10 minute read

Historie van de flipperkast: 1850 tot 1945

De historie van de flipperkast in woord & beeld Deel 1 – van 1850 tot 1941

Nederland is op diverse terreinen actief binnen de flipperwereld. Albert Nomden werd ooit wereldkampioen, het Pinball Magazine staat goed bekend om mooie verhalen uit de flipperscene en Dutch Pinball geniet faam dankzij hun Big Lebowski-creatie. Qua naamsbekendheid is ‘onze’ Henk de Jager hun absoluut de baas. Zijn Flipper Service Boek wordt wereldwijd geroemd: menig EM-liefhebber beschouwt dat boek als een musthave en baken in de wondere wereld van de techniek. Minder bekend is dat Henk ook een heel uitgebreide kroniek heeft geschreven over de historie van de flipperkast. In drie kloeke delen doet hij verslag van de ontwikkelingen, vanaf het prille begin voor de Tweede Wereldoorlog in de vorige eeuw tot de producties van deze eeuw. Tot nu toe was er slechts een handvol mensen die dit werk konden lezen. We zijn er heel blij mee dat we nu de lezers van Spinner kennis kunnen laten maken met Henk de Jagers ’Ontwikkeling van de flipperkast - van knikker tot virtual-reality’. In dit eerste deel de vooroorlogse jaren tot 1941.

Advertisement

Spelletjes met rollende knikkers of kogels hebben de mens al sinds de grijze oudheid geboeid. Het is bekend dat in het oude Griekenland, zo’n tweeduizend jaar voor het begin van onze jaartelling, al een spel bestond waarbij verschillende spelers rondgeslepen steentjes in kuiltjes of zo dicht mogelijk bij elkaar moesten rollen. Hier zien we dat flipperen een gemeenschappelijke voorouder heeft met knikkeren en jeu-deboules. Eeuwenlang veranderde er weinig. De ronde geslepen kiezeltjes maakten plaats voor balletjes en kogeltjes van andere materialen: marmer, glas en metaal. Ook zullen er ongetwijfeld vele variaties op het knikkerspel zijn bedacht, maar de eerste stap in de richting van het flipperen was toch de uitvinding van het biljart, vermoedelijk in het Frankrijk van de 18e eeuw. Eigenlijk was dit het eerste bal(knikker)spel dat binnenshuis kon worden gespeeld. Aan het eind van de 18e eeuw kwamen variaties op het klassieke biljartspel in zwang, een ervan was het zogeheten “bagatelle-biljart”, een lichtelijk schuinoplopende biljarttafel met aan de bovenzijde een aantal gaten waarin de biljartballen vast konden komen te liggen, ieder met een verschillende puntenwaarde. De bedoeling van het spel was de bal met de keu naar boven te schieten in een van de gaten met de hoogste puntenwaarde. Al spoedig werden er paaltjes op het speelblad geschroefd in de nabijheid van de score-gaten om het spel moeilijker te maken. Vele variaties op het bagatelle-biljart werden bedacht en gebouwd, maar de volgende stap in de richting van het flipperen liet op zich wachten tot circa 1850. Een helaas onbekend gebleven uitvinder bedacht de op veerkracht werkende balafschieter. Enige tijd later, op 30 mei 1871, vroeg ene Montague Redgrave patent aan op een verbeterde bagatelle (“improvement in bagatelles”): een houten kastje met score-gaten en afschieter (zie afbeelding op pagina 5). De score-gaten werden hier en daar omgeven door spijkers, in het Engels “pins”, wat

later zou leiden tot de naam “pinball” voor de flipperkast. De verbeterde bagatelle van Redgrave werkte nog niet op geldinworp en was dus te vergelijken met de knikkerborden die nu nog steeds in de speelgoedwinkels te koop zijn. Het duurde nog 22 jaar, tot 21 februari 1893, eer er een patent werd aangevraagd - en verleend - op een muntbediend knikkerspel (C.P. Young, York Pennsylvania, US patent 492,178). Young ontwikkelde dit spel, de “Coin Game Board” als zogeheten “Trade Stimulator”, een apparaat waarbij door het halen van hoge scores sigaren en sigaretten konden worden verdiend. Het succes van Youngs apparaat leidde er toe dat veel fabrikanten zijn product imiteerden, waaronder een aantal namen die later van grote betekenis zouden worden in de juist ontstane speelautomatenindustrie. Een van die bedrijven was de “Caille Brothers Company” uit East Saginaw in Michigan. De broers Art en Adolph Caille, die veel later nog een hoofdrol mochten vervullen in het Lucky-Luke album “De Eenarmige Bandiet”, brachten het knikkerspel “Log Cabin” op de markt. Een daverend succes: tot diep in de jaren ‘20 werden deze loodzware gietijzeren apparaten gebruikt. De populariteit van het knikkerspel bereikte een hoogtepunt tijdens de donkerste dagen van de economische crisis waarin de wereld zich bevond eind jaren ‘20, begin jaren ‘30. Heel verklaarbaar, juist in die tijd was er grote behoefte aan goedkoop amusement (1¢ per spel), waarmee soms ook nog kleine prijzen als sigaren of snoepgoed te winnen waren. Een van de fabrikanten uit die tijd was de “Bingo Novelty Company” in Chicago. In 1930 raakte dit fabriekje in moeilijkheden door de tegenvallende ontwikkeling van een nieuw spel. Ene David Gottlieb nam de bijna failliete boedel over en verbeterde het idee en produceerde de machine onder de naam “Baffle Ball”. Het werd het grootste succes uit de pinball-historie: al spoedig overtrof de vraag de productie. Dag en nacht werd doorgewerkt, soms werd een productie van vierhonderd apparaten per dag gehaald. Gottlieb verkocht ruim 50.000 Baffle Balls.

