/ Jaargang
Tijdschrift van de Natuurstudiegroep Dijleland •
I
Il
36
-
maart
2008
R STUD 1 EG ROEP � NATUU :r>.: J ijleland Regionale werkgroep van Natuurpunt Studie vzw
De Boomklever
n atLJ LJ rpLJ nt s:i.e
Driemaandelijks tijdschrift van de Natuurstudiegroep Dijlland. De Boomklever brengt bijdragen over studie en beheer van de biodiver
Bestuur •
siteit in het Dijleland en verschijnt viermaal per jaar (maart, juni,
Maarten Hens (voorzitter), Dorpsstraat 48, 3078 Meerbeek,
september, december).
0473-244752 •
Kris Van Scharen (penningmeester), Korbeekstraat 27,
Redactie
3061 Leefdaal, 02-7672638 •
Monique Bekkers, Oostremstraat 4, 3020 Herent, 016-231338
•
Bruno Bergmans, Mgr. Van Waeyenberglaan 54 DIS bus3,
Coördinatie: Bruno Bergmans Herwig Blockx, Frederik Fluyt, Maarten Hens, Kelle Moreau en Kris Van Scharen
3000 Leuven, 0498-760722 •
Herwig Blockx, Rue du Culot 42, 1320 Tourinnes-la-Grosse, Redactie-adres
010-862466 •
Artikels, foto's en korte bijdragen
Bart Creemers, Frederik Lintstraat 77, 3000 Leuven,
worden verwacht bij de redactie
0496-893106 •
Frederik Fluyt, Spitsberg 4, 3040 Huldenberg, 0479-920172
•
Joris Menten, W. De Croylaan 49/21, 3001 Heverlee, 0495-
coördinator Bruno Bergmans p/a Mgr. Van Waeyenberglaan 54 DIS bus3, 3000 Leuven
275393 •
Kelle Moreau, Korenbloemlaan 5, 3052 Blanden, 0486-125877
•
Hans Roosen, Abstraat 101, 3090 Overijse, 02-6879518
•
André Verboven, Groeneweg 60, 3001 Heverlee, 016-238184
bruno.bergmans@scar let.be Het copyright van de teksten, il lustraties en foto's blijft bij de res pectievelijke auteurs, tekenaars en fotografen. Overname is mogelijk
Werkgroep vogels •
mits hun uitdrukkelijke toelating en bronvermelding
Broedvogelprojecten, archivering en rapportering waarne mingen: Kelle Moreau (kelle.moreau@gmail.com)
•
Abonnement
Watervogeltellingen, akkervogels: Maarten Hens (maarten
Geïnteresseerden kunnen
hens@yahoo.co.uk) •
De Boomklever ontvangen door
Trektellingen: Frederik Fluyt (frederik.fluyt@gmail.com)
overschrijving van 7 € op reke ningnummer 001-1552168-50 van de Natuurstudiegroep Dijleland,
Werkgroep zoogdieren •
met opgave van naam en adres.
Marterproject, archivering waarnemingen: Kelle Moreau
Een steunabonnement kost 12 €
(kelle.moreau@gmail.com)
of meer.
•
V leermuizen: Hans Roosen (roosenhans@yahoo.com)
•
Hamster: Maarten Hens (maartenhens@yahoo.co.uk)
Natuurpunt vzw
Natuurpunt is de grootste vereni ging voor natuur en landschap in V laanderen. Ze telt 65.000 leden
Werkgroep ongewervelden •
en beheert 15.000 hectare natuur
Archivering en rapportering waarnemingen: Bart Creemers
gebied. Lid worden van Natuur
(bart.creemers@gmail.com)
punt vzw kan door storting van 20 € op rekeningnummer 2300044233-21.
Werkgroep planten •
.natuurpunt.be
www
Opmaak cover: Danni Elskens
Themaverantwoordelijke: Joris Menten (pjoris@advalvas.be)
(Koloriet) Opmaak binnenwerk: Kris van Scharen
Website: www.natuurpunt.be/dijleland
Druk: DCL-Print & Sign
Rondzendlijst Dijleland: Stuur een blanco e-mail naar:
Oplage: 180 ex.
dijlevallei-s ubscribe@yahoogroups.com
v.u.: M. Hens, Dorpsstraat 48, 3078 Meerbeek
J
l
f/
Natuurstudie: vrijwillig en vrijblijvend? Beste lezer Zoals jullie allen weten valt of staat de lokale natuurstudie met de vrijwillige inzet van een schare natuurliefhebbers.
En over dat vrijwillig engagement wi ik het even hebben.
De
vrijwilligerssector in Vlaanderen raakt stilaan gewend aan het keurslijf van het wettelijk vrij willigersstatuut en de daaraan verbonden rechten en plichten. Vrijwilligers kunnen terecht bij allerhande steunpunten en federaties, beroepen zich op de democratische structuren van koepelorganisaties om mee de inspraak te verzorgen en kunnen over de nodige middelen beschikken om zich plaatselijk te organiseren. Het lokale natuurstudiegebeuren vormt daarop de spreekwoordelijke uitzondering op de regel: het is informeel georganiseerd in losse verbanden zonder veel slagkracht, het vergt veel improvisatietalent om de nodige werkmiddelen bijeen te schrapen en de weinige con tacten met de sector zijn eerder van toevallige aard en spelen zich af op overlegmomenten die er niet voor bedoeld zijn. Daar is ook niets verkeerd mee en het maakt in zekere zin deel uit van de charme van de amateur/natuurvorser die er in zijn vrije tijd graag op uittrekt om waarnemingen te verzamelen en vooral ook graag zijn goesting doet. Nochtans wordt deze groep van actievelingen naar de buitenwereld toe opvallend vaak 'geclaimd' door organisaties op V laams en provinciaal niveau die zich tot doel stellen om natuurstudie-initiatieven te ondersteunen en uit te bouwen.
In de praktijk blijken de am
bities eerder beperkt te zijn tot een haast obsessieve drang om waarnemingsgegeven
te
verzamelen via allerhande grootschalige inventarisatieprojecten, vaak deel uitmakend van diffuse samenwerkingsovereen-komsten of raamakkoorden met overheidsin tantie , waar niemand te velde eigenlijk het fijne van weet. Misschien is het ogenblik aangebroken om hierover met de betrokken actoren een brede discussie te houden.
Of laten we dit toch nog maar even uitstellen, want met de ontlui
kende lente in het vooruitzicht, staat onze vrijetijdsagenda de komende maanden reed vol geboekt. Veel lees- en waarnemingsplezier. Frederik Fluyt bestuurslid Natuurstudiegroep Dijleland
De Boomklever - maart 2008
1
Op zoek naar Formica mieren en hun myrmecofielen in het Dijleland
Het genus 'Formica':
bovenzijde min of meer versmald. De werksters
een overzicht
voor mierenzuur in plaats van een angel, zoals
en de koninginnen bezitten een sproeisysteem normaalgezien aanwezig bij bijvoorbeeld Myr
M
micinae en ook bij andere Hymenoptera, als
ieren behoren tot de orde van
bijen en wespen. Het uiterlijke kenmerk hiervan
de Hymenoptera ofVliesvleu
is een ronde opening in het laatste abdominaal
geligen. De meeste vertegenwoor digers van deze orde bezitten twee paar vleugels (bij mieren enkel de
segment die meestal omkranst is met afstaande haren. Het bekendste genus van de subfamile der schubmieren is het genus Formica waartoe alle bo mieren (subgenus Formica sensu stric to), roofmieren (subgenus Raptiformica) en die
koningin en de mannetjes) en hun
naarmieren (subgenus Serviformica) behoren. In
antennen zijn meestal opgebouwd
V laanderen komen vier soorten bosmieren, één
uit meer dan tien leedjes. Een mier kan je gemakkelijk herkennen aan haar geknikte sprieten en een zeer lang (voor werksters en koningin nen) eerste sprietlid dat we de sca pus of sprietschaft noemen. Som mige wespen hebben ook geknikte
soort roofmier en vijf soorten dienaarmieren voor (Dekoninck et al., 2003). Rode bo mieren zijn bij iedereen gekend als de koepelbouwende rood-zwarte mieren die lokaal soms zeer talrijk kunnen rondlopen. Zij zijn 10 tot 15mm groot. Een fors bosmierennest kan tussen de 200 000 en 1 000 000 werksters bevat ten. Een volledig bosmierenvolkje kan overeen komen met een biomassa van enkele kilogram per nest.
sprieten maar mieren onderschei
Over het herkennen en de status van de Zwart
den zich hier verder van, door één
rugbosmier, de Kale bosmier en de Behaarde
of twee knopen tussen het borst stuk en het achterlijf: we spreken hier van schub of petiolus en post
bosmier is er bij ons geen discussie. Dit is ech ter wel het geval voor een vierde bij ons voor komend "soort". Van de Kale en de Behaarde bosmieren zijn er ook nog zogenaamde hybride populatie
Formica (Formica) rufa
x
polyctena te
petiolus.
vinden. Dat is onze vierde 'soort' bosmier, in
De mieren (Formicidae) die bij ons voorkomen,
catalogeren. Voorlopig zijn van deze laatste, die
zover je deze hybride als een aparte soort kan behoren tol vijf
ubfamilie
(Dekoninck et al.,
2006; www.formicidae.be). Van de ubfamilie der chubmieren of Formicinne werden in on land re d 37 oorten waargenomen, verdeeld over vijf g nera (Dekoninck et al., 2006). De pe tiolu van d 7e groep i
2
chubvormig en aan de
De Boomklever - maart 2008
soms moeilijk van de andere te onderscheiden is, slechts enkele locaties in V laanderen gekend. De Kale en Behaarde bosmier behoren samen met hun hybride tot het zogenaamde Formica
rufa complex. De Zwartrugbosmier behoort niet tot deze cla sificatie eenheid.
Tabel l: Overzicht van alle bij ons in V laanderen voorkomende Formica soort en Van soorten met een .
*
zijn er waarnemingen in het Dijleland.
Subgenus Formica sensu stricto
Subgenus Raptiformica
Subgenus Serviformica
of bosmieren
of roofmieren
of dienaarmieren
Z wartrugbosmier -
Bloedrode roofmier -
Bruine baardmier -
Formica (Raptiformica) sanguinea
Formica (Serviformica) cunicularia
Formica (Formica) pratensis
*
Kale bosmier -
Grauwzwarte mier -
Formica (Formica) polyctena
*
Behaarde bosmier -
Formica (Formica) rufa
*
Formica (Serviformica) fusca
*
Duinbaardmier *
Formica (Serviformica) lllsatica
Hybride populaties -
Rode baardmier -
Formica (Formica) rufa x polyctena
Formica (Serviformica) rufibarbis
*
Veenmier-
Formica (Serviformica) picea
Adult van de mierenzakkever Clytra quadripunctata
De Boomklever - maart 2008
3
erd r kan m n in Vlaanderen hier en daar de Blo drode roofmier vinden. Omdat w rk ters van deze oort prekend lijken op bo mieren, worden ze vaak met deze laatste verward. Toch houdt de Bloedrode roofmier er een ietwat an der Ie n tijl op na (Wouter , 2006). Tot op h den zijn van deze soort in het Dijl land geen 'vvaarnemingen (Dekoninck en Vankerkhoven, 200 , zie art. in volgende Boomklever).
den waaraan moet voldaan worden. Wanneer bosmieren eenmaal in een geschikt terreintype gevestigd zijn, valt de noodzakelijke aanwezig heid van dienaarmieren voor verdere kolonisa tie en uitbreiding weg. Het aantal individuen in een gezond, volkrijk bosmierennest kan dan zo sterk toenemen dat een deel van het mierenvolk wegtrekt en zich verderop in de buurt gaat ves tigen. We spreken dan van een polydome (poly veel en domus koepel) kolonie waarbij één enkele kolonie meerdere, dicht bij elkaar gele gen ne ten bewoont. =
=
Geen bosmieren of roof mieren
zonder dienaar-
mieren •
Een nieuw gebied koloni eren of een ander gebied herkoloniseren is voor bosmieren en roofmieren geen voor de hand liggende zaak. !Ie koep !bouwende oorten, door iedereen al, d 'typi che bo mieren' gekend (Formica s. lr.), zijn voor het tichten van een kolonie in een nieuw habitat afhankelijk van dienaarmie ren ( ubgenu Serviformica). In Vlaanderen ko men vijf oorten dienaarmieren voor: de Bruine baardmier, de Grauwzwarte mier, de Duin baardmier, d Rode baardmier en de Veenmier. ertegenwoordiger van het subgenus Ser viformica wonen in zuivere zandnesten al of niet verhoogd lot een koepeltje. Mieren van dit genus kunn n zelf tandig een kolonie tichten. Een bo mierenkoningin dringt voor het tich len van een kolonie bij het ne t van de gastheeroorl binnen, doodt al dan niet de aanwezige koningin en profiteert de komende maanden optimaal van het harde zwoegen van de gast werk ter . a nkele jaren bevindt zich op die plaat<, dan ni t meer het meestal ondergrondse en mo ilijk voor de men te vinden Serviformi ca n st, maar een opvallende koepel die tot 1,5 met r hoog kan worden. We mogen dus enkel boc,mieren verwachten waar voldoende nesten van deze di naarmieren aanwezig zijn. '>pre kl voor zich dat voor de ve tiging van boc,mi ren ni l alleen de aan- of afwezigh id van voldo nd dienaarmi r n een v rei te is. Fr /ijn Leker nog h el wal and re voorwaarl lcl
4
De Boomklever - maart 2008
Determinatie van bosmieren: niet altijd éénvoudig Goede determinatiewerken om alle bij ons voor komende mieren op naam te brengen zijn de werken van Seifert (1996, 2007) en het boek van Schoeters en Vankerkhoven (2001). De determi natie van bosmieren (Formica . tr.) gaat echter vaak met moeilijkheden gepaard en dit is zeker zo voor de bij ons voorkomende soorten van het Formica rufa complex. Dit zijn Formica rufa (de behaarde bosmier), F. polyctena (de kale bosmier) en de intermediaire vorm of hybride F. rufa x polyctena (Seifert, 1991; Dekoninck en a onderzoek in het oosten van Muis, 2004). Duitsland beschreef Seifert (1991; 1996) hoe men aan de hand van enkele morfologische parame ters de verschillende soorten of beter gezegd de verschillende fenotypes van elkaar zou kunnen onderscheiden (zie tabel 2). Belangrijk bij het op naam brengen van deze soorten is het tellen van het aantal afstaande haartjes op de kop en de thorax. Aangezien bosmierenwerksters slechts 5-lOmm groot zijn en nogal variabel, is dit aan tal haartjes niet altijd even eenvoudig en één duidig te bepalen. Bovendien kan de beharing afslijten, en wordt het aantal ook bepaald door de grootte van het individu. Bij ons komen dan ook een aantal populaties voor die aan de hand van deze vooropgestelde morfologische criteria, niet éénduidig in één van de drie verschillende fenolypes onderverdeeld kunnen worden (De koninck en Muls, 2004).
laxon
Formica polyctena Formica rufa
Koponderzijae (=kin)
Pronotum (=voorste deel van de thorax)
Propodeum (=laatste deel van de thorax)
Minder dan 8 haartjes
Maximum 16 haartjes
Maximum 14 haartjes
bosmier
10-20, langere
30-90 haartjes
16-59 haartjes
Behaarde
12-29 haartjes
9-22 haartje
K a le
haarties
Formica rufa x polyctena
5-13, langere
De sociale organisatie bij mieren van het ge nus Formica kan zowel tussen soorten als bin nen één soort sterk variëren (Gyllenstrand et
al. 2003) (zie ook tabel 3). Zo zouden de drie verschillende fenotypes van het Formica rufa complex een verschillende sociale organisatie bezitten (Seifert, 1991). Nesten van F. polyctena zijn meestal polygyn, (meerdere koninginnen per nest) en polydoom (meerdere nestkoepels), terwijl nestkoepels van F. rufa meestal monogyn (één enkele koningin per nest) en monodoom zijn (geen kolonie die opgesplitst is in meerdere dochter- nestkoepels) (Seifert, 1991; Dekoninck
2004).
bosmier
haartjes
Tabel 2: Morfologische kenmerken van de drie fenotypes binnen het Formica rufa complex (naar Seifert, 1996).
en Muis,
NL benaming
Gyllenstrand et al.
