even mismoedig als eerdere keren – dat de secretaris-generaal van het departement van justitie, mr. J.C. Tenkink, meteen na de capitulatie met de anti-Joodse maatregelen aan de slag ging. De ariërverklaring, al in oktober 1940 aan alle ambtenaren ter tekening voorgelegd, trof de advocaten op zich nog niet. Zij oefenden immers een vrij beroep uit. Maar al in een circulaire van 28 oktober 1940, gericht aan alle raden van toezicht en discipline, werd meegedeeld dat de Joodse leden van deze colleges met ingang van 30 november 1940 van hun functie waren ontheven. De bezetter had haast, de Nederlandse ambtenarij volgde. De volgende stap was een rechtstreeks van de bezetter afkomstige Anordnung van 4 november 1940, waarbij alle Joden werden uitgesloten van enige ‘bediening’ waarvoor men moest worden beëdigd. Daartoe hoorde ook de advocatuur. Als gevolg van ambtelijk gehakketak duurde het vervolgens nog tot 5 februari 1941 alvorens circulaire no. 400 v kon worden afgekondigd. Joodse advocaten werd daarbij verboden na 1 mei 1941 hun beroep nog uit te oefenen, ‘met dien verstande dat zij de vrijheid behouden ook na dien datum uitsluitend voor Joden werkzaam te zijn’. Deze keer hoefde, voor zover van toepassing, geen ariërverklaring worden ondertekend. Maar wel een van het aangehechte document af te knippen strookje dat deze keer ‘Joodverklaring’ werd genoemd. Binnen de voorgeschreven termijn van acht dagen had ruim 95 % van de Joodse advocaten in Nederland het papiertje ingevuld en geretourneerd. Sinds de ariërverklaring – op een totaal van ca 200.000 ambtenaren hadden er slechts enkele tientallen geweigerd – was Nederland inmiddels enkele maanden verder. Gewaarschuwd en wel zwommen allen, op een enkeling na, desondanks massaal de fuik van het kwaad in. Diegenen die de dans meenden te kunnen ontspringen door in te vullen ‘Weet niet’ of iets dergelijks, werden in enkele gevallen nog de dupe van denunciatie ook. Op 30 april 1941 was de lijst klaar, en kon daadwerkelijk met het uitroken en uitroeien van het Joodse advocatenbestand worden begonnen. Nieuwe Joodse advocaten mochten vanaf 24 mei 1941 niet meer worden beëdigd, terwijl in een Verordening van 22 oktober 1941 werd bepaald dat Joden ook niet meer mochten deelnemen aan verenigingen en stichtingen zonder economisch doel. Waaronder ook de Nederlandsche Advocatenvereniging. Het bestuur van deze vereniging kwam op 17 januari 1942 tot de slotsom dat alle
Mr. Izaak Kisch, advocaat in Amsterdam en ‘consul’ van Barneveld (foto circa 1942)
Joodse advocaten per 1 november 1941 automatisch hun lidmaatschap hadden verloren. Zou men wellicht zelfs gezegd hebben ‘van rechtswege’? In de jaren die volgden voltrok het verwijderingsproces van de Joodse advocaten zich niet altijd in het tempo dat niet-advocaten werd opgelegd. In het algemeen gesproken kwamen de cliënten vermoedelijk eerder aan de beurt – zeker als die onvermogend waren. Zoals ik eerder schreef: ook in het voorportaal van de vernietigingsmachine werkte de maatschappelijke ongelijkheid door. Hoe navrant die constatering ook is. Mede daardoor kregen nogal wat advocaten bijvoorbeeld een toegangsbewijs voor het elitekamp Barneveld - alvorens ook die vermeende vrijplaats op 4 september 1944 werd ontruimd en de hele groep, alle toezeggingen van de bezetter ten spijt, in veewagons naar Theresienstadt werd overgebracht. Men leze daarover bijvoorbeeld de indrukwekkende dagboeken van Dr. Itallie, een geschrift dat ik niet in de literatuuropgave aantrof. Hoeveel advocaten er onder de ‘Barnevelders’ waren, vermeldt Meihuizen trouwens niet – en misschien is dat maar beter ook. We hoeven niet alles tot achter de komma te weten.
Lichtpunten Gelukkig maakt Smalle marges ook melding van lichtpunten. Personen, soms Joods, soms niet, die zich als helden hebben gedragen. Men leest die voorbeelden – sommige daarvan zijn eerder beschreven, andere waren voor mij geheel nieuw – als het ware met een zucht van verlichting. Ook al weten we al jaren hoe grijs en onverschillig de houding van de bevolking in ons land jegens de Jodenvervolging meestal is geweest, we blijven kennelijk snakken naar bewijzen van menselijkheid in de duisternis. Dus noteren we met dankbaarheid dat de Amsterdamse advocaat Von Baumhauer (bijgenaamd ‘Boem’) in mei 1943 in
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 38
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 7
38
7
Antisemitisme bestrijden
de bossen bij Vierhouten een compleet onderduikerskamp stichtte, ook wel ‘Het Pas Op-kamp’ genoemd. Daar verbleven op den duur maximaal honderd personen tegelijk, van wie ongeveer de helft Joods. Dat het op 29 oktober 1944 toch mis ging, en dat toen acht onderduikers werden gefusilleerd, waaronder – als laatste – een zesjarig jongetje, lijkt in deze geperverteerde realiteit haast minder erg dan dat het kamp voor zoveel mensen tot doorgangshuis naar de vrijheid heeft gediend. Zoiets doet terreur dus met ons. Met grote gretigheid willen we als het ware alsnog dat àlle advocaten over zoveel moed en inventiviteit hadden beschikt als de advocaten Kotting, Van Proosdij en Nygh, die er zo vaak in slaagden de sfinx Calmeyer tot arisering van hun talloze cliënten te bewegen.
len geven, als hij op p. 277 de houding tegenover teruggekeerde Joodse advocaten beschrijft. ‘(..)[ Mr. De Hartog werd] hier (..) neergezet als de personificatie van de Joodse advocaat die ontzettend lastig was, en die men dus liever kwijt dan rijk was. Dit zou mede een verklaring kunnen zijn voor de passieve houding die de meeste advocaten – de goeden niet te na gesproken – hebben aangenomen toen hun Joodse confrères het leven onmogelijk werd gemaakt’. Is het wellicht, hoe indirect ook, dezelfde instelling geweest die maakte dat mr. Van der Does als landsadvocaat tot 1965 heeft kunnen fungeren – en in 1958 zelfs tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw werd benoemd? Smalle marges, inderdaad. Holland op zijn smalst, zou men ook kunnen zeggen. Hoe dan ook, binnen de grenzen van de wet was in de oorlogsjaren in ieder geval al vrij snel niets meer mogelijk. Zeker niet nadat de Hoge Raad in het zogenaamde Toetsingsarrest van 12 januari 1942, ondanks een moedig pleidooi van de Rotterdamse advocaat mr. P. Groeneboom, had beslist dat het Landoorlogreglement de rechterlijke macht niet de bevoegdheid verleende om ‘de [door de bezetter genomen] maatregelen te toetsen aan den eisch dat daarbij, behoudens volstrekte verhindering, de in het land geldende wetten worden geëerbiedigd’. Een advocaat die daarna met hulp van het recht nog iets wilde bereiken was dus aangewezen op list en bedrog. Misschien had Joggli Meihuizen daarover nog wel iets meer kunnen vertellen. Hij had daarvoor kunnen putten uit een opstel van wijlen mr. I. Kisch, dat wèl wordt genoemd in de geraadpleegde lireratuur. Voor wie zich niet verliest in de soms wat al te rijke detaillering van dit boek is dit een belangrijk werk. Het doet meer dan boekstaven. Het bepaalt ons er bij – weer – dat men zich niet alleen in de wortels van het kwaad moet blijven verdiepen, maar ook in het hoe en het waarom van onze solidariteit.