“De populariteit van het knikkerspel bereikte een hoogtepunt tijdens de economische crisis eind jaren 20”

Bij een groothandelsprijs van $16 per spel leverde dit een omzet op van zo’n $800.000. Dit succes legde de grondslag voor wat eens ‘s werelds grootste flipperkastenfabriek zou worden: D.Gottlieb & Co. Succes blijft natuurlijk nooit onopgemerkt, dus ook hier sloeg de concurrentie toe. Redgrave Patent

Eind 1931 zette ook Ray Moloney een fabriekje van knikkerspelen op; hij ontwierp een voor die tijd ongekend felgekleurd apparaat waarvoor hij de naam en zelfs kleurpatroon “leende” van een toen populair tijdschrift: “Ballyhoo”. Ook de “Ballyhoo” (zie afbeelding 2) werd een bestseller, Ray Moloney liet de laatste drie letters van zijn succesmachine vallen, en richtte de “Bally Manufacturing Company” op, later ook een grote naam in de flipperindustrie. We schrijven 1933 als een andere pinball-fabrikant, Jack Olson van Automatic Amusements Company het voor gezien houdt omdat hij meer brood zag in het als groothandelaar verkopen van nieuwe

Ballyhoo uit 1932

en gebruikte amusementspelen en gokmachines. Een jonge reclameschilder / decorbouwer zag er wel wat in en nam de onderneming over. Zijn naam, Harry E. Williams, zou ooit bekend worden als de derde grote fabrikant van flipperkasten. In die beginjaren hield Williams zich overigens hoofdzakelijk bezig met ombouw van bestaande apparaten naar nieuwe spellen, wat hem met zijn creativiteit en vaardigheid in houtbewerking wel toevertrouwd was. Nu het bouwen van knikkerkastjes was uitgegroeid tot een ware industrie volgden de ontwikkelingen elkaar snel op. In datzelfde jaar 1933 werd voor het eerst geëxperimenteerd met elektriciteit: door batterijen gevoede score-lampjes op het speelveld flitsten op. Nieuwkomer Harry Williams liet van zich horen: hij zorgde voor de eerste echte “actie” op het speelveld door de “kick-out hole”, het elektrische uitworpgat te construeren. Dit idee leidde in 1934 tot de “kicker”, een hamertje dat de bal wegschiet uit een baan.

Ook was 1934 het jaar dat voor het eerst kleine ‘bovenstukjes’ op de machines verschenen. Nog wel van gering formaat, maar toch met een echte kopruit. In 1935 begon de transformator (lichtnetaansluiting) het gebruik van batterijen te verdringen. Een scala van technische mogelijkheden opende zich. Ook kregen de meeste machines nu (houten) poten, pinball was geen tafelspelletje meer, het werd een zelfstandig apparaat. Het was ook het jaar waarin Harry Williams het tiltmechaniek uitvond. De term “tilt” is overigens afkomstig van een speler die, voor het eerst geconfronteerd met Williams’ vinding, uitriep: “Look, I nudged the machine and it tilted!”. Williams nam het woord over, met het gevolg dat het nu een algemeen bekende uitspraak,ook in de Nederlandse taal, is geworden. Het jaar 1936 bracht weer een revolutie op het gebied van pinball, waarschijnlijk zonder dat de uitvinder het besefte: RockOla bracht de “Totalite” uit, de eerste pinball voorzien van een met lichtjes werkend scoresysteem: de zogeheten “blokkenteller”, waarbij de score van een speler zichtbaar wordt gemaakt door middel van kolommen lichtjes die ieder een getalwaarde vertegenwoordigen. (Zie afbeeldingen 3 en 4). Tot dan moesten de spelers altijd hun score zelf optellen, de ballen werden in gaten met verschillende puntenwaardes vastgehouden. De blokkenteller maakte het mogelijk punten te verdienen door een object slechts even aan te stoten. Dit tellersysteem bepaalde tot ongeveer 1960 de aanblik van de apparaten. Gretig maakten de ontwerpers gebruik van die nieuwe mogelijkheden.