(2003)
toon-
den echter aan dat F. rufa populaties oms ook een mix zijn van monogyne en oligogyne ne ten (enkele koninginnen per ne t). Het voorkomen van een groter aantal koninginnen (=hoger poly gynie niveau) bij F. polyctena in vergelijking met F.
rufa kan aan meerdere morfologi che en fy
siologische kenmerken worden toege chreven. De koninginnen van F. rnfa zijn groter (Seifert,
1991) wat een hogere inhoud aan vet en glyco geen inhoudt (nodig voor vlucht en overleving van soms lange periode alvorens een nest over te nemen) en zo ook de kans op een succe volle koloniestichting verhoogt (Gyllenstrand et nl.,
2003). Populaties van de intermediaire vorm in Duits land zijn weinig behaard en leunen zo morfolo gisch dichter aan bij F. polyctenn. Ze zijn som
Coccon van Clytra quadripunctata op het nest van Formica polyctella
De Boomklever
-
maart 2008
S
Formica polyctena
Habitat
tena in Duitsland
Formica rufa x polyctena in Vlaanderen
Formica r ufa x polyc-
Formica rufa
Loof- en naaldbos,
Loof- en naaldbos,
Eerder in gefrag-
Aan de bosranden in
dichte donkere bos-
vooral aan de bos-
menteerd landschap
een gefragmenteerd
sen. Ook geregeld
randen
landschap
aan de bosrand. Variabel
Variabel
Meestal monogyn
Soms monogyn tot
Vooral polygyn
tot oligogyn
licht oligogyn
Vooral nieuwe
Eerder uitzonderlijk
Vaste vorm, typisch
Variabel
estvorm
ronde koepel
Aantal koninginnen
Meestal polygyn
per nestkoepel
Voorkomen bruids-
Eerder uitzonderlijk
vluchten
Bruidsvluchten waargenomen bij
nesten door bruidsvluchten
enkele mannetjes met een beperkte dispersie
Tijdstip bruids-
April-juni
Mei-juni
April-juni
April-juni
Op, in en in de
In de lucht, verderaf
Op, in en in de
Op, in en in de
buurt van het nest
van het oorspronke-
buurt van het nest
buurt van het nest
vluchten
Paring
lijke nest Koloniseren van een
Alleen mogelijk
Alleen mogelijk
Alleen mogelijk
Alleen mogelijk
nieuw gebied
door temporeel
door temporeel
door temporeel
door temporeel
parasitisme van
parasitisme van
dienaarmieren,
viformica's
Ser-
dienaarmieren,
viformica's
parasitisme van
Ser-
dienaarmieren,
parasitisme van
Ser-
viformica's
dienaarmieren,
Ser-
viformica's
Tabel 3: Vergelijking van een aantal sociaalorganisatorische kenmerken van de intermediaire vorm in Vlaande足 ren met de sociaalorganisatorische kenmerken van Formica s. str. naarSeifert (1991).
monogyn tot licht polygyn en oligodoom waar足 door ze ociaal organi atorisch dichter bij F. rufa aanleunen (S ifert, 1991). Bij de meeste F. rufa x
polyctena ne ten in Vlaanderen doet zich echter de omgek erd ituatie voor. De Vlaamse "hy足
briden" zijn vrij sterk behaard en lijken morfo足 logi ch eerder op een minder behaarde F. rufa. Ze blijken echler ook polygyn en oligodoom tot
polydoom l 6
Lijn, waardoor ze op
De Boomklever - maart 2008
ociaal orga-
nisatorisch vlak dan weer dichter bij F. polyctena aanleunen (Dekoninck en Muls, 2004). Of we in Vlaanderen
daadwerkelijk
hybriden-kruisingen
van F. rufa en F polyctena hebben dan wel gewoon intermediaire vormen van die twee soorten, moet verder onderzoek nog uitwijzen. Bij polygyne soorten zijn bruidsvluchten en dus verbreiding vaak beperkt.
Dochterkoninginnen
kunnen in de moederkolonie opgenomen worden
Kaart Ia: Vindplaatsen bosmiernestkoepels: Formica rufa (à) en Formica pratensis ( •)in het Dijleland (aanwezigheid van de soort per UTM IxI km hok).
Kaart lb: Vindplaatsen bo mi r ne tko p 1 :Formica pol et na ( •) in het Dijleland (aanwezigheid van d oort p r UTM 1 1 km hok).
De Boomklever - maart
2008
7
Kaart lc: Vinäplaat en bo mier nestkoepels:Formica rufa x polyctena (•)in het 01jleland (aanwezigheid van de oort per UTM lxl km hok).
•
Kaart 2: Vindplaat en van dienaarmiernesten: Formicafuca (•)en Formica cu11irnlaria (.A.) in hel Dijle/and (aanwezigheid van de oor/ per UTM 1 8
De Boomklever - maart 2008
x
1 km hok)
zonder zich effectief te verbreiden en nieuw gevormde nesten vestigen zich vaak door af splitsing zonder zich
effectief te verbreiden
ennieuw gevormde nesten vestigen zich vaak door afsplitsing(budding) in de buurt van het moedernest (Dekoninck en Muls, 2004). Nieuwe koninginnen van monogyne nesten verspreiden zich meestal via een bruidsvlucht (Mäki-Petäys
et al.,
2005) en vormen kolonies die vrij ver van
elkaar verwijderd en meestal in een nieuw ge
�ied liggen. m
Hiervoor moeten ze binnendringen
een bestaand nest van dienaarmieren, vnl.
Serviformica (zie hoger).
Bosmieren in het Dijleland In tegenstelling tot heel wat andere regio'
in
Vlaanderen komen in het Dijleland nog hier en daar gezonde bosmierenpopulaties voor. We vinden er nog koepel van F. rufa, F. polyctena en de hybriden (Fig kaart 1) in de buurt van het Heverleebos, Ter Laenen, het Meerdaalwoud Moldendaalbos,
het
natuurreservaat
gaardberg, het Bertembo
Wijn
en het Rodebo
in
Sint-Agatha-Rode. In het natuurre ervaat \Nijn gaardberg komt ook één populatie F. praten i
Eerste verkennend
voor . Dit is de meest we twaartse vindplaat
genetisch onderzoek van
van deze soort in Vlaanderen. Momenteel we
bosmieren in Vlaanderen
vendien komen er in d
In een recente studie werd een validatie van de
3 m�rfen in Duitsland en de status van de bij
ons
m
Vlaanderen voorkomende
Formica
s. str.
soorten nagegaan. Er werd ook gezocht naar de genetische verwantschappen zowel tussen de populaties van verschillende soorten alsook bin nen de populaties van één soort. Eveneens werd onderzoek gedaan naar de impact van habitat fragmentatie op de rode bosmierpopulaties in
ten we maar liefst een 40 tal ko pel liggen. Bo
�
regio ook nog voldoen
d � pla tsen voor waar dienaarmieren aanwezig _ ZIJn (F1g Kaart 2). Het Dijl land i du zeker een regio met mogelijkhed n voor bo mieren. Het lokaal verder uitbreid n via afsplit en van dochterkolonies, maar ook het innemen van
�
n euwe gebieden via temporeel para iti me zijn met ondenkbaar. In het Rod bo
vonden we in
2001 een gemengd ne t van F ormica polyctena en slaven van F ormica fu ca (De Bakker en De koninck, 2001)
het erg versnipperd bosland chap van de Sint Sixtusbossen in Westvleteren (Maebe, 2007).
Het bosmierennest een
Er werden kleine genetische verschillen tussen
veilige verblijfplaats voor
F. polyctena en de andere vertegenwoordigers van het F. rufa complex gevonden. Deze opsplit _ sing werd bevestigd door de aan het genetische gedeelte gekoppelde morfologische studie en op _ basis van de vastgestelde verschillen in sociale organisatie. De resultaten wijzen ook aan dat de grenzen voor de drie morfologische morfen be paald door Seifert in 1991correct zijn en dat er dus daadwerkelijk drie genetische te achterha len fenotypes in Duitsland aanwezig zijn. Of de kleine genetische verschillen tussen F. po lyctena en de andere morfen groot genoeg door wegen om hier nu daadwerkelijk van twee (drie) verschillende soorten nl. F. polyctena en F. rufa te kunnen spreken en of de Vlaamse intermedi aire populaties zoals de We tvl ters bosmi r n nu daadwerkelijk hybriden zijn of een morfolo gi ch variant van dezelfd
oort, zullen verd r
toevallige gasten en myrmecofielen e tko pel
van bo mi r n worden niet alleen
bewoond door hun bouw r
maar hui ve ten
ook he l wat and re ong werv ld n. Bij on zouden ongeve r 50 b
oorten voor hun
oort
taan afhankelijk zijn van bo mierenne ten.
Duiz nd n werk ter voorzien in d continu een optimal
i olati ,
n
tkoepel
rwarming en
een perfect gereg lde h dro-v ntilatie. Dit p cifi k microklimaat, d onuitputtelijk voorraad dat n
n de veilig
tko p 1
chill nd
ing zor plaat
zijn
m rm cofi l n maar ook
wat to vallig ga t n. di
omg
e n id al
uit raard d
o d el n r oor oor oor h
er-
1
cofi l n, vo d el
genetische tudie mo t n uitmak n. De Boomklever - maart 2008
9
aanzien te worden ontwikkeld hebben, catalogeren we rup en, want en, mijten, pissebedden, springtaarten en andere oorten mieren zoals bijvoorbeeld For111icoxe1111 11itidulus (Glanzende gastmier). Deze in Vlaanderen met uitsterven bedreigde soort zou wel een dreigen te verdwijnen zonder de bescher ming van haar gastvrouwen (Dekoninck et al., 2003). Verder komen in een door nee bosmierenne t ook ver chillende oorten kortschildkever , glanskevers, bladkever , larven van zweefvliegen en pinnen voor en zijn ook tweederde van de 157 oorten Midden Europe e bladluizen obligaat of facultatief myrrneco fiel. ( eifert, 1996; 2007). Bepaalde mierenga ten alsook het mierenbroed zelf vormen op hun beurt een belangrijke bron van voedel voor heel wat andere dieren. Het is algemeen bekend dat das en en vossen graag foerageren in de buurt van mierenhopen op zoek naar larven van de Gouden tor (Ceto11ia aurata) (Chérix, 1980). Ook som mige chimrnel (bvb. Entomophthora spp.) leven ex clu ief op rode bo mieren (Verhaeghe et al., 1984).
direct op het nest gedeponeerd en door de mie ren in het nest gedragen. De larven ontwikkelen zich in het verhard coconnetje dat door de bos mieren als bouwmateriaal voor de koepel ge bruikt wordt. Eens in het nest terechtgekomen, leeft de larve van het in overvloed aanwezige mierenbroed. Over de verspreiding van deze soort in Vlaanderen is voorlopig niet veel ge weten. Tot op heden werd deze bosmieren gast slechts
poradisch gemeld. Deze interessante
insecten werden in 2003 meermaal
op takken
boven de mierennesten in Kalmthout en Elewijt waargenomen (Dekoninck & Muis, 2004). Mo gelijks zijn er in de onmiddellijke omgeving nog van deze voor het Dijleland uitzonderlijke po pulaties te verwachten. De adulten dienen in de maand mei en juni gezocht te worden. Een andere zeer interessante en
pectaculaire
myrmecofiel is het schitterend lieveheersbeest
Een echte bo mierengast is de Vierpuntige mieren
je. Het Schitterend lieveheersbee tje (Coccinella magnifica) leeft niet in de nesten van de mieren
zakkever (Clytra quadripunctata) die tot de fami
zelf, maar is gespecialiseerd in het melken van
lie van de haantjes (Chrysomelidae) behoord. Vol
bladluiskolonies.
gen Seifert (1996) wordt het eitje dat de kever
volgt de natuurlijke paden naar de bladluis
met een cocon (foto) van uitwerpselen omgeeft,
kolonie
Koepel van Formica polyctena De Booml<lever
10
-
maart 2008
Deze typische myrmecofiel
van voornamelijk rode bosmieren die
gemarkeerd worden door feromonen uit de
nesten komen vaak bos- en pitsmuizen en ook
einddarm van de mier. Er zijn nog geen waarne
veel groene spechten voor. Ook veel bo planten
mingen van deze soort in het Dijleland bekend.
zijn van bosmieren afhankelijk omdat ze hun
Deze insecten zijn eerder te verwachten in echte
zaden verbreiden. Bovendien beïnvloeden rode
heischrale graslanden en heidegebieden. Daar
bosmieren door hun voortdur nde activiteit de
dient vanaf april tot en met september gezocht te
nutriënten cycli en dragen ze bij tot het herstel
worden in de onmiddellijke omgeving van door
len van de samenstelling van bosgronden (Punt
bo mieren verzorgde bladluizen kolonies.
tila et al., 1994). Waar ze verdwijnen zal hun uit sterven dan ook een drastisch effect hebben op
Bosmieren het
de fauna en flora van die bos en (Vespäläinen et
beschermen en het
sleutelorganismen in de eco y temen waar ze
inventariseren waard!
al., 2000). Bosmieren zijn dus indien aanwezig, voorkomen. Om bosmieren beter te kunnen be chermen
In Europa zijn alle soorten koepelbouwende
en zo hun grote invloed op de ecosystemen te
bosmieren beschermd en staan ze als bedreigd
vrijwaren, is het van groot belang alle huidige
genoteerd (Seifert, 1998; Robin on, 2001; IUCN,
locaties waar deze boeiende diertje voorkomen
2006). Op de voorlopige Rode Lij t van mieren
in kaart te brengen, en de vitaliteit van de kolo
in Vlaanderen staan alle bosmieren oorten ook
nie
als kwetsbaar genoteerd (Dekoninck et al., 2003).
Het doorgeven van gegev n of vindplaatsen i
In heel wat regio's in Vlaanderen, zijn onze in
daarbij essentieel. Ook het doorgeven van waar
heemse bosmierensoorten drastisch achteruitge
nemingen van Dienaarmieren i
gaan of zelfs verdwenen in het gefragmenteer
hier voorgestelde kaartje van de ver preiding
de Vlaamse landschap. Eén van de belangrijke
van F. fusca en F. cuniculnrin i
op te volgen. Hierbij i
alle hulp welkom!!
belangrijk (het
een grote onder-
oorzaken hierbij is het verdwijnen van hun ge-
chatting van de ver preiding van deze twee
chikte habitat. Bovendien worden de opval
oorten in het Dijleland. J atuurlijk mogen bij
t nde mierenkoepels nog altijd geregeld door
het doorgeven van dergelijke waarnemingen de
mensen ver toord, beschadigd of vernield. Het
vindplaats, datum en een goede be chrijving van
zeer voedselrijke rnierenbroed wordt soms ook
woongebied en vegetatie niet ontbreken. Wie
als voeding voor allerlei volièrevogels gebruikt.
geïnteresseerd i
om de Vlaam e mierenfauna
b ter te leren kennen of wil helpen inzamelen wil doorgeven, kan hi rvoor altijd
Bo mieren en Roofmieren zijn echter het be
of gegeven
schermen waard, daar ze een heel belangrijke rol
contact opnemen met de auteur .
spelen in het ecosysteem waar ze voorkomen. Ze beïnvloeden de distributie van zowel ongewer
Kevin Maebe ,Wouter D koninck en
velde als gewervelde dieren. Zo houden ze bij
Jean-Pierre Maelfait
voorbeeld de populatiegrootte van bladluizen, bladrupsen en vele andere 'schadelijke' insec
Kevin Maebe en Wouter Dekollinck, Konillklijk
tensoorten laag (Lenoir, 2004). Rode bosmieren
Belgisch Instituut voor
houden bladluizen ook als vee. De mieren zijn
Departement
namelijk verlekkerd op het sap (honingdauw)
1000 Brussel.
die de bladluizen uitscheiden. Deze mier-blad
Email: kmaebe@hotmnil.com
luis relatie is een soort van symbiose. De mieren
wouter.dekoninck@natuurwetellschnppe11 .be
ntuurwete11 ·chappe Il,
Entomologie,
Vnutier trnat 29,
melken de aanwezige bladluiskolonies waarvoor de bladluizen in ruil de bescherming krijgen van
Jean-Pierre Maelfait, lllstituut voor 1Lntuur-e11
een leger bosmieren.Deze honingdauw maakt
Bo onderzoek,
ongeveer 40 % uit van de volledige voeding. De
Ernail:jean-pierre.maelfait@inbo.be
rest van hun voedsel bestaat uit allerhande insec ten, waarvan 75 % schadelijk te noemen zijn en zo'n 25 % nuttig. In de nabijheid van bo mieren-
De Boomklever
-
maart 2008
Il
Werk t r
an
Formica (Serviformica)fu ca
Noot van de redactie: atuur tudiegroep moet met de nieuwe media meegaan. Daarom lanceren we hier in primeur het filmpje "Fore t and frenzy" van de hand van Bart Creemers. Je kunt het vinden op YouTube via de volgende link: http://ww w.youtube.com/watch?v=nq63NU1T6R8. Omdat de natuur wreed kan zijn, wil Ook de
len we op voorhand gevoelige zielen toch waarschuwen voor de mogelijk schokkende taferelen die zich voor uw ogen zullen afspelen.
Verklarende woordenlijst Het totaal aan morfologisch uiterlijke eigenschappen van een individu, d.w.z.
Fenotype
zowel de eigen chappen die zijn geërfd van beide ouders als die na de bevruchting zijn verworven = Monodoom est bestaande uit één koepel Monogyn
Eén koningin per nest
Myrmecoflel
Organi me die voordelen heeft bij de aanwezigheid van mieren en daarom
graag vertoeft in mierennesten of in de onmiddellijke omgeving van mieren of mierennesten ligodoom
est bestaande uit enkele koepels
Oligogyn Petiolu
Enkele koninginnen per nest het eer te tot schub omgevormde abdominale segment
=
Polydoom
Meerdere nestkoepels
Polygyn capu
Meerdere koninginnen per nest Eer te prietlid
=
Referenties •
Chérix, D. (19 0):
ote preliminaire ur la tructure, la phenologie et Ie regime alimentaire e
Formica luguhri Zett •
-
uper-colonie de
lnsecles Sociaux, 27 : 226-236.
De Bakker, D. & Dekoninck, W. (2001 ): Ongewervelden in het Rodebo . Een opmerkelijke pinnen- (Araneae)
en mierenfauna (I fymenoptera, Formicidae) - Jaarboek Brakona 2001: 39-51 •
Dekoninck, W.,
ankerkhoven, F. & Maelfait, J.P. (2003): Ver preidingsatla en voorlopige Rode Lij t van de
mieren in V laanderen - Rapport van het lnslituul voor •
atuurbehoud l
.R.2003.07. Brus el 191 pp. .
Dckonink, W. & Mul , D. (2004): Kale behaarde, of harige kale rode bo mieren in Elewijt - Brakona Jaarboek,
2004: 6-10 12
De Boomklever
-
maart 2008
• Dekoninck, W., Maelfait, J.P. , Vankerkhoven, F., fü, J.Y. e, J.Y. & Grootaert, P. (2006): An update of the checklist of the Belgian ant fauna with comments on new species for the country (Hymenoptera, Formicidae) - Belgian Journal of Entomology, 8: 27-41. • Dekoninck, W . , & Vankerkhoven F., (2008): Mieren in het Dijleland: op zoek naar enkele bijzondere soorten - Boomklever,
xx:
y-z.
•Gyllenstrand, N. & Seppä, P. (2003): Conservation genetics of the wood ant, Formica lugubris, in fragmented landscape - Molecular Ecology., 12: 2931-2940. • IUCN, (2006): The IUCN Red List ofThreatened Species - http:/ /www.iucnredlist.org/ •Lenoir, L . (2004): Voedsel zoeken op de Zweed e bosbodem door kale bo mieren - Entomologische Berichten Amsterdam, 64 (3): 82-86 . • Mäki-Petäys, H . , Zakharov, A., V iljakainen, L . , Corander, J. & Pamilo, P. (2005): Genetic change a
ociated to
declining populations of Formica ants in fragmented forest landscape - Molecular Ecology, 14: 733-742. • Maebe, K, (2007): Morfologische en genetische differentiatie bij bosmieren van het Formica rufa complex - Afstudeeropdracht UGent. •Puntilla, P., Haila, Y.,
iemela, J. & Pajuinen, T. (1994): Ant communities in fragments of old growth taiga and
managed surroundings -Anna/es Zoologici Fennici, 31: 131-144 . • Robinson, N. (2001): Changes in the status of the Red wood ant Formica ri�fa l. (Hymenoptera : Formicidae) m
orthWest-England during the 20th century
-
British Journa/ of Entomology and
atural Histo1y, 14: 29-38.
• Schoeters, E . & Vankerkhoven, F. ( 2001). Onze mieren. Geactualiseerde determinatietabel voor België. Heusden-Zolder, Educatie Limburgs Landschap, 62 pp. • Seifert, B . (1991): The phenotype of the Formica riifa complex in Ea t gennany
-
Abhandlungen und Berichte
des Natuurkundemuseums Görlitz 1: 1-27. • Seifert, B. (1996): Ameisen beobachten und bestimmen -
aturbuch Verlag, Aug burg . 352 pp.
• Seifert, B. (1998). Rote Liste der Ameisen (Hymenoptera : Formicidae). In Binot M. Bless R., Boye P, Gruttke .
H. & Pretscher P (eds): Rote Liste gefährdeterTiere Deutschlands. Bunde amt fiir Naturschutz, Bonn-Bad Godesberg, 130-133 . • Seifert, B . (2007): Die ameisen Mittel-und
ordeuropas - lurra Ver/ags- und Vertriebgesel/schafr. Klitten. 36
pp.
•Verhaeghe, J.C., Deligne, J., De Vos, L. & Quinet, W. (1984): Les fourmi de no région : Tntroduction la biologie sociale des founnis - Les cahiers du Viroin. 2: 152 pp. •Vespäläinen, K . A . S., Savolainen, R . , Tiainen, J. & Vilén, J. (2000): Succe sional changes of ant as emblage from virgin and ditched bogs to forests -Anna/es Zoologici Fennici, 37: 135-149. •Wouters, M., (2006): Habitatpreferentie van bosmieren en roofmieren in V laanderen : een ca e- tudy in de Kalmthoutse heide Afstudeeropdracht UGent. -
Net uitgeslapen adult en lege coccon van de Mierenzakkever in For111ica polyctena koepel De Boomklever
-
maart 2008
13
De libellenfauna van het Vlaams natuurreservaat Grootbroek (Huldenberg)
H
e
�
Grootbroek maakt deel
uit van een noord-zuid ge
transecttelling had als doel om gegevens te be komen over het seizoenspatroon en het aantal lenverloop van de diverse libellen oorten. Bo
oriënteerde keten van voormalige
vendien zijn de gevens van de transecttellingen
visvijvers in de zuidelijke Dijleval
eventueel later bruikbaar in het kader van een
lei. Deze plassen zijn inmiddels door de terreinbeherende instan ties verworven om ze om te vor men tot soortenrijke moerasge bieden. Hierbij zijn uiteraard ook libellen gebaat. Gezien de uitste
meerjarige monitoring van het gebied. Gedurende de inventarisatieperiode werden
28
soorten aangetroffen. De eenmalige vond t van een Geelvlekheidelibel in
2006, niet waargeno
2007, brengt de actuele libellensoorten lijst van het Grootbroek op 29. Deze is samenge vat in tabel 1, met per soort het type (of types) men in
van waarneming(en) dat werd verricht.
kende indicatorfunctie die libellen vervullen ten aanzien milieu- en klimaatomstandigheden,
vormt
deze soortengroep bovendien een zeer geschikt meetobject om de toestand
van natte natuurgebie
Enkele karakteristieke en opmerkelijke soorten van naderbij Weidebeekjuffer Calopteryx splendens
den op te volgen en om op langere termijn, eventuele veranderingen
et als de andere vertegenwoordigers van de calopterygidae, is de Weidebeekjuffer gebonden
van de libellenfauna in kaart te
aan stromend water. Als gevolg van een verbe
brengen. Vanuit deze optiek werd
terde waterkwaliteit wist deze soort sinds half jaren
'90 de Dijle en haar zijrivieren te koloni
in het zomerhalfjaar van 2007 een
seren. In het Grootbroek werden Weidebeekjuf
gehouden
fers regelmatig aangetroffen ter hoogte van de
libelleninventarisatie
leigracht tussen de grote plas en de monding in
natuurreservaat
de Dijle en op de Marbaise. De eerste waarne
Grootbroek. De resultaten hier-
ming viel erg vroeg, namelijk op 5 mei. Maxima
in
het
Vlaams
van staan samengevat in deze bij drage.
werden genoteerd op
28 mei en 17 juni met tel
kens 10 exemplaren. De laatste waarneming viel op
12 augustus. Alhoewel de nabijheid van de
Dijle als gekende voortplantingsplaats allicht Hel onder7o k, dat liep van april tot oktober 2007, hield L.Owel een algemene inventarisatie
in van de
oorten libellen als een transecttel ling. De inventari ati methde i gebaseerd op
de hand! iding van h t derland e Landelijk Meetnet Lib 11 n (Ketelaar & Plate, 2001). De 14
De Boomklever
-
maart 2008
verantwoordelijk is voor het voorkomen van de soort in het Grootbroek, valt niet uit te slui ten dat de Weidebeekjuffer zich hier ook lokaal weet voort te planten. Indicatief in dit verband zijn de waarnemingen van patrouillerende man netjes langs de oevers van de leigracht, mogelijk ge chikt voortplantingshabitat.
Een enkele keer werd een
Weidebeekjuffer
waargenomen vliegend langs de oever van de grote plas.
lee). In het Grootbroek concentreert het voorko men van de Bruine Winterjuffer zich ter hoogte van de ondiepe en visloze lisdoddevijver aan de kijktoren. Dit is ook de enige plas waar voort
Bruine winterjuffer Sympecma fusca
planting kon worden vastgesteld. Mede dankzij het uitzonderlijke warme weer, werd de Bruine
De Bruine Winterjuffer plant zich voort in snel
Winterjuffer hier reeds in redelijke aantallen
opwarmende plassen met een goed ontwikkel
gezien op
de oevervegetatie. De eitjes worden afgezet in
ei-afzettend op drijvende stengels van lisdodde).
dood plantenmateriaal. Als enige inheemse libel
Het maximum aantal werd in dezelfde maand
overwintert de Bruine Winterjuffer als volwas
vastgesteld:
sen dier. Daarmee heeft deze soort een ontwik
mei
kelingsvoorsprong op andere libellensoorten
Bruine Winterjuffers vastgesteld. Juni was goed
wat maakt dat ze reeds in het vroege voorjaar
voor nog drie waarnemingsdagen op 9 bezoe
actief is. De soort is in België vrij zeldzaam, het
ken. In juli volgde een heropleving als gevolg
zwaartepunt van de verspreiding situeert zich
van het uitsluipen van een nieuwe generatie.
2006).
1
april
(12
ex., de meeste gepaard en
21 exemplaren op 14 april. Tot eind werden op bijna elk bezoek (8 van de 10)
In het Dijleland
In deze maand werd de soort op 5 bezoeken 4
is de soort eveneens schaars, al lijkt het aantal
maal vastgesteld, zij het telkens in lage aantallen
waarnemingen de laatste jaren toe te nemen,
(maximum 3 ex. op
vooral dan aan plassen met een pionierskarakter
2006 werden in augustus geen Bruine Winterjuf
(Zandgroeve Ganzemansstraat) of na natuur
fers meer gezien.
in de Kempen (De Knijf
21
juli). In tegen telling tot
technische ingrepen (Vijvers van Oud-Hever-
De Tengere Grasjuffer, een uitgesproken pionier die ver chijnt na de tijdelijke drooglegging van de voormalige vijvers, foto Frederik Fluyt De Boomklever
-
maart 2008
15
op
Watersnuffel Enallagma c yathigerum
gemeen is, kent ze in de Leemstreek een beperkt aantal populaties. In het Dijleland duikt de Wa tersnuffel vooral op aan heldere, visloze/-arme pla sen. Voor onze regio betekent dit dat popu latie van deze waterjuffer in hoofdzaak gebon den zijn aan pionierssituatie . Illustratief is het ver chil in voorkomen in het Grootbroek gedu rende twee opeenvolgende jaren. In de zomer van 2006, één jaar nadat de plas werd afgevist en tijdelijk werd drooggelegd, was de Watersnuffel zowat de talrijkste waterjuffer in het gebied. In
2006
6
mei en
13
mei. Deze data vallen
gezien eind mei aanvangt en piekt in augustus. Telkens ging het om netjes en
1 exemplaar (samen 2 man
1 vrouwtje) dat zich ophield in de buurt
van de visloze (-arme) plassen in het noorden van het gebied. Het feit dat deze onopvallende soort bij drie opeenvolgende bezoeken telkens in dezelfde sector werd waargenomen, kan er op wijzen dat er zeer lokaal een kleine populatie van deze juffer aanwezig is, eerder dan dat het om waarnemingen van toevallige zwervers zou gaan.
Glassnijder Brachy tron pratense
konden mak
kelijk meer dan honderd exemplaren waar
2007
april,
extreem vroeg, daar de vliegperiode normaal
Alhoewel deze oort op Vlaams niveau zeer al
de tweede decade van juli
29
De Glassnijder komt voor aan heldere plassen
bleek de populatie
in een successiestadium, met een goed ontwik
grotendeels te zijn ingestort. Van de florerende
kelde en vooral gevarieerde oevervegetatie. In
2007
Vlaanderen is de soort zeer zeldzaam met popu
slechts een relict over. We komen later terug op
laties in de Kempen en het Scheldebekken, waar
de oorzaak hiervan.
de soort recent terug opdook op plaatsen waar
Ondanks de lage aantallen (het dagmaximum
van enkel historische waarnemingen bekend
genomen worden. In
populatie van het voorgaande jaar, bleef in
betrof
10
ex. op
28
mei) konden een voorjaars
van waren. (Meuris,
2003).
In
2006 werd de soort
en zomergeneratie onderscheiden worden. De
reeds opgemerkt in het Grootbroek en ook in
eer te uitsluipperiode liep van begin mei (eerste
2007
waarneming op 5 mei) tot de eerste decade van
den. Op 5 en
juni. Een tweede situeerde zich tussen de laatste
mannetje gezien aan een van de kleinere vijvers
decade van juni tot de laatste decade van juli. Na
(net als in
kon het voorkomen ervan bevestigd wor
6 mei 2007 werd telkens een (gaaf)
2006).
Het feit dat deze soort voor het
deze periode werd nog een laatste exemplaar
tweede opeenvolgende jaar in het gebied werd
gezien op 5 eptember.
waargenomen, wijst op de aanwezigheid van een kleine populatie. Dit valt als bijzonder te be
Gaffe/waterjuffer Coenagrion scitulum
schouwen want nooit eerder werd deze kenmer kende laagveensoort in het Dijleland waargeno
Spectaculair was de vondst van een mannetje Gaffelwaterjuffer op
10
men. De enige andere locatie in Vlaams-Brabant
juni op de westelijke
waar de Glasnijder actueel is waargenomen be
o ver van de grote plas. Het betreft een nieuwe
treft het Vinne te Zoutleeuw, waar de soort eind
oort voor de Dijlevallei. Dit geval werd reeds be chreven in een eerder nummer van de Boom
april
klever (Fluyt,
2007).
Tengere grasjuffer lschnura pumilio Deze vrij zeldzame waterjuffer is een karakter i tieke pionier soort met een Kempisch trekje,
h tgeen af te leiden valt van het verspreidingkaartje in de Belgische Libellenatlas. (De Knijf,
2006)
In h t Dijleland i een populatie bekend van de zandgro vepla in d Ganzemansstraat te erij e. Mogelijk vormt d ze locatie een
ov rbrugbare tap teen voor de kolonisatie van het Grootbroek, waar d oort genot erd werd 16
De Boomklever - maart 2008
2007 werd opgemerkt (De Knijf in litt.)
De Glassnijder is opgenomen in de Rode Lijst van de libellen in Vlaanderen onder categorie 3 -
kwetsbaar en daarmee samen met de Bronlibel,
de enige rode lijstsoort voor het Dijleland.
Zuidelijke keizerlibel Anax parthenope Deze mediterrane soort breidt sinds de jaren
'90
haar areaal in noordwaartse richting uit.
In België staat de Zuidelijke keizerlibel nog als zeer zeldzaam bekend (De Knijf,
2006) alhoewel
het aantal waarnemingen de laatste jaren een stijgende trend kent. In het Dijleland werd de
lei, telkens in zeer kleine aantallen. In het Grootbroek werd deze libel opge tekend op 7 juni (1 exemplaar) en op 19 juni (2 exemplaren gepaard). Deze laat ste waarneming doet vermoeden dat de soort zich hier ook voortplant.
Smaragdlibel Cordulia aenea Deze vrij algemene voorjaarslibel prefe reert plassen met een goed ontwikkelde water-
en
oeverplantenvegetatie
met
struikgewas in de buurt. In het Groot broek
werden
territoriumhoudende
mannetjes dan ook waargenomen langs de met riet, zegges, lisdodde, liesgras en kleine egelskop begroeide oevers van de grote pla , maar ook op het grachtenstel sel ten noorden van de grote plas en op de gracht aan de westzijde van de plas. De aantallen langsheen het teltraject ble ven be cheiden. De eerste waarnemins gdatum viel met 5 mei (3 exemplaren) erg vroeg voor deze soort. Vervolgwaar nemingen werden gedaan op 13 mei, 2 juni (telkens 7 exemplaren) en 17 juni (1 exemplaar).
Viervlek Libel/ulo quadrimaculata Een vers uitgeslapen Viervlek warmt zich op aan de eerste zonnestralen , foto Frederik Fluyt soort nog nooit waargenomen. Het was dan ook een aangename, doch niet geheel onverwachte verrassing toen een patrouillerend mannetje op
15 juli werd gezien langs de oever van de grote plas. Er werden vervolgwaarnemingen gedaan op 17 juli en op 4 augustus, al dan niet van het zelfde exemplaar. Op deze laatste datum werd mogelijk ook een vrouwtje waargenomen, doch een bewijs van voortplanting kon niet geleverd worden. Ook buiten het Grootbroek werd de Zuidelijke keizerlibel in 2007 in het Dijleland opgemerkt. Op 17 juli werd een mannetje gezien aan het Zoet Water te Oud-Heverlee.
Deze libel heeft een voorkeur voor pla sen met een goed ontwikkeld
en dichte
waterplantenvegetatie. Het zwaartepunt van de verspreiding in Vlaanderen
itueert zich in de
Antwerpse en Limburgse Kempen. In het Dijle land is de
oort eerder schaar
en wordt ze in
geschikt biotoop in lage aantallen aangetroffen. In het Grootbroek viel de eerste waarnemingsda tum op 28 april (3 e emplaren). Er volgden nog waarnemingen op 5 mei (1 e emplaar), 13 mei (2 exemplaren), 2 juni (2 e emplaren) en ten latte werd nog één Vier lek gezien op 9 juni. Meerde re van deze waargenomen individuen betroffen pas uitgeslapen exemplaren, zodat ge teld kan worden dat deze
oort zich hier ook weet voort
te planten.
Plasrombout Gomphus pulchellus Vuurlibel Crocothemis erythraea De Plasrombout is op landelijk niveau een vrij algemene libel, in de Leemstreek is ze echter
Een zuidelijke oort di
minder talrijk. In het Dijleland werd de soort de
richting uitbr idt. In de Dijlevallei ten zuiden van
laatste jaren enkel waargenomen in de Laanval-
Leuv n werd d
oort
zijn areaal in noordelijke oor het e r t opgemerkt in
De Boomklever - maart 2008
17
De omzoomde pla sen in het Grootbroek vormen het uitgelezen biotoop voor de Glas nijder foto Frederik Fluyt
juli 2005 op de Langerodevijver te
eerij e. Het
Zwervende heidelibel Sympetrum fonscolombii
daaropvolgende jaar dook de Vuurlibel op in het Grootbroek, waar tevens reproductie plaatsvond.
De Zwervende heidelibel is een vrij zeldzame li
Het ondiepe, vlug opwarmende en eutrofe water
bel die vanwege haar zuidelijke verspreiding, tot
van de voormalige vi vijvers zorgt hier blijkbaar
1990 in België enkel bekend was als invasiesoort.
voor de nodige microklimaatcondities om als
In de jaren daarna werd ook voortplanting vast
voortplanting plaats te dienen. Ook tijdens de
gesteld. De soort werd pas de laatste jaren in het
inventarisatie in 2007 was de Vuurlibel een ver
Dijleland vastgesteld.
trouwd faunaelement in het Grootbroek. De eer
Alhoewel de Zwervende heidelibel een van de
st waarneming op 5 mei viel extreem vroeg naar
vroegste heidelibelsoorten is, werden de eerste
eerder gekende normen voor ons land. De Belgiche libellenallas vermeldt 15 mei als vroegste da
exemplaren in het Grootbroek, ondanks de uit zonderlijk
hoge
voorjaarstemperaturen,
pas
tum. Ook hier zullen de uitzonderlijk warme tem
gezien op 2 juni. Op deze dag vond er een eerste
p raturen in april allicht het vervroegd uitsluipen
uitsluippiek plaats. Op het transect werden me
hebben bevorderd. Tot half juli werden regelmatig Vuurlibellen gezien, zowel adulte al juveniele die ren. 1 lel hoog t aantal Vuurlibellen op de transect lelling betrof 10 ex rnplaren op 10 juni.
a 15 juli
volgde nog é 'n waarneming op 12 augustu .
teen 41 pas uitgeslopen exemplaren geteld. Een tweede piek deed zich voor in de eerste decade van augustus. T ijdens een bezoek op 5 augustus werden om en bij 150 exemplaren, voornamelijk juveniele dieren, geteld. De laatste waarnemings datum betreft 9 eptember met 5 exemplaren.
18
De Boomklever
-
maart 2008
Situering van het
dis, waarvan in de jaren '80 twee waarnemingen
Grootbroek als
bekend zijn uit het Grootbroek (waaronder een
libellengebied
men.
ei-leggend vrouwtje), werd niet meer waargeno
In V laanderen zijn actueel van 58 libellensoor
13 oorten zijn nieuw gevonden voor het Groot
ten populaties bekend, waarvan dus exact de
broek. Deze toename kan ni l enkel toege chre
helft
ven worden aan een hogere zoekintensiteit in
broek.
recent werd aangetroffen in het Groot Alhoewel het Grootbroek als alluvi
het gebied. Het duidt teven
op reële verande
aal moeras- en vijvergebied op het vlak van
ringen van de libellenfauna. Meest opmerkelijk
de soortendiversiteit moeilijk kan wedijveren
i de opkomst van een reek
oorten die tot voor
met de Kempische libellenlocaties, kan toch
kort een zuidelijkere ver preiding hadden en
gesteld worden dat met de aanwezigheid van
die als gevolg van klimatologische wijzigingen
een r eks van zeldzame(re) soorten en een po
hun areaal in noordelijke richting hebben weten
pulatie van de Glassnijder, het louter regionale
uit te breiden. Zo werden in het Dijleland de
belang van dit gebied overstegen wordt. Zeker
afgelopen vijf jaar maar lief t 8 nieuwe libellen-
voor de Leemstreek als ecologi che regio, is
oorten va tgesteld, waarvan 7 met een zuide
het Grootbroek als locatie met 29 actuele soor
lijke oorsprong of een oortentoename van ruim
ten behoorlijk soortenrijk te noemen en enigs
1/5
zins vergelijkbaar met het Vinne te Zoutleeuw,
zijn dit Gaffelwaterjuffer, Zuidelijke keizerlibel,
waar een inventarisatie in 2005 27 soorten ople
Vuurlibel en Zwervende heidelibel. Van de twee
verde (Lambrechts & Guelinkckx 2006) en het
laatst genoemde soorten werd teven voortplan
Torfbroek in Kampenhout waar, gespreid over
ting vastgesteld in het gebied.
inds 2003. Specifiek voor het Grootbroek
meerdere jaren en onder unieke milieuomstan digheden (kalkrnoeras), 32 soorten werden aan
Een andere factor van invloed op de
getroffen.
uitbreiding in het Grootbroek is de verbetering
Voor het Dijleland is het gebied een hotspot voor
van het vijverbiotoop al
libellen. Van de 39 soorten die binnen de regi
tal natuurtechni che ingrepen in 2005, waarbij
ogrenzen ooit werden aangetroffen, herbergt
o.a. de voormalige karpervijver werd afgevi t,
het Grootbroek ca. 75% van het soortentotaal.
drooggelegd en terug gevuld. (Hendrik , 2006;
Tevens werden alleen al tijdens het inventari
Van de Meuter & Fluyt, 2006). Onder de libel
satieonderzoek 3 nieuwe soorten voor de Dijle
len die hebben kunnen profiteren van de betere
landse regio gevonden. Dit zijn Gaffelwaterjuf
milieuomstandigheden behoren ecologisch in
fer, Zuidelijke keizerlibel en Glassnijder.
tere sante
oorten al
oorten
gevolg van een aan
Weidebeekjuffer, Bruine
Winterterjuffer, Tengere Gra juffer en vooral
Evolutie en
Gla
nijder. Dit geldt allicht ook voor een reek
oorten die op regionaal vlak eerder chaars zijn
veranderingen van de
zoal de Gewone pansterjuffer, Watersnuffel en
libellenfauna in het
Libellen reageren dus
Pla rombout. nel op gun tige beheer
maatregelen van de voormalige vi vijver . He
Grootbroek
laa
Een vergelijking van libellengegevens van het
termijn tot een achteruitgang of zelf
Grootbroek die verzameld werden voor 1995
dwijnen van bovengenoemde oorten. Met name
brengt enkele opmerkelijke ver chillen in de
d
in troom van eutroof water in het gebied en
plaatselijke soortensamenstelling aan het licht.
d
razend nelle koloni atic
(tabel 2). Blockx (1996) vermeldt, gespreid over
1 nde en planktivore vi (c oten), kunnen de
meerdere jaren, 16 soorten voor het gebied.
gaat dit ook op in de omgekeerde richting.
Degradering van het vijverbiotoop leidt op korte
oortenrijkdom op kort
het ver
an o.a. bodemwoe-
t rmijn reduceren. Dit
Hiervan zijn er 15 soorten actueel nog aanwe
kwam reed tot uiting in de loop van 2007, waar
zig. Enkel de Bruine glazenmaker Aeshna gran-
zich in de zomermaanden een om lagmoment De Boomklever
-
maart
2008
19
oordeed in d
grote vijver, ondermeer als ge
volg van een onevenwichtige vi stand (Louette 2007). De pla
veranderde op korte tijd panne
van een heldere naar een troebele toestand, waarna de
oortendiversiteit (en deels ook de
oortenaantallen) onder de libellen sterk terug viel en grotendeel
teruggebracht werd tot een
eerder banale en eutrofe soortenmix. Voor het behoud van duurzame populaties van de eco logi ch intere
ante libellensoorten,
lijkt het
aangewezen om naast het periodiek aflaten en
Invloed van de uitzonderlijk warme lente 2007 Op klimatologisch vlak was 2007 een bijzon der jaar, waarbij vooral het voorjaar geken merkt werd door abnormaal hoge temperatu ren. Zo haalde de gemiddelde temperatuur in april zeer uitzonderlijke (record)waarden. De
afvi
en van de vijvers, een aantal (kleinere)
gemiddelde temperatuur bedroeg 14,3 °C (nor
pla
en in de mate van het mogelijke hydrolo
maal: 9,0 °C) en met 28,7°C op de 15de werd
gi ch te isoleren en op een libellenvriendelijke
tevens een nieuw record gehaald als absoluut
manier in te richten.
uiterste maandwaarde. Ook mei was met een gemiddelde temperatuur van 14,6°C (norm: 12,7°C) abnormaal warm.
Aan ondiepe, voed elrijke en zonbeschenen vijvers tref je tegenwo ordig een hele set zuidelijke soorten aan, waaronder deze Vuurlibel, Foto Frederik Fluyt
20
De Boomklever - maart 2008
De hoge temperatuurwaarden hebben niet al leen in de kaart gespeeld van een aantal zui delijke soorten, maar hebben eveneens voor een aantal soorten het tijdstip van uitsluipen beïnvloed. Nogal wat libellen werden aan zienlijk vroeger dan de normale vliegperiode vastgesteld in het gebied. Wanneer we per soort de vroegste gekende waarnemingsda
<lelijke glazenmaker Ae hna affinis en Zwarte heidelibel Sympetrum danae werden recentelijk nog in de regio waargenomen. Mogelijk nieuw te (her)ontdekken soorten betreffen Kanaaljuffer
Cercion lindeni en Koraaljuffer Ceriagrion tenellum, twee soorten die onlangs in het Vinne gevonden werden.
tum als referentie nemen (volgens de Belgi sche Libellenatlas, gebaseerd op gegevens verzameld tot 2000), stellen we vast dat voor maar liefst 11 soorten deze uiterste datum be naderd, (een overschrijding van max. 10 da gen) of zelfs vervroegd wordt. Voor andere, veelal zomersoorten scheen het abnormaal warme voorjaar dan in het geheel de uitsluip- en vliegperiode te vervoegen. (zie tabel 3)
Verwijzingen o
Blockx, H. 1996. Libellen. In Vercoutere, B.
(red.) Natuur in het Dijleland. De Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud, Leuven. o
De Knijf G" Anselin A" Goffart P" & Tailly M.
(eds.), 2006. De Libellen (Odonota) van België: verspreiding - evolutie - habitats. Libellenwerk
Verder
groep Gomphus i.s.m. Instituut voor Natuur- en
libellenonderzoek?
o
Bosonderzoek, Brussel Fluyt F" 2007. Zuiders juffertje duikt op in het
Grootbroek. De Boomklever 35: 50- 51.
Het Grootbroek is rijk aan soorten en heeft
o
de potentie om verder uit te groeien tot een
doelen, inrichting en beheer v8n de voormalige
betekenisvol libellengebied. Gezien de aan
viskweekvijvers in de zuidelijke Dijlevallei. De
Hendriks J. & De Becker P. 2006. Natuur
wezigheid van enkele waardevolle soorten in
Boomklever 34: 123-131
het gebied en de uitstekende indicatorfunc
o
tie die libellen vervullen ten aanzien van de
ding
milieutoestand en het klimaat, is met de op
VS2001.28, De Vlinderstichting, Wageningen &
gebouwde expertise en terreinkennis verdere
Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg.
opvolging van de libellenfauna in het Groot
o
broek aangewezen. Een jaar na jaar volgehou
lans na het natuurherstel in het Vinne te Zout
den monitoring via transecttelling valt allicht
leeuw (Vlaams-Brabant): in één jaar van 7 naar
buiten de mogelijkheden van het lokale vrij
27 libellensoorten. Gomphus 20 (2) 3 - 12
Ketelaar,
R.
Landelijk
&
C.
Plate.
Meetnet
2001.
Libellen.
Handlei
Rapportnr.
Lambrechts J. & Guelinckx R., 2006. De ba
willigerskader. De opvolging van een selectie
o
ecologisch interessante en zuidelijke soorten
de Dijlevallei gewikt en gewogen. De Boomkle
valt wel binnen de mogelijkheden. Met name
ver 35: 88 - 93.
voor Glassnijder, Zuidelijke keizerlibel en een
o
aantal zeldzame(re) waterjuffers kunnen ge
terug Glassnijder (Brachytron pratense) in de
richte zoekacties welkome gegevens opleve
Damvallei. Gomphus 19.
ren over het voorkomen, status en eventueel
o
populatiegrootte in het Grootbroek en het
bellen van de Dijlevallei. De Boomklever 34: 139
Dijleland.
- 144.
Louette, G. 2007. Visstand op de vijvers van
Meuris, L. 2003. Na zeer lange afwezigheid
Van de Meutter F. & Fluyt F. 2006. De vijverli
Tenslotte is er nog de overtuiging dat de ac tuele soortenlijst van het gebied met enkele soorten kan uitgebreid worden. Ondermeer
Frederik Fluyt Frederik.fluyt@gmail.com
Bruine glazenmaker Aeshna grandis , Zwer vende pantserjuffer Lestes barbaru , Zuid lijke oeverlibel
Orthetrum brunneum, ZuiDe Boomklever - maart 2008
21
.....-... (/) ...... Q) '..+=' Q) c c ro
E
c Q) (/) (/) ro
� -
0
>
Nederlandse naam
Latijnse naam
Weidebeekjuffer
Calopterix splendens
Gewone pantserjuffer
Lestes sponsa
Houtpantserjuffer
Lestes viridis
Bruine winterjuffer
Sympecma fusca
Breedscheenjuffer
Platycnemis pennipes
Lantaarntje
lschnura elegans
Vuurjuffer
Pyrrhosoma nymphula
Watersnuffel
Enallagma cyathigerum
Gaffelwaterjuffer
Coenagrion scitulum
Azuurwaterjuffer
Coenagrion puella
Tengere grasjuffer
lschnura pumilio
Grote roodoogjuffer
Erythromma najas
Kleine roodoogjuffer
Erythromma viridulum
Plasrombout
Gomphus pulchellus
Glassnijder
Brachytron pratense
Blauwe glazenmaker
Aeshna cyanea
Paardenbijter
Aeshna mixta
Grote keizerlibel
Anax imperator
Zuidelijke keizerlibel
Anax parthenope
Smaragdlibel
Scordulia aenea
Platbuik
Libellula depressa
Viervlek
L. quadrimaculata
Gewone oeverlibel
Orthetrum cancellatum
Vuurlibel
Crocothemis erythraea
Geelvlekheidelibel
Sympetrum flaveolum
Zwervende heidelibel
Sympetrum fonscolombii
Bloedrode heidelibel
Sympetrum sanguineum
Bruinrode heidelibel
Sympetrum striolatum
Steenrode heidelibel
Sympetrum vulgatum
.....-... (/) ...... Q) '..+='
"'O
>
ro ro Q.. Q) ..c c 0
c Q) (/) (/) ro
c Q) (/) (/) ro
�
::l 0 �
�
0
>
�
0
>
Tabel 1: Libellen aangetroffen in het Grootbroek in de periode 2006 - 2007
22
De Boomklever - maart 2008
.....-... c Q) ...... Q)
·-
c Q) > ::l ......,
O') c ï:::::: ro
0..
O') Q)
w
<
half jaren '90
2006-2007
Weidebeekjuffer
Calopterix splendens Gewone pantserjuffer Lestes sponsa Houtpantserjuffer Lestes viridis Bruine Winterjuffer Sympecma fusca Breedscheenjuffer Platycnemis pennipes Lantaarntje Ischnura elegans Vuurjuffer Pyrrhosoma nymphula Watersnuffel Enallagma cyathigerum Gaffelwaterjuffer Coenagrion scitulum Azuurwaterjuffer Coenagrion puella Tengere grasjuffer Ischnura pumilio Grote roodoogjuffer Erythromma najas Kleine roodoogjuffer Erythromma viridulum Plasrombout Gomphus pulchellus Glassnijder
Brachytron pratens Blauwe glazenmaker Aeshna cyanea Bruine glazenmaker Aeshna grandis Paarden bijter Aeshna mixta Grote keizerlibel Anax imperator Zuidelijke keizerlibel Anax parthenope Smaragdlibel Cordulia aenea Platbuik Libellula depressa Viervlek Libellula quadrimaculata Gewone oeverlibel Orthetrum cancellatum Vuurlibel Crocothemis erythraea Geelvlekheidelibel Sympetrum flaveolum Zwervende heidelibel Sympetrum fonscolombii Bloedrode heidelibel Sympetrum sanguineum Bruinrode heidelibel Sympetrum striolatum Steenrode heidelibel Sympetrum vulgatum Tabel 2: Libellensoorten in het Grootbroek tot half jaren '90 (Blockx, 1996) en in de periode 2006
De Boomklever
-
2007.
maart 2008
23
Soort
GB '07
Weidebeekjuffer
5 mei
30april
+
6dagen
Houtpantserjuffer
7 juni
13mei
+
25 dagen
Gewone pantserjuffer
8 juni
8 mei
+
31dagen
Bruine winterjuffer
1 april
1maart
+
31dagen
Azuurwaterjuffer
28 april
16april
+
12dagen
Watersnuffel
5 mei
15 april
+
21dagen
Gaffelwaterjuffer
10juni
19 juni
- 9 dagen
Tengere grasjuffer
29 april
3mei
+
Lantaarntje
14april
15 april
-1dag
Grote roodoogjuffer
22april
21april
+
1dag
Kleine roodoogjuffer
17 juni
22mei
+
25 dagen
Vuurjuffer
9 april
2april
+
7 dagen
Blauwe breedscheenjuffer
28 april
30april
- 2dagen
Paardenbijter
8 juli
3juni
+
31dagen
Blauwe glazenmaker
22juli
24mei
+
60dagen
Glassnijder
5 mei
23april
+
13dagen
5 mei
15 april
+
21dagen
Grote keizerlibel
BE
Verschil
5 dagen
Zuidelijke keizerlibel
15 juli
16mei
+
61dagen
Plasrombout
7 juni
2mei
+
31dagen
Smaragdlibel
5 mei
30april
+
6dagen
Viervlek
28 april
15 april
+
13dagen
Platbuik
22april
1mei
+
10dagen
Gewone oeverlibel
28 april
15 april
+
13dagen
Vuurlibel
5 mei
15 mei
-10dagen
Bloedrode heidelibel
8 juni
31mei
+
8 dagen
Zwervende heidelibel
2juni
2mei
+
31dagen
Steenrode heidelibel
24 juni
1 juni
+
23dagen
Bruinrode heidelibel
28 mei
24mei
+
4dagen
Tabel 3 Fenologie. GB '07
=
eerste waarnemingsdatum in het Grootbroek in 2007,
BE= eerste waarnemingsdatum volgens de Belgische libellenatlas (De Knijf, 2006)
24
De Boomklever
-
maart 2008
Opmerkelijke waarnemingen van dagvlinders in het Dijleland in 2007
1
n deze bijdrage wordt een over zicht
gegeven
van
opmerke
lijke fenologische waarnemingen en waarnemingen van bijzondere soorten onder de dagvlinders in 2007 voor het Dijleland en aan
Bijzonder fenologische waarnemingen van algemene soorten •
Als gevolg van de zachte winter, de warme maand april en een verhoogde aandacht bij waar nemers waren er zeer veel vroege waarnemingen
grenzende gebieden (hier gemeen
van dagvlinder . Over de winterwaarnemingen
ten Kortenberg, Herent, Leuven,
van januari en februari werd al eerder ver lag
Bertem, Oud-Heverlee, Overijse,
ten die de winter doorbrengen al vlinder zoal
Huldenberg, Tervuren, Overijse en
Dagpauwoog, Kleine vos, maar ook van
Hoeilaart). De bronnen voor waar nemingen uit K ampenhout wer
uitgebracht (Creemer
2007). Het ging om oor talan
ta, die bij normale winters naar het zuiden moet wegtrekken om te overleven. Voor de andere vlindersoorten van het voorjaar werden records voor het Dijleland archief gebroken wat betreft
den nog niet geraadpleegd. Enkel
de eer te waarneming datum voor Citro nvlin
waarnemingen die als zeker wer
der, Boomblauwtje, Icarusblauwtje, Kleine
den doorgegeven zijn met datum vermeld.
uur
vlinder en Landkaartje (zie tabel 1). De gevolgen van het vroege voorjaar leken zelfs tot in de maand juni zichtbaar met de eer te ver
2007 was het eerste jaar dat steekproef
moedelijke waarnemingen van de zomergenera
hokken werden geïnventariseerd in kader van
ties van Dagpauwoog, Gehakkelde aurelia, Klein
het atlasproject. Het jaar startte uitstekend voor
geaderd witje, Klein koolwitje, Kleine vo , en
vlinderwaarnemers met een zeer warme maand
Kleine vuurvlinder. Voor vlind r met enkel een
april, maar voordat de meeste vrijwilligers hun
zomergeneratie was dit nog opmerkelijker, zoal
eerste ronde waren begonnen waren alle voor
bij Bruin zandoogje, Groot dikkopje en Koe ink
jaarsgeneraties al over hun piek heen en sloeg
je (zie tabel 1).
Het jaar
het weer om. De regenachtige maand mei was een ramp op vlinder gebied en ook in de maan
Het weer in het najaar vertoonde deze keer geen
den erna leken de regendagen ongelijk verdeeld
uit chiet r . Toch waren er record op te tekenen
over de werkweek en het weekend, zodat veel
voor de laat te waarneming n van Citroenvlin
van het atlaswerk in het water viel. De verhoog
der
de inventarisatie inspanningen met betrekking
en Dagpauwoog
(9
ptember), Bont zandoogj
(1 december).
(20 oktober)
tot de steekproeven die wel werden gedaan, aangevuld met de verhoogde aandacht voor losse waarnemingen zorgden toch nog voor een geslaagd jaar wat betreft waarnemingen van dagvlinders. Maar voor
2008 hop n w toch op
meer en beter. De Boomklever - maart 2008
25
·-
-
-� -------
Overwintering
2007
2004-2006
Maes & Van Dyck 1999
Citroenvlinder
vlinder
8 maart
14 maart2006
/
Dagpauwoog
vlinder
8 maart
16maart2006
/
Atalanta
vlinder
10 maart
18 maart2006
/
Kleine vos
vlinder
10 maart
16maart2004
/
Gehakkelde aurelia
vlinder
11 maart
4 maart2004 (16maart2005)
/
Klein koolwitje
pop
27maart
17maart2004 (13 april2005)
begin april
Oranjetipje
pop
31 maart
21 maart2005 (30 maart2004)
begin april
Boomblauwtje
pop
31 maart
3 april2005
begin april
Bont zandoogje
pop/rups
1 april (3 waamemingn)
16maart2004 (13 april 2005)
midden april
Landkaartje
pop
11 maart (27maart)
17maart2004 (24 april 2005)
midden april
Klein geaderd witje
pop
1 april (9 april)
30 maart2004 (13 april 2005)
midden april
Groot koolwitje
pop
12 april
21 maart 2005 (13 april 2005)
eind april
Koninginnepage
pop
12 april (14 april)
30 maart2004 (22 april 2005)
eind april
Kleine vuurvlinder
rups
20 april(24 april)
11 mei2006
eind april
Icarusblauwtje
rups
15 april (29april)
26mei2004
begin mei
trekt weg
23 mei
llmei2006
begin mei
Groot dikkopje
rups
20 mei (23 mei)
1 juni2006
begin juni
Bruin zandoogje
rups
25 mei (30 mei)
17juni2006
midden juni
Koevinkje
rups
7juni ( 15 juni)
25 mei2004 (27juni2004)
eind juni
Zwartsprietdikkopje
rups
8 juli
16juni2006
eind juni
Soort
Distelvlinder
Tabel 1. Eerste waarnemingsdata van dagvlindersoorten in het Dijleland in 2007. Ter vergelijking: vroeg ste vliegperiode volgens Maes & Van Dyck (1999). De vroegste waarnemingen in het NSGD archief zijn onderstreept. In gevallen met een abnormaal vroege eerste waarneming is, voor nuance, een tweede meest extreme datum gegeven tussen haakjes. *waarnemingen van januari en februari worden beschouwd als winterwaarnemingen.
26
De Booml<lever - maart 2008
Bijzondere soorten 18/07
Geelsprietdikl<opje (Thyme/icus sylvestris) Het Geelsprietdikkopje is een soort die moei
lex.
16/07
Uyttenbroeck)
het
(K.
et buiten de grenzen van de regio Dijleland:
kopjes in de regio. In het bijzonder voor een met
Neerijse/Ganzemanstraat
Moreau)
lijk te onderscheiden is van de andere dik onderscheid
te
3 ex. te Rotselaar/Spoorwegstraat (R.
Zwartsprietdikkopje
(Thymelicus lineola) is een gedetailleerd on derzoek van belang. Deze soort is bovendien
Boswitje (Lepidea sinapis)
de zeldzaamste van de twee. Het is dan ook
Een bijzondere melding van een boswitje kwam
niet verwonderlijk dat voor deze soort geen
van aan de grens van onze regio. De bijzonder
recente waarnemingen voorhanden waren
vroege datum laat ons verhopen dat het een lo
in onze regio. Het is enkel met de verhoogde
cale vlinder betreft en geen zwerver. Noemens
aandacht voor soorten als deze in kader van
waardig is dat een natuurgebied niet heel ver
de vlinderatlas dat in 2007 wel waarnemingen
daarvandaan (
werden gedaan.
het jaar voordien ook al een vlinder van deze
atuurreservaat Dunbergbroek)
soort opleverde. Dit was echter wel in een zomer ??/07
lex. te Korbeek-Dijle/Dijlevallei
Horemans)
(S.
die resulteerde in een aantal zwerver van aller lei bijzondere soorten, ook bij on
(Vercoutere
Gele luzernevlinder Colias hyale, Wilsele 23-5-2007, foto Bart Creel/ler De Boomklever - maart 2008
27
verborgen levenswijze en het feit dat de regio
2006). Eerlijkheidshalve moet er wel vermeld worden dat ook voor de waarneming in 2007 de
tussen Brussel en Aarschot en de regio van de
befaamde warme aprilmaand voorafging. Dus wa dit mi chien toch ook een zwerver? In ie
verspreidingsgebied van deze soort beschrijft
V laamse Ardennen zowat heel het historische
der geval ro pt dit feit om bevestig nde waarne
(zie Maes & Van Dyck 1999), maakt het waar
mingen voor dit gebied.
nemen van Sleedoornpage nog steeds bijzonder voor vele waarnemers. We hopen de komende
01/05
1 ex. in een ruige open plek van een
jaren in kader van de atlas een grondige inven
loofbo j
lang de E314
tarisatie te doen van de populaties in onze regio om de huidige status van deze soort vast te leg gen. We zijn dan ook zeer geïnteresseerd in mel
(Colias hyale)
Gele luzernevlinder
en
dingen van plaatsen met Sleedoorn, eventueel met of zonder vlinders en eitjes.
ongedetermineerde luzernevlinders De combinatie van de zonovergotene april
V linders
maand heeft zeer waarschijnlijk ook een rol ge-
01/08
peeld bij het ver chijnen van de gele luzerne vlinder in onze streken in die maand en erna.
1 v. te Leuven/ Van Waeyenberghlaan
(B. Bergmans) 06/08
1 ex. te Holsbeek/Leuvensebaan (B.
H t eer te exemplaar in onze regio was een
Vercoutere)
ex mplaar in mei, de laatste in eptember. l or
11/08
maal gezien i het de Oranje luzernevlinder die
Fluyt e.a.)
bij on
11/08
ongeveer jaarlijks wordt waargenomen.
1 eierleggend v. te OHZ/westdijk (F. 1 ex. te Leuven/ Van Waeyenberghlaan
Van deze soort werd er vreemd genoeg in 2007
(B. Bergmans)
geen enkele waarneming doorgegeven.
??/08
meerdere ex. te
Hoeilaart/Terheide-
straat (S. Vanderauwera) 24/08
Gel luzernevlinder 23/05
1 ex. te Wilsele/nabij kerkhof (B. Cree-
16/07 1
Moreau) 25/08
mer ) min.
lml v
te
Leefdaal/plateau
(B.
1 eierleggend v. te Leefdaal/Delle (K. 1 v. te Everberg/omgeving Kruisbor-
rekapel (F. Fleurbaey)
otebaert)
16/07
1 ex. te Haasrode/omgeving Bremberg
15/01
(K. Moreau) 1 /0
1
ex.
te
Korbeek-Dijle/plateau
(S.
Bouillon) 12/09
D
Eitjes
1 ex. te Leefdaal/plateau trektelpost
(R.
ex.
te
Bertem/langs
E314
(K.
Berwaerts) ??/02
meerdere ex. te Hoeilaart/Terheide-
straat (S. Vanderauwera) 12/03
Key er)
1
5
ex.
te
Huldenberg/Spitsberg
(F.
Fluyt) Onged t rmineerde luzernevlinder
22/11
30/09
e.a)
1
x. te Leefdaal/plateau trektelpost (F.
Fluyt e.a.)
30/11
1 ex. Vossem/Flosstraat (K. Berwaerts
4 ex. te Loonbeek/Bertelsheide (K. Ber-
waerts) 30/11
(Thecla betulae)
Sleedoornpage
1 ex. te Heverlee/Berternbosstraat (K.
Berwaerts)
In v rg !ijking met voorgaande jaren zijn er een groter aantal locaties doorgegeven met waarne mingen van Sleedoornpage (vlinder en eitjes). Daar i
d
v rhoogde aandacht in kader van
de alla ni t vre md aan. Het vrij grote aantal waarnemingen, zelf
in de
vermoeden dat deze
oort (nog
alg men
28
tad Leuven doet teeds) een vrij
soort i in onze regio. Maar door zijn
De Boomklever
-
maart 2008
Eikenpage
(Neozephyrus quercus)
et als de andere pages is de Eikenpage een vlinder die zich meestal verborgen houdt in kruinen van bomen. page i
og meer dan Sleedoorn
hij vermoedelijk een algemene vlinder.
Mee tal moet er ook voor deze soort speciaal
Iepenpage Satyrium w-album, Koebos 21-7-2007, Foto Bart Creemer
naar gezocht worden. In 2007 konden bijna dub bel zoveel waarnemingen opgetekend worden dan alle waarnemingen voor 2007 (2004-2006). Maar het aantal gebieden met waarnemingen bleef vooralsnog beperkt tot de Kesselberg en
n enkeling buiten de Koeheide n omgeving, be chouwing gelaten. In d volgende jaren moe ten er voor dez soort zeker nog locatie kunnen bijkomen. 09/06 1 m. te B rt m/Koeh id ( . Bouillon)
De Boomklever
-
maart 2008
29
3 e . te Bertem/Koeheide (E. Maquoy) 6 e . te Kessel-lo/Ke selberg (B. Berg-
11/06 07/07
ste locatie zijn mogelijk zwervers afkomstig van een zandgroeve even buiten de regio, te Pellen berg, waar er in 2007 meermaals Bruin blauwtje
mans) 4
04/0
x.
te Bertem/Koeheide (B.
Berg-
mans)
werd gezien. Aan de zandgroeve van Haasrode waar er in 2006 ook een vaste locatie leek te zijn,
1 ex. te Kessel-lo/Ke
04/08
elberg (B. Berg-
man )
werd niets meer waargenomen, ondanks enkele bezoeken (pers. med. Kelle Moreau). Andere
1 e . te Leefdaal/plateau (K. Moreau)
24/0
plaatsen waar in 2006 wel Bruin blauwtjes wer den genoteerd, werden in 2007 niet bezocht of er
lepenpage
zijn geen waarnemingen van doorgegeven (Mi
(Satyrium w-album)
et als de Sleedoornpage kan de Iepenpage maar in weinig andere streken in V laanderen
litair domein te Heverlee en omgeving plateau tussen Laan en Ijse).
gevonden worden dan onze regio en net als Sle doornpage en Eikenpage is de verspreiding
Waarnemingen in de zandgroeve te Neerijse/
van Iepenpage vermoedelijk onder geïnventari-
Ganzemanstraat:
eerd. Bij het waarnemen van Iepenpage gaat er
08/07
1 ex. (A. De Greve)
nog een groter geluk gepaard dan bij het zien
12/07
8 ex. (B. Misonne)
van een Sleedoornpage. De Iepenpage legt de ei
18/07
2 ex. (K. Moreau)
tje immer hoog in de boom af, terwijl de Slee
30/07
1 ex. (B. Bergmans)
doornpage dat doet op ongeveer 1 meter hoogte
23/09
1 ex. (B. Creemers)
op twijg n van voornamelijk sleedoornstruiken. Dat laat te verhoogt natuurlijk de kansen om de
Andere waarneming:
vrouwtje van Sleedoornpage te zien. De Iepen
10/07
1 ex. te Kessel-lo/Heidebergerstraat
page i in tegen telling tot de andere twee ver
17/07
1 ex. te Vaalbeek/La Foresta (K. Hansen
no mde pages vermoedelijk minder algemeen
en E. Schollen)
doordat veel waardplanten erg te leiden hebben onder de iep nziekte. Om de juiste status te ken
Kleine ljsvogelvlinder
nen zijn gerichte zoekacties nodig naar plaatsen
In 2007 werd er één waarneming gedaan van
waar nog (gezonde) iepen
een Kleine ijsvogelvlinder te Grootbroek (Sint
taan. Jaarlijks wor
(Limenitis camilla)
den er in de Doode Bemde Iepenpages gezien.
Agatha-Rode). Er zijn mij geen historische waar
In 2007 wa dit ook het geval. Een nieuwe locatie
nemingen bekend van deze plek en de waarne
voor d ze oort werd in 2007 ontdekt net buiten
ming gebeurde op het moment dat op verschil
de regio aan het Koebos op de grens van Pellen
lende plekken zwervers werden gezien (bv. in
berg en Lovenjoel (eigen waarneming).
de weide omgeving van de grote populatie van Walenbos). Het is dus ook aannemelijk dat de
18/07
1
eerijse/Doode Bemde (M.
ex. te
Bauduin)
vlinder van het Grootbroek ook een zwerver betrof, hoewel de bronpopulatie onduidelijk is. Deze waarneming is tevens de eerste waar
Bruin blauwtje
(Aricia agestis)
neming van deze soort sinds het begin van het
Voor het Bruin blauwtje werden in 2007 eerst
SGD archief in 2004. Er werd ook gericht ge
onzek re waarnemingen opgetekend in
zocht door meerdere personen naar Kleine ijs
twe
m i lang
de Vaart in Wilsele (B. Creemers) en
vogelvlinders in het Meerdaalwoud, waar ze in
eind juni op de Kabouterberg te Leuven (B. Berg
de jaren negentig nog werden gezien. Dit bleef
man ). [n de zandgroeve in de Ganzemanstraat
echter zonder resultaat.
Le
rij
werden de eer te zekere waarnemin
gen gedaan van 2007 voor deze hi r om
oort. Het ging
en populatie waarbij vlinder
waargenom n vanaf
juli tot 23
De Boomklever - maart 2008
lex. te SAR/omgev. kijkhut (J.
ysten)
werden
ptember. Een
Bruin blauwtj werd ook gezien aan d rand van I lev r1 ebo en voor de derd jaar op rij in een Luin t K 1-lo. D exemplaren van dez laat-
30
16/06
Rouwmantel
(Nymphalus antiopa)
Van de Rouwmantel kwam één melding binnen in het voorjaar. Vermoedelijk gaat het hier om en exemplaar die bij ons de winter heeft door-
gebracht na hier verzeild te zijn geraakt tijdens de warme zomer van 2006. Toen werd ook een exemplaar van deze soort genoteerd. Dat was toen tevens de eerste voor het NSGD archief. 05/04
1 ex. te Overijse/Groeneweg
(I.
Nel)
en ver nippering van de
tukje
die eventueel
nog wel geschikt zijn. Hoopvol i echter dat tij足 dens de
teekproefronden in kader van de atlas
in en rond Kortenberg op meerdere plaat en nog Hooibeestjes werden waargenomen, met een aanwezige populatie aan de luchthaven van Zavenlem. Voor zover gekend i
dit echter het
Hooibeestje (Coenonympha pamphilus)
enige nog resterende gebied in onze regio met
In 2004 werden nog meerdere waarnemingen
Hooibeestjes. Ook hier werd echter de bemer足
doorgegeven van het Hooibeestje, voornamelijk
king gemaakt dat een ander bermbeheer in dit
van drie plaatsen in Kessel-lo. In 2005 en 2006
gebied meer kansen kan geven lot het behoud
werden geen Hooibeestjes gemeld in het Dijle足
van deze oort.
land. In 2007 kon door meerdere personen wor足 den bevestigd dat in de betreffende gebiedjes
23/05
1 ex. in
vermoedelijk geen populaties meer aanwezig
van centrum Kortenberg (F. Fleurbay)
zijn als gevolg van habitatverlies, slecht beheer
27/08
(te korte begrazing door schapen en paarden)
van centrum Kortenberg (F. Fleurbay)
1 ex. in
Bruin blauwtje Aricia age ti, zandgroeve
teekproefhok FS073 teekproefhok FS073
eenj e, 23-9-2007, Foto Bart
De Boomklever - maart
- ten W - len W
rce111ers
2008
31
Op de grens of net buiten de grenzen van de regio Dijleland: 18/06
1 ex. op braakstuk van akkerplateau tussen Kortenberg en Nederokkerzeel (L.Vervoort e.a.)
31/07
1 ex. te Steenokkerzeel/FS0639 - met luchthaventerrein (F. Fleurbay)
27/08
8 ex. te Steenokkerzeel/FS0639 - met luchthaventerrein (F. Fleurbay)
28/08
1 ex. te
ossegem/FS0536 - bedrijventerrein langs E40 (F. Fleurbay)
Oranje zandoogje (Pyronia tithonus) Hoewel zeer algemeen in andere delen van Vlaanderen, is het Oranje Zandoogje zeldzaam in het Dij leland. In 2007 werd de soort waargenomen op twee plaatsen. Hiervoor konden enkel in 2004 enkele waarnemingen worden opgetekend voor het archief. 16/07
aanwezig te Leefdaal/plateau (B. Notebaert)
05/08
1 ex. te Leuven/ Van Waeyenberghlaan (B. Bergrnans)
Andere bijzondere soorten zoals Kleine parelmoervlinder, Grote vos, Grote weerschijnvlinder, Argus vlinder en Keizersmantel werden zover bekend niet waargenomen in 2007. Voor de Grote weerschijn vlinder zijn de komende jaren nog gerichte zoekacties in onder andere de Doode Bemde noodzakelijk. De argu vlinder lijkt voor goed uit onze regio verdwenen te zijn. Met dank aan alle waarnemers.
Referenties - Creemers B. (2007). Opmerkelijke waarnemingen van dagvlinders in het Dijleland, maart 2006-februari 2007. Boomklever 35: 31-37. - Maes, D., & Van Dyck, H. (1999) . Dagvlinders in Vlaanderen - Ecologie, verspreiding en behoud. Stichting Leefmilieu, Antwerpen i.s.m. Instituut voor Natuurbehoud en Vlaamse Vlinderwerkgroep, Brus el, 480 p. - Vercoutere B. (2006). Vlinders en warm weer. Boomklever 34: 98
Bart Creemers bart. creemers@gmail. com
32
De Boomklever
-
maart 2008
Met de buik tegen de muur : Muurhagedissen in het Leuvense
ven opfrissen : de Tivolistraot
E D
gelsprinkhanen Oedipoda caerulescens huist wa reeds geweten, maar nu bleken er ook Muurha
e Tivolistraat te Heverlee ver bindt
de
gedissen Podarcis muralis voor te komen (Mo reau, 2004). Tijdens de zomer van 2003 merkte
Geldenaaksebaan
Louis-Philippe Arnhem hier voor het eerst ha
met de Tiensesteenweg, en loopt
gedissen op. Toen dat in 2004 weer gebeurde
over zijn gehele lengte langs de
dieren op naam gebracht. Aanvankelijk bestond
spoorlijn tussen Wavre/Ottignies en
Leuven, die vanuit het zuid
westen
Heverlee doorsnijdt. Ter
hoogte van de Tivolistraat voegt zich hier vanuit het zuidoosten de spoorlijn uit Luik bij (zie Fig. 1 ) . Beide spoorlijnen liggen hier heel wat
lager
dan
het
omringende
landschap, en zijn aan weerszijden geflankeerd
door
metershoge,
zanderige en schaars begroeide bermen. Ook de bodem van dit spoorwegdal bestaat grotendeels uit kaal zand, en door zijn diepe ligging is het bovendien een wind luwe zone. Tijdens de zomer kun nen de temperaturen hier dan ook sterk oplopen, noem het een soort van microklimaat. In de zomer van 2004 zorgden de spoorweg bermen langs de Tivolistraat voor opwinding in het Leuvense natuurstudiewereldje, iets wat
deed hij navraag bij specialisten en werden de er enige reserve ten opzichte van dit gegeven, het zou hier immers om een nieuwe reptielen soort voor Vlaanderen gaan. Op de meest re cente Rode Lijst van amfibieën en reptielen in Vlaanderen komt de Muurhagedis niet voor, ook niet in de categorie Uitgestorven in Vlaan deren (Bauwens & Claus, 1996). Maar eens de determinatie van de Heverleese dieren definitief rond was (LPA leverde het ontegensprekelijke bewijs aan de hand van de eerste foto's) bezoch ten enkele waarnemers de site, op zoek naar hun eerste Muurhagedissen in eigen streek. Hierbij werden ook meermaals juvenielen waargeno men, meteen het eerste bewijs voor een Vlaam e reproductieve populatie (Moreau, 2004), en mis schien het begin van een nieuw succe verhaal. De plaatselijke habitat lijkt met zijn afwi van betonnen en stenen elementen en warmende zandgronden alle zin
eling
nel op
alle
voor
deze soort in huis te hebben. aar de herkomst van deze was het aanvankelijk gi
uurhagedi sen
en, maar dat het niet
om een natuurlijke koloni atie vanuit naburige gebieden kon gaan
tond onmiddellijk va t. In
België is de ver preiding van de Muurhage dis immers nagenoeg volledig beperkt tot het stroomgebied van de Maas, met de mee te po pulatie ten zuiden van Samb r en Maa . Ook de enige de
ederland e populatie (op een re tant van n lang heen de
tad wallen van Maa tricht
elt-Maa tricht)
luit aan op
het Waalse ver preiding g bi d (d
noordelijk
oude spoorlijn Ha
deze locatie anders erg weinig doet. Dat er hier
ste Waal e populati
een lokale en geïsoleerde populatie Blauwvleu-
vormt hiermee grofweg d
zit in
i
'
).
0
Maa vallei
natuurlijk
noord-
De Boomklever - maart 2008
33
van de Muurhagedis in West-Euro
leese dieren met zekerheid worden achterhaald
pa, en die ligt een beetje te ver van Heverlee om
(Moreau, 2004). Een koppel uit de buurt ving
door Muurhagedissen op een natuurlijke wijze
in 1999 ca 15 Muurhagedissen in een Luikse
overbrugd te worden. Waren Waalse Muurha
steengroeve in ontginning, denkende dat deze
we tgren
gedis en dan onbedoeld met de trein meegelift,
in gevaar waren, en loste de dieren uiteindelijk
en ging het du om een accidentele introductie
langsheen de Tivolistraat. In 2000 werd deze
via de poorlijn? De ontdekking van een andere
goedbedoelde actie nog eens herhaald en wer
reproductieve populatie verder noordwaarts
den 30 extra Muurhagedissen naar Heverlee
lang heen de poorlijn te Muizen leek deze hy
overgebracht. Aangezien de herkomst gekend
pothe e te ondersteunen, maar door een onge
is weten we nu ook met zekerheid dat het om
lofelijk toeval kon de herkomst van de Hever-
de Atlantische ondersoort P. m. brogniardi gaat,
Figuur 1: Ver preiding van de Muurhagedis Podarcis muralis te Heverlee (rood: verspreiding 2004, rood+paars: verspreiding 2006) 34
De Boomklever - maart 2008
de 'juiste ondersoort' indien de soort hier van nature zou voorkomen. Hoewel dergelijke pri vé-initiatieven niet te verantwoorden zijn en in geen geval mogen aangemoedigd worden, lij ken de gevolgen in deze concrete situatie nogal mee te vallen. Niet alleen hebben de verplaatste Muurhagedissen het op hun nieuwe locatie ogenschijnlijk naar hun zin, ze lijken ook geen al te grote ecologische impact op hun omgeving te hebben (maar dit werd niet in detail onder zocht).
te tellen. Zo bezochten Robert Joori
en Johan
Bogaert het terrein op 10 juli 2005, en konden zij
32 adulte dieren tellen op het kerkhof, langs de straat en beneden aan de spoorwegbermen. In 2006 werd ik naar aanleiding van een artikeltje dat ik eerder over de Heverleese Muurhagedis sen schreef voor De Boom.klever (Moreau, 2004) gecontacteerd door Frank Spikmans van het 1 e derlandse RAV01 Onderzoek
(Reptielen Amfibieën Vis en
ederland). In
ederland waren ze
bezorgd om de toekomst van de Muurhagedi -
Verdere evolutie te
senpopulatie langs de spoorlijn Hasselt-Maa -
Heverlee
genomen zal worden (zie ook Hyla Flit 2007/3),
tricht, die binnen afzienbare tijd weer in gebruik en Frank wou graag eens in Heverlee komen kij
In 2004 werd kort na de bekendmaking van het Muurhagedissennieuws een eerste poging on dernomen om de populatiegrootte te schatten, maar er werd nooit meer dan een tiental exem plaren op één bezoek waargenomen. Ook het verspreidingsgebied afbakenen was niet evident aangezien de spoorwegterreinen ontoegankelijk én gevaarlijk zijn. Op basis van waarnemingen van Muurhagedissen op de spoorwegbrug over de Tivolistraat, op de betonnen platen die de Tivolistraat scheiden van de spoorwegberm, en soms ook op de kerkhofmuur en lantaarnpalen aan de andere kant van de straat, kon toch een eerste minimaal verspreidingsgebied worden afgebakend (rood in Fig. 1). Dit lag erg gecon centreerd rondom de westelijke spoorlijn en de omringende structuurelementen. In juli 2004 werd echter ook eenmaal een wegspurtende hagedis waargenomen in een droogstaande be tonnen afwateringsgoot langsheen de oostelijke spoorlijn ter hoogte van de meest oostelijk gele gen vijver van de Abdij van Park (rood vraagte ken op Fig. 1). Dit individu kon helaas niet met zekerheid op naam gebracht worden, maar aan gezien er geen waarnemingen van Levendba rende Hagedis Zootoca vivipara (de enige andere
�
t
verwachten soort) uit dit gebied voorliggen
lijkt het op zijn minst mogelijk dat het hier ook om een Muurhagedis ging. Anderzijd
kon het
voorkomen van Muurhagedissen langsheen de oostelijke spoorlijn tot op heden nog steed niet bevestigd worden. Tijdens de jaren 2005 tot en met 2007 werd jaar lijks minstens één georganiseerde poging on dernomen om de in Heverl e aanwezige dieren
ken hoe Muurhagedissen hier leven lang
een
in gebruik zijnde spoorlijn. Via Marc Moreau, mijn vader en toevallig werkzaam bij de 1 MBS, kon een vergunning worden bekomen om met enkele per onen het terrein te betreden. Op 15 juli 2006 daalden ik, mijn vader en Wouter De met in het gezelschap van Frank Wilbert Bosman (RAVO
pikman
) af tot op de
en
poren,
en kon het hele spoortraject van de Geldenaak sebaan tot de Tiensesteenweg op een veilige ma nier geïn pecteerd worden op Muurhagedi Elke naderende trein werd on
en.
op voorhand te
lefonisch gemeld vanuit het tation van Leuven, zodat we de poren telken
tijdig konden verla
ten. Helaa hadden we een bijzonder warm mo ment gekozen om onze peurtocht t houden (en we zweetten on kapot in onze fluove tje ), du erg ve l Muurhagedi
en zagen we niet. Maar
het twintigtal ex. dat we wel zag n zat ver pr id langs een langer was gekend, en
tuk
poorw g dan voorheen
r werden ook w
r juvenielen
gezien. Ten zuiden van de Tivolibrug kon voor heen
chter niet gezocht word n (d
bedding i hier erg mal, en bo taan dicht
poon
truiken die zow l h t zicht al
doorgang verhinderen), en h t wa nu voor h t
g
n op de bermen
r t Muurhag di
d
n t hi r dat
n w rd n va t
ge t Id (paar A op Fig. 1). Vooral op en rondom een v rvall n
poorw ggebouwtj
t n zuidoo -
ten van de poorlijn werd n me rd r r n waarg nom n. Een g l id lijk van de Muurhagedi baan (g l
mpla
uitbr iding
n richting G Id naak-
baan op Fig. 1) kan hi rm
chter
ni t word n aang toond. In 2007 w rd
H la.
r g t ld door m d
p 24 augu tu
rd
2007 l
De Booml<lever
-
maart 2008
et
35
kende locaties kan worden geraadpleegd in Joo ris en Lehouck (2007). Samenvattend gaat het om de volgende gemeenten : Muizen (Antwer pen; in 2004 ontdekt langs spoorlijn, herkomst onbekend), Zaffelare (Oost-Vlaanderen; in 2005 doorgegeven vanuit tuin en aangrenzend plan tenteeltbedrijf, herkomst vermoedelijk ingevoer de humus uit de
treek van Orléans, Frankrijk),
Lokeren (Oost-Vlaanderen; in 2005 doorgegeven van bedrijfsterrein natuursteenimporteur, her komst vermoedelijk ingevoerde tenen uit Duits land en/of Frankrijk), Ternat (Vlaams-Brabant; in 2006 ontdekt in tuin en aangrenzende ruigte, her komst vermoedelijk vrijwillige introductie aan
Tivoli
gezien daar plots ook Vuursalamander, Vroed
Marc Moreau
15-7-2006, foto
meesterpad en Rugstreeppad werden aangetrof fen), Kortrijk (West-Vlaanderen; in 2006 ontdekt
lang heen de Tivoli traat (incl. kerkhof) zo de
maar pas in 2007 doorgegeven en bevestigd aan
maximumtelling van 63 adulte en 12 onvolwas-
oud rangeerstation, herkomst onbekend), Eeklo (Oost-Vlaanderen; ontdekt in 2007 in wegberm
en dieren op (Joori & Lehouck, 2007). en werden in de loop van 2005, 2006 en 2007
en op brug, herkomst mogelijk accidentele in
vanuit Heverlee ook meerdere losse waarnemin
troductie via aangrenzend arduinkappersbedrijf
gen van Muurhagedissen doorgegeven. Meestal
of bloemisterij) en Wilsele/Holsbeek (Vlaams
ging het om zonnende exemplaren op de beton
Brabant; zie verder). Meestal zijn er dus sterke
de Tivolistraat, maar de soort
vermoedens in verband met de herkomst van de
werd ook enkele keren opgemerkt op de site van
Muurhagedissen, telkens in de richting van be
de
bdij van Park, lechts enkele honderden me
doelde of onbedoelde introducties, maar nergens
ter
t n zuidoo ten van de Tivolistraat (paars B
in Vlaanderen is het verhaal achter de Muurha
op Fig. 1). Vooral de vervallen bakstenen muren
gedissen zo duidelijk als in Heverlee. Wel aan
d tuinen en het kerkhof aan de noordweste
nemelijk is dat een natuurlijke kolonisatie van
lijke kant van d Abdij omzomen vormen hierbij
Muurhagedissen ook op geen van deze locaties
h t toneel voor de Muurhagedis en. Maar ook in
tot de mogelijkheden behoort. Zoiets wordt in
en het Abdijge
Vlaanderen enkel mogelijk geacht langsheen de
bouw en de vijvers, werden reeds Muurhagedis-
spoorweg Hasselt-Maastricht, waar Nederlandse
lot kwamen er ook enkele
Muurhagedissen al tot op 600m van de Belgische
waarnemingen van de Philip - ite, waar in 2007
grens (Lanaken) werden waargenomen (Jooris &
en werden opgemerkt op pas aan
Lehouck, 2007). Limburg is momenteel dan wel
Intu
nen platen lang
di
de hi tori che kruidentuin, tu n opgemerkt. Tot Muurhagedi gelegde
tapelmuurtjes (paar
C op Fig. 1). De
de enige Vlaamse provincie zonder Muurhage
in Heverlee
dissen, binnenkort is het misschien de enige met
ver preiding van de Muurhagedi
anno 2007 be taat op Figuur 1 dus uit de unie
een echt natuurlijke populatie van deze soort.
van d rode en de paar omzoomde gebieden.
Uit de Vlaanderen omringende gebieden zijn trouwens ook meerdere recente voorbeelden van succesvolle introducties van Muurhagedissen ge
Intussen elders in
kend. In Wallonië ontstonden zo bijvoorbeeld al dan niet vrijwillig populaties in de Gaume, Bouil
Vlaanderen
lon, Erquelinnes, Walcourt, Halluin en Tournai,
ind
2004 dok n ook vanuit andere Vlaam e gem enten b richt n in verband met d lokal aanwezigheid
van
Muurhagedis en
uitg breid overLicht van d
36
op.
E n
inmiddels acht ge-
De Boomklever - maart 2008
en in
ederland gebeurde zulks onder meer te
Bemelen, Echt en Utrecht (in enkele gevallen met zuidoostelijkere ondersoorten). Ook uit meerde re Duitse deelstaten, Engeland (Surrey en eiland
Wight) en zelfs de Verenigde Staten (Cincinnati) zijn geslaagde Muurhagedisintroducties gekend (Jooris & Lehouck, 2007). Intussen gaven omwonenden op meerdere van de tegenwoordige Vlaamse Muurhagedis-loca ties aan dat deze dieren daar al langer aanwezig zijn. Te Zaffelare werden ze voor 2005 al min stens vijf jaar opgemerkt, en in Lokeren was dat al 20 jaar het geval (Jooris & Lehouck, 2007). De Muurhagedissen van Heverlee verdienen dus niet langer de titel van eersten voor Vlaanderen,
werden hier maar liefst 142 Muurhagedis en geteld (104 adult, 38 onvolwas en) (alle info uit Jooris & Lehouck, 2007). Het gaat hier om het hoogste aantal dat ooit tijden
één telling
in Vlaanderen werd vastgesteld! Maar ook nu wordt duidelijk dat we wat onze lokale Muur hagedissenkennis betreft sterk achterlopen op de feiten, want ook te Wilsele/Holsbeek gaven omwonenden aan dat de dieren daar al een vijftal jaren aanwezig zijn. De herkomst van deze Muurhagedissen is niet gekend, maar wel
maar ook geen van de andere Vlaamse gevallen was het eerste ten noordwesten van het normale verspreidingsgebied. Zo liggen er historische waarnemingen voor uit Ganshoren, Tervuren en Asse-Moorsel, maar die konden recent niet worden herbevestigd. Ook gevallen van kleine Muurhagedispopulaties
die
plots
opduiken,
gedurende een aantal jaren overleven, en dan weer verdwijnen, zijn uit het verleden gekend. In de jaren '70 van de vorige eeuw zou zo een populatie een tijdlang hebben overleefd te Jette, maar ook noordelijker in het Nederlandse Wa geningen hielden Muurhagedissen in de jaren '50 gedurende ongeveer 15 jaren stand (Jooris
&
Muurhagedis Podarci murali, Tivoli 15-7-2006,
Lehouck, 2007). dat ze ook langs een spoorlijn leven die vanuit
Muurhagedissen te
Leuven komt. Leuven is nu trouwens de enige Vlaamse gemeente met twee Muurhagedispo
Kessel-Lo I Wilsele I
pulaties. Gaat het te Wilsele/Holsbeek om een onafhankelijke vestiging (mis chien via het
Holsbeek
spoor), of zijn Heverlee e Muurhagedissen on
Korter bij huis doken inmiddels nog Muurha gedissen op, net op de grens van onze regio te Kessel-Lo/Wilsele/Holsbeek. Het begon op 4 augustus 2006 met een vermoedelijke Muurha gedis in de Boomgaardstraat te Wilsele, waar ook een spoorwegberm loopt. Op 14 april 2007 volgde het tweede vermoedelijke exemplaar, ditmaal
in
Kessel-Lo,
maar
langs
dezelfde
spoorwegberm. Intussen liep bij Hyla ook het bericht binnen dat er in Holsbeek hagedissen leefden langs de spoorlijn, en er werd beslist om op 21 april 2007 een Hyla-excursie te organi e ren in het gebied. Een kilometer spoorwegberm (Wilsele-Holsbeek) en een aangrenzende tuin leverden die dag 35 Muurhagedissen op, waar onder acht subadulten. Op 1 september 2007
gemerkt tot hier doorgestoten
n werd de Wil
selse populatie dus vanuit Heverlee ge ticht? En zo ja, gaat het nu dan om twee geïsoleerde populaties of staan ze met elkaar in verbin ding en is er in feite du
maar
prake van één
populatie? Veel vragen om over na te denken, en veel redenen om tijdens de volgende jaren langs onze spoorlijnen naar Muurhagedi te zoeken. Dat het
en
tation van Leuven een ef
fectieve barrière voor deze di ren vormt lijkt onwaarschijnlijk. Een niet-verifieerbare en on gedateerde waarneming van en hagedi in dit tation i in dit v rband misschien wel intrige rend. En ook de relatief nabije aanwezigheid van de populatie langs de
poren te Muizen
blijft uggestief.
De Booml<lever
-
maart
2008
37
Een blijver? Spoorwegen en spoorwegterreinen vormen in principe reeds langer een potentieel geschikte secundaire habitat voor Muurhagedissen, en daar waar dergelijke terreinen binnen het reguliere verspreidingsge bied van de Muurhagedis grenzen aan primair habitat (vnrnl. rotswanden) maakt de soort er inderdaad vaak gebruik van. Op dezelfde manier geldt dat voor andere antropogene landschapselementen die de soort wel liggen, zoals steengroeven en stadsomwallingen. Onze Dijlelandse (en Vlaamse) spoorweg terreinen zijn door Muurhagedissen echter niet op een natuurlijke wijze te bereiken, maar wanneer ze daar met hulp van de mens terechtkomen en ze zich succesvol kunnen vestigen, lijkt niets een verdere opmars vanuit de gevestigde bastions in de weg te staan. Zolang ook de lokale habitat geschikt blijft natuurlijk. ochtans leidden accidentele introducties van Muurhagedissen in het verleden doorgaans tot minder lang stand houdende populaties. In hoeverre de voorbije reeks van warme zomers en zachte winters, en het opwarmende klimaat in het algemeen, tot dusver ook een rol speelden bij de overleving van deze dieren in onze streken is niet exact gekend, maar er zijn gegevens die suggereren dat opwarming voor Muurhagedissen bij ons gunstig uitpakt (details in Jooris & Lehouck,
2007).
In ieder geval, de Muurhagedis lijkt bij ons niet met zijn rug tegen de muur te staan, hij ligt er rustig met zijn buik op.
Kelle Moreau
Referenties : 2007/3 - Reactivering van het spoor Hasselt-Maastricht. Bauwens, 0. & K. Claus (1996) - Verspreiding van amfibieën en reptielen in Vlaanderen. Hyla Flits,
De Wielewaal,
Turnhout.
(2007) De Muurhagedis in Vlaanderen. Met dank aan het veranderende kli MBS. Natuur.focus, 6:117-122. (2004) Muurhagedissen Podarcis muralis langs de spoorlijn te Heverlee. De Boom.klever,
Jooris, R. & M. Lehouck maat en de Moreau, K.
-
32:103-104.
38
De Boomklever - maart 2008
-
Taigaboomkruipers in de
1 'I '
Dijlelandse bossen ?
�
lï
Il
1
Inleiding aigaboomkruipers van de no
in Zuid-Limburg (dat waren er meteen 16), en
Certhia familiaris familiaris (verderop Taigaboomkruiper of fa miliaris genoemd) broeden in Scan
in 2000 bedroeg de geschatte landelijke broed
T
minaat
dinavië en een groot deel van Oost
populatie reeds 75-100 broedparen. Driekwart hiervan in Zuid-Limburg, de rest verspreid over enkele kernen in
oord-Limburg en het grens
gebied van Drenthe met Groningen (Schepers, 2002).
adien nam de soort nog verder toe in
Europa, en zijn in de lage landen
de bezette Nederlandse broedgebieden en bleef
erg schaarse wintergasten in wis
Duitse broedgebieden (van den Berg & Haas,
selende aantallen. Van september
2005; van Dongen
tot maart wordt deze ondersoort niettemin jaarlijks in ons deel van Europa vastgesteld, met een con centratie van de waarnemingen in
ze verder oprukken vanuit de oostelijk gelegen
et al.,
2006 & 2007; Winkel
et
al., 2006), zoals ook wordt gesuggereerd door een recent broedbewijs in Overijssel (Derks & Ebels, 2006).Gelet op de ontwikkelingen ten oosten en ten zuiden van Vlaanderen, moesten Kortsna velboornkruipers bij ons dan ook voornamelijk in het oosten en het zuiden van het landsge
het noorden van Nederland en zui
deelte verwacht worden. En in tegenstelling tot
delijker langsheen de Nederlandse
boomkruiper werd de Kortsnavelboomkruiper ook als broedvogel verwacht. In 2004 was het
en Belgische kustlijn.
dan ook in Vlaanderen zover, en werden vanuit
Enkele terugmeldingen van geringde vogels be vestigen een noordelijke herkomst. Taigaboom
macrodactyla (ver Kortsnavelboomkruiper of macrodactyla
kruipers van de ondersoort derop
genoemd) broeden én overwinteren zeer ver spreiçi in Centraal- en Zuid-Europa, maar brei den hun verspreidingsgebied steeds verder naar het westen uit. Deze ondersoort wordt meer in het oosten en zuiden van V laanderen en Neder land waargenomen. Voor Nederland kunnen de verschillen in de ruimtelijke verspreiding van Taiga- en Kortsnavelboomkruipers mooi wor den afgeleid uit de verzamelde data van waar nemingenoverzichten (zie bv.van Dongen
de doortrekkende en/of overwinterende Taiga
et al.,
2006 & 2007). In Wallonië kennen Kortsnavelboomkruipers reeds jaren een stijgende trend, en deze onder soort vestigde zich inmiddels ook als broedvo gel in oostelijk Nederland.De eerste Nederland se territoria werden in 1993 in kaart gebracht
de Voerstreek de eerste zes territoria doorgege ven. 2005 leverde hetzelfde aantal territoria op (Vermeersch
et al.,
2006).
Maar ook in het Dijleland ... ".werden vermeende taigaboomkruiper
arislmacrodactyla
Janiili
een aantal keren waargenomen
tijdens de voorbije jaren. Een overzicht van de meldingen uit het archief van de
atuurstudie
groep Dijleland (cijfers komen overeen met de nummering op Fig. 1) : 1) eind jaren '90, 1 mogelijk ex.te Egenhovenbo (E.Toorrnan) 2) 06/10/00, 1 ex.te Heverlee/Campu
(J.
El t)
3) 24/12/00, 1 mogelijk e .te Heverlee/Heverlee bos (K. Moreau) 4) 01/05/01, 1 e . te Bierbeek/Mollendaalwoud (K. Moreau)
De Boomklever -maart 2008
39
1 ex. te H verlee/Heverleebos
5) 21-22/04/02 (K. Moreau)
1 ex. te Florival/Z (K.
6) 14/12/03
Mo-
r au) 1 ex. t
7) 09/04/07
Bierbeek/Mollendaal-
woud (K. Mor au) Boomkruiper
heel algemeen in onze
trek n, en soortidenti
ficatie van Boomkruiper en Taiga/Kortsnavel n eerder moeilijke zaak, die
beru t in een combinatie van vaak subjectieve, maar makkelijk zichtbare kenmerken (bv. kleu ring onderdelen en flanken, omvang en kleur wenkbrauw treep) en objectieve detailkenmer ken die in het veld vaak moeilijk waarneem baar zijn (bv. tekening op handpennen, lengte na el en achterteennagel) (voor meer info zie Daunicht, 1991). Het ligt niet binnen de objectie ven van deze bijdrage hier dieper op in te gaan (nauwkeurigere be chrijvingen zullen voor de gevallen die dat toelaten worden ingediend bij het BAHC), maar in het licht van de reek
Dij
leland e waam mingen en de vragen die daar bij g
teld kunnen worden geven we toch wat
meer kriti che duiding bij deze waarnemingen, althan bij gevallen 3 tot en met 7. Wat waren de ervaringen van de waarnemer, en hoe schat deze 7ijn waam mingen zelf in?
natuurlijk niet.
De vogel foerageerde op en
kele massieve Beuken, maar was erg vliegerig en speelde het typische Boomkruiper-verstop pertje. Er konden onvoldoende vleugeldetails gehoord. Blijft dus een mogelijke, maar absoluut geen zekere. 1 mei 2001 , 1 ex. in Mollendaalwoud (locatie 4)
Hier werd één ex. gedurende enkele minuten waargenomen
op twee
grote
Beuken.