Smalle marges
Joggli Meihuizen, Smalle marges. De Nederlandse advocatuur in de
Ook als men, murw van zoveel misère, dit boek terzijde heeft gelegd, blijft de vraag knagen hoe dit allemaal heeft kunnen gebeuren. Het is tenslotte een van de vragen die de NOVA, al is het impliciet, tot de opdracht aan het NIOD inspireerde. Hoe kon deze ramp zich voltrekken, in het volle zicht van eenieder. In een land, waar de assimilatie zozeer een feit leek te zijn – zeker in de advocatuur. Een deel van de verklaring lijkt de auteur zelf te wil-
Tweede Wereldoorlog. Uitgever Boom, Amsterdam 2010, 476 blz. en 54
Tekst circulaire van de Secretaris Generaal van Justitie van 5 februari 1941 met het beroepsverbod voor Joodse advocaten
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
De Joodse gemeenschap in Nederland is vergeleken met die van de moslims veel kleiner en dus kwetsbaarder en daarom is het goed als antisemitische incidenten publiekelijk aan de kaak worden gesteld. Natuurlijk komt er (ook) onder moslims antisemitisme voor; er is een wereldwijde radicale stroming die tegen Israel en tegen Joden ageert en daarbij teruggrijpt op een paar beroerde uitspraken uit de Koran waarop bijvoorbeeld ook de Palestijnse terreurgroep Hamas zich beroept. De agitatie van die radicale minderheid moet worden bestreden. De vraag is hoe dat het beste kan. Door je aan te sluiten bij een stroming die zich afzet tegen ‘de islam’? Of door de radicalen te isoleren en de ‘huisjeboompje-beestje-moslims’, in de woorden van oud-burgemeester Job Cohen in zijn ten onrechte zo fel aangevallen interview in het kerstnummer van Vrij Nederland, het gevoel te geven dat zij hier net zo thuis zijn als wie dan ook. Het meest interessant in Het Verval van Manfred Gerstenfeld vind ik zijn interview met Bloeme Evers, overlevende van Auschwitz en gerespecteerd lid van de Amsterdamse Joodse gemeenschap (zie het interview met haar op p.10 in dit nummer). Ze leidt een orthodoxe sjoel in Amsterdam-West. Ze is pessimistisch over de toekomst van de Joden in Nederland en vóór emigratie naar Israel (dat is ze overigens al lang). Ze is ook terecht boos over het in Nederland doorsijpelen van antisemitische agitatie vanuit de Arabische wereld. Of het juridisch mogelijk is om satellietzenders die zich aan antisemitische propaganda schuldig maken hier uit de lucht te halen, weet ik niet. Het zou zeker de moeite waard zijn dat te onderzoeken; dan moet uiteraard wel eerst worden vastgesteld dat er inderdaad sprake is van antisemitische – en niet alleen van anti-Israelische – propaganda.
Veel opgewekter klinkt Bloeme Evers (in het boek van Gerstenfeld) gelukkig, als het over de omgeving van haar eigen sjoel gaat. Daar werden bezoekers in het verleden een paar keer lastig gevallen. Bloeme Evers: ‘Na wat incidenten heeft een van onze leden, Erwin Brugmans, (…) wat gesprekken gevoerd met diverse moslimorganisaties. Hij heeft ook met de deelraad Amsterdam Oud-West gesproken, die een bemiddelende rol gespeeld heeft. Brugmans heeft allerlei initiatieven ontwikkeld van samenwerkingsprojecten. Het bekendste daarvan is het MaJo-voetbaltoernooi waar Marokkaanse en Joodse elftallen voetballen. Bij een van die wedstrijden kreeg ik zelfs twee rode rozen van een Marokkaanse man. Brugmans doet fantastisch werk (…). Misschien kan wat hij op een klein gebied gedaan heeft, wel uitgebreid worden.’ Jammer dat Gerstenfeld niet ook met Erwin Brugmans heeft gesproken. Of met Hadassa Hirschfeld die werkt aan het kweken van onderling begrip op scholen, onder meer door het organiseren van reizen naar Auschwitz voor leerlingen. Meer onderling begrip en toenadering vormen volgens mij de belangrijkste sleutel tot een onbedreigd en meer ontspannen samenleven. De polarisatie die momenteel gaande is, waarbij moslims tegenover autochtonen dreigen te komen staan en Joden tegenover moslims kan de spanningen alleen maar verergeren en tot meer incidenten leiden. Die polarisatie creëert angst en vergiftigt de politieke atmosfeer. Antisemitisme bestrijden, natuurlijk! Ook met politie en justitie als dat nodig is. Maar meegaan in het zo modieuze ageren tegen de islam hoort daar niet bij. Zoals Job Cohen het zegt in dat omstreden interview: ‘Je kunt dé islam niet de schuld geven van het extremisme.’ Net zo min als dé mannen. Het zou een open deur horen te zijn, eigenlijk.
foto’s, ISBN 9789085 069416, € 29,90 Willem van Bennekom, in 2006 gepensioneerd als vice-president van de Amsterdamse rechtbank, was van 1967 tot 1994 advocaat, o.a. in talloze asielzaken. In oktober 2010 publiceerde hij Op Drijfijs. Over het functioneren van de rechtsstaat.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 6
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 39
6 Opinie
Een soms onrustbarende vergelijking Over mannen, moslims en Joden in Nederland Anet Bleich
Een kern van waarheid Oorlogen worden uitgevochten door mannen. Veruit de meeste terroristische aanslagen in de wereld worden gepleegd door mannen. Mannen zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit. Overlast op straat en seksuele intimidatie: het zijn meestal hangjongens die zich hieraan schuldig maken. Ook in het onderwijs doen jongens het minder goed dan meisjes. Het wordt daarom de hoogste tijd om het gevaar dat van mannen uitgaat onder ogen te zien en na te denken over maatregelen om het probleem beheersbaar te maken. Om te beginnen moet er een immigratiestop komen voor mannen: geen man meer het land in. En ook dienen alle subsidies voor activiteiten die speciaal op mannen zijn gericht, zoals voetbal, onmiddellijk te worden stopgezet. Klinkt de bovenstaande tekst alsof hij is geschreven door een krankzinnige? Dat lijkt me wel. Maar vervang bij wijze van gedachten-experiment de woorden mannen en jongens door ‘moslims’ of ‘Marokkanen’, en u zult, waarschijnlijk tot uw verbazing, moeten concluderen dat er een voor Nederland anno 2011 betrekkelijk normale, in elk geval niet absurde of totaal ongebruikelijke tekst staat. En dat is pas echt gek. Immers de beschuldigingen die ik hier achter elkaar en zonder enige poging tot nuancering over de hoofden van mannen (of moslims) heb uitgestrooid, bevatten ieder voor zich wel een kern van waarheid. Toch zal niemand die bij zijn volle verstand is zich vervolgens scharen achter de tegen de mannen gerichte maatregelen. Wij weten tenslotte allemaal dat de ene man niet de andere is en dat het nergens op zou slaan om misstanden die
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
39
Cultureel
door een beperkt aantal mannen worden veroorzaakt toe te schrijven aan ‘de man’ in het algemeen of aan een of ander ‘mannelijk wezen’. Maar dat is precies wat de partij van Geert Wilders wel doet met ‘de moslims’, respectievelijk ‘de islam’. Omdat volgens deze rechtse populisten de islam een verderfelijke politieke ideologie is, moeten moslims uit het land geweerd worden, mag er geen moskee meer bij, moeten islamitische scholen dicht etcetera.
Van generalisatie naar discriminatie Ik vind het wonderlijk en nogal angstwekkend dat een partij die op zo’n grove wijze een bevolkingsgroep in het verdomhoekje zet met 24 zetels in de Tweede Kamer is gekozen. Maar wat mij pas echt bang maakt is dat deze generaliserende en in z’n consequenties discriminerende manier van denken blijkbaar nog in veel bredere kring begint aan te slaan. Zelfs, tot mijn verbijstering, in Joodse kring. Hoe valt het anders te verklaren dat Joodse auteurs als Manfred Gerstenfeld en Rosa van der Wieken op de opiniepagina’s van de dagbladen klagen dat ‘de massa-immigratie’ (Welke? Die is er al jaren niet meer) en ‘het multiculturalisme’ een levensgrote bedreiging vormen voor de Joden in Nederland? Wat brengt hen ertoe om twee van wijsheid getuigende axioma’s, die in Joodse kring decennialang onaangevochten zijn gehuldigd, aan de kant te schuiven? Ten eerste het uitgangspunt dat de Joodse minderheid hier belang heeft bij een samenleving die tolerant is tegenover etnische en religieuze minderheden. En ten tweede dat het voor het samenleven contraproductief is om het Israëlisch/ Palestijnse conflict hierheen te ‘importeren’. Joden en moslims zullen geneigd zijn solidair te zijn met een andere partij in dat conflict, maar hier moeten zij het samen rooien en daarvoor zijn goede interreligieuze en interculturele contacten van groot belang. Zulke contacten zijn ook belangrijk om gezamenlijk stelling te kunnen nemen tegen uitingen van antisemitisme en bijvoorbeeld na te denken over lesprogramma’s waarmee vooroordelen op jonge leeftijd kunnen worden bestreden. In plaats hiervan luidt Gerstenfeld in zijn boek Het Verval de alarmklok. Ondersteund door een reeks geïnterviewden en door Frits Bolkestein schetst hij een beeld van een vervaarlijk antisemitisme in Nederland in het algemeen en onder moslims in het bijzonder. Een antisemitisme dat bovendien steeds erger wordt. Het stuit me tegen de borst om dat beeld te moeten relativeren, want wat mij betreft is ieder antisemitisch incident er een te veel en moeten Joden met keppel of in welke kleding dan ook overal zonder problemen of angst kunnen lopen. Het is zorgwekkend dat rabbijn Jacobs geregeld om zijn orthodoxe voorkomen wordt uitgescholden en niet acceptabel als mannen met keppel in Amsterdam-West soms worden nageroepen.
T
raditiegetrouw bevat het Herdenkingsnummer een verhaal van Ida Vos, die in 2006 overleed. Het is afkomstig uit haar eerste jeugdboek met verhalen: Wie niet weg is wordt gezien. Dat verscheen in 1981 voor het eerst bij Uitgeverij Leopold in Amsterdam; de zesde druk is uit 2001. Het boek over een Joods meisje in de Tweede Wereldoorlog bevat haar eigen jeugdherinneringen. Zelf zegt ze daarover: ‘Ik wilde tonen hoe erg het is om onderdrukt, om niet vrij te zijn. Kinderen geloven het niet altijd, maar alle verhalen in mijn boek zijn echt gebeurd. … Ik behandel allemaal kleine, maar voor een kind ontzettend belangrijke dingen. Hoe het bijvoorbeeld was om een nieuwe fiets te krijgen, en hem dan af te moeten geven aan de Duitsers.’ Dit verhaal volgt hierna.
Fietsen Ida Vos
W
at was ze blij toen ze op haar verjaardag een nieuwe fiets kreeg. Een echte fiets met witte banden en met veel glimmend chroom. In het begin stapte ze iedere keer af om te kijken of er modder op de lak was gekomen. Als ze maar één spatje zag, pakte ze haar zakdoek en deed er een beetje spuug aan. Dan begon ze te poetsen. Ze is nog een beetje blij met de fiets, maar niet zo erg meer. Ze moet hem inleveren. Volgende week moeten alle rijwielen naar het politiebureau worden gebracht. Geen enkele jood mag dan nog een fiets hebben. Ze vindt het verschrikkelijk en dikwijls moet ze denken aan het moffenkind dat op haar fiets zal gaan rijden. Ze wordt dan altijd heel verdrietig en dan doet ze haar best om aan iets anders te denken. ‘Morgen is het zover,’ zegt vader. ‘Haal de mand maar van je fiets. Die hoeven ze niet te hebben.’ ‘Hoef ik niet mee, David?’ vraagt moeder. ‘Nee hoor. Ik kan wel met twee fietsen tegelijk rijden en misschien wil Rachel haar eigen fiets weg brengen.’ ‘Ja hoor, pappa, we gaan lekker samen,’ zegt ze. Nu staan ze voor de deur van hun huis. Vader heeft aan iedere hand een fiets. ‘Kom, we gaan,’ zegt hij. Hij stapt op zijn fiets. Hij rijdt met één hand, met de andere stuurt hij moeders fiets. ‘Kom maar!’ roept hij. Ze stapt op. Ze kunnen niet naast elkaar rijden. Dat is veel te gevaarlijk. Drie fietsen naast elkaar is teveel. Als ze bij het politiebureau zijn aangekomen, zien ze daar veel andere mensen met fietsen. Ze maken een rij. Steeds komt een politieagent in de deuropening staan. Hij heeft een rood gezicht
en heel erg blauwe ogen. ‘De volgende!’ roept hij. ‘Pappa, dat is geen mof,’ zegt ze. ‘Nee schat, dat is een Nederlander. Hij helpt de Duitsers.’ Na een kwartier zijn zij aan de beurt. ‘Deze kant op,’ wijst de Nederlander. ‘Moet ik zelf die fietsen naar boven dragen?’ vraagt vader. ‘Ja joodje, twee trappen op,’ antwoordt de politieman. ‘Ellendeling,’ fluistert vader. ‘Zei u wat?’ ‘Nee.’ ‘Rachel, hou jij je karretje nog maar even bij je. Ik breng eerst de grote fietsen en dan die van jou.’ Eerst neemt vader de fiets van moeder. Als hij na een paar minuten beneden komt, haalt hij heel snel adem. ‘Wil je niet liever buiten wachten?’ vraagt hij. ‘Nee pappa, ik blijf hier.’ Als vader ook zijn eigen fiets boven heeft gebracht, is haar fiets aan de beurt. ‘Geef maar,’ zegt vader. ‘Er is niets aan te doen. Het kan niet anders.’ Ze aait over het bruine zadel. ‘Dag fiets!’ roept ze. ‘Tot ziens, fiets!’ Vader is op de tweede trap nu. Dat kan ze horen. Ze ziet hem niet meer. Eigenlijk ziet ze niets, want er lopen allemaal tranen uit haar ogen. Uit haar neus komen ook tranen. Gemeen is het, gemeen! Lelijke fietsenpikkers zijn het. Boven is plotseling een vreselijk lawaai. Het lijkt wel of het onweert. ‘Kan ik het helpen,’ hoort ze vader roepen. ‘Ik struikelde.’ Ze rent de trap op. Boven op een gang ligt haar fiets. De wielen draaien in de lucht. Ze zijn niet rond meer. ‘Hoepel maar gauw op,’ zegt een politieman. ‘En neem je dochter mee!’ Ze rennen de trap af. ‘Dat was me wat,’ zegt vader als ze buiten staan. ‘Struikelde je?’ ‘Welnee meid. Ik werd opeens zo ontzettend boos om die fiets van jou, dat ik niet anders kon dan hem naar beneden gooien.’ Je bent een held,’ roept ze. ‘0, o, o,’ vader lacht een beetje. ‘Je fiets viel bijna op een politieagent. Jammer dat hij hem niet op zijn dikke kop heeft gekregen.’
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 40
40 C u l t u r e e l
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 5
5
Boekbespreking
Een nieuw evenwicht
Recent verschenen
Racisme en discriminatie begrippen uit het verleden?
Marjon de Klijn
landse identiteit is het nieuwe toverwoord. Dat is de norm. Het is een misvatting te denken dat dit geluid alleen uit populistische of rechtse hoek komt. De meeste linkse politici vinden het be langrijk om problemen te benoemen. Dat laatste woord ‘benoemen’ mag met recht als hét clichéwoord van het decennium 2000-2010 aangemerkt worden. Dat heet zogenaamd ‘de tijdgeest’ te zijn. Ook al zo’n woord dat in het ‘woordenboek van verboden clichés’ moet worden ondergebracht. Want als het is benoemd, dan spreek je als politicus de taal van het volk en is het probleem al half opgelost.
Ik heb geen heimwee naar vroeger tijden. Want het falen van toen, heeft geleid tot de problemen van vandaag. Hedendaagse soldaten tegen xenofobie en discriminatie zijn net als echte soldaten na een oorlog. Ze willen keer op keer de vorige oorlog opnieuw voeren. Nederland is naarstig op zoek naar een nieuw evenwicht tussen wat gezegd en uitgesproken kan worden én elementair respect voor bevolkingsgroepen van andere oorsprong. Het is nog een lange zoektocht door een duister bos via glibberige paadjes en soms een hellend vlak. Gezocht: een moreel kompas voor het nieuwe decennium. Windrichting: de nuance. Die is nooit zo populair. Ik heb genoeg van al die zogenaamd standvastige, principiële mensen uit de jaren ’70 en ’80. Gezocht: gematigde burgers en trefzekere politici die niet meewaaien met alle winden, maar pas spreken als dat nodig is.
Toonhoogte van het debat
Leonard Ornstein is journalist en werkt aan een proefschrift over het
Is er dan geen reden om af en toe eens hardop te zeggen wat er fout is binnen een andere gemeenschap of bevolkingsgroep? Ja, daar moet, daar mag geen taboe op rusten. Het gaat vooral om de toonhoogte van het debat. Daaraan kun je beluisteren of het om ‘corrigerende’ opmerkingen of haatdragendheid gaat. Dat laatste krijgt nogal eens de overhand. Terwijl het eigenlijk niet zo lastig zou hoeven zijn. Want zolang er maar wederzijds respect uit de kritiek op een andere bevolkingsgroep spreekt, is er niet zoveel aan de hand. Maar dat wederzijdse respect, dat wankelt in deze tijd. Zelfs het woord respect is al besmet. Eerst was het het favoriete woord van links om aan te geven dat ‘de allochtonen’ vooral gesteund moesten worden om hun eigen cultuur te handhaven. Daarna werd het woord gekaapt door rechts en eiste iedereen respect op. De ouderwetse vertaling van respect, tolerantie, daar schort het regelmatig aan en dat geeft het beeld van een grimmige maatschappij. Hans Janmaat werd in de jaren ’80 en ‘90 het leven zuur gemaakt door een standvastige rechterlijke macht. Voor zijn deur, op het plein en in de straten stonden de tegenstanders. Janmaat werd regelmatig voor de rechtbank gedaagd. Die demonstranten van twintig jaar geleden zien we niet meer. Waar zijn die demonstranten toch gebleven? Ze zijn in de war. Ze zijn meer dan ooit een karikatuur van de karikatuur die ze twintig jaar geleden misschien al waren geworden. De rechterlijke macht is de voorzichtigheid zelve. Politici anno 2011 opereren vanuit hun opportunistische aard. Dat vrome Joden in Amsterdam niet veilig over straat kunnen gaan, is sinds jaar en dag een taboe. Dat moslims zich tegenwoordig steeds meer moeten verdedigen en verantwoorden wordt inmiddels als normaal ervaren.
leven en werk van Pim Fortuyn.
Herinnering Na vijftig jaar vriendschap tussen een hartchirurg en een psychiater trekt de hartchirurg de aandacht van de laatste. ‘Ik moet met je praten’, zegt Bob (de hartchirurg), ‘Er is iets heftigs aan de gang … mijn verleden speelt op... mijn twee levens, overdag en ‘s nachts, vallen samen. Ik moet met je praten.’ Ik begreep waar hij op doelde. Al sinds zijn jeugd, die hij in Hongarije gedurende de Holocaust had doorgebracht, leidt Bob een dubbelleven: een leven overdag als innemende, toegewijde en onvermoeibare hartchirurg, en een leven ’s nachts, wanneer hij in zijn dromen wordt geplaagd door afschuwelijke herinneringen. (blz. 5) In Caracas, waar hij lezingen gaf over een nieuw systeem om emfyseem te behandelen, heeft Bob zijn driedaags verblijf afgerond. Al die tijd waren zijn collega-gastheren, vanwege het grote risico op beroving en ontvoering, niet van zijn zijde geweken. Bob geeft aan dat men hem de volgende dag niet naar het vliegveld hoeft te begeleiden. Volgens hem leek het veilig. Dan vindt bij de incheckbalie van de luchtvaartmaatschappij een voorval plaats, waardoor Bobs verleden op gaat spelen. Er worden herinneringen beschreven van Hongaarse nazi’s (wier gedrag mogelijk smeriger was dan dat van Duitse nazi’s). In sobere bewoordingen, verwoordt Bob, hoe nazi’s weerloze ouderen opjagen door de straten van Boedapest. Bob is machteloos en deze machteloosheid speelt hem parten, hij voelt zich schuldig. In zijn dromen denkt hij dat hij de ouderen had kunnen redden, maar een doodsbange, vijftienjarige jongen kon amper zichzelf redden. Irvin D. Yalom en Robert L. Berger, Ik waarschuw de politie. Uitgeverij Balans, Amsterdam 2010, (40 blz.) ISBN 9789460032165, € 5,00.
Onbaatzuchtigheid en opofferingsgezindheid Het geboortehuis van Jacob Presser stond op het Waterlooplein. Tijdens het verblijf van het gezin in Antwerpen werd de naam Jacob in Jacques veranderd. Jacques was nogal muzikaal en had ook talent voor pianospelen. Hij musiceerde regelmatig alleen of met anderen. Ook was Jacques leergierig en op de lagere school was hij de beste van zijn klas. Na de lagere school, kwam hij eerst op de vijfjarige HBS terecht en later op de Openbare Handels-
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
school. Na een korte tijd te hebben gewerkt, ging Presser studeren aan de Universiteit van Amsterdam. In 1926 promoveerde hij en niet lang daarna werd hij docent Nederlands en later docent geschiedenis op het Vossius-gymnasium. In 1936 trouwt Jacques met Dé Appel. Dé kon ook goed pianospelen en de twee speelden regelmatig quatre-mains. Presser verrichtte veel wetenschappelijk werk en samen met onder andere Jan Romein was hij lid van een discussieclub Unitas Multiplex. In het begin van de oorlog hebben Presser en zijn vrouw een poging gedaan om te vluchten naar Engeland. Dit mislukte. Ook de halfslachtige zelfmoordpoging mislukte en hierna gaf Presser weer gewoon les op het Vossius. Op 28 mei 1940 werd Jacques ontslagen. Hij schrijft een boek over de Tachtigjarige Oorlog en in 1941 gaat hij lesgeven aan het Joods Lyceum. In deze periode zijn de Pressers twee keer opgepakt en naar de Euterpestraat gebracht. Maar op wonderlijke wijze konden zij beide keren vrijkomen. Op 18 maart 1943 gaat Dé naar de verjaardag van haar stiefmoeder en op het station Ede-Wageningen, wordt ze gepakt met een vals persoonsbewijs. Ook omdat ze geen ster draagt, wordt ze als strafgeval naar Westerbork gestuurd. Met het eerstvolgende transport ging ze naar Sobibor en daar werd ze direct na aankomst vergast. Presser werd nu onder druk gezet om onder te duiken. Vlak voor de eerste grote razzia in 1943, duikt Jacques onder in Overwoud, waar hij de naam Kobus kreeg. Aangezien er in Overwoud iets te vaak huiszoekingen werden gedaan, gaat Presser in Wageningen onderduiken. Behalve hier heeft Jacques ook nog in Ede en Barneveld ondergedoken gezeten. In deze tijd schrijft hij zijn boek Homo Submersus. In dit boek houdt een onderduiker een dagboek bij voor een vriend, die een sociologisch promotieonderzoek doet naar het verschijnsel onderduiken. Hij begint met deze roman op 15 november 1943 en begin april 1944 was de kladversie van het boek af. Het is een gefictionaliseerd verslag van Pressers eigen onderduik en een liefdesverklaring aan zijn vrouw Dé Presser-Appel. Het boek vormt een drieluik met De nacht der Girondijnen en Ondergang. Jacques Presser, Homo submersus; ingeleid en geannoteerd door Nico Markus Uitgeverij Boom, Amsterdam 2010, (528 blz.) ISBN 9 789085 067153, € 29,90
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 4
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 41
4 Opinie
Geen heimwee, een andere richting Over racisme en discriminatie in Nederland Leonard Ornstein
Pendule Boekt de mensheid vooruitgang? Worden we in de loop van de geschiedenis humaner en beschaafder? Die vraag houdt me al mijn hele leven bezig. Je hoopt van wel, maar weet beter. En toch wil je je er niet bij neerleggen. De romanticus moet winnen van de cynicus. Zo vaak vinden in deze wereld gebeurtenissen plaats die we nooit voor mogelijk hadden gehouden en toch gebeuren. Soms ook in de positieve zin, evenzo vaak in de negatieve betekenis. Het cliché kennen we allemaal: wie had vijfentwintig jaar geleden durven denken dat in Zuid-Afrika zonder massaal bloedvergieten de apartheid zou worden beëindigd? Helaas kan de pendule ook de andere kant uitslaan: aan de andere kant van de aardbol verloedert op een verschrikkelijke manier vandaag de dag een ooit zo trotse natie: Mexico. Wie had vijfentwintig jaar geleden kunnen vermoeden dat aan de grens van de Verenigde Staten een enorm land dreigt te veranderen in een falende staat waar totale wetteloosheid heerst? Mexico is een land waar deze dagen niemand met een geweten meer zeker is van zijn leven. Een land waar wetteloosheid de norm is omdat de maffia en de drugsbendes iedereen in hun greep houdt. En bij verzet, reageren zij genadeloos.
Demonstranten Ik zoek het dichterbij. Vijfentwintig jaar geleden stond ik voor het toenmalige stadhuis in Amsterdam aan de OudeZijds Voorburg-
41
wal. Ik zie het nog voor me: een enorme groep demonstranten met grote trommels. Ze demonstreerden tegen racisme en discriminatie in Nederland. Een vorm van onrecht dat in die dagen in Nederland en zeker in Amsterdam nauwelijks bestond. Het was een felle demonstratie met radicale krakers en politiek geëngageerde jongeren. Ik liep er langs en was toevallig toeschouwer. Het waren de absolute hoogtijdagen van het politiek correcte denken. Racisme en discriminatie waren in Nederland begrippen uit het verleden en hadden vooral betrekking op de rest van de wereld. De meeste demonstranten kenden als klein kind niet eens een donkere medeburger en waren opgegroeid met het gouden boekje Sambo, het zwarte jongetje. Sambo was hun eerste kennismaking met een gekleurde Nederlander. Die demonstratie die ik voor het stadhuis zag was volkomen gratuite en vrijblijvend. In de jaren ’90 heb ik zelf nog eens meegedaan aan een demonstratie van Nederland Bekent Kleur op het Museumplein in Amsterdam. Ministers, partijvoorzitters en Kamerleden van links tot rechts. Iedereen was het met elkaar eens: alle racisten het land uit. Tjonge, tjonge wat waren alle Nederlanders eensgezind. En als in diezelfde tijd in Duitsland asielcentra achter elkaar in de fik vliegen, dan wordt een kaartenactie gestart. Massaal stuurde moralistisch Nederland een kaartje naar de oosterburen: Ich bin wütend. Discriminatie en xenofobie zijn iets van andere volken. Dat kwam hier niet meer voor. Discriminatie en xenofobie zijn van alle tijden en van alle volken. In ieder mens schuilt een bepaalde vorm van angst tegenover de ander, in ieder mens huizen (onbewuste) vooroordelen. Dat bij je eigen gemeenschap erkennen is een hele kunst. Het gaat er om maat te houden en de toon van het debat waardig te voeren.
Artikel 1 van de Grondwet In Nederland is dat heel abrupt gebeurd. Het is 2002 als Pim Fortuyn in een vermaard interview met de Volkskrant grote vraagtekens zet bij het discriminatieverbod. Artikel 1 van de Grondwet, waarin dit verbod staat verwoord, zou een belemmering zijn voor de vrijheid van meningsuiting. Vanaf dat moment lijkt Nederland steeds meer in de ban van ‘Alles moet gezegd kunnen worden’. En veel wordt gezegd, vooral in de politiek: van de kopvoddentax (alsof mensen die een hoofddoek dragen een ‘kop’ in plaats van een ‘hoofd’ hebben) tot quasi-stoere woorden over het uitzetten van Roma die voor ‘overlast’ zorgen. Politici uit Marokko of Turkije met een dubbel paspoort belanden in het beklaagdenbankje. Andere maatstaven gelden een paar jaar later voor een staatssecretaris met een Zweeds paspoort. Zij wordt wel ingedeeld bij ‘ons’, Nebahat Albayrak en Ahmed Aboutaleb zijn ‘de ander’. Veel van onze politieke partijen publiceren dikke nota’s over bevolkingsgroepen die niet snel genoeg integreren. De Neder -
Belevenissen De gebeurtenissen uit de periode 1940-1945 hebben blijkbaar nog zoveel zeggingskracht dat ze regelmatig in publieke discussies worden gebruikt om iets te zeggen over de maatschappij van nu. De ‘echte’ geschiedenis – de gewapende strijd, het verzet, de slachtoffers – heeft minder te maken met de Nederlandse herinnering aan de oorlog en de bezetting. In dit boek is niet zozeer een geschiedenis van de oorlog zichtbaar gemaakt, maar van het veranderende beeld van die oorlog gedurende de laatste vijfentwintig jaar. De belangrijkste nationale en internationale sociale en politieke ontwikkelingen, die de Nederlandse herinnering aan WO-II sinds 1989 hebben beïnvloed, komen aan bod. Dit boek laat in 48 bijdragen zien hoezeer het verleden van de Duitse en Japanse bezetting nog steeds een open zenuw is. In 11 ervan speelt de Japanse bezetting van Nederlandsch-Indië een rol. Zo worden bijvoorbeeld de verschillen tussen de herinneringen van ouders en hun kinderen belicht. De volwassenen praten over de ellende van het kampleven, terwijl de kinderen vinden dat hun ouders er of echt niet waren, doordat zij bijvoorbeeld gevangen zaten, of niet echt waren, omdat ze te veel aan hun hoofd hadden. In andere bijdragen wordt de betekenis van verschillende monumenten belicht zoals het Homomonument, het Kindermonument en het Monument Joods Verzet 1940 – 1945. Ook wordt Settela beschreven, het meisje met de witte hoofddoek dat naar buiten kijkt uit de deuren van de treinwagon in Westerbork en nu eindelijk een naam heeft.
Het veranderde Joodse leven tussen 1945 en 2010 Dit boek begeleidt de tentoonstelling van dezelfde naam die in het Joods Historisch Museum in Amsterdam gehouden wordt. Daarin staan centraal de ervaringen van de Joden die hun leven na de oorlog weer oppakten. Veel overlevenden dachten na de oorlog dat de Joodse gemeenschap, die toen 28.000 mensen telde, hier geen toekomst meer had. Een deel van hen vertrok, onder meer naar Israël. In de jaren zeventig keerde het tij langzaam en ontstond er weer een bloeiend Joods leven in Nederland. Voor deze tentoonstelling hebben vele betrokkenen materiaal aangedragen en hun persoonlijke ervaringen verteld. Daarnaast is er in het boek in elf essays door toonaangevende auteurs een dwarsdoorsnede gegeven van de belangrijkste aspecten van de naoorlogse Nederlands-Joodse geschiedenis.
Madelon de Keizer en Marije Plomp (Redactie), Een open zenuw; Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2010, (558 blz.) ISBN 9789035133686, € 34,95 Een uitgebreide recensie van dit boek zal verschijnen in een van de volgende nummers van het Auschwitz Bulletin. Bovenstaande signalering dient om de lezers er vast op te attenderen dat het ‘recent verschenen’ is. Hetty Berg (e.a.), Wie niet weg is, is gezien, Joods Nederland na 1945. Uitgeverij Waanders, Zwolle / Joods Historisch Museum Amsterdam 2010, (224 blz.), ISBN 9789040 077159, € 29,95 De tentoonstelling Wie niet weg is, is gezien is tot 8 mei 2011 te bezichtigen in het Joods Historisch Museum, Amsterdam.
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 42
42
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 3
3
Berichten
13e
Hartog Beem Prijs Beelden In de vorige eeuw was fotograaf Boris Kowadlo (1911-1959) een begrip in de Joodse gemeenschap van Nederland. Jarenlang legde hij met zijn camera beelden vast van de kleine overgebleven groep Joden na 1945. Na zijn dood raakten zijn foto’s in vergetelheid. De naam Kowadlo is echter niet verloren gegaan in het Joods Historisch Museum. Het museum kwam in contact met de dochter van de fotograaf, Ruda Kowadlo, en zij wilde graag meewerken aan een onderzoek naar haar vader. Bij de in haar bezit gebleven documenten, was ook een schrift dat de in het Jiddisch geschreven memoires van haar vader bevatte. Het JHM presenteert nu tot 6 maart 2011 een tentoonstelling van en over Boris Kowadlo. Ter gelegenheid van deze tentoonstelling is het boek verschenen dat wij hier signaleren. Bernadette van Woerkom (red.), Boris Kowadlo; Fotograaf tussen herinnering en toekomst. Uitgeverij Waanders, Zwolle / Joods Historisch Museum Amsterdam 2010, (168 blz.), ISBN 9789040 077470, € 19,95
D
eze prijs, sedert 1983, wordt uitgereikt voor een recente Nederlandse masterscriptie over Joodse geschiedenis en cultuur door een auteur onder de 35 jaar, voltooid na 1 mei 2007. De hoogte van de prijs bedraagt €1.250. De Commissie voor de Geschiedenis en de Cultuur van de Joden in Nederland, die de prijs uitlooft, doet dat dit jaar voor het eerst in samenwerking met het Menasseh ben Israel Instituut. De inzendtermijn sluit op 1 maart 2011. Inzendingen dienen te worden gericht aan het Menasseh ben Israel Instituut, Postbus 16737, 1001 RE Amsterdam, ter attentie van David Wertheim. Inzendingen dienen in viervoud gevat te zijn in een envelop zonder vermelding van afzender. Informatie over naam, adres en geboortedatum van de inzender dient te worden aangeleverd in een bijgesloten blanco envelop, waarop alleen de titel van de scriptie is vermeld. Inzendingen zullen namens de Commissie voor de Geschiedenis en de Cultuur van de Joden in Nederland door een jury, bestaande uit prof.dr. J. Frishman (voorzitter), prof.dr. K. Hofmeester en prof.dr. W.Jac. van Bekkum worden beoordeeld. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met het MbII tel. 020-5310325, fax 020-5310311, email: mbii@jhm.nl Het Menasseh ben Israel Instituut is een academisch samenwerkingsverband van de Universiteit van Amsterdam en het Joods Historisch Museum.
Holocaust Memorial Day / Auschwitz Herdenking 2011 Zondag 30 januari 2011
O
p zondag 30 januari organiseert het Nederlands Auschwitz Comité de jaarlijkse Holocaust Memorial Day / Auschwitzherdenking bij het Auschwitz Monument (Spiegelmonument van Jan Wolkers) in het Wertheimpark in Amsterdam. Aansluitend vindt een lunchbijeenkomst plaats in Hotel Casa 400 Amsterdam, Eerste Ringdijkstraat 4, 1097 BC Amsterdam. Verzamelpunt is het Stadhuis. Vanaf 10.00 uur is de Boekmanzaal van het Stadhuis open en bereikbaar via de hoofdingang aan de Amstelzijde. In de Boekmanzaal wordt koffie en thee geschonken. Om 11.00 uur vertrekt de Stille Tocht naar het Wertheimpark. De herdenking begint om 11.30 uur met een toespraak van burgemeester Eberhard van der Laan van Amsterdam, gevolgd door het Kaddisj en Jizkor door rabbijn Menno ten Brink en muziek door Sinti en Roma. Vervolgens kunnen particulieren en organisaties hun kransen en bloemen bij het monument leggen. Kransen en bloemen kunnen eventueel op zaterdag 29 januari, tussen 10 en 14 uur, worden afgeleverd bij de Portiersloge van het Stadhuis, ingang Waterlooplein. U kunt het Stadhuis het beste bereiken met het openbaar vervoer: metro 53 en 54 en sneltram 51 (halte Waterlooplein) of tramlijnen 9 en 14 (zelfde halte). Na de herdenking staan tegenover de uitgang van het Wertheimpark bussen klaar voor de mensen die kaarten aangevraagd hebben voor de lunchbijeenkomst in Hotel Casa 400. Van Stadhuis naar Hotel Casa 400 kunt u ook reizen met de metro 53 en 54 en sneltram 51 (halte Amstelstation). Mocht u met de auto komen, dan kunt u parkeren in de parkeergarage onder het Stadhuis/Muziektheater, de parkeergarage op de hoek van de Jodenbreestraat (onder Albert Heijn) of de parkeergarage onder het wooncomplex Valkenburgerstraat-ingang Anne Frankstraat. Deze parkeerplaatsen zijn niet gratis. Zij die in het bezit zijn van een invalidenparkeervergunning kunnen parkeren bij de hoofdingang van het Stadhuis/ Muziektheater, maar alleen op vertoon van de vergunning! Rondom Hotel Casa 400 is er veel gelegenheid tot vrij parkeren en voor het geval dit allemaal vol is, kan men gebruik maken van een parkeergarage.
© Foto Dirk P.H. Spits
Lunchbijeenkomst Hotel Casa 400 Amsterdam gaat om 12.30 uur open. De lunchbijeenkomst begint om 13.00 uur. Voor de lunchbijeenkomst dient u in het bezit te zijn van toegangskaarten. In Hotel Casa 400 staat weer een boekentafel. Een deel van de opbrengst van de boekenverkoop komt ten goede aan het Auschwitz Comité.
Het programma samengevat: 10.00 uur:
11.00 uur: 11.30 uur: 12.15 uur: 12.30 uur: 13.00 uur: 15.30 uur:
verzamelen voor de Stille Tocht in de Boekmanzaal van het Stadhuis te Amsterdam, hoofdingang aan de Amstelzijde begin Stille Tocht naar het Wertheimpark Herdenking bij het Auschwitz Monument vertrek van bussen naar Hotel Casa 400 Amsterdam lunchzaal van Hotel Casa 400 open begin lunchbijeenkomst einde lunchbijeenkomst
Tot ziens op 30 januari! Nederlands Auschwitz Comité
Boris Kowadlo aan het werk in Israël, 1950-1952. (foto Zwi Sadan [RK])
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:27 Pagina 2
2 Inhoud
3 4 6 8 10 11 12 14 16
17 18 20 23 25 28 30 32 39 34 36 40 31 42 43 43
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 43
Auschwitz Bulletin
Holocaust Memorial Day / Auschwitz Herdenking 2011 Opinie Geen heimwee, een andere richting / Leonard Ornstein Een soms onrustbarende vergelijking / Anet Bleich Bestrijden van haat op Internet - helpt dat ? / Ronald Eissens Bloeme Evers-Emden is zeker niet bang, wèl heel boos / Margreet Fogteloo Angst door een verdeelde samenleving / Emilie Kuijt Homo’s, Marokkanen … doe d’r (zelf) iets aan! / Naomi Koster De betekenis van de strijd over het bouwen van moskeeën / Peer Sluiters Samen staan we sterker; Sinti en Roma in Nederland / Beki Galjus Column Vrouwenvolk / Simon Soesan Herdenken Omgaan met het oorlogstrauma in Nederland / Jolande Withuis Interview met Ronald Leopold, directeur AFS / Max Arian ‘Zij wachten op hun beurt’ / Elly Touwen-Bouwsma De Reis Polen 11/2010 / Jeroen Schilt ‘Sleutels tegen het vergeten’ / Theo van Praag In gesprek met Lous Steenhuis – Hoepelman / Emilie Kuijt Cultureel Post uit de vergetelheid / Carry van Lakerveld Fietsen / een verhaal van Ida Vos Cultureel / Boekbespreking De memoires van Max Cahen / Bertje Leuw Advocaten in de oorlog / Willem van Bennekom Recent verschenen / Marjon de Klijn Berichten Reis-2011 naar concentratiekampen in Polen 13e Hartog Beem Prijs Vluchten en vluchtpogingen uit deportatietreinen, een oproep Herdenking Februaristaking / Joods Verzet
43
55ste jaargang, nr. 1, januari 2011. Verschijnt 4x per jaar
Vreemdelingenhaat Neemt vreemdelingenhaat toe in Nederland? Je zou het wel denken wanneer je de haatdragende uitspraken leest die tegenwoordig steeds vaker gedaan worden, of hoort van de ergerniswekkende incidenten die zich steeds regelmatiger, zo lijkt het, voordoen. Reden voor de redactie om deze vraag tot thema van het Herdenkingsnummer 2011 van het Auschwitz Bulletin te maken. En om die vraag vervolgens aan een reeks van auteurs en direct betrokkenen met verschillende achtergrond voor te leggen. Er is op ons verzoek om hun zienswijze in een artikel of door middel van een interview weer te geven met grote bereidwilligheid gereageerd. Wij zijn hen daar zeer erkentelijk voor. De rubriek Opinie is er mee gevuld. Het ‘tweede been’ waarop dit nummer rust is de rubriek Herdenken. De reis van het comité in 2010 naar de kampen in Polen bepaalt met twee grote bijdragen een belangrijk aspect ervan. Andere kanten komen aan bod in twee boeiende interviews en in de presentatie van een opvallend monument. Een beschouwing over de ontwikkeling van de omgang met oorlogstrauma’s kan, zij het misschien meer op afstand, zeker ook tot ‘herdenken’ gerekend worden. Naast deze grote ‘afdelingen’ zijn er ook in dit nummer weer als vast terugkerende onderdelen de column en de recensies van een aantal belangrijke boeken die onlangs verschenen zijn. Het is een Herdenkingsnummer met daarin, natuurlijk, ook weer een verhaal van Ida Vos. Het is zoals gewoonlijk aangrijpend en ontroerend. Èn met een inhoud die verbindingslijnen heeft met het thema, waarvoor wij deze keer gekozen hadden. Daarmee lijkt de cirkel gesloten. – H.S.
