50ste jaargong, nr. 3, september 2006. Verschijnt 4 x per jaa
Een uitgave van het Nederlands Auschwitz Comité; postbus 74131,1070 BC Amsterdam
Auschwitz Bulletin De mokerslag van Auschwitz O p uitnodiging van mijn werkgever, McKinsey&Company, ben ik afgelopen mei met een 6 0 - t a l collega's afgereisd naar Polen, naar Krakow, naar Auschwitz. Een evenzeer gewaagde als moedige keuze van de organisatie om hier een 'bedrijfsuitje naar toe te organiseren. Het moet gezegd, ook ik had mij iets anders bij een reisje met mijn collega's voorgesteld. Toch is dit een van de meest waardevolle herinneringen, die ik nu sinds enige tijd bij mij mag dragen. Begeleid door een tweetal leden van het Auschwitz comité, stapte ik met mijn collega's en al mijn onwetendheid de wereld binnen die voor mij zover weg was. De wereld die Auschwitz heet. Auschwitz I maakt, ondanks de vele tragedies die zich hier hebben afgespeeld, op mij een e e r s t e indruk die ik bijna als liefelijk zou omschrijven. De roodbruine barakken, afgezet tegen de hel blauwe lucht, de berken laantjes, het groene gras m e t de madeliefjes en het constante gezang van de vele aanwezigen vogels. Mijn eerste aanblik op Auschwitz is dan ook moeilijk monsterlijk te noemen. Enigszins gerust gesteld loop ik o n d e r de bekende tekst 'Arbeit macht Frei' door. Des te harder word ik kort
hierna getroffen door de mokerslag, die een voor altijd nadreunende galm in mijn hoofd zal achter laten, wanneer ik de bergen, bergen afgeknipr haar aanschouw; blond haar, krullend haar, en donker haar. Een door een moeder m e t liefde bij haar dochtertje ingevlochten haar. Het haar van Sarah, Ruth, Hanna, Ester. Ontsnappen aan de realiteit lukt hier niet meer. Het ligt hier voor me, als een ecuwig wachtende berg, als een stille getuige, als een laatste fysieke herinnering aan de levens die de eigenaren van dit haar geleefd hebben, hadden k u n n e n leven, hadden M O E T E N leven. Een herinnering aan de kinderen die ze zouden hebben gekregen. Een herinnering aan alles w a t er niet meer is, wat is afgenomen. Niet door monsters, niet door een niets ontziende plaag die over het continent woekerde, maar door mensen. Door alles w a t ook ik ben. M o c h t ik eerder nog de illusie kunnen hebben, dat Auschwitz I een bepaalde lieflijkheid uitstraalde, dit gevoel is onmogelijk t e handhaven zodra ik de poorten van Auschwitz II - Birkenau - achter me laat. Een oneindige vlakte strekt zich links, rechts en voor mij uit. D e zon schijnt nog steeds, de vogels zijn
echter gestopt m e t zingen, de wind is het enige dat ik nog hoor. De efficiëntie waarmee deze vierkante meters zijn ingedeeld, zijn bedacht - zijn verstikkend. Ik probeer mezelf voor de volle 1 0 0 % te realiseren w a t hier gebeurd is, hoe mensen dit zo hebben k u n n e n bedenken. Ik probeer er woorden voor te vinden. Het lukt me niet, ik voel me machteloos. Dan klinkt van uit de verte een klagelijk gezang. Gezang op een plaats als deze komt mij bijna als onwerkelijk voor en ik schrijf het geluid toe aan het huilen van de wind. H e t gezang zwelt echter aan en vanuit de verte zie ik een groep mensen aanlopen. Ze omarmen elkaar, ze staan in groepjes of ondersteunen elkaar al lopend. Het duurt even voordat dit, voor mij, onwerkelijke plaatje zich aan mij doet onthullen, voor dat wat het werkelijk is. Langs mij loopt een klas met scholieren van rond de 16 jaar, meisje en jongens. Het gezang dat ik voor de wind had aangehoord, is een Joodse treurzang vermengd met het huilen van deze groep jonge m e n s e n . D e jongens en meisje hebben de Israëlische vlag om hun schouders geslagen. Ze laten de wereld - ons - zien dat ze er nog zijn. Gelukkig heb ik een grote zonnebril bij me, ik zet deze snel