Deze
vogel gaf ook een lichte indruk, maar minder uitgesproken dan het voorgaande ex. Wel kon nu ook enkele keren een zangstrofe worden gehoord, zodat de vogel in eerste instantie op ba i
van het geluid werd gedetermineerd. De
typische zangstrofes van Boomkruiper en Taiga/ Kort navelboomkruiper zijn best wel verschil lend van elkaar, maar er bestaat ook veel indi viduele variatie die het onderscheid soms wat moeilijker kan maken. Identificatie op basis van de contactroep i nog gevaarlijker (meer details over de geluiden in Bauer, 1991). Bovendien is gekend dat beide
oorten elkaar kunnen imite
ren, vooral in gebieden waar hun verspreidin gen overlappen. Daarbij is het in de regel de minst talrijke soort die de talrijkere imiteert. Bij
december 2000, 1 ex. in Heverleebos (locatie 3) 24
ons verwachten we dus eerder dat een Taiga/ Kort navelboomkruiper een Boomkruiper imi
van die dag onder meer het vol
teert dan andersom, en dat een vogel die klinkt
: "M t het oog op de atlasinventarisatie van
als een Taiga/Kortsnavel er zeer waarschijnlijk
In mijn notitie g nd
en een duidelijke wenkbrauwstreep kom je er
worden waargenomen, en de vogel werd niet
Certhin brnchydnctyla zijn echter
boomkruiper is
Enkel op basis van lichter lijkende onderdelen
n deel van Meerdaalwoud vol
ook één is. Gelet op de datum en de minder uit
gend jaar prob er ik al gedurende enkele maan
ge proken witte delen ging het hier quasi zeker
den bij zoveel mogelijk Boomkruiper naar d de
om een Kortsnavelboomkruiper, de eerste in
van het verenkleed te kijken. Voorlopig zag ik
geschikt Dijlelands broedgebied in volle broed
1 lever! ebo
�ail
m onz bo
n
en nog nooit een vogel die me dusda
nig opviel al zijnde ver chillend van de (gewone) Boomkruip r. Bij dit exemplaar ging het enigzin ander . De vogel maakte
en v el lichtere indruk
(voornamelijk de ond rkant)
n d
str ep liep duidelijk tot aan d
wenkbrauw
navelbasis.
ver
sn � vcl- en achterteenlengte kan ik niets zegg n. . . Sp11t1g g no g zwe g de vogel d h Ie tijd. Ik houd
�
h l b j g br k aan ervaring met dez moeilijk te de termmer n soort en bij g brek aan waargenom n c � jecti �v ond rscheiding criteria op een mog -
�
l1ike Ta1gaboomkruip r."
40
De Boomklever - maart 2008
periode.
april 2002, 1 ex. in Heverleebos (locatie 5)
21-22
Een fragment uit toenmalige notities : "Op zon dag 21/04/2002 bekeek ik in het Arboretum een koppel Kuifmezen die in een vermolmd stronkje een nesthol uithakten, toen ik plots vlakbij iets hoorde wat me aan Taiga/Kortsnavelboomkrui p r deed denken. Al snel vond ik de maker van h t geluid en 't was inderdaad een boomkruiper
Figuur 1
:
Ruimtelijke spreiding van de zekere en mogel1jke gevnlle11 vn11 TnignlJ00111kruiper Ccrtliin fn111ilinris i11
het Dijleland (uitleg zie tek t). De Boomklever¡
-
maart 2008
41
Vogels
p. Er bleek op deze plaats een koppel aanwe zig te zijn, maar slechts één ex. liet zich binnen
als de vleugeltrap en de nagels gaven zich weer niet prijs. Ook hier berust de determinatie dus
een tijdsspanne van een tiental minuten enkele keren beter bekijken door de verrekijker, maar
grotendeels op het geluid. Omwille van de da
weer onvoldoende om de gezochte detailken merken goed te kunnen waarnemen. Werden
patroon ging het waarschijnlijk weer om een
tum en het inmiddels geschetste verwachtings Kortsnavelboornkrui per.
wel waargenomen: praktisch zuiver witte on derdelen met enkel een 'vuile' zweem tegen de onderstaart en een erg opvallende witte wenk
Bespreking
brauwstreep." Weerom maakte vooral het geluid de determinatie rond. Enkel de dag nadien kon ik deze taigaboomkruiper nog kort waarnemen, waarmee het de enige is die ik in het Dijleland op twee data kon zien. Wat ondersoortbepaling betreft is het waarschijnlijk dat het hier ook een
macrodactyla betrof. december 2003, (locatie 6) 14
1
tot en met 7 op
Certhia familiaris
betrek
king hadden staat voor mij vast. Wanneer we deze mening volgen (maar ik herhaal dat ik
deze gevallen vielen in het voorjaar
vooral veel Pimpelmezen en een 5-tal Matkop pen, en enkele ex. elk van Koolmees, Roodborst, Winterkoning,
Staartmees,
Vink,
Boomklever, Boomkruiper e.a.) toen ik weer een erg 'witte' boomkruiper in beeld kreeg, met een sterk ontwikkelde wenkbrauwstreep en verdacht lichte onderdelen." . . . "De vogel maakte ook het juiste geluid (contactroep), wat ik thuis positief controleerde. Hij foerageerde meermaals op slechts enkele meters afstand zo dat ik hem in groot detail kon bekijken en ik zag bijvoorbeeld ook duidelijk de 'trap in de vleu gel'. Alle kenmerken die ik hier noem vielen ter plaatse te controleren tegen twee Boomkruipers die er vlakbij foerageerden." Een zekere Taiga/ Kortsnavelboomkruiper dus, maar tot een zeke re ondersoortbepaling durf ik niet over te gaan. Op deze datum zijn beide in principe mogelijk. 1
4
velboomkruiper uit het Dijleland over. Drie van
van een bird party op de Dijledijk bevond (met
april 2007, (locatie 7)
len
blijven er 5 zekere gevallen van Taiga/Kortsna
ex. te Florival/Z
de allemaal te Florival/Z, alwaar ik me temidden
9
en ook geval 1 blijft onzeker, maar dat geval
hier geen homologatiecomité wens te spelen),
a deze waarneming noteerde ik : "Het gebeur
Goudhaan,
Over geval 3 durf ik geen zekerheid te geven,
ex. in Mollendaalwoud
(9
april
-
1
mei), en er is geen reden om aan te nemen dat ze geen betrekking hadden op de als broedvogel verwachtte ondersoort
macrodactyla.
De overige
twee waarnemingen, alsook de onzekere uit
2000,
(6 ook fa
vonden tijdens najaar of winter plaats
24 december), de periode waarin miliaris theoretisch mogelijk is. Maar gezien
okt
-
de
nabijheid van sommige voorjaarslocaties van veronderstelde
macrodactyla's,
die bij ons ook
kunnen overwinteren, ging het bij de winterse gevallen wellicht ook om deze ondersoort. Hoe het ook zij, een vestiging van de Kortsna velboomkruiper als broedvogel lijkt tegenwoor dig ook in de Dijlelandse bossen tot de moge lijkheden te behoren. Het feit dat nieuwe ves tigingen van deze soort in oostelijk Vlaanderen en Nederland vaak plaatsvinden in bossen die recentelijk ook door de Middelste Bonte Specht
Dendrocopos medius
werden gekoloniseerd, en
dat de habitatvoorkeur van beide soorten blijk baar erg gelijklopend is, helpt de plaatselijke hoop oplaaien. Deze spechtensoort doet het in het Dijleland tegenwoordig immers uitste kend (Moreau,
2006).
De eventueel aanwezige
Kortsnavelboomkruipers opsporen zal echter Op deze datum werd herhaaldelijk een zin
meer moeite kosten, en is een bezigheid waar
gende Taiga/Kortsnavelboomkruiper gehoord
bij tijd en terreinkennis goed van pas komen.
vanuit een lorken-beukenperceel aan de zuide
Hoewel het om een zeer beperkt aantal waarne
lijke bosrand. Het lukte om het beestje te zien
mingen gaat, vallen op Figuur 1 met enige wil
pijtig genoeg slechts zeer kort. Ook deze
twee clusters van waarnemingen te zien, een
maakte een zeer lichte algemene indruk (vooral
eerste in Heverlee (noordelijk deel Heverleebos
bleke onderdelen en bleke flanken), maar details
en Egenhovenbos-Campus) en een tweede in
maar
42
De Boomklever - maart 2008
Mollendaalwoud (grondgebied Bierbeek). Mis schien zijn dit de beste regio's om een zoektocht
Activiteiten
te starten, maar de ruimtelijke spreiding van de tot op heden gekende waarnemingen kan net zo goed een toevalseffect zijn.
Studiedag zaterdag 12 april 2008
Alvast veel succes aan de moedige zoekers!
• Extra Vlinderstudiedag 2008 - Aan de slag voor vlinders!
Kelle Moreau
De Vlinderwerkgroep van seert i.s.m. de dienst
atuurpunt organi
atuurtechnische Milieu
Referenties:
bouw van de Vlaamse overheid en het In tituut
• Bauer, H.G. (1991) - Unterschiede in der Stimme
voor
Certia brachydactyla und Waldbaumläufer C. familiaris. Limicola 5:64-69.
voor alle natuurliefhebbers en -beheerder
een interesse voor dagvlinders. Er zal bijzondere
• Daunicht, W.
aandacht gaan naar concrete be cherming acties
von Garten-
. (1991)- Unterscheidungsmerkmale
tudiedag
atuur- en Bosonderzoek een
met
Certhia familiaris und Gartenbaumläufer C. brachydactyla. Limicola 5:49-64.
en het lopende dagvlinderatla project.
• Derks, C. & E. Ebels (2006) - Broedgeval van
•Adres: Katholieke Hogeschool Mechelen, Cam
Dutch Bir
pus De Ham, Hanswijkauditorium, Raghenop
im
Grossgefieder von Wald-
Kortsnavelboomkruiper in Twente in 2006.
ding 28:228-230.
lein 21 bis, 2800 Mechelen
• Moreau, K. (2006) - De Middelste Bonte Specht in Meerdaalwoud.
Natuur.Oriolus
gens plan: dagvlinders langs het Albertkanaal in
•Schepers, F. (2002)-Taigaboomkruiper. In: SOVO Vogelonderzoek
Op het programma o.a. : Westvlaamse dagvlinderatlas; Ber111e11 beherell vol
72:4-13.
ederland 2002, Atlas van de
e
Oost-Limburg ; Vlinders in beeld - Fotomontage van
derlandse broedvogels 1998-2002. Verspreiding, aan
Jeroen Mentens ; Dagvlinderatlas:
tallen, verandering,
; Voorstelling Vlinderbochure; Het intie111e leven van
ederlandse Fauna 5, Leiden, pp
tand va11 zaken
430-431.
vlinders - Film van Annette Va/l Berkel (Vlinder
• van den Berg, A. & M. Haas (2005)- Western Palea
stichting); Dagvlillders in het Meetje lnnd: 16 jaar
rctic Reports.
Dutch Birding 27:344-352.
studiewerk; Bruine vuurvlinder in Vlaa111 -Brabant:
• van Dongen, R., K. Haas & P. de Rouw (2006) - Re cente Meldingen
ederland.
Dutch Birding
28:182-
toestand en kan e11 ; Vlinder in de tuin: tu
e11 ta11d
en vooruitblik
190.
• van Dongen, R., R. Hofland & P. de Rouw (2007) Recente Meldingen Nederland.
Dutch Birding
29:184-
• Deelname aan de studiedag i grati . In chrij ven via vlinders@natuurpunt.be of tel foni ch op 0 15/29 72 13.
194.
• Vermeersch, G., A. Anselin & K. Devos (2006) - Bijzondere broedvogels in Vlaanderen in de periode 1994-2005. Populatietrends en recente status van zeld
Libe//enexcursie
zame, kolonievormende en exotische broedvogels in Vlaanderen.
Mededeling
I
BO.M.2006.2
In tituut
zaterdag 21 juni 2008
voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. •Winkel, E., W. Teunissen & M. Zekhuis (2006) - Ge
• Zoektocht naar libellen in d
Dijl
mengd broedgeval van Boomkruiper en Taigaboom
menwerking met de 'Libellen
rerngmg
kruiper bij Olst in 2005.
Dutch Birding
28:225-228.
allei in
a
laan
deren' • af praak om lOu aan het
tation
an
ud-He
verle • contact: Frederik Flu t (frederik..fluyt�1 gmail. com. 0479-920172)
De Booml<lever
-
maart 2008
43
Insecten zoektocht
Avondexcursies lente/zomer 2008
zaterdag 17 mei 2008
De Natuurstudiegroep Dijleland en de werk
•Op zoek in het Silsombos naar allerlei insecten,
verleebos en Meerdaalwoud organiseren net als
met bijzondere aandacht voor voorjaarsvlinders
vorig jaar een gezamenlijke excursie-cyclus rond
en een aandachtig oog voor Orchideeën !
kenmerkende
groep Natuurgidsen van de Vrienden van He
fauna-
in het Dijleland.
en
flora-componenten
Het opzet van de excursies is
• af praak om 10u30 (einde rond 15u) aan de
tweeledig: natuurgidsen uit de eerste hand laten
kerk van Kwerps (gem. Erps-Kwerps)
kennis maken met bijzondere en vaak ongeken de 'plaatselijke' natuurwaarden en al doende bij
•contact: Joris Menten (pjoris@advalvas.be,0495-
dragen aan lopende inventarisaties en tellingen
275393)
in de streek.
Akkervogeltocht
Woensdag 9 april 2008: Voorjaarsbloeiers in de Molenbeekvallei
zaterdag 26 april 2008
Afspraak: 19u00, Sint Michielskerkje, Kerkstraat te 3020 Beisem( deelgemeente Herent)
• op het Plateau van Leefdaal-Bertem-Korbeek
Leiding: Jos Buttiens
Dijle zoeken we naar akkervogels, hierbij zullen we nagaan of de zeldzaam geworden Grauwe
Woensdag 14 mei 2008:
gors nog aanwezig is.
Twee Waters Afspraak: 19u00, Kerk Diestsevest Leuven
•afspraak: omlOu, Bredeweg aan het kruispunt
Leiding:Germaine Heeren
Delle en Blokkenstraat
Woensdag 28 mei 2008: • contact: Maarten Hens (maartenhens@yahoo.
Bezoek Flexis te Veltem-Beisem
co.uk, 0473-244752)
Afspraak: 19u00,Kerk Buken Leiding: Germaine Heeren
Woensdag 11 juni 2008: Natuurstudie praatcafé
Amfibieën en poelen in Neerijse:op zoek naar de Vroedmeesterpad
Woensdag 16 april 2008
Afspraak: 19u00, parking Weebergbos (kruis punt Bredeweg en Neerijsesteenweg
•Het praatcafé met als thema: inventarisatie van
Leiding: Mark Lehouck (mark.lehouck@pando
dagvlinder , aanvankelijk voorzien voor wo 18
ra.be, 016-444936)
maart 2008, wordt verschoven naar 16 april.
Woensdag 9 juli 2008: • Via,
af praak
vanaf
20u
in
reiscafé
Via
aamse teenweg 227 te Heverlee
Wandeling langs het Groot Broek (SAR) Afspraak: 19u00, parking Natuurreservaat langs de Leuvensebaan te Sint-Agatha-Rode
• contact: Maarten Hens (maartenhens@yahoo.
Leiding: Jan De Smet
co.uk, 0473-244752)
Woensdag 13 augustus 2008: Hamsters op het plateau te Bertem Afspraak: 19u00, kruispunt Blokkenstraat/Delle/ Brede weg, Bertem
Leiding: Maarten Hens (maartenhens@yahoo. co.uk, 0473-244752)
44
De Boomklever - maart 2008
Act.
el
U heeft het zeker gemerkt: zéér uitzonderlijk is er in deze Boomklever geen overzicht met "Opmerkelijke
vogelwaarnemingen': Reden: onze altijd ijverige beheerder van de gegevensbestanden zwalpt deze dagen vrij wel voltijds over de zeven wereldzeeën... ! Maar we maken dat in een volgend nummer weer goed met een extra ruime bijdrage. Daarom even deze drie smaakmakers: terwijl de Grote Zilverreigers het zeer naar hun zin hebben in de val lei en zelfs dansend mekaar een prooi aanbieden (foto Stephan Peten, Malaize, jan.2008), heeft een familie Kleine zwanen ook dit jaar weer in SAR een vaste stek gevonden (foto Stephan Peten,
int Agatha-Rode,
maart 2008). Ook de Kraanvogels zijn dit jaar mooi op tijd en ook wat talrijker. .. of zien wij ze beter komen van hoog op onze toren? (foto Stefan Van der Auwera, detail uit groep van 33 exemplaren op 7 maart 200 naar noordoost over Hoeilaart). Kris van Scharen
Inhoud .
-
.
ED/TOP/AAL I
Natuurstudie: vrijwillig en vrijblijvend? INSFCTEN - Op zoek naar Formica mieren en hun myrmecoflelen in het Dijleland Kevin Maebe, Wouter Dekoninck en Jean-Pierre Moe/fait
2
De libellenfauna van het Vlaams natuurreservaat G rootbroek (Huldenberg) Frederik Fluyt
14
Opmerkelijke waarnemingen van dagvlinders in het Dij/eland in 2007 Bart Creemers
25
EPT /flE Met de buik tegen de muur: Muurhagedissen in het Leuvense Kelle Moreau
33
VOGELS Taigaboomkruipers in de Dijlelandse bossen? Kelle Moreau
39
AANKONDIG INGEN EN ACT IVITEITEN Activiteiten
Foto cover:
â&#x20AC;¢
43
Vuurlihel Crocothemis erythraea,foto Frederik Fluyt
I
\Il
l