Vluchten en vluchtpogingen uit deportatietreinen V
orig jaar is mijn moeder via via in contact gekomen met een Berlijnse promovenda. Zij schrijft een proefschrift over vluchten en vluchtpogingen uit deportatietreinen in WO II uit Nederland, België en Frankrijk. Voor haar onderzoek doet ze veel research in deze landen, maar in Nederland heeft zij tot dusver nog niet zoveel informatie kunnen achterhalen bij de instanties, die haar bij haar zoektocht kunnen helpen. Mijn vader, Gerard Stoppelman, is destijds met een groep mensen uit een deportatietrein van Westerbork naar Auschwitz gesprongen en zij hebben het overleefd. Hij is helaas in 2003 overleden, maar mijn moeder en ik konden de Berlijnse wel alle informatie geven die wij daarover hebben. Ik heb beloofd haar te helpen bij het achterhalen van meer informatie uit Nederland. Er schijnt niet zoveel bekend te zijn over vluchten uit treinen, terwijl je mag aannemen dat er vast meer mensen die gok gewaagd hebben. Vorig jaar is deze oproep al geplaatst in de Benjamin en de Waffel, waarop veel reacties zijn gekomen, tot zelfs uit Israel! Weet u van andere vluchtpogingen uit deportatietreinen of kent u iemand, die er meer over weet, laat u het mij weten. Met vriendelijke groeten, Elly Peijs-Stoppelman estoppelman@versatel.nl
De activiteiten van het Nederlands Auschwitz Comité worden mede mogelijk gemaakt door het ‘Nationaal Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg’ met middelen uit de ‘BankGiroLoterij’ en de ‘Lotto’. Uw deelname aan deze loterijen wordt daarom van harte aanbevolen
Herdenking Februaristaking / Joods Verzet vrijdag 25 februari 2011 in Amsterdam D
e jaarlijkse herdenking van de Februaristaking bij de Dok werker op het Jonas Daniël Meijerplein in Amsterdam vindt deze keer plaats op vrijdag 25 februari 2011 en begint om 16.45 uur. Burgemeester Eberhard van der Laan van Amsterdam zal een korte toespraak houden. Daarna worden enkele gedichten voorgedragen. Het defilé langs de Dokwerker start om 17.00 uur wanneer de klokken van de Zuiderkerk en de Mozes en Aäronkerk luiden. Voorafgaand aan deze herdenking vindt er om 14.00 uur een herdenking plaats van het Joods Verzet bij het monument hoek Zwanenburgwal/Amstel. Rosette Kats zal daar een korte toespraak houden. Deze plechtigheid eindigt rond 15:15 uur. In de Mozes en Aäronkerk op het Waterlooplein is gelegenheid om tussen de twee herdenkingen een kopje koffie te drinken.
Heeft u onze Namenwand-actie al ondersteund? Duizenden gingen u reeds voor. www.namenwand.nl Voor de inhoud van de artikelen die ondertekend zijn is alleen de auteur verantwoordelijk. Overname van artikelen is toegestaan, mits met toestemming van de auteur en de redactie. Foto © Joost Guntenaar
Auschwitz Bulletin 55, nr. 1, januari 2011
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 30-12-10 14:28 Pagina 44
A-Bulletin2011nr1vs02:DEF 2-1-11 11:43 Pagina 1
Jaargang 55 nr.1, januari 2011
+ $ 1 6 8/5,&+ 8/5,&+
=LYI\T /VSVJH\Z[ )PISPVOLLR = LYI\T /VSVJH\Z[ )PISPVOLLR
>0, >(: (55, -9(52& > 0, >(: (55, -9(52&
Herdenkingsnummer Thema: Vreemdelingenhaat
Haar H aar leven, leve en, het Achterhuis Achte erhuis en haar ha aar dood (HQ NRUWH ELRJUDรฐH YRRU MRQJ HQ RXG (HQ Q NRUWH ELRJUDรฐH YRRUU MRQJ HQ RXG (UUL -YHUR PZ aVUKLY [^PQMLS OL[ ILRLUKZ[L (UUL -YHUR PZ aVUKL LY [^PQMLS Q OL[ ILRLUKZ[L ZSHJO[VM MLY ]HU KL /VSVJH\Z[ / ALZ ZSHJO[VMMLY ]HU KL /VSVJH\Z[ ALZ TPSQVLU 1VVKZL ZSHJO[VM 1VVKZL ZSHJO[VMMLYZ MLYZZ ]HU ]HU KL UHa UHaP[LYYL\Y
/HUZ <SY
PJO
NLZ`TIVSPZLLYK NLZ`TIVSPZLLY K PU PU ttU ttU WLYZVVU WLYZVVU LLU TLPZQL TLPZQL ]HU QHHY >PL ^HZ aPQ LPNLUSPQR ]HU QHHY >PL ^HZ aPQ LPN KP[ ]YVLN^PQaL TLPZQL KLaL YLJHSJP[YHU[L KP[ ]YVLN^PQaL TLPZQL KLaL YLJHSJP[ W\ILY KLaL 1VKPU KPL PU OHHY WYHJO[PNL W\ILY KLaL 1VKPU KPL K PU OHHY WYHJ KHNIVLR HS V]LY ]LYNHZZPUN ]HU 1VKLU KHNIVLR HS V]LY ]LYYNHZZPUN NHZZPUN ]HU ]HU 1V ZWY ZWYLLR[& LLR[& (UUL (UUL -YHU -YHUR UR PZ KVVY KL KL QHYLU QH OLLU LLU LLU J\S[ร N\\ J\S[ร N\\Y NL^VYKLU >PL OLLU \Y NL^VY KLU > RLU[ (UUL -YHUR UPL[& RLU[ (UUL -YHUR UPL L[&
AS A N N E F R ANK?
Koop dit boek
TH ]HKLY ]VVY VWH V U V JO[LY aV TVLKLY KV KLYLU LU RSLPURPU LSM 6M ]VVY QLa
WIE WAS ANNE FR A
Haar le ven, he t Achte ,LU RVY[ rh L IPVNYH
7HWLYIHJR 7HWLYIHJR ISHKaPQKLU 7YPQZ! ร 0:)5
ร L ]VVY QV
UN LU V\
K
NK?
uis en h aar doo d
Reis 2010 naar de kampen in Polen
Also published in n English 7HWLYIHJR WHNLZ 7YPJL! ร
;LU NLSLPKL ]HU 7YVM KY /HUZ )SVT ; L LU NLSLPKL ]HU 7YVM KYY /HUZ )SVT
0:)5
Postbus P ostbus 5 575 75 | 1 1250 2 5 0 AN AN L Laren a re n | T Tel.: el.: + +31 3 1 ((0)35 0)35 5 52 2 3 32 2 9 998 9 8 | iinfo@verbum.nl n fo @ ve r b u m . n l | w www.verbum.nl w w. v e r b u m . n l