Kort na deze uitvinding bracht Bally de eerste pinball met bumpers op de markt, toepasselijk “Bumper” geheten (1937). Nog niet de bumpers zoals we die vandaag de dag kennen, maar ronde metalen veren waar de bal tegenaan stootte en zo het circuit naar de scoreteller sloot. Nog niet gewend aan enige actie op het speelveld raakten de spelers gefascineerd door de terugverende ballen en de schakelklik van de puntenteller die ook toen al vaak gepaard ging met een luide bel. Het gebruik van een transformator maakte ook permanente verlichting in de apparaten mogelijk. In de beginperiode waren dat vaak een soort kerstboomlampjes met gekleurd glas. Door het gebruik van de blokkenteller moest de oppervlakte van de kopruit worden vergroot: de vele scorelampjes hadden natuurlijk hun ruimte nodig, maar ook de snel toenemende hoeveelheid apparatuur moest een plekje in het apparaat vinden. In de loop van 1938 groeiden de kopruiten bij de meeste fabrikanten tot het formaat dat zij tot diep in de jaren ‘50 zouden houden. Het zo nadrukkelijk aanwezig zijn van bovenkast en kopruit had nog een bijkomstigheid: het maken van fraai artwork werd een noodzaak. Al snel werden de kopruiten kunststukjes op zich, de tekenaars en ontwerpers wisten als geen ander hoe belangrijk het is om de speler te verleiden zijn muntstuk in het apparaat te stoppen. Pinball was, zeker in die tijd, een echt “mannenspel”. Het lag dus voor de hand dat het verleiden van de speler werd

De eerste ‘bumpers’ overgelaten aan wulps getekende pin-ups, jarenlang bleven deze fraai gevormde jongedames het handelsmerk van de flipperkast. De tekeningen waren voor hun tijd soms zo gewaagd, dat er zelfs nog in het begin van de zestiger jaren in Nederland enkele gemeentebesturen slechts vergunningen voor flipperkasten afgaven als de “aanstootgevende” afbeeldingen werden afgeplakt of weggeschilderd. Reken maar dat de danseressen op de kopruit van “Topper” (Chicago Coin, 1936), waarvan we in afbeelding 4 een detail zien, als zeer gedurfd werden ervaren. Al snel kwamen de pinballontwerpers er achter dat de vrije ruimte op de kopruit uitstekend geschikt was voor verdere aardigheden om het spel aantrekkelijk te maken. In 1939 bracht Exhibit Supply Company de “Contact” op de markt, de eerste pinball-machine met een

“Door de optredende verzadiging van de pinball markt legden veel fabrikanten in 1938 het loodje”

kopruit-animatie. Door middel van lichtjes verschenen steeds meer vliegtuigjes in de lucht rondom een vliegdekschip. Bij gedoofde lampjes waren de vliegtuigjes onzichtbaar voor de speler. Het presenteren van aantrekkelijke apparaten met veel nieuwe vondsten was overigens van levensbelang voor de fabrikanten. Door de optredende verzadiging van de pinball-markt legden veel fabrikanten in 1938 het loodje, onder hen zelfs bekende namen als O.D. Jennings (die zich verder slechts op eenarmige bandieten ging toeleggen), RockOla Manufacturing (ging verder als fabrikant van jukeboxen) en Daval (verdween geheel van de markt).

Vanaf 1939 werd de markt beheerst door een aantal wat grotere fabrieken: Exhibit, Genco, Bally, Gottlieb en Chicago Coin. Absoluut marktleider was Bally, die maar liefst 22 nieuwe modellen uitbracht, tegen een gemiddelde van zo’n negen modellen per concurrent. Het jaar 1940 liet een gelijkmatiger beeld zien: Bally verloor zijn voorsprong en had een nagenoeg even grote productie als zijn naaste concurrenten. Voor Exhibit was 1940 een slecht jaar: na één model te hebben uitgebracht (“Flagship”) verdween deze naam van het pinball-toneel, om pas na de oorlog weer een doorstart te maken. Het volgende jaar, 1941, bracht geen grote verschuivingen in de markt. In Europa woedde de Tweede Wereldoorlog in alle hevigheid, wat natuurlijk wel de nodige gevolgen had voor de levering van grondstoffen zowel voor de fabrikanten van pinball-machines, als voor de overige takken van industrie. Op 7 december 1941 viel Japan de Amerikaanse basis in Pearl Harbour aan, de Verenigde Staten raakten rechtstreeks betrokken in de oorlog. Direct werden grote en middelgrote productiefaciliteiten door de overheid gevorderd om oorlogsmaterieel te maken. De productie van civiele goederen, waaronder ook pinball-machines, kwam geheel stil te liggen. De laatste machines die van de band liepen waren Bally’s “Monicker”, Chicago Coin’s “Venus” en Gottlieb’s “Five & Ten”. De liefhebbers van pinball zouden nog vijf jaar moeten wachten op nieuwe modellen…..of werd het pinball-gebeuren misschien op een andere wijze levend gehouden?

This article